Phytolacca

Over Phytolacca

Lak, komt van een soort luizen die eraf geschraapt worden en dan een lak geven, vervolg Dodonaeus, vorm, buitenlandse, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

Lacca, ende Cancanum. 9.

Om de Lacca te beschrijven, sullen wy hier verhaelen ’t ghene dat Garcias ab Horto ende Christophorus a Costa daer van vermaent hebben: want sy betoonen met veele redenen, dat het gheen herstachtigh oft gomachtigh dingh en is, maer veel eer een soorte van Wachs, Honigh oft Manna; ende daerom met het Cancanum van Dioscorides gheen ghelijckenis en heeft. Sommighe segghen dat in ’t Landt Pegu de rivieren somtijdts overloopen ende wederom afloopende veel slijcks op ’t landt laten; ende dat de inwoonders van dat landt veele stockskens in dat slijck worpen; daer van seer groote Mieren op groeyen oft vergaderen, oft daer op komen ghevloghen, ende daer een vochtigheydt uyt haer selven laten, die de Lacca is. Andere segghen dat in ’t voorseyde landt eenen boom wast, met bladeren bijnae als Pruym-bladeren; aen wiens tackskens groote Mieren dese Lacke wercken ende versamelen, midts de stoffe daer van uyt den boom selve treckende oft suyghende. Daer nae worden die tacken in de schaduwe ghedrooght, tot datse uytvallende, de Lacke alleen laten, die alsdan kleyne pijpkens ghelijckt: dan veeltijdts blijven de steckskens daer aen. Sy houden voor de beste daer gheen hout meer by en is, ende daer nae de ghene die aen de stockskens hanght: maer de slechtste is de ghene diemen smilten moet, oft tot poeder brenghen, om datter veel eerde by ghemenght is. Men vindt by de Lacke oock somtijdts eenighe vloghelen van dese Mieren. Dan aengaende den boom, op den welcken dese Lacke meest ghevonden wordt, die en is den Myrtus niet ghelijck, maer is somtijdts soo groot als eenen Okernoten-boom.

Lobel noemt dese Lacca in ’t Latijn Lacea Arabum & officinarum, ende Cancamon Dioscorides. Hier te lande heetse Lacca ende Lacke. Sy heet in Persien, Arabien ende Turckijen Loc Sumutri: dan in de landen daermense meest vindt, daer noemtmense Trec; ende niet Aoc, Ancusal oft Sac, anders Cheichem.

Lacca gheknauwt gheeft een seer schoone roode verwe van haer: ende soo pleeghtmen de beste Lacca te verkiesen. Ende de inwoonders van Indien pleghense tot poeder te brenghen, ende daer nae te smilten, ende daer eenighe verwe by te doen, die sy begheeren, te weten geel, swart, groen oft roodt, ende daer langhe rollen van te maecken, sulcks alsmen in dese landen ghebruyckt om de brieven mede te seghelen. Oft sy maecken daer groote klonters van voor de Timmerlieden, Schrijnwerckers oft Draeyers: want sy pleghen by hun werck eenen dicken stock van dese Lacca te houden; den welcken door de hitte van het draeyen smilt ende het hout een schoone roode verwe doet krijghen. De Goudtsmeden ende Silversmeden doen dese Lacke oock by hun silvere oft gouden kroesen, bekers ende andere wercken, die sy versieren oft met eenighe verwe vullen willen. Men doet dese Lacca in een compositie Dialacca gheheeten, die in Afrijcken oock met den naem Dallacca bekent is: nut om de lever te verstercken, openen ende doen ontswillen, den steen te breken, te doen pissen, ende de watersucht te verhoeden.

De Lacke die hier te lande ghebroght wordt, ende aen de steckskens vast houdt, hoe hardt ende dor sy is, gheeft nochtans een bloedigh sap van haer. Jae sommighe segghen datmen met de selve ghestooten, ende met oude pisse vermenght, de leeren ende vellen aen d’een sijde roodt verwen kan. [1371]

Het schijnt dat niemandt van alle de oude Griecken dese Lacke ghekent heeft: want het is een Indiaensche droghe, die in Arabien niet te vinden en is, dan alsse daer van Indien ghebroght wordt: ’t welck verre is van datse in Arabien wassen soude.

Doch dese Lacca kan vervalscht worden met Herst ende Wachs: dan dat bedrogh is haest te mercken aen de sachtigheyt ende reuck alsmense brandt.

