Hortus Eystettensis 2
Over Hortus Eystettensis 2
Basilius Besler's book of plants, 1613. Hortus Eystettensis is de korte titel van een boek van Basilius Besler, een Neurenbergse apotheker en botanicus, in 1613 waarin de planten van de tuin van de prins-bisschop van Eichstätt in Beieren worden beschreven.

|
1, Quae vere Corona Imperialis Polyanthos mirandae & luculentae magnitudinis dici meruit, claruit Anno 1 611, Aprili mense, floribus nutantibus & sub missis quadragenis, colore ex croceo rubentibus, plerunq; sex foliis uno conslante, in margine purpurascentibus quibusdam venis & oris: supra quos confertim sundebatur coma viridior, foliis angustioribus, tenuibus, sparsis: caulis ad crassitem trium unciarum supra terram assurgebat, superans cubitos cum femisse duos, levis & minus rubeo purpureus; quo propior solo, eo foliis arctioribus, saturovirentibus, inflexis, repandis, crassioribus, mucronatis in longum & reflexis, circundabatur circulariter. Germanice, Vilblumen tragend Keisercron. |
1. Die werkelijk de naam Keizerlijke Kroon met vele bloemen verdiend, van wonderbaarlijke en schitterende omvang, schitterde in het jaar 1611, in de maand april, met wuivende bloemen van minder dan veertig massa's, in een kleur van rood tot geel, met vele zes bladeren die samenkomen op één, aan de rand enkele nerven en randen getint met purper: waarboven een groenere haar dicht verzonken was, met smallere, dunnere en schaarser bladeren: de stengel rees boven de grond uit tot een dikte van drie ons, meer dan twee el met een rand, glad en minder roodachtig paars; hoe dichter hij bij de grond was, hoe dichter hij bij de bladeren was, hoe smaller, verzadigd, gebogen, uitgespreid, dikker, puntig van lengte en teruggebogen, hoe hij in een cirkel werd omgeven. Duits, Vilblumen tragend Keisercron. |

|
Corona Imperialis serotina; Turcarum, Turfai; Chalcedonicum Lale: bicubitalis: caput efferens sub crista comosa, ex foliis exilibus, mucronatis, adornati:dependent flores nutantes, nolarum instar, phoeniceo rubentes, sex plerunq; foliis: in quorum calice interno, singulis foliis appressa sunt tubercula ac uniones, aquam in ipso meridiano servore stillantia limpidam, dulcem: ex meditullio calicis porriguntur stolones albicantes, cum pistillo nigricante, trifido: post flores, fructus, forma triquetra, iique non nisi soecunda ferentes semina, tolluntur sursum: caulis rotundus inferius excipitur foliis latioribus, saturate virentibus, circumflexis amplis. Bulbus magnus, solidus, caepaceus, squamosus, trium librarum pondere, feriente, sicut & tota planta, herboso, foetido, tetroque substat odore: crassis, longis, ejusdem cum bulbo coloris, palido atris filamentis. Germanice, Goltfarbe Keisers Cron. |
Late Keizerlijke Kroon; Turks, Turfai; Chalcedonische Lale: twee el; kop bruisend onder een comose kam, van de bladeren, mucronaten, versierd met hangende bloemen, als nollums, rood als feniks, zes; bladeren: in de binnenste kelk waarvan, aan elk blad, knobbeltjes en uitlopers zijn bevestigd, die in het midden van de kelk helder en zoet druipend worden gehouden: vanuit het midden van de kelk komen witachtige stolons, met een zwartachtige, drievoudige stamper; na de bloemen, de vruchten, van een driehoekige vorm, en die alleen dezelfde zaden dragen, zijn omhoog geheven: de stengel is onderaan rond, bedekt met bredere bladeren, verzadigd groen, en rond gebogen. De bol is groot, stevig, bolvormig, geschubd, weegt drie pond en heeft een opvallende, net als de hele plant, grasachtige, stinkende en vieze geur: dik, lang, van dezelfde kleur als de bol, met lichtzwarte filamenten. Duits, Goltfarbe Keissers Cron. |

|
Fluculentis Duorum ordinum floribus constat hic Coronae Imperialis, Turcici Tursai potiusve Turfanda scapus cardinalis. Prior enim series circulariter subjicitur supremis totius plantae sparsis & fusis foliorum capillamentis, quem alius atque alius cicumfluentium herbaceorum foliorum radius in glabrocaule succedit; floribusc, ex cinnabari miniatis pendulis sub nexis. Ab uno latere hujus effigiei conspicitur explicatus flos cum suis tuberculis, instar unionum stylo luteo trifido. Altero vero margine exhibetur hexagonon seminiferum erectum caput, cujus sunt semina sub rosa, contiguo ordine juxta recondite. Germanice, Roth feur haarfarbisch Keisers Cron mit doppelten Blumen. |
Fluculentis Duorum ordinum floribus constat hic Coronae Imperialis, Turcici Tursai potiudv Turfanda scapus cardinalis. Prior enim series circulariter subjicitur supremis totius plantae sparsis & fusis foliorum capillamentis, quem alius atque alius cicumfluentium herbaceorum foliorum radius in glabrocaule succedit; floribusc, ex cinnabari miniatis pendulis sub nexis. Ab uno latere hujus effigiei conspicitur explicatus flos cum suis tuberculis, instar unionum stylo luteo trifido. Altero vero margine exhibetur hexagonon seminiferum erectum caput, cujus sunt semina sub rosa, contiguo ordine juxta recondite. Duits, Roth feur haarfarbisch Keisers Cron mit doppelten Blumen. |

|
1, Lilium Persicum, quod apud alios singulare & solum, sic horto isto celebri, qua videtur forma, nasci fategit cultior natura: cubitos tres scapus usque ad bulbum superat: floribus, ut nola: appensae, ex rubro purpurascentibus, quorum stamina lutea. Ad bulbum usque, in caule exeunt folia angusta, longa, multum striata, dissita tame & circulari ordine, ut in Corona Imperiali. Germanice, Persianische Lilien. |
1. (Fritillaria persica) De Perzische lelie, die uniek is onder andere, wordt door de natuur zo gekweekt dat ze in deze beroemde tuin groeit, zoals het er qua vorm uitziet: de stengel is langer dan drie el tot aan de bol: met bloemen, zoals een nola: hangend, van rood tot paars, waarvan de meeldraden geel zijn. Tot aan de bol groeien aan de stengel smalle, lange, sterk gestreepte bladeren, in een tamme en cirkelvormige volgorde, zoals in de keizerskroon. Duits, Persianische Lilien. |
|
2. Iris tuberosa, rarior, angustis, triquetris, longissimis constat foliis, saturate viridibus: supra caulem, ex quo vaginatim, labellis obscure violaceis, juxta quae luteoviridia acuminata folia, flos exurgit jucunde odorus: radix non ex bulbis bulbulve, sedd tuberibus oblongis & nodulis, cinere nigricantibus, in longum procratis, terrae se insinuant. Germanice, Lang knottichte Schwertl. |
2. (Iris tingitana) Iris tuberosa, zeldzamer, bestaat uit smalle, drielobbige, zeer lange bladeren, verzadigd groen: boven de stengel, waaruit vaginatim, duistere violette etiketten, naast welke geelgroene puntige bladeren, een bloem oprijst met een heerlijke geur: de wortel komt niet uit bollen of bollen, maar uit langwerpige knollen en knobbeltjes, zwartgeblakerd met as, die zich lang uitstrekken en zich in de aarde nestelen. Duits, Lang knottichte Schwertl. |
|
3. Chamae Iris sylvestris Minor, Angustifolia: oblonga, instar gladiolorum, bene virentia habet folia, supra radicem nodosam, sub rusam; flores ex geniculatis caulibus exurgunt plures violacci, odore chrysomalorum. Germanice, Klein blawe Schwertl. |
3. (Iris chamaeiris of Xyridion orientalis)Chamae Iris sylvestris Minor, Angustifolia: langwerpig, als gladiool, heeft mooi groene bladeren, boven de wortel knobbelig, onder de roestbruine bladeren; bloemen ontspringen aan de gevorkte stengels, veelal violet, met de geur van chrysanten. Duits, Klein blawe Schwertl. |

|
1, Fx solertia luxuriantis Naturae; provenit Lilium Cruentum Puniceum uberiore flore & peno dictum, Annoi 1612 florum folia, sexagenarium superabant numerum: nitescunt ea ex minito crocea, punctis saturates, varie flexa & contorta, staminibus rubentibud, apicibus vero obscurius. Pistillus huic erat unicus trifidus luteus: caulis pro florum amplitudine tenuior, foliis tortilibus: radice bulbosa, sparsis capillamentis latius diffuses, sub nigricantibus. Germanice, Gefullte goltfarb Lilien. |
1. (Lilium bulbiferum x croceum, dubbele vorm) De slimheid van de weelderige natuur; de Bloedpaarse Lelie komt met een overvloediger bloem en veer genaamd: In het jaar 1612 overschreed het aantal bladeren de zestig: ze schitteren van een minuscuul geel, met verzadigde stippen, verschillend gebogen en gedraaid; de meeldraden zijn roodachtig, maar de toppen zijn donkerder. Deze stamper was de enige drievoudig gele: de stengel is dunner voor de grootte van de bloemen, met gedraaide bladeren; de wortel is bolvormig, met dunne, wijd verspreide haartjes, onder een zwarte rand. Duits, Gefullte goltfarb Lilien. |
|
2. 3. Qui caulibus firmis, rectis, cubitalibus prodendantur & huminion non repante Violsae hae; Sssurgentes a Dodonaeo, ab aliis Erectae nominantur; foliis gaudent latis, acuminatis, ad margines utrinque serratis ^ denticularis; non nisis florum colore differentes sunt, simplices tamen, nec uti Jaceae tricolores. Germanice, Hoch uffrechter weiser Mertzenveiel. |
2. 3. (Viola odorata) Dit zijn Violaceae die stevige, rechte, kubusvormige stengels hebben en niet over de grond kruipen; ze worden door Dodonaeus rechtopstaand genoemd, door anderen; ze hebben brede, puntige bladeren, aan beide zijden gekarteld en aan de randen tandvormig; ze verschillen alleen in de kleur van de bloemen, maar ze zijn enkelvoudig en niet zoals de driekleurige Jaceae. Duits, Hoch uffrechter weiser Mertzenveiel. |

