Chamaemelum

Over Chamaemelum

Roomse kamille, Vervolg Dodonaeus, vorm, kruiden, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Joost van Ravelingen. Vervolg van Dodonaeus of Dodoens. Cruydt-boeck, 1644.

Geschreven en omgezet door Nico Koomen.

HET XVII. CAPITEL.

Van de Roomsche Camille.

Gheslachten.

Edele, Roomsche oft Welrieckende Camille is tweederleye van gheslachten. Het eerste heeft witte bloemen, ende heeft den toenaem Leucanthemum; het andere heeft geele bloemen, ende magh Chrysanthemum toeghenoemt worden.

Gheslachten.

1. A. De Eerste Roomsche oft Welrieckende Camille heeft veele langhe ronde steelen, niet overeynd staende, maer nederwaerts liggende, ende bijnae neffens der aerden kruypende, ende daer aen tot veele plaetsen met sommighe draeykens oft veselinghskens hakende. De bladeren zijn dun, ghesnippelt, als die van de Ghemeyne Camille, maer grooter ende groener dan die. De bloeme is oock als die van de Ghemeyne Camille, te weten in ’t midden geel, ende rondom met witte bladerkens omringelt. De wortel is faselachtigh, langh-levende ende veele iaeren overblijvende. De bladeren ende bloemen hebben eenen seer goeden ende lieffelijcken reuck, daer nochtans eenighe swaerigheyt by gevoeght is, den reuck van de specerijen seer naekomende: welcken reuck daer oock seer langh by blijft, als sy ghedrooght zijn.

B. Dese Camille heeft een andere mede-soorte, wiens bladerkens rondsom het middelste van de bloeme wassende, seer dicht ende dobbel oft menighvuldigh worden, sulcks dat het middelste geel in een kleyn rond knoppeken ghedronghen is, ende tusschen de omringhelende witte dobbele bladerkens schuylt. Anders is sy van reuck ende ghedaente de voorgaende heel ghelijck.

2. De Andere Roomsche Camille brenght oock dunne, broose ende onstercke steelkens voort, ter aerden verspreyt ligghende. De bladeren zijn oock teer ende ghesnippelt, als de voorgaende, maer witter ende een weynighsken kleyner. In stede van de bloemen heeft sy ronde knoppekens, sulcks als in ’t midden van de bloemen van alle de andere soorten van Camille groeyen; te weten heel geel van verwe, bloot ende kael, met geene omringelende bladerkens bewassen. De wortel is als die van de andere. Dit gantsche cruydt is oock welrieckende, ende niet alleen van reuck, maer oock van krachten de voorgaende gelijck.

Plaetse.

Beyde dese gheslachten van Welrieckende Camille en wassen hier te lande van selfs niet; maer worden in de Cruydt-lief-hebbers hoven gheplant, ende zijn uyt andere landen hier eerst ghebroght gheweest.

Tijdt.

Sy bloeyen in Hoymaendt ende Oogstmaent.

Naem.

Men noemt dese cruyden ghemeynlijck in ’t Latijn Chamaemelum odoratum, dat is Welrieckende Camille: Tragus heetse Chamaemelum nobile in ’t Latijn; in ’t Hoogh-Duytsch Edel Camillen; andere noemense Chamaemelum Romanum; ende oock hier te lande zijn sy meest bekent met den naem van Roomsche Camille.

1. A. De Eerste soorte van dese twee geslachten noemen wy Chamaemelum odoratum Leucanthemum, dat is Welrieckende Camille met witte bloemen, oft Roomsche Camille met witte bloemen.

B. De soorte met dobbele bloemen magh Dobbel Roomsche Camille heeten.

2. De Tweede soorte magh Chamaemelum odoratum Chrysanthemum ghenoemt wesen, dat is Roomsche ende Welrieckende Camille met geele bloemen oft Geele Roomsche Camille.