Daer is oock noch een ander vervalschte Lacca, Lacca artificialis gheheeten, van de verwers verkocht, ghemaeckt van den droessem van Bresilie-hout ende van Coccinilie; die de schilders ghebruycken om doncker roodt te verwen. Ende die schijnt Serapio qualijck voor de oprechte Lacca ghehouden te hebben: maer noch qualijcker doen de ghene die de selve by de voorseyde Compositie Dialacca vermenghen. Dan hoe onbescheedelijck den selven Serapio hier van schrijft, blijckt uyt de volghende woorden; want eerstelijck seydt hy: Aen den Zeekant van Syrien valter een soorte van Lacca op de tackskens ende bladeren van de Mispel-boomen. Elders seydt hy, Cancanum oft Lacca is een roodt dingh, vast houdende aen kleyne tackskens, seer goet van smaeck. Dese wordt ghesoden: ende men verwt daer mede de wolle oft Lijne lakenen in een purpure verwe; welcke verwe Chermes oft Cramosijn gheheeten wordt. Dioscorides en seydt nochtans nerghens dat Cancanon goedt soude zijn om purpur te verwen. Avicenna (ende Paulus) seydt dat de Lacca, die hy Luc noemt, de Myrrhe heel ghelijckt, ende goet van reuck is, de Carabe niet van ghedaente maer van krachten wat ghelijckende. Dan het schijnt dat hy de Lacca niet ghekent en heeft: want sy en ghelijckt de Myrhe niet; oock is sy de Carabe van krachten niet gelijck: want Carabe is heelende ende mede-deelachtigh van eenighe tsamentreckinghe; dan de Lacca kan de verstoptheden openen ende ontsluyten. Dese Lacca en is oock gheen Chermes: want Chermes komt van den Ilex ende leeghe Steen-palme; de welcke in een uytworpsel van wormen verandert, waer door dat in ’t Fransoys Vermillon heet, van de wormen, diese Vers ende Vermine noemen; ende is van grover stoffe, treckt tsamen ende en verdeelt oft opent niet, ende en heeft gheenen reuck, dan onseker.

Oprecht Cancanum, soo Dioscorides beschrijft, komt meest over een met Album Anime oft Gummi Anmime, dat wy voren beschreven hebben. Doch dat meest alle de gheleerde tot nu toe de voorbeschreven Lacca voor het Cancamon ghehouden hebben, sullen wy de beschrijvinghe van ’t Cancamon uyt Dioscorides gaen verhaelen, op dat het onderschil van ’t selve met dese onse Lacca claerder blijcken magh: ende oock hoe veel dat het verschilt van het Benzoin, ende van den Sanguis Draconis: welcke beyde van sommighe met groote dwalinghe voor het Cancamon ghehouden zijn gheweest. Cancamon, seydt Dioscorides, is eenen traen van eenen boom die in Arabien wast, de Myrrhe bijnae ghelijckende, vuyl ende onlieflijck van smaeck: den welcken in de beroockinghen ghebruyckt wordt. De kleederen worden daer mede beroockt, alsmen daer wat Myrrhe ende Styrax by vermenght. Men seydt dat den selven traen kracht heeft om de vette menschen magher te maecken, anderhalven scrupel swaer met water oft Honigh Azijn ettelijcke daghen achter een ghenoten zijnde: men gheeft hem oock de miltsuchtighe, ende de ghene die de vallende sieckte hebben, ende dickwijls versuchten oft enghborstigh zijn: met Honigh-water ghenomen, verweckt de maendtstonden, doet de lickteeckenen der ooghen van stonden aen vergaen: in Wijn gheweyckt zijnde gheneest hy de schemelinghe der selver: maer daer en is niet beters dan dit, teghen het tandtvleesch dat te vochtigh is, ende teghen den tandsweer.

Lacca, lak, en Cancanum. 9. (Phytolacca esculenta)

Om de Lacca te beschrijven zullen we hier verhalen hetgeen dat Garcias ab Horto en Christophorus a Costa daarvan vermaand hebben want ze tonen met vele redenen aan dat het geen harsachtig of gomachtig ding is, maar veel eerder een soort van was, honig of manna en daarom geen gelijkenis met het Cancanum van Dioscorides heeft. Sommige zeggen dat in het land Pegu de rivieren soms overlopen en wederom aflopen veel slijk op het land laten en dat de inwoners van dat land vele stokjes in dat slijk werpen daar zeer grote mieren op groeien of verzamelen of daarop komen gevlogen en daar een vochtigheid uit zichzelf laten die de Lacca is. Andere zeggen dat in het voor vermelde land een boom groeit met bladeren bijna als pruimbladeren aan wiens takjes grote mieren deze lak bewerken en verzamelen omdat ze die stof daarvan uit de boom zelf trekken of zuigen. Daarna worden die takken in de schaduw gedroogd totdat ze uitvallen en de lak alleen laten die dan op kleine pijpjes lijkt, dan vaak blijven de stokjes daaraan. Ze houden voor de beste daar geen hout meer bij is en daarna diegene die aan de stokjes hangt, maar de slechtste is diegene die men smelten moet of tot poeder brengen omdat er veel aarde bij gemengd is. Men vindt bij de lak ook soms enige vleugels van deze mieren. Dan aangaande de boom waarop deze lak meest gevonden wordt, die lijkt niet op de Myrtus, maar is soms zo groot als een walnotenboom.

Lobel noemt deze Lacca in het Latijn Lacea Arabum & officinarum en Cancamon Dioscorides. Hier te lande heet het Lacca en lacke. Ze heet in Perzië, Arabië en Turkije loc sumutri, dan in de landen daar men het meeste vindt noemt men het trec en niet aoc, ancusal of sac, anders cheichem.