|
Gratiosum elegantium florum Croceopurpureum Lilium exhibitur, Herbariorum Hemerocallis, quae bulbo, squammis nucleatim contexto, pallore albente, procerum protrudit scapum, foliis carinatiss, faturate viridibus, circumcircara radiantim septum; supra medium potissimum alae occurunt, suis singulae donatae floribus, qui, dum essusi sunt, ad aureum colorem coruscatione rubent repanda; staminibus & pistillo colore hisce respontibus. Flores vero latentes & nundum dilate, in apicibus virescunt, alias rubedine remissiores; at ii, qui minores & ex alis jam inde ab inito enaseuntur, orbiculi oblong, toti sunt viridis. Germanice, Roth grosz Goltfarb Lilien. |
(Lilium bulbiferum) Een sierlijke en elegante bloem, de rood paarse lelie, wordt tentoongesteld, de Herbal Hemerocallis, die een bol heeft met in de kernen ingebedde schubjes, lichtwit, een hoge stengel met gekartelde bladeren, groenachtig en rondom stralend gefranjerd; vooral boven het midden bevinden zich de vleugels, elk voorzien van eigen bloemen, die, wanneer ze open zijn, rood kleuren met een gouden gloed; de meeldraden en stamper corresponderen met deze kleuren. De bloemen zijn echter latent en soms verwijd, groen aan de uiteinden, anders roder; maar de kleinere bloemen die vanaf het begin uit de vleugels komen, zijn langwerpige bollen, geheel groen. Duits, Roth grosz Goldfarb Lilien. |
|
3. Ex floribus Citriolureis peramoenis, appingitur Centaurium luteum, foliis quidem caulem cingentibus, Perforatae figura erectis tamen, per quae caulis transvehi videtur ex pallido luteus. Germanice, Klein Tausentguldenkraut mit gelben Blumen. |
3. (Chlora perfoliata) Uit de bloemen van de meest aantrekkelijke citrus kleur, van de gele Centaurium, wordt een blad getrokken dat weliswaar de stengel omringt, maar rechtopstaand en geperforeerd is, waardoor de lichtgele kleur lijkt te worden doorgegeven. Duits: Klein Tausentguldenkraut mit gelben Blumen. |

|
1, Scapo unico & praealto extollitur Lilium puniceum hoc, rarum, Majestatem prae se serens, cruentum, liris striato, faturate' Citrio, quem plurima folia mucronata, ejusdem coloris, consuso ordine amplexantur. Hujus summitate mimerosa florum soboles propagata aggregatur, caestus instar: erant enim Anno 1611 miro naturae spectaculo & culturae merito 84. numerati: Clusius sexagenorum meminit: colorem Sandycis aemulantur omnes; slaminum rubentibus apicibus; pistillo quadrifido luteo emergente, Germanice, Goltfarbe Lilien, mit vilen Blumen, auff einem Stengel. |
1. (Lilium bulbiferum) Deze zeer zeldzame, serene, bloederig ogende, met lelies gestreepte, citroenkleurige lelie is verheven met een enkele, hoge steel en is versierd met talloze, puntige bladeren van dezelfde kleur. De nakomelingen van de bloemen zijn gegroepeerd aan de top, als een handschoen: want in 1611 waren er 84 in getal, vanwege hun prachtige natuurlijke schouwspel en culturele waarde: Clusius noemt er vierenzestig: ze imiteren allemaal de kleur van de Sandys; de bloemblaadjes zijn rood met rode punten; de stamper is vier-vingerig, uitlopend op gele, Duitse, Goltfarbe Lilien, mit vilen Blumen, auff einem Stengel. |
|
2. Centaurium minus, fel terreae, exigua dura radice, caules suos porrigit, ex foliis oppositis quadantenus enato, hanc namque Perfoliatae formam gerit, sicut sequens, & Lychnidis modo flores erectos habet pallide rubentes. Germanice, Klein Tausentguldenkraut mit roden Blumen. |
2. (Centaurium erythraea) Klein duizendguldenkruid, een aardgal met een kleine harde wortel, verlengt zijn stengels, vanuit tegenover elkaar staande bladeren, tot vijfenveertig centimeter lang, want het heeft deze doorbladerde vorm, zoals de volgende, en heeft net als Lychnus (Silene) rechtopstaande bloemen van lichtrood. Duits: Klein Tausentguldenkraut mit roden Blumen. |
|
3. Vegetius floribus albescentibus eriitu hoc Ccntauriorum minus, aItioribus insuper caulibus, qui oppositum cinguntur foliis, priore parum latioribus: innotuit Lobel in monte Trinitatis Nerviorum Observ. Fol. 218. Germanice, Klein Tausenguldenkraut mit weisen Blumen. |
3. (Gentiana spicata) Vegetatief met witachtige bloemen, deze duizendguldenkruid minder, met extra stengels, die tegenover elkaar omgeven zijn door bladeren, de eerste iets breder: werd door Lobel opgemerkt op de berg Trinitatis Nerviorum Observ. Fol. 218. Duits, Klein Tausenguldenkraut mit weisen Blumen. |

|
1, Ursi sacra fames serio Turcucarum animos corruptos, inter alias stirpes complurimas & hanc, quam hic una cum scapo bulboso exhibitam voluimus, nobis prodere coegit. Sultan Zambach, quasi Sultanae Lilium a Clusio, a Lobel vero Martagon album seu Lilium candidum Byzantinum appellatur. A Lilio nostro non valde discrepant, qua folia & flores, qua bulbum & caulem, praeterquam quod folia rariora & paulo minora sint aeque flores, qui alias colore pares non minus odorati reperiuntur. Clusius nonnullas hujus planta: radices tantaa molis se vidisse memorat, ut vix utraq, manu comprehendi possent. Idem addit, unam illarum in plano & tres uncias sere lato, caule plures quam sexagenos flores protulisse. Germanice, Weisz wolriechende Turkische Keisers Lilien. |
1. (Lilium candidum) De heilige hongersnood van Ursi heeft de geesten van de Turken ernstig bedorven en ons gedwongen dit te produceren, dat we hier samen met de bolvormige stengel hebben tentoongesteld. Sultan Zambach wordt door Clusius als het ware Sultanalelie genoemd, maar door Lobel Martagonwit of witte Byzantijnse lelie. Ze verschillen niet veel van onze lelie qua bladeren en bloemen, bol en stengel, behalve dat de bladeren zeldzamer en iets kleiner zijn, en de bloemen hetzelfde zijn, die op andere plaatsen van gelijke kleur en niet minder geurig worden gevonden. Clusius vermeldt dat hij enkele wortels van deze plant heeft gezien die zo groot waren dat ze nauwelijks met de hand te pakken waren. Hij voegt er ook aan toe dat één ervan, op een platte en acht centimeter brede stengel, meer dan zestig bloemen produceerde. Germaanse, Weisz wolriechende Turkische Keizers Lilien. |
|
2. Veronica recta quarundom Lobel. Quam post formae similtudinem etiam semine se prodit, licet a plurimis Herbariorum in Lysimachiarum classem referatur; veluti & eidem Lobeel. Lysimachian coerulea hortensis nuncupatur. Caule praedita est cubitum alto, foliis contrario situ in illo positis Veronica erecta I Clusius sed angustioribus & magis serratis, viridibus: floribus in summis ramulonini virgis spicatim congestis coeruleis, eidem Veronicae aut Gamandrea: non absimilibus: semina in planis bifidis membranaceis marsopiolis compressa, luteac, minuta. Radix subest non profunda, fibrosa, in lateribus se valde propagans. Germanice, Blawer ufrechtstehender Ehrenpreisz. |
2. (Veronica urticifolia) Veronica recta quarundom Lobel. Deze plant produceert zich, vanwege de gelijkenis in vorm, ook door zaad, hoewel ze in veel herbariums tot de Lysimachia-klasse wordt gerekend; gelijkend op en dezelfde Lobel. Lysimachia coerulea hortensis wordt genoemd. De stengel is begiftigd met een hoge el, met bladeren die tegenovergesteld geplaatst zijn. Veronica erecta I Clusius, maar smaller en meer getand, groen: bloemen in de toppen van de takken bezet met blauwe aren, dezelfde Veronica of Gamandrer; niet ongelijksoortig: zaden samengeperst in platte, gevorkte, vliezige buideldieren, geel, minuscuul. De wortel is niet diep, vezelig en spreidt zich sterk uit naar de zijkanten. Duits: Blawer ufrechtstehender Ehrenrpreisz. |