Maer oft dese soorten van Camille zijn de gene die van Dioscorides ende Galenus ghebruyckt, ende oock by andere oude schrijvers met dierghelijcke naemen bekent zijn gheweest, dat en soude ick niet vastelijck derren versekeren: want het is beter te ghelooven ende waerschijnelijcker, dat sy van hun naeghelaten veracht oft immers niet bekent en zijn gheweest: ’t welck haer gheweldighe kracht eenighsins uyt-wijsen kan, die veel stercker is dan Galenus den Chamaemelum toe schrijft.

Aerd.

Dese soorten van Camille zijn in den tweeden [415] graed warm ende droogh; ende daerom oock merckelijcken krachtigher ende gheweldiger in ’t wercken dan de Ghemeyne Camille is: want haer hitte ende drooghte overwint merckelijcken, ende gaet seer verre te boven de matelijcke ghesteltheydt oft sachtigheydt met den menschelijcken aerd over een komende, die in de Camille dagelijcks bevonden wordt, ende de selve van Galenus toegeschreven is.

Ende ghemerckt sy van stoffe eenighe dunnigheydt ende fijnigheydt hebben, daerom hebben sy een grooter kracht om te ontdoen ende scheyden oft ydel-maken dan de Gemeyne Camille doet: maer om de selve oorsake zijn sy oock bequaemer ende slapper in het sacht oft morw-maken, ende de smerten oft pijne te verdrijven oft te versoeten.

Kracht ende Werckinghe.

Om den voorseyden aerd die dese Welrieckende Camille-bloemen hebben, salmen die seer nuttelijck ghebruycken, alsmen wat sterckelijcker verwarmen oft van een scheyden, oft ydel-maken wil, dan de Ghemeyne Camille bekent is te konnen doen; te weten in de badt-stoven, diemen bereydt om te doen sweeten, ende de gaetkens oft doorganghen des huyts te openen ende te ontluycken: in de welcke dese soorten van Camille gheensins te verachten, maer voor bequaemer te houden zijn dan de ghemeyne Camille. Want sy zijn machtigh om de huyt, die te seer ghesloten ende verstopt was, vooser ende opener te maken, ende het sweet doen voortkomen, ende maken dat het lichaem eenen goeden reuck krijght, oft van hem spreydt.

BIIVOEGHSEL.

In veele landen wordt dese Camille voor de beste gehouden: selfs over heel Engelant en is bijkants geen ander Camille bekent oft ghebruyckt dan dese: ende voorwaer sy is veel krachtigher.

De Eerste soorte van de Roomsche Camille wordt oock wel ghevonden met geele bladerkens rondom de geele dopkens oft middel-hoofdekens staende, in aller manieren van bladeren, reuck ende ghedaente de ander ghelijck; maer in alles kleyner. De wortel spruyt oock alle iaer op een nieuw wederom uyt.

Tijdt.

De Roomsche Camillen bloeyen somtijdts in Braeckmaendt, somtijdts oock vroegher.

Plaetse.

Sy groeyen seer veel buyten op ’t veldt, seydt Lobel, in Enghelandt omtrent een mijle oft twee van Londen, op grasachtighe, ende oock dorre plaetsen, alwaer de knopkens van de bloemen, ende oock de bladers om haer kleynheydt veel aerdigher zijn dan die van de Ghemeyne Camille. Het wast oock in Italien tusschen Roomen ende Tivoli in ’t wildt; ende in Vranckrijck tusschen Anjou ende Saumur.

Oeffeninghe.

Men behoeft dit cruydt niet te oeffenen; want hoemen dat meer vertreet, snoeyt ende scheert, hoe het beter ende ghewillighlijcker groeyt: daerom wordt dat veel gheplant op paden oft verheven bedden, daermen in den Somer op pleegh te sitten oft te ligghen; in sonderheydt in Enghelandt, daer dit cruydt over al ghestroyt ende daerom allesins gheplant wordt.

Naem.