Lacca gekauwd geeft een zeer mooie rode verf van zich en zo plag men de beste Lacca te kiezen. En de inwoners van Indien plegen het tot poeder te brengen en daarna te smelten en doen er enige verf bij die ze begeren, te weten geel, zwart, groen of rood en maken er lange rollen van zulks als men in deze landen gebruikt om de brieven mee te zegelen. Of ze maken er grote klonters van voor de timmerlieden, schrijnwerkers of draaiers want ze plegen bij hun werk een dikke stok van deze Lacca te houden die door de hitte van het draaien smelt en het hout een mooie rode kleur geeft. De goudsmeden en zilversmeden doen deze lak ook bij hun zilveren of gouden kroezen, bekers en andere werken die ze versieren of met enige verf vullen willen. Men doet deze Lacca in een compositie dat Dialacca heet die in Afrika ook met de naam dallacca bekend is en nuttig is om de lever te versterken, te openen en te laten ontzwellen, de steen te breken, te laten plassen en de waterzucht te verhoeden.

De lak die hier te lande gebracht wordt en aan de stokjes vasthoudt, hoe hard en dor die is, geeft nochtans een bloedig sap van zich. Ja sommige zeggen dat men met die gestoten en met oude plas vermengt de leren en vellen aan de ene zijde rood verven kan. [1371]

Het schijnt dat niemand van alle oude Grieken deze lak gekend heeft want het is een Indiaanse droge die in Arabië niet te vinden is dan als het daar van Indien gebracht wordt wat ver is van dat het in Arabië groeien zou.

Doch deze Lacca kan vervalst worden met hars en was, dan dat bedrog is gauw te merken aan de zachtheid en reuk als men het brandt.

Daar is ook noch een ander vervalste Lacca die Lacca artificialis heet en van de ververs verkocht wordt en gemaakt is van de droesem van Braziliëhout en van cochenille die de schilders gebruiken om donkerrood te verven. En die schijnt Serapio kwalijk voor de echte Lacca gehouden te hebben, maar noch kwalijker doen diegene die het bij de voor vermelde compositie Dialacca vermengen. Dan hoe weinig dezelfde Serapio hiervan schrijft blijkt uit de volgende woorden want eerst zegt hij: ‘Aan de zeekant van Syrie valt er een soort van Lacca op de takjes en bladeren van de mispelbomen’. Elders zegt hij, ‘Cancanum of Lacca is een rood ding dat vast houdt aan kleine takjes en is zeer goed van smaak. Deze wordt gekookt en men verft daarmee de wollen of linnen lakens in een purpuren verf welke verf chermes of karmozijn genoemd wordt’. Dioscorides zegt nochtans nergens dat Cancanon goed zou zijn om purper te verven. Avicenna (en Paulus) zegt dat de Lacca die hij Luc noemt veel op myrrhe lijkt en goed van reuk is en niet op Carabe van gedaante maar van krachten wat lijkt. Dan het schijnt dat hij de Lacca niet gekend heeft want het lijkt niet op myrhe en ook lijkt ze van krachten niet op de Carabe, want Carabe is helend en mede deelachtig van enige tezamen trekking, dan Lacca kan de verstoppingen openen en ontsluiten. Deze Lacca is ook geen chermes, want chermes komt van de Ilex en lage steenpalm wat in een uitwerpsel van wormen verandert waardoor dat in het Frans vermillon heet van de wormen die ze vers en vermine noemen en is van grovere stof, trekt tezamen en verdeelt of opent niet en heeft geen reuk, dan onzeker.

Echt Cancanum, zo Dioscorides schrijft, komt meest overeen met Album Anime of Gummi Anmime dat we tevoren beschreven hebben. Doch dat meest alle geleerde tot nu toe de voorbeschreven Lacca voor het Cancamon gehouden hebben zullen we de beschrijving van het Cancamon uit Dioscorides gaan verhalen zodat het verschil er van met deze onze Lacca duidelijker blijken mag en ook hoeveel dat het verschilt van het Benzoin en van de Sanguis Draconis die beide van sommige met grote dwaling voor het Cancamon gehouden zijn geweest. ‘Cancamon, zegt Dioscorides, is een traan van een boom die in Arabië groeit en die bijna op de myrrhe lijkt, vuil en onlieflijk van smaak die in de berokingen gebruikt wordt. De kleren worden daarmee berookt als men er wat myrrhe en Styrax bij vermengt. Men zegt dat die traan kracht heeft om de vette mensen mager te maken, anderhalve scrupel zwaar met water of honigazijn ettelijke dagen achter elkaar genoten, men geeft het ook de miltzuchtige en diegene die de vallende ziekte hebben en dikwijls verzuchten of benauwd zijn en met honigwater genomen verwekt het de maandstonden, laat de liktekens van de ogen van stonden af aan vergaan, in wijn geweekt geneest het de schemering er van, maar daar is niets beters dan dit tegen het tandvlees dat te vochtig is en tegen tandpijn’.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/