|
1, Ornithogalum, ex alba, squammata, bulboss, sessili parte, cum capillamentis, radice, profert folio magna, crassa, carinata. erecta; in quorum medio caulis exurgit, explicates alis & pediculis, quilibet florem suum dilatantes: externius flos sex foliolis pannus est saturate viridis, interius colore lactesitt, viridibus slaminibus, capitulis alboluteis: a quibusdam Ornithogalum Monspelliensium, lactatum, spicatum nominatur. Germanice, Fremd Feldzwiffel, mit weissen Blumen. |
1. (Ornithogalum arabicum of spicatum) Ornithogalum, uit het witte, schubbige, bolvormige, zittende deel, met haartjes wortel, produceert grote, dikke, geveerde bladeren. Rechtopstaand; in het midden daarvan ontspringen stengels, ontvouwde vleugels en bloemstelen, waarbij elke bloem zich verwijdt: de buitenste bloem is een kleed van zes blaadjes, verzadigd groen, de binnenste kleur is melkachtig, met groene lamellen, met witte kappen: naar sommige Ornithogalum is Monspelliensium, lactatum en spicatum vernoemd. Duits, Fremd Feldzwiffel, mit weissen Blumen. |
|
2. Ornithogalum hoc, a Dodoneo scribitur esse Asphodelus bulbosus Galeni Pemptas II.fol. 209. Attamen non tam raros habet caulis flores, sed quidem bene vestitus, spicatum quidem dicier promeretur: color florum est viriidi lactescens, nervulo scilicert virescente, dorsa per grante. Pannonicum est Ornithogalum, Raro Clusio lib. 2. Fol. 187. Germanice, Ungerische Feldzwibel, grunliche Blumen. |
2. (Ornithogalum pannonicum) Deze Ornithogalum, door Dodonaeus beschreven als Asphodelus bulbosus Galenus Pemptas II.fol. 209. Het heeft echter geen zo zeldzame stengel met bloemen, maar is wel degelijk goed gekleed, het zou puntig genoemd moeten worden: de kleur van de bloemen is groenachtig-wit, de nerven zijn groenachtig bruin, de ruggen zijn glad. In het Hongaars is het Ornithogalum, zeldzaam Clusius lib. 2. Fol. 187. Duits, Ungerische Feldzwibel, grünliche Blumen. |
|
3. Plantae hae Palma Christi dicentur. Prior floribus donata purpureis & incarnatis; aliis Basilicum majus. Germanice, Handleinwurtz, Creutzblumen Leibfarb. |
3. (Orchis latifolia of majalis) Deze planten worden de Christuspalm genoemd. De eerste is begiftigd met paarse en scharlakenrode bloemen; de andere heten Basilicum majus. In het Duits: Handleinwurtz, Creutzblumen Leibfarb. |
|
4. Altera foliosa, ex floribus toto candisdis nascitur. Germanice, Handleinwurtz, mit weisen Blumen. |
4. (Orchis maculata) De andere met blad, groeit uit volledig witte bloemen. Duits, Handleinwurtz, mit weisen Blumen. |

|
1, Ornithogalis elegantior praepollet haec species Arabica, Hyacinthi Orientalis aemula parum abeo differens. Lacteo floru, colore praedit est, staminibuls aeque candidis, apicibus luteis, cum foliorum extremitates acuminatae quoque luteae sint; capitellum porro in medio flores protrudit nigricans, caule protenso lucide viridi, sicut & foliis carinatis, ex bulbo cum suis annatis & capillamentis candicantibus emissis. |
1. (Ornithogalum arabicum) Deze soort Ornithogalum overtreft de elegantere Arabica, een rivaal van de Oosterse Hyacint, maar verschilt qua uiterlijk nauwelijks. Hij onderscheidt zich door zijn melkachtige bloem, zijn kleur en zijn eveneens witte meeldraden met gele punten, terwijl de puntige uiteinden van de bladeren ook geel zijn; het hoofdje in het midden van de bloemen steekt zwartachtig uit, de stengel is langwerpig en heldergroen, evenals de gekielde bladeren die uit de bol komen met hun witte helmknoppen en haartjes. |
|
2. Scabiosam Minorem flore coeruleo Agrestem quidam hanc indigetant, quae angustus, & leviter crispatis constat foliis, cauliculs habet protensos, rotundos, mediam suam parte nodos. Horum summitariin sidet flos conglomeratus, figuram conglobatam, coeulei coloris, qui paulatim pressor dilatatur. Germanice, Wild Apostemenkraut, mit hochblawer blum. |
2. (Globularia punctata) Sommigen noemen deze Scabiosa kleine blauw bloeiende Agrestis, die bestaat uit smalle, licht gekrulde bladeren en liggende, ronde bloemstengels heeft, met knopen in het midden. Bovenaan bevindt zich een samengeklonterde bloem, met een samengeklonterde vorm, met een hemelsblauwe kleur, die geleidelijk uitzet bij indrukken. Duits, Wild Apostemenkraut, mit hochblawer blum. |
|
3. Genistella infectoria, tinctoria, foliis angustus, acuminatis, numerosis, virentibus surgit, floribus as fastigiat copiosis & siliensis summe luteis. Germanice, Ferbblumen, Haidenschmuck. |
3. (Genista tinctoria) Genistella infectoria, tinctoria, groeit met smalle, puntige, talrijke, groene bladeren en is gekroond met overvloedige, zeer gele bloemen. Duits, Ferbblumen, Haidenschmuck. |

|
1, Ornithogalum Hispanicum, non scriptum, in spicam transit, & attollitur floribus lacteis candidis, cauliculum levius virentem ambientibus. Bulbus huic est parvus, non caepaceus, nec squammosus, albicans tamen, affixis fibris inferius capillaribus. Folia protendit angulos fere triquetra, aliquamum carinata, herbacea. Germanice, Spanisch Sternblumen. |
1, (Ornithogalum hispanicum of comosum) Ornithogalum Hispanicum, niet geschreven, groeit uit tot een aar en bloeit met melkwitte bloemen, met een lichtgroen omhulsel eromheen. De bol hiervan is klein, niet hoofdvormig, noch geschubd, maar wel albicans, vastgehecht aan de onderste haarvezels. De bladeren staan bijna driekantig, sommige kardinaal, kruidachtig. Duits, Spanisch Sternblumen. |
|
2. 3. Salomonis sigilla, sive Polygonata, duarum specierum essigiantur, sicg dicta potissimum, quod multitum geniculatis radicibus nitantur, ex quibus cauliculi satis tenues emissi, per intervalla distincti, latioribus, nervosis, porroceis foliis adornantur: qeuae singuloss suos affixos habent flosculos albos dependentcs. Floribus protrusis & annais globuli succedunt virides, qui in majori Polvgonato tandem nigricant. Differunt alias hae duae species in hoc evidentius, quod Majus Polygonatum pluribus,crassiore tamen radice, geniculis careat, laetioribus nihilominud foliis, ninoq; florum ampliorum numero gaudeat. Germanice, 1. Weiszwurz, 2. Grosz Weiszwurtz. |
2. 3. (Polygonatum multiflorum en latifolium) Salomonszegels, of Polygonatum, behoren tot twee soorten, die vooral zo genoemd worden omdat ze gebaseerd zijn op talrijke knopvormige wortels, waaruit vrij dunne stengels ontspringen, met tussenpozen duidelijke, bredere, pezige, liggende bladeren: elk met zijn eigen kleine, hangende witte bloemen. Groene bolletjes volgen op de uitstekende bloemen en de helmknoppen, die bij de grote Polygonatum uiteindelijk zwart worden. Deze twee soorten verschillen duidelijker doordat de grote Polygonatum meer, maar dikkere, wortels heeft, geen knopvormige wortels heeft, vrolijkere, onbeduidende bladeren heeft en een groter aantal bloemen draagt. Duits, 1. Weiszwurz, 2. Grosz Weiszwurtz. |

|
1, Responder hic Hyacinthus serotinus description diligentissimi Clusii II. Rarior Plant. Fol. 177 exaratae, nisi quod erecta habeat folia, imbricata, seturate viridia, eaq; duo potissimum, in quorum divaricatione ascendit cauliculus rotundus, ex utroq; latere floribus sub suscis vel obfsoletis ornatus. Germanice, Spater Hyacinth. |
1. (Dipcadi serotinum) Ik reageer hier op de beschrijving van Hyacinthus serotina door de meest ijverige Clusius II. Zeldzame plant, folio 177. onvertakt, behalve dat het rechtopstaande bladeren heeft, overlappende, groene bloemstelen, en twee in het bijzonder, in de scheiding waarvan een ronde stengel oprijst, aan weerszijden versierd met bloemen onder de knoppen of met de knoppen. Duits, Spater Hyacinth. |
|
2. Rarioris & infoliate alias magnitudinis, est Ornithogalum lacteum spicatum maximum, in hoc perquam celebri horto, bicubitale prosiliens; caule multum erecto, rotundo, ex foliis pratensis, superius flexuosis, angustioribus, porraceis. Supra medium caulis, flores ad cacuminal usq, radiatim prodeunt, quilibet, ex suis pediculis uneias longis, foli: sex foliliolis interius lacteis, exterius vero lacteo herbacceis conspicui, capitulo luteo, staminibus purpureis. Bulbus ex caepaceis tegumentis & tunicis albicantibus, filamentis crassioribus, pro plantae: magnitudine robustis, circum sparsis, nutrimentum humi petit. Germanice, Weisse grosse Feld Zwiffel. |
2. (Ornithogalum narbonense) Zeldzamer en groter dan de andere is de Ornithogalum lacteum spicatum maximum, in deze zeer beroemde tuin, die twee el uitsteekt; de stengel is zeer rechtopstaand, rond, met weideachtige bladeren, bovenaan gebogen, smaller en lancetvormig. Boven het midden van de stengel stralen de bloemen naar boven uit, elk vanuit hun lange bloemstelen. De bladeren: zes blaadjes, aan de binnenkant melkachtig, maar aan de buitenkant melkachtig kruidachtig, opvallend, geel hoofdje, paarse meeldraden. De bol bestaat uit een hoofdje met een witachtige bedekking en tunica's, met dikkere filamenten, voor de grootte van de plant, robuust, verspreid, op zoek naar voedsel uit de grond. Duits, Weisse grosse Feld Zwiffel. |
|
3. Ornithogali lactei spesies Major (comosum quis dicere posset) ex duobus bulbis connatis,cum suis capillamentis, effenditur foliis angustis, crassis porraceis, reflexis; caulibus assurgentibus prope superiores partes, floribus lacteis undiq; stipatis, medicati odoris, quorum stamina cum luteis apicibus sunt purpurea. Germanice, Ein ander grossen weissen Ackerzwiffeln. |
3. (Ornithogalum narbonense?) De soort Ornithogalum lactei Major (men zou kunnen zeggen: de grote) bestaat uit twee vergroeide bollen, waarvan de haren gescheiden zijn door smalle, dikke, teruggebogen bladeren; stengels die bovenaan oprijzen, met melkachtige golvende bloemen; steunblaadjes, die een medicinale geur hebben, waarvan de meeldraden paars zijn met gele punten. Duits, Ein andere grossen weissen Ackerzwiffeln |