Dit cruydt heet Roomsche Camille, om datmen alle goede cruyden dien voornaem pleegh te gheven, als de Roomsche Alssen, ende andere: want in Italien ende Vranckrijck wordt het selden elders dan in de hoven gevonden, ten waer by Tivoli, als gheseydt is.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Dese Roomsche Camille kan al ’t gene dat de Ghemeyne Camille toegheschreven wordt; maer is veel krachtigher, ende gheensins soo lieffelijck oft soet in ’t wercken als die: daerom moetmense met verstandt ghebruycken. De Syroop die van dit cruydt, te weten met bloemen, sap ende witten wijn ghemaeckt wordt, is seer goedt teghen de miltsucht, geelsucht ende watersucht.

Watmen met dit cruydt uyt-rechten kan, salmen uyt het Bijvoeghsel van de Ghemeyne Camille moghen haelen.

HET XVII. KAPITTEL.

Van de Roomse kamille. (Anthemis nobilis, nu Chamaemelum nobile)

Geslachten.

Edele, Roomse of welriekende kamille is tweevormig van geslachten. Het eerste heeft witte bloemen en heeft de toenaam Leucanthemum en het andere heeft gele bloemen en mag Chrysanthemum toegenoemd worden.

Geslachten.

1. A. De eerste Roomse of welriekende kamille heeft vele lange ronde stelen die niet overeind staan, maar nederwaarts liggen en bijna naast de aarde kruipen en daaraan op vele plaatsen met sommige draadjes of vezeltjes haken. De bladeren zijn dun en gesnipperd als die van de gewone kamille, maar groter en groener dan die. De bloem is ook als die van de gewone kamille, te weten in het midden geel en rondom met witte bladertjes omringd. De wortel is vezelachtig en leegt lang en blijft vele jaren over. De bladeren en bloemen hebben een zeer goede en lieflijke reuk daar nochtans enige zwaarheid bij gevoegd is en zeer dicht bij de geur van de specerijen komt, die reuk blijft er ook zeer lang bij als ze gedroogd zijn.

B. Deze kamille heeft een andere medesoort wiens bladertjes rondom het middelste van de bloem groeien zeer dicht en dubbel of menigvuldig worden zodat het middelste geel in een klein rond knopje gedrongen is en tussen de omringende witte dubbele bladertjes schuilt. Anders is ze van reuk en gedaante de voorgaande heel gelijk.

2. De andere Roomse kamille brengt ook dunne, broze en zwakke steeltjes voort die ter aarde verspreid liggen. De bladeren zijn ook teer en gesnipperd als de voorgaande, maar witter en wat kleiner. In plaats van de bloemen heeft ze ronde knopjes zulks als in het midden van de bloemen van alle andere soorten van kamille groeien, te weten heel geel van kleur, bloot en kaal en niet met omringende bladertjes begroeid. De wortel is als die van de andere. Dit ganse kruid is ook welriekend en niet alleen van reuk, maar ook van krachten de voorgaande gelijk.

Plaats.

Beide deze geslachten van welriekende kamille groeien hier te lande niet vanzelf, maar worden in de kruidliefhebbers hoven geplant en zijn uit andere landen hier eerst gebracht geweest.

Tijd.

Ze bloeien in juli en augustus.

Naam.

Men noemt deze kruiden gewoonlijk in het Latijn Chamaemelum odoratum, dat is welriekende kamille. Tragus noemt ze Chamaemelum nobile in het Latijn, in het Hoogduits Edel Camillen, andere noemen ze Chamaemelum Romanum en ook hier te lande zijn ze meest bekend met de naam van Roomse kamille.

1. A. De eerste soort van deze twee geslachten noemen we Chamaemelum odoratum Leucanthemum, dat is welriekende kamille met witte bloemen of Roomse kamille met witte bloemen.

B. De soort met dubbele bloemen mag dubbele Roomse kamille heten.

(Matricaria aurea) 2. De tweede soort mag Chamaemelum odoratum Chrysanthemum genoemd wezen, dat is Roomse en welriekende kamille met gele bloemen of gele Roomse kamille.