|
1, Rosa Damascena flore pleno albo. Palmarem venustatis & Odoris gratiam, supra caeteros fere floresomnes, veterum simul & recentiorum tam sacris quam prosanes elogiis Rosa obtinuit, populos desiderio sui etaim ad plura discrimina, indaganda permovens, quae Theophrastus & Plinius potissimum, multidudine, asperitate, levore, colore, odore foliorum & locis natalibus aestimarce placitum suit. Nosra in Damascenarum odoratissimarum censu ponenda videtur. Caulis altitude est binorum cubitorum, qui varie ramosus, purpurascens, hamatis spinulis oblidetur: folia vulgares rosas aemulantur, oblonga & paulo minora, modicccircunferrata, acunicae costae, quinario aut septenario numero, aequiliter & utrinq; conjugarim affixa, praeter superioris partis virorem, inferne albicantia: flores pari specie & forma vulgare genus reserunt, multiplici foliorum alborum eonglomcrarione in orbem collecti, suavisimi odoris Moschati fragrantia placentes: semina & radix a vulgatiori genere parum discrepant. |
1, (Rosa x damascena) Rosa Damascena in volle witte bloei. De roos heeft de palm der genade gewonnen voor schoonheid en geur, boven bijna alle andere bloemen, door zowel oude als recente lofbetuigingen, zowel heilig als prozaïsch, en heeft mensen ertoe aangezet meer onderscheidingen te zoeken, die vooral Theophrastus en Plinius, door de veelheid, ruwheid, lichtheid, kleur en geur van de bladeren en hun geboortegrond, graag waarderen. De onze lijkt op de lijst van de meest geurige Damascena te staan. De stengel is twee el hoog, is verschillend vertakt, paars en bedekt met haakvormige stekels; de bladeren imiteren die van gewone rozen, langwerpig en iets kleiner, matig omcirkeld, met scherpe ribben, vijf of zeven in getal, gelijkmatig aan beide zijden; Ze zitten vast aan de echtelijke bladeren, behalve het groen aan de bovenkant. Ze zijn witachtig van kleur. Qua uiterlijk en vorm lijken de bloemen op die van het gewone geslacht. Ze zijn verzameld in een bol van meerdere witte bladeren en hebben een aangename, zoete, geurige muskusgeur. De zaden en de wortel verschillen weinig van die van het gewonere geslacht. |
|
2. Trifolium acetosum, Oxys Pliniana, Alleluia & Panis cuculi, Oxvtriphyllon, fIore albo. Radicula brevis, sub rufa, compactili squamarum albiscentium coagmentatione se humi diffundit, erigens singulis longis pediculis folia tripartita serie simul juncta, finubus externis species cordatas referentia, viridia, mollia, gustu arida, vespere aut pluvia imminente, ut CIariss. CIufsus de Oxy lutea loquitur, in unbonis quase figuram se complicantia; flores singulatim similibus stylis suffulti, quinis foliis albis, tenuibus., ac aliquot minutis in medio staminulis donantur: capitula pentagona sub nascuntur, ecxili, copioso, rufo semine referta. |
2.(Oxalis acetosella) Zure klaver, Oxys Plinius, Alleluia & Panis cuculi, Oxytriphyllon, witte bloem. Korte kiemwortel, onder rode, compact bedekt met witachtige schubben, spreidt zich uit over de grond, rechtopstaand op lange bloemstelen, driedelige bladeren in een rij bijeen, met hartvormige buitenranden, groen, zacht, droog van smaak, 's avonds of bij dreigende regen, zoals Clariss. Ciussus spreekt van Oxy lutea, die zich bijna tot één enkele vorm vouwt; de bloemen worden afzonderlijk ondersteund door vergelijkbare stijlen, met vijf dunne witte bladeren, en sommige hebben kleine meeldraden in het midden; daaronder ontstaan vijfhoekige bloemhoofdjes, gevuld met overvloedig, rood zaad. |
|
3. Oxys corniculata repens flore flavo, Trifolium acetosum corniculatum. Figura ac foliorum serie praedicto respondes, angustiora tamen fim sunt & sub hirtus, pallide virentia: ramulos habet multos, quandoq; fsub rubentes, rotundos, tenues, humi fusos, ac genicularim se crebris radiculis capillaribus firmantes: flosculi quinque foliis flavis stellatim emicant, Vugatiore minores, aliquot simul juncti: semina serunt succedentia acuminata, angularia, sursum versa cornicuIa, qua matura levi attactu laterum hiantium osculis granula minuta, rufa, rugosa, sub brotunda & compressa, successive expuunt & ejaculantur, conniventibus vicissim osculis: radix tenuis, subrufa, in capillamenta abit. |
3. (Oxalis corniculata) Oxys corniculata, kruipend met gele bloemen, Trifolium acetosum corniculatum. De vorm en de bladreeks komen overeen met die hierboven, maar ze zijn smaller en hebben een ruige, lichtgroene onderkant. De plant heeft veel vertakkingen, soms roodachtig aan de onderkant, rond, dun, spreiden zich uit tot op de grond en steunen in de knie door veelvuldige haarwortels. De bloemen schitteren stervormig met vijf gele bladeren, kleiner in aantal, waarvan sommige aan elkaar vastzitten. De zaden worden achtereenvolgens gezaaid, puntig, hoekig, hoornvormig, waaruit, wanneer ze rijp zijn, door de lichte aanraking van de openstaande zijkanten, kleine korrels, rood, gerimpeld, onder de spruit en samengeperst, achtereenvolgens worden uitgespuugd en ejaculeren, knipogend met kusjes. De dunne, dieprode wortel dringt de haarvaten binnen. |

|
1, Rosa centifolia Batavica rubra. Aemulatione foliorum latiorum, virescentium, vulgari Provinciali praestat, pariter ac fortioris & gratioris odoris fragrantia, colore magis rubro, amplitudine & stiparura florum multiplicium: caetera affinitatem cum dicta Provinciali abundefatentur. Nostra ducentenorum foliorum numero adprime placebat. Germanice, Grosse Hollendische Rosen von hundere blatern, mit rothen Blumen. |
1, (Rosa centifolia) Rosa centifolia Batavica rood. In navolging van de bredere, bloeiende bladeren overtreft deze de gewone provinciale, evenals in een sterkere en aangenamere geur, een rodere kleur, de grootte en tros van de meerdere bloemen: de rest van de verwantschap met de genoemde provinciale is overvloedig. Ons aantal van tweehonderd bladeren was zeer aangenaam. Duits, Grosse Hollendische Rosen von hundere blatern, mit rothen Blumen. |
|
2. Rosa Preanestina variegata plena. Foliis & caulibus a praedicta non, multum recedere videtur, flores expanduntur in folia dimidiatim lrubescentia, vel strijs rubris exarata, aut, ut Clus. habet, tertia duntaxat parte alba, seu nunc integra alba, modo integra rubra, interse commixta, pari luxuria, qua Caryophylli quidam hortenses, mirifice variant. Germanice, Gefullte gesprengte rothe oder leibfarbe Rosen. |
2. (Rosa gallica) Rosa Preanestina, bont gevuld. Bladeren en stengels lijken niet veel af te wijken van de bovenstaande, bloemen verspreid over de bladeren halfrood, of getekend met rode strepen, of, zoals Clusius het zegt, slechts een derde deel wit, of nu eens volledig wit, dan weer volledig rood, gemengd, gelijkwaardig in weelde, waarmee sommige tuinanjers wonderlijk variëren. Duits, Gefullte gesprengte rothe oder leibfarbe Rosen. |
|
3. Rosa Provincialis flore incarnato pleno. Rosa Persica quorundam. Alabandicae Plinii similis Dodon. Virgarum pallide virentium, & hamatis aculeis horrentium altitudine satis attollitur: folia lata idem nervus, ab exortu in bifidas lacinias laxatus, quinque partitis divisuoris porrigit: florces alabastra turbinata quodammodo sustinent, multiplici pallide rubentium foliorum textura odoreq; suavissimo superbientes, staminulis meditullii quani plurimis caillaribus flavescentibus donatos; semina ovalibus capitulis & per maturitatem rubentibus latent, alba, dura, inaequalia, lanuine condita: radix, pariter dura & lignofaj, hinc & inde divaricatur. Germanice, Leibfarb Provintz, auch Ulmerrosen, mit gefullten Blumen. |
3. (Rosa gallica) Provenseroos met een volle karmijnrode bloem. Enkele Perzische rozen. Plinius Alabandicae, vergelijkbaar met Dodonaeus. De stengels zijn lichtgroen en hebben afschuwelijke stekels. De brede bladeren zijn 50 cm hoog. Dezelfde nerf, die vanaf het begin is uitgerekt tot gespleten lacinias, strekt zich uit over vijf gedeelde takken. De bloemen zijn albast, in zekere zin neusschelpvormig. De meerdere lichtroodachtige bladeren hebben een aangename textuur en een zeer zoete geur. De meeldraden in het midden zijn voorzien van vele gele haartjes. De zaden zitten verborgen in ovale hoofdjes en worden rood bij rijpheid, wit, hard, ongelijk en wollig. De wortel, eveneens hard en houtachtig, is hier en daar gedeeld. Duits, Leibfarb Provintz, auch Ulmerrosen, mit gefullten Blumen. |
|
4. Rosa lutea, seu flava, maxima, flore pleno. Foliorum, quae:virentia sunt, minora, & inodorata, situs iedem est; virgae non parum spinosae. Flores frequentssimi, confertisisima foliorum numerosorm, flavescentium,& ultra centenarium numerum prognedientium, soetura blandiuntur, praedictae amplitudine proximi, qui tamen aestatibud pluviosis facile, antequam plane dehiscant, a madore corrumpuntur. Germanice, Grosz doppeler oder Gefullte gelbe Rosen. |
4. (Rosa foetida)Rosa lutea of gele roos, de grootste, in volle bloei. De bladeren, die groen zijn, zijn kleiner en geurloos, de positie is hetzelfde; de stengels zijn niet licht stekelig. De bloemen komen zeer vaak voor, zeer dicht opeengepakt met talrijke, gele bladeren, en meer dan honderd nakomelingen, ze zijn meestal flatterend, ongeveer even groot als de eerder genoemde grootte, maar in regenachtige zomers raken ze gemakkelijk aangetast door vocht voordat ze volledig opengaan. Duits, Grosz doppeler oder Gefullte gelbe Rosen. |

|
1, Rosa flore albo pleno. Plerisq; hortis nostratium familiaris est, & saepius culturae neglect in simplicem degenerare solet. Germ.anise, Weisse einfache Rosen. |
1. Rozen soorten) Roos met een volle witte bloem. Deze roos is bekend in veel van onze tuinen en wordt vaak verwaarloosd in de teelt, waardoor hij de neiging heeft te ontaarden in een simpele roos. Duits, Weisse einfache Rosen. |
|
2. Rosa alba flore simplici. Vulgatioris notitiaa est, arq; passim, terrarurrum cognita & tantum foliorum numero pauciore a praecedenti variat. Germanice, Doppelte gefullte gesampte Rosen. |
2. Witte roos met enkelvoudige bloemen. Deze roos is algemener bekend, maar is van verschillende plaatsen bekend en varieert alleen in het aantal bladeren, dat kleiner is dan de vorige. Duits, Doppelte gefullte gesampte Rosen. |
|
3. Rose Milesia rubra flore pleno. Coloris nitore tantum a caeceris recedit, quantum reliqua facie seillis assinem probat: vulgo Rosa Fina dicitur. Germanice, Doppelte gefullte gesampte Rosen. |
3. Roos Milesia, rood in volle bloei. De helderheid van de kleur verdwijnt slechts voor het oog, terwijl de rest van het gezicht op een mooie roos lijkt: algemeen bekend als Rosa Fina. Duits, Doppelte gefullte gesampte Rosen. |
|
4. Rosa provincialis flore albo. Foliis vernat laetioris coloris latioribus, ac florum multiplicium gratiore fragrantia, necnon aspect nivei candoriso oculis blanditur, praeter caeteras notas, quibusse praedictis associat. Germanice, Weisz Provincz oder Ulmerroslein. |
4. De provense roos met witte bloemen. Deze bloeit met bladeren met een vrolijkere kleur en bredere bladeren, en de geur van de vele bloemen is aangenamer, en de aanblik van sneeuw met zijn witheid streelt de ogen, naast de andere kenmerken die met de bovengenoemde kenmerken gepaard gaan. In het Duits: Weisz Provincz oder Ulmerroslein. |

|
1, Rosa, e rubro nigricans, flore pleno. Trachinia Plini habetur Camerario, cui aliquid violacei dilutiad mixtum in illa observatum; amplest flore & holosericeum ejusdem coloris imitator, alias praedirctarum socictatem nullatenus abnegate. Germanice, Gefullte Kolrosen. |
1. Roos, van rood naar zwart, in volle bloei. Trachinia Plinius wordt door Camerarius beschouwd als een plant waarin een verdunning van violet is waargenomen; het is een grote bloem en een holvormige imitator van dezelfde kleur, overigens wordt de associatie met de bovengenoemde zeker niet ontkend. Duits, Gefulte Kolrosen. |
|
2. Rosa Lactola Camerarii, Vratislaviensium hortis copiose culta. Quantum amplitudine reliquis congencribus cedit, tantum rccompensat densissima numerosorum parvorum foliorum congerie, qua:, ut Caier. verbis ar singular si evellantur, candida sunt; cum vero simul calici inhaerent flore adhuc integro, videtur quidam dilutus rubor emicare. Praedictorum classe dignissima. Germanice, Zuckerroslein. |
2. Rosa Lactola Camerarius, overvloedig gekweekt in de tuinen van Vratislav. Hoewel ze qua grootte onderdoet voor andere soortgenoten, compenseert ze dit met de dichte trossen van talloze kleine blaadjes, die, zoals Camerarius zegt, enkelvoudig zijn als ze geplukt worden, wit zijn; maar wanneer de kelken aan de nog intacte bloem hechten, lijkt er een zekere verdunde blos te schijnen. Zeer waardig aan de bovengenoemde klasse. In het Duits: Zuckerroslein. |
|
3. Rosa rubicunda, Saccarina dicta. Graecula Plinii Camerar. Denso & firmo umbilici meditullio constat, foliis latioribusn, nec minus odoratis floribus, & a saccaro Rolsrum, cui destinatur, nomen sumit. Alioquin reliqua confortio se inferendam offert. Germanice, Zuckerroslein. |
3. Een rode roos, Saccarina genaamd. De Griekse naam van Plinius volgens Camerarius. Ze bestaat uit een dichte en stevige navel, met bredere bladeren en niet minder geurige bloemen, en ontleent haar naam aan de suikerroos, waarvoor ze bedoeld is. Verder biedt de rest van het comfort zich aan om binnen te halen. In het Duits: Zuckerroslein. |
|
4. Rosa Damascena flore simplici. Praecox est prae superiore, quae flore plenonitet, & aliquantum adpunicuem colorem vergit, observante eodem Camer. qui Nesrin vel Nesrin Avicennae & Serapionis putat. Folia magis acuminata sunt, caeteroquin praecid addicenda est. Germanice, Einfache Damascenerroslein. |
4. Damascusroos met eenvoudige bloemen. Deze roos is vroegrijp vergeleken met de bovenstaande, die vol bloemen zit en benadert enigszins een karmijnrode kleur, getuige dezelfde Camerarius die denkt dat het Nesrin is, of Nesrin van Avicenna en Serapio. De bladeren zijn puntiger, maar verder zou het toegevoegd moeten worden. Duits, Einfache Damasceneroslein. |

|
1, Rosa lutea flore simplici. In Genistae scapum insitam talem florum colorum muruare, Scriprores rei rufsticae tradunt. A caeteris dissert foliorum viriditate, nitore, parvitate, odboreq, bceneolenti, quibus spinarum frequentia se adjungit: flores lutei sunt & quinis latis foliis inodoris, ambitu cordis specie sinuatis, conspicui, confercto caeterarum digni. Germanice, Einfach gelb Rosen. |
1. Een gele roos met een eenvoudige bloem. In de steel van een bezem, vertellen de schriftgeleerden van de landelijke traditie ons dat de bloemen van deze kleur zo mooi zijn. Van de rest verschillen ze in groen, helderheid, kleinheid, geur en geur, waaraan de frequentie van doornen ze verbindt: de bloemen zijn geel en hebben vijf brede, geurloze bladeren, met een kronkelige omtrek, opvallend en waardig om met de rest te worden vergeleken. Duits, Einfach gelb Rosen. |
|
2. Rosa Cinnamomea floribus plenis. Forma quidem & foliorum cohaerentis cognatae respondet, minorum tamen, superne virescentium, inferne albescentium. Caulus purpurscunt, minutis spinus armati; flores densa foliorum, diltute rubcetium, stipatura farciuntur, odoris remissioris: radix vivacibus virgis emissis late spargit. Bis floret, annuatim. Gcermanice, Doppelt rothe Zimmetrosen. |
2. Rosa Cinnamomea met volle bloemen. De vorm en bladeren van de samenhangende roos komen overeen met die van zijn verwante soort, maar kleiner, groenachtig van boven, witachtig van onder. De stengels zijn paars, bewapend met minuscule stekels; de bloemen zitten dicht op elkaar met bladeren, lichtrood van kleur en hebben een lichte geur: de wortel spreidt zich wijd uit met levendige scheuten. Bloeit twee keer per jaar. Duits, Doppelt rothe Zimmetrosen. |
|
3. Rosa rubra praecox flore simplici. Rubra florum colore, parum odore valentium & foliis latioribus, a praedicta disccernende venit. Germanice, Einfach roth fruhe Roslein. |
3. Vroege rode roos met eenvoudige bloemen. Rode bloemen met een licht sterke geur en bredere bladeren, afkomstig van de eerder genoemde veeleisende soort. Duits, Einfach roth fruhe Roslein. |
|
4. Rosa praecox spinosa flore albo. Foliorum odoratorum, Pimpinellam. Sanguisorbam minorem referentium, parvitate caeteris fere omnibus cedit, floribus Rosam Cinnamomeam refert, cujus etiam more quinis foliis constat, umbilicum medium slaminibus luteis obtisum cingentibus: caulis bicubitum attingit, rubens, & densissime spinulis horrens, aequea ramuli, frequenter inordinate serie abillo prodeuntes: fructus foliis florum deciduis succedit rotundus, parvae nucis Avellanae magnitudinem aequans, a viriditate per maturitatem nigricans, refertus eemine anguloso, inaequali, candido, copioso (quod Theophrasto… dictum) radix varie divaricacur. Germanice, Weisz fueroslein. |
4. Vroege stekelige roos met witte bloemen. Met geurende bladeren als Pimpinella. Van de rozen die verwijzen naar Sanguisorba minor, in kleinheid vergeleken met bijna alle andere, verwijst deze naar de Cinnamomea roos, waarvan de bloemen eveneens uit vijf bladeren bestaan, de middelste navel is omgeven door dofgele lamellen: de stengel reikt tot twee el, rood en dicht bedekt met stekels, gelijke takken, die vaak in een buitensporige reeks van takken uitlopen: de vrucht volgt op de bladeren van de bladverliezende bloemen, rond, even groot als een kleine hazelnoot, van groen naar zwart bij rijpheid, gevuld met hoekige, ongelijke, witte, overvloedige (zoals Theophrastus... zei) wortel die op verschillende manieren divarieert. Duits, Weisz fueroslein. |