Maar of deze soorten van kamille diegene zijn die van Dioscorides en Galenus gebruikt en ook bij andere oude schrijvers met diergelijke namen bekend zijn geweest dat zou ik niet vast durven verzekeren, want het is beter te geloven en waarschijnlijker dat ze van hun nagelaten veracht of immers niet bekend zijn geweest wat haar geweldige kracht enigszins uitwijzen kan die veel sterker is dan Galenus de Chamaemelum toe schrijft.

Aard.

Deze soorten van kamille zijn in de tweede [415] graad warm en droog en daarom ook merkelijk krachtiger en geweldiger in het werken dan de gewone kamille is, want haar hitte en droogte overwint merkelijk en gaat zeer ver de matige gesteldheid of zachtheid te boven die met de menselijke aard overeen komt die in de kamille dagelijks bevonden wordt en die van Galenus toegeschreven is.

En gemerkt dat ze van stof enige dunheid en fijnheid hebben, daarom hebben ze een grotere kracht om op te lossen en scheiden of los te maken dan de gewone kamille doet, maar om dezelfde oorzaak zijn ze ook beter en slapper in het zacht of murw maken en de smarten of pijn te verdrijven of te verzoeten.

Kracht en werking.

Om de voor vermelde aard die deze welriekende kamillebloemen hebben zal men die zeer nuttig gebruiken als men wat sterker verwarmen of vaneen scheiden of losmaken wil dan van de gewone kamille bekend is te kunnen doen, te weten in de badstoven die men bereidt om te laten zweten en de gaatjes of doorgangen van de huid te openen en te ontsluiten waarin deze soorten van kamille geenszins te verachten, maar voor beter te houden zijn dan de gewone kamille. Want ze zijn machtig om de huid die te zeer gesloten en verstopt was vozer en opener te maken en het zweet laten voortkomen en maken dat het lichaam een goede reuk krijgt of van zich verspreidt.

BIJVOEGING.

In vele landen wordt deze kamille voor de beste gehouden en zelfs door heel Engeland is er vrijwel geen ander kamille bekend of gebruikt dan deze en voorwaar ze is veel krachtiger.

De eerste soort van de Roomse kamille wordt ook wel gevonden met gele bladertjes die rondom de gele dopjes of middenhoofdjes staan en op alle manieren van bladeren, reuk en gedaante de andere gelijk, maar in alles kleiner. De wortel spruit ook elk jaar opnieuw wederom uit.

Tijd.

De Roomse kamillen bloeien soms in juni en soms ook vroeger.

Plaats.

Ze groeien zeer veel buiten op het veld, zegt Lobel, in Engeland omtrent een mijl of twee van Londen op grasachtige en ook dorre plaatsen waar de knopjes van de bloemen en ook de bladeren om hun kleinheid veel aardiger zijn dan die van de gewone kamille. Het groeit ook in Italië tussen Rome en Tivoli in het wild en in Frankrijk tussen Anjou en Saumur.

Teelt .

Men behoeft dit kruid niet te telen want hoe men dat meer betreedt, snoeit en scheert, hoe het beter en gewilliger groeit en daarom wordt dat veel geplant op paden of verheven bedden daar men in de zomer op plag te zitten of te liggen en vooral in Engeland daar dit kruid overal gestrooid en daarom alleszins geplant wordt.

Naam.

Dit kruid heet Roomse kamille omdat men alle goede kruiden die voornaam plag te geven zoals de Roomse alsem en andere, want in Italië en Frankrijk wordt het zelden elders dan in de hoven gevonden, tenzij bij Tivoli zoals gezegd is.

Aard, kracht en werking.

Deze Roomse kamille kan al hetgeen dat de gewone kamille toegeschreven wordt, maar is veel krachtiger en geenszins zo lieflijk of zoet in het werken als die en daarom moet men ze met verstand gebruiken. De siroop die van dit kruid, te weten met bloemen, sap en witte wijn gemaakt wordt, is zeer goed tegen de miltzucht, geelzucht en waterzucht.

Wat men met dit kruid uitrichten kan zal men uit het bijvoegsel van de gewone kamille mogen halen.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/