|
1, Rosa sylvestris odorata incarnato flore. Foliis hortensium Rosarum est, sed minoribus; caulis aculeis rigidis, firmis, aduncis obsidetur: flos simplex carnei coloris, & quandoq; ad dilutam rubedinem tendens. Germanice, Wolriechend Dornroslein. |
1. (Rosa spinossisima) Wilde roos met een geurige, vleeskleurige bloem. De bladeren lijken op die van tuinrozen, maar dan kleiner; de stengels zijn bedekt met stijve, stevige, haakvormige stekels; de bloem is eenvoudig, vleeskleurig en neigt soms naar een verdunde rode kleur. Duits, Wolriechend Dornroslein. |
|
2. Rosa sylvestris flore rubro. Majoribus tantum foliis floribusq; rubentibus constat, germanum genus alioquin noa deserens. Germanice, Rothe Feld oder Heckenrosen. |
2. Wilde roos met rode bloemen. Deze is alleen bekend om zijn grotere bladeren en rode bloemen, verder is het Duitse geslacht verlaten. Duits, Rothe Feld of Heckenrosen. |
|
3. Rosa Milesia flore simplici rubro. Rosa Fina. Caulis, spinulis armatus, & foliis amplioribus vestitus, fasttigiatur in flores simplices, senis aut octonis foliis praeditos, intense rubentes, etiam arefacti hunc colorem, una cum odore suo, satis pertinaciter retinentes, qua gratia etiam ad usum officinarum a Pharmacopoeis passim expetuntur. Germanice, Rothe einfache Gefeine Rosen. |
3. Roos van Milesia met een eenvoudige rode bloem. Rosa Fina. De stengels zijn voorzien van stekels en bedekt met grotere bladeren. Ze is verbonden met eenvoudige bloemen, voorzien van oude of oude bladeren, intens rood van kleur. Zelfs gedroogd behoudt ze deze kleur, samen met haar geur, vrij persistent. Daarom worden ze ook door farmacopeeën gezocht voor gebruik in apotheken. Duits: Rothe einfache Gefeine Rosen. |
|
4. Rosa Eglenteria, Eglenterium Gallorum Rucllii. Spina Mariae. Foliis Pimpinellam Sanguisorbam affectat, sylvestri spinosa praecocici paulo majoribus, glabris, odoratis, splendentibus: Rosa semiplenae Cinnaraomeae magnitudine albicabant: seminum capitula lanosis floccis granula parva angularia servantes, cognatam familiam referebant. Germanice, Fremd Pimpernellenrosen. Aglantier Rosen genande. |
4. (Rosa rubiginosa) Rosa Eglenteria, Eglenterium Gallorum Ruellius. Spina Maria. Bladeren zijn als Pimpinella Sanguisorba, sylvestrus spinosa preaecox, iets groter, kaal, geurend, glanzend. Roos semiplenae Cinnaramoea, van grootte witachtig: zaadhoofden wollige vlokken, kleine hoekige korrels, houdbaar, behorend tot een verwante familie. Duits, Fremd Pimpernellenrosen. Aglantier Rosen genande. |

|
1. Paeonia flore pleno incarnato Paeonia exalbido pleno flore major CIus. Folia superne virentia, subtus fere caesia, Smyrnii more, ut de Paeon. Foemina. Disocorides habet, vel Libanotidis albae instar, singulis pediculis crassis & carnosis particulatim committuntur, quos fulcit caulis aeque carnosus & ses quicubitalis, cujus summitates florem, confertis foliorum, ad dilute roseum colorem vergentium, glomerationibus stipatum sustinent, plenae vulgatioris Paeoniae magnitudine, qui pertinaciter folia retinet, aetatis successsu albescentia: radieces subsunt varie contorta:, crassae, fuscae, in gracilescentes oblongas Asphodelinas nodosas appendices descendentes: cornicula seminum molitur quidem, sed parva, & plerunq; sine totali granorum absolution marcescentia. Germanice, Leibfarb gefullte Gichtrosen. |
1. (Paeonia clusii) Paeonia met volle vleeskleurige bloem, Paeonia met witte volle bloem, grotere Ciusius. Bladeren groen van boven, bijna bruin van onder, Smyrnaiaanse stijl, zoals bij Paeon. Vrouwelijk. Disocorides heeft, of net als Libanotidis witte, individuele dikke en vlezige bloemstelen die in stukken zijn verdeeld, die worden ondersteund door een eveneens vlezige stengel en zeskantige stengel waarvan de toppen de bloem ondersteunen, dicht bezaaid met bladeren, neigend naar een verdunde roze kleur, bezaaid met trossen, vol van de grootte van de meer voorkomende Paeonia, die zijn bladeren aanhoudend behoudt en witachtig wordt met de leeftijd: de wortels zijn verschillend gedraaid: dik, bruin, aflopend in slanke langwerpige affodilachtige knobbeltjes: de hoorn van de zaden is weliswaar klein, maar klein, en vaak zonder volledige korrelafscheiding, ruken naar draf. Duits, Leibfarb gefullte Gichtrosen. |
|
2. Ophioglossum. Lingua serpentina aut vulneraria Cordi. Eneaphyllum,& Lancea Chrifsi Herbar. Radicula dense librata, adnarts tenuibus se propagans, cauliculum fulcit, in oblongum surrectum, pingue, nullis nervis liratum folium desnentem, Plantaginis aquaticace adhuc recentioris aemulum, e cujus sinu stylus attollitur pallidus, herbaceus, cacumine suo serpentiss linguam referentem ligulam, modo singularem, bifurcatam, aut rarius trifurca eam, particularim utrinq; tenuiter denticulatam errigens, e qua postmodum semen tenue pulveraceum dispergitur. Germanice, Natter zunglein. |
1. (Ophioglossum vulgatum) Ophioglossum. Slangen- of wonddragende uit Cordus. Eneaphyllum, & Lancea Christi Herbarium. De dicht op elkaar staande wortel, die zich voortplant via dunne bijwortels, ondersteunt de stengel en eindigt in een langwerpig, rechtopstaand, dik, ontzenuwd blad, een rivaal van de nog recentere waterplant Plantagines, uit wiens boezem een bleke, kruidachtige stijl oprijst, met een slangenachtige tong aan de top, met een tongetje, soms enkelvoudig, gevorkt, of zeldzamer drievoudig, vooral aan beide zijden; licht getand, waaruit het dunne, poederige zaad zich vervolgens verspreidt. Duits, Natter zunglein. |
|
3. Melissa seu Melissophyllum Fuchsii. Lamium Pannonicum j. albescente flore Clus. Herba sacra Agrippae quorundam. Multi ab una radice, plurimum fibrata, esusco nigricante, caules cubito breviores, quadrati, hirsuti surgunt, quibus adversid subinde pediculis assiguntur folia, Melissophyllum vulgari ampliora, longiora, atroviridia, pariter hirsuta, sinubus Pediculorum emittutuntur utriculi, promentes singulatim florem, Lamiis seu Calaminthae montanae praestantiori majorem, oblongum, superiori parte albescentem, inferiore saturate purpureum, semina condunt iidem utriculi nigricantia, inaequalia. Germanice, Melissen des D. Fuchsen. |
3. (Melissa officinalis en Melittis melissophylum) Melissa of Melissophyllum Fuchsius. Lamium Pannonicum. Witachtige bloem. Het heilige kruid van sommige Agrippa's. Veel uit één wortel, zeer vezelig, zwartachtig wanneer gedroogd, stengels korter dan een el, vierkant, behaard, waaraan tegenoverliggende bladeren aan de bloemstelen vastzitten. Melissophyllum vulgari is breder, langer, donkergroen, eveneens behaard, in de sinussen van de bloemstelen komen blaasjes tevoorschijn die één enkele bloem vormen. Lamium of Calamintha montanae is prominenter, groter, langwerpig, witachtig aan de bovenkant, verzadigd paars aan de onderkant, dezelfde blaasjes bevatten zwartachtige, ongelijke zaden. Germaans, Melissen des D. Fuchsen. |

|
1, Paeonia Polyanthos flore rubro. Folia cognati generis more quasi ramosa, pluribus oblongis venosis segmentis conslantia emittit, ab una radice divaricata, crassa & glandulosas, carnosas, amplas appendices divisa: caulus cubitales sunt, & paribus foliis rariter cincti, vertice tenus singulatim attollentes amplos flores, hilari rubore persusos, & densa numcro sissimorum foliorum congeri farcto, adeo ut Camerar. in uno flore quandoq; quingenta folia, majora & minora, se numerasse refert: succedunt cornicuIa, exterius hirsuta, lata, in quibus seminum rudimenta apparent. Germanice, Rothe gefullter Paeonienrosen oder Gichtrosen. |
1. (Paeonia clusii) Paeonia Polyanthos met rode bloemen. De bladeren van het verwante geslacht zijn bijna vertakt, met verschillende langwerpige, geaderde segmenten, die zich vanuit één wortel verspreiden, dik en verdeeld in klierachtige, vlezige, grote aanhangsels. De stengels zijn kubisch en zelden omgeven door gelijke bladeren, met grote bloemen die afzonderlijk naar boven groeien, helderrood van kleur en gevuld met een groot aantal zeer kleine blaadjes, zozeer zelfs dat Camerar. meldt dat hij in één bloem soms wel vijfhonderd blaadjes telde, groter en kleiner: ze volgen elkaar op, behaard aan de buitenkant, breed, waarin de rudimenten van de zaden zichtbaar zijn. Duits, Rothe gefullter Paeonrosen oder Gichtrosen. |
|
2. Sedum minus flore rubente. Folia emittit crebra, pinguia, subhirsuta, & in quamplures orbes agminatim coacta, vulgari Sedo conformia, sed multo minora, radicibus flexuosis, caronosis, prolificis & subtus capilloisis suffulta: inter haec caulis, dodrante plus minus altior, errigitur, succiplenus, rubescens, & pariter angustioribus ac mucronatis foliis septus, superne in ramulis proferens flores, rubro purpurascentes, radiatos, foliis duodenis, & totidem capituli orbiculati corniculatis angulis, meditullium, staminulis exilibus undiq; circumdatum, osidentes. Germanice, Kleine Hauszwurtz mit rothelechten Blumen. |
2. (Sedum reflexum) Sedum minus met rode bloemen. De bladeren zijn dicht, mollig, behaard en geclusterd in verschillende groepen, vergelijkbaar met de gewone Sedum, maar veel kleiner, ondersteund door flexibele, kegelvormige, overvloedige wortels en behaard aan de onderkant. Tussen deze stengels bevinden zich min of meer hogere, rechtopstaande, sappige, rode en gelijkmatig verdeelde bladeren, die bloemen produceren op de bovenste takken, roodpaars, stralend, met twaalflobbige bladeren en evenveel hoofdjes met een ronde, hoornvormige, hoekige, centrale, met kleine, uitstekende meeldraden rondom, verbeend. Duits: Kleine Hauszwurtz mit rothelechten Blumen. |

|
1, Paeonia peregrina flore coccineo. Radicibus Asphodelinis foeminam multiplicem aemulatur sicuti &: foliis viridibus, & superne subcaesis: flos octonis foliis, a rubro ad coccineum colorem vergentibus, placet: semcn cognatam familiam refert. Germanice, Fremd Paeonien, von hoch Pommerantzenfarben. |
1. (Paeonia officinalis) Vreemde pioenroos die rood bloeit. Met zijn wortels imiteert het de veelkleurige Asphodelinus, en ook met groene bladeren en daarboven is het ondergesneden: de bloem met acht bladeren, variërend van rood tot karmijnrood, bevalt: het zaad behoort tot een verwante familie. Duits, Fremd Paeonien, von hoch Pommerantzenfarben. |
|
2. Asarum. Nardus agrestis, quia vim Nardi habet, Plinio attestante. Vulgago Macri. Sanguis Martis, Bacchara. Radices numerosae, odoratae, graciles, obliquatis multiplicibus fibratis processibus summa tellure diffunduntur; folia venosa, atroviridi colore splendentia, laevi, pinguia, nagnitudince aeque ac circinata rotunditate hederam aemulantur, auriculae signaturam Spagyricorum indicio obtinentia: flores sub foliis conduntur, longis uti folia subvecti pediculis, obsura a fuscedine purpurascentes, Cytinorum Hyoscyami aemuli, qui deinde rotunditate magis intumescentes, semina angulosa, vinaceis acinis similis proferunt. Germanice, Haselwurz. |
2. (Asarum europaeum) Asarum. Wilde nardus, omdat het de kracht van nardus heeft, zoals Plinius getuigt. Vulgagus Macri. Bloed van Mars, Bacchara. Talrijke, geurige, slanke wortels, met meerdere schuine, vezelachtige uitlopers verspreid over de hele aarde; geaderde bladeren, glanzend met een donkergroene kleur, glad, mollig en groot van formaat, imiteren klimop in hun ronde vorm, waarbij de aren de signatuur van de Spagyrics als teken dragen: de bloemen zijn verborgen onder de bladeren, gedragen op lange steeltjes zoals de bladeren, donkerpaars van de duisternis, en wedijveren met de Hyoscyamus van de Cytini, die dan verder opzwellen in hun ronde vorm en hoekige zaden produceren, vergelijkbaar met wijnbessen. Germaans, Haselwurz. |

|
1, Paeonia mas flore purpureo. Vix ulli caeterarum cedere videtur floris amplitudine, qui e rubore ad purpureum colorem multum vergebat, ac foliis octonis, staminulisq, plurimis, quorum apiculi aurei, geminata, & nonnihil lanuginosa corniculata quasi nucamenta, aut capitula, apice crasso, rubescente, nutante fastigiata, orbicularim circumcirca ambiebant. Capitula autem illa per aetatem in majorem extumescere solent magnitudinem, maturitate dehiscentia, lunatim se contrahendo, intcerni cortices membranam foris vertunt, pulcra rubedine sussusam, ac granis caesionigricantibud, subrotundis, Ochri magnitudine, aliisq; oblongis, nondum absolutis, coccineo colore tinctis, fsubinde intermistis, obsits, cernuntur. Germanice, Purpurroth einfach Gichtrosen. |
1. (Paeonia mascula) Mannelijke Paeonia met paarse bloemen. Bijna geen enkele andere soort lijkt te bezwijken in de grootte van de bloem, die sterk neigt naar de kleur rood tot paars, en in de bladeren van de acht, met talrijke meeldraden, waarvan de gouden, twee aaneengesloten en ietwat pluizige hoornachtige aanhangsels, of de hoofdjes, met een dikke, roodachtige en golvende top, de hele omtrek in een cirkelvormig patroon omhulden. Maar die hoofdjes neigen ertoe om met de leeftijd groter te worden, en wanneer ze rijp zijn, splijten ze open, trekken ze zich op een sikkelvormige manier samen, en de binnenste schors draait het membraan naar buiten, en ze blijken bedekt te zijn met prachtige roodbruine, afgeronde korrels, ter grootte van oker, en andere; langwerpig, nog niet volledig gevormd, getint met scharlakenrood en soms vermengd. Duits, Purpurroth einfach Gichtrosen. |
|
2. Alchimilla stellaria. Pes Leonis, Drosum Cordi. Radiculae crassaem subrufae, obiiquae, & subtus plurimum fibratae, sobole laterali cemissa, in diversa tendunt, tenuibus longis & sub hirsutis pediculis erigentes folia rotunda. Malvarum ritu, diluti virentia, & aliquantum lsub caesia, carinata, & initio quasi complicate, atq, per senos vel octonos angulos denticulatos circumserrata; inter illa caulis erumpit tenuis, sub hirsutus, inaequaliter ramosus, paucisper intervalla aliis foliis minoribus cinctus, qui in summon sustinett flosculos fasciculatim sparsos, tenues, numerosos, stellarum, specie (unde etiam planta denominata est) coloris ex herbasceo pallescentis. Germanice, Sinaw, oder Lowencatzen. |
2. (Alchemilla mollis) Alchimilla stellaria. Leeuwenpoot, Hartjesbloem. De wortels zijn dik, roodachtig, langwerpig en zeer vezelig van onderen, met zijscheuten die neigen naar verschillende, rechtopstaande ronde bladeren op dunne, lange en behaarde steeltjes. Net als bij kaasjeskruid is het groen verdund en enigszins groenachtig, karmijnrood en aanvankelijk bijna complex, of, met zes of acht getande hoeken, gekarteld; tussen deze stengels breekt dun, behaard van onderen uit, ongelijk vertakt, op enkele afstanden omgeven door andere kleinere bladeren, die in de stengel kleine bloemen dragen die verspreid in bundels staan, dun, talrijk, stervormig, in uiterlijk (waar de plant ook zijn naam aan dankt) van een bleke, kruidachtige kleur. Duits, Sinaw of Lowencatzen. |
|
3. Sanicula mas Fuchs. Diapensia & Sideritis tertia Dioscorid. Fabii Columnae. Folia quasi vitiginea, laevia, obscure virentia, quinque partitim divisa, per ambitum serrata, oblongis tenuibus pediculis sub vehuntur, a radice crasssa, nigricante, & aequaliter protuberante, inferiusq; fibrata: caulis cubitum aequat, quandoq; sub rubescens, cujus summicatates in umbellam quasi abeunt, flosculos candicantes muscosos sustinemtum: semina parva, asperiuscul sequuntur, vestibus ad haesitura. Germanice, Sanickel. |
3. (Sanicula europaea) Sanicula mannelijk bij Fuchsius. Diapensia & Sideritis tertia Dioscoridus. Fabius Columna. Bladeren als rankvormig, glad, donkergroen, in vijf delen verdeeld, overal getand, gedragen op langwerpige dunne steeltjes, vanuit een dikke, zwart wordende en eveneens uitstekende wortel, vezelig van onderen: de stengel is ongeveer een el, soms roodverkleurd, waarvan de scheuten als in een scherm groeien; kleine witte bloemen dragen mosachtige stengels; de zaden zijn klein, tamelijk ruw, met een bedekking aan de stengel. Duits, Sanickel. |

|
1, Paeonia mas major, flore incarnato. Reliquas congeneres florum amplitudine supercar, alioquin illis parum dispar, foliorum herbaceorum particulis paucioribus, majoribus, viresceentibus, abuna costa haerentibus, constat. Germanice, Die grosse leibfarbe Gichtrose. |
1. (Paeonia mascula) Mannelijke grote pioen met scharlaken rode bloem. De overige verwanten onderscheiden zich door de grootte van de bloemen, maar verder door hun geringe verschillen, met minder, grotere, groenige, kruidachtige bladeren, met enkele ribben. Duits, Die grosse leibfarbe Gichtrose. |
|
2. Polygala, seu Polygalon flore e rubro purpurascentee. Flos crucis, Flos Ambarualis. Pluribus, & statim ab exortu diversis, ex eidem radice oblonga, tenui, lignose, restibili, fruticat virgis, crebris foliis viridibus, angustis Hyssopi, Lentis aut Genistae humilioris aemulis, imaequaliter onustis: flores e rubro purpurei, in summitadbus virgarum dependentes, aperti, aviculas, absq; capitce expansis alis se ad volatum librantes, referunt, vel si mavis crucis effigiem: semina theculis seu valvulis latent, Thlaspeos modo. Germanice, Rothe Creutzblumen. |
2. (Polygala amarella) Polygala of Polygalon met rode, paarsachtige bloemen. Kruisbloem, Ambarvalis-bloem. Veel, en direct verschillend van het begin, van dezelfde langwerpige wortel, dunne, houtachtige, rechtopstaande, bossige stengels, met dichte groene bladeren, smalle hysop, linzen of de bescheidener brem, eveneens beladen: rode, paarse bloemen, hangend aan de top van de stengels, open, vogels, zonder kop, balancerend in vlucht met uitgespreide vleugels, verwijzen naar hen, of, als u de voorkeur geeft aan het beeld van een kruis: de zaden zijn verborgen in thecae of kleppen, zoals Thlaspeos. Duits, Rothe Creutzblumen. |
|
3. Polygalon Tragi flore coerulce. Coloris ratione vulgatius est. & unice a praedicto descenendum. Germanice, Blawe Creutzblumlein. |
3. (Polygala vulgaris) Polygalon Tragus met een blauwe bloem. Deze komt vaker voor vanwege de kleur. En zou uitsluitend van de bovengenoemde afstammen. Duits, Blawe Creutzblumlein. |

|
1, Paeonia mas flore incarnato. Majoribus & latioribus foliorum segmentis &f subtus exalbidis variat, floribusq; ad carneum colorem vergentibus. Germanice, Leibfarbe Pionien, das Mannlein. |
1. (Paeonia mascula) Mannelijke Paeonia met vleeskleurige bloemen. De grootte en breedte van de bladsegmenten varieert en de onderkant is wit, met bloemen die bijna vleeskleurig zijn. Duits, Leibfarbe Pionien, das Mannlein. |
|
2. Pyrola minima. Radiculae tenues & parva: plurimum diffunduntur, folia sunt Pyrola vulgari longe minora, & rotundiora, in ambitu modice crenata, inter quae pediculi aliquot graciles singulatim extollunt florem album, quinqteue folium, Hepaticae albae Cordi aemulum, suaviter odoratum, staminulis virescentibus mediis capitulum protuberans ambientem, & stylo, exerta coronula fastigiatim exornato, Clusiana Pyrolam quartam referentem. Germanice, Klein wolriechend Waldmangolt. |
2. (Pyrola minor) Pyrola minima. Wortels dun en klein: zeer wijd verspreid, de bladeren zijn veel kleiner en ronder dan Pyrola vulgaris, matig gekarteld aan de rand, waartussen verschillende slanke bloemstelen individueel een witte bloem verheffen, vijf bladeren, een rivaal van de witte Hepatica Cordis zoet geurend, met een uitpuilend hoofdje omgeven door groenige meeldraden in het midden, en een stijl, met een opstaande kroon versierd met pieken, verwijzend naar de vierde Clusiaanse Pyrola. Duits, Klein wolriechend Waldmangolt. |
|
3. Anonymos flore Colutea: seu Pseudochamaebuxus quorundam. Radix tenuis, lignose, obliquatis processibus, subtus fibratis, per telluris superioria vagatur, qua nituntur plurimi obsequiosi, dodrantales, & fractu contumaces, foliisq; densis, viridiusculis Pervinca aut potius Buxo angustioribus & magis acuminate, septi ramuli, in quorum summitacibus flores alati aliquot Coluteam Affectant, albescentis; qua folia sursum erecta; qua vero longitudinem prominentia, lutei coloris, aut per vetustatem (ut Clus. habet, a quo graphice describitur) purpurscentis vel rubescentis; quibus semen I ncompressis siliquis Thlaspeos sub sequitur. Germanice, Falscher Kleiner wilder Buchebaum oder Wintergrun. |
3. (Polygala chamaebuxus) Anonieme bloem Colutea: of Pseudochamaebuxus quorundam. De dunne wortel, houtachtig, met schuine uitlopers, vezelig van onderen, dwaalt door de bovenste delen van de aarde, waarop vele onderdanige, tweevoetige en deels weerbarstige bladeren zijn gebaseerd; dicht, groener dan de maagdenpalm of liever de buxus, smaller en spitser, zeven takken, aan de top waarvan enkele gevleugelde bloemen Colutea Affect, witachtig; welke bladeren rechtopstaand zijn; die inderdaad prominent in lengte zijn, geel van kleur, of door ouderdom (zoals Clus., door wie hij grafisch wordt beschreven) paarsachtig of roodachtig; welk zaad in samengeperste peulen Thlaspeos volgt. Duits, Falscher Kleiner wilder Buchebaum oder Wintergrun. |

|
1, Paeonia mas, flore albo simplici. Radice cognata genera aemulatur, angustioribus tamen & oblongioribus glandularum appendiculis: folia, e pluribus particulis commissa, inferne pubescunt: flores diluto aliquantum rubore suffuse, albicant, simplici octo foliorum serie constantes Quidam ad marem, quidam ad promifscui generis censum seu familiam referent. Germanice, Einfache weisse Gichtrosen. |
1. (Paeonia mascula) Mannelijke Pioen met eenvoudige witte bloemen. Qua wortel imiteert hij verwante geslachten, maar met smallere en meer langwerpige klierachtige aanhangsels: de bladeren, bestaande uit meerdere delen, zijn aan de onderkant behaard; de bloemen, enigszins bedekt met een verdunde blos, zijn wit en bestaan uit een eenvoudige rij van acht bladeren. Sommige verwijzen naar de mannelijke, andere naar de familie of familie van het geslacht. Duits, Einfache weisse Gichtrosen. |
|
2. Cyclamen vernum. Radice tuberosa vulgare refert folia minora hederacea oblongis pediculis haerent, & marginibus suis quasi circumrosa, in mucronem procedunt, superius albidis maculis, infcerius purpurascenti colore tincta: flores vulgaris speciem affectant, intensitis rubentes, vel omnino albescentes, odore magis praestant. Geemanice, Schweinsbrot, welches in Fruling bluet. |
2. (Cyclamen hederifolium) Cyclamen vernum. De wortel is knolvormig, de bladeren lijken op die van de gewone hederacea. De kleinere bladeren zitten aan langwerpige bloemstelen en hun randen zijn bijna roze, uitlopend in een punt, bovenaan met witachtige vlekken, onderaan met een paarse tint. De bloemen doen denken aan het gewone uiterlijk, intens rood of volledig wit, en zijn geuriger. Duits, Schweinsbrot, welches in Fruling bluet. |

|
1, Paeonia Byzantina major. Paeoniae multiplici, caule & radicibus Non absimilia est, foliis crassioribus varians: flos singularis in vertice emicat, octo aut pluribus foliis, pulchre rubentibus, constans. Germanice, Grosse Byzantinische Pionienrosen. |
1. (Paeonia peregrina) Paeonia Byzantina major. Een veelvormige pioen, stengel en wortels. Niet ongelijksoortig, variërend in dikkere bladeren: een enkele bloem schittert bovenaan, bestaande uit acht of meer bladeren, prachtig rood. Duits, Grosse Byzantinische Pionienrosen. |
|
2. Paeonia Byzantina minor, Folia rarius errant laciniata & surrecta. Flores minores, magis diluti ruboris, & pauciorum foliorum, Clusianae Byzantinae secunde quadantenus respondere videbatur. Germanice, Kleine Byzantinische Pionienrosen. |
2. (Paeonia peregrina) Paeonia Byzantina minor, bladeren zeldzamer laciniata en rechtopstaand. Kleinere bloemen, meer verdunde blos en minder bladeren, lijken overeen te komen met de tweede veertig jaar oude Clusius Byzantina. Duits, Kleine Byzantinische Pionienrosen. |
|
3. Paeonia pumilis. Folia brevioribus, oblongis licet & renuioribus fectionibus divisa habitat, atrovirentiam venosa,; cauliis unico flore purpurascente, caeteris minore, superbiebat. Germanice, Pionia so die kleinstet ist, derhalben das Zwerglein genannt. |
3. Paeonia pumilis. Bladeren korter, langwerpig en iets slanker, gedeeld, met een geaderde atrofie; stengels met een enkele paarse bloem, de rest kleiner, prachtig. Duits, Pionia so die kleinste ist, derhalben das Zwerglein genannt. |
|
4. Borrago flore albo. Planta, algoris impatiens, foliis praedita Buglosso vulgari brevioribus & latioribus, hispidate asperis, venosis, viridibus, in caule succulcnto, ramoso, hispido, divcerso ortusitis: flores fastigiatim locantur, Buglosso ampliores, & foliis mucronatis, albis, particulatim ab una basi cohaerentibus, placent, quorum umbilicus pyramidali specie acuminatur, coronis susca est: radicibus nititur oblongis singularibus; semina Buglossum aemulantur. Genermanice, Weisse Burrech oder Boragenblumen. |
4. (Borago officinalis, witte vorm) Bernagie met witte bloemen. Plant, impatiens algoris, begiftigd met bladeren van ossekruid. Vaak korter en breder, harige, ruwe, geaderde, groene bladeren, op een sappige, vertakte, harige, divergerende stengel. De bloemen staan in trossen, zijn groter dan die van ossekruid, en hebben witte, fijn vergroeide bladeren, die aan één basis samenkomen, aantrekkelijk. De navel is puntig en piramidaal. De kroon is droog. De bladeren worden ondersteund door langwerpige, enkelvoudige wortels; de zaden van ossekruid imiteren deze. Duits, Weisse Burrech of Boragenblumen. |
|
5. Borrago flore caeruleo, quocolore nusquam non in acetaria & officinarum usum venit. Germanice, Weisse Burresch oder Boragenblumen. |
5. (Borago officinalis) Bernagie met blauwe bloemen, welke kleur wordt gebruikt in salades en in medicijnen. Duits, Weisse Burresch of Boragenblumen. |

|
1, Paeonia rubra flore simplici Vulgatissima est omnium Paaeoniarum, etiam insimae: plebi cognita. Stolones novelli erumpentes saturate rubent, successu temporis in caules singulars, cubitum altos, abeuntes, quorum pediculi crasssi foliacea oblonga, superne viridia, inferius sub caesia segmenta quasi ramosa sustinent: flos unicus cacumen obsider. Malva Roea amplior, eleganter rubens, octo plerunq; foliorum, quae decidua tres filiquae exipiunt, condentes semina, initio hilare rubentia, & per maturitatem nigricantia, Ochri magnitudine, radices crassae in oblongatubera. Asphodeli more, desinunt. Germanice, Rothe einfach Pionienrosen. |
1. De rode pioenroos is de meest voorkomende van alle pioenrozen met zijn eenvoudige bloem, en is ook de meest voorkomende: bekend bij het gewone volk. De jonge uitlopers die uitlopen zijn verzadigd rood; na verloop van tijd ontwikkelen ze zich tot enkele stengels, een el hoog, die verdwenen zijn. De dikke bloemstelen dragen langwerpige bladsegmenten, groen van boven en bruinachtig van onderen: een enkele bloem omringt de top. De rode kaasjeskruid is groter, elegant rood, met acht bladeren, die bedekt zijn met drie bladverliezende varens, waarvan de zaden stollen, aanvankelijk helderrood en bij rijpheid zwart wordend, ter grootte van een oker, met dikke wortels in langwerpige buisjes. Ze eindigen als affodilachtig. Duits, Rothe einfach Pionienrosen. |
|
2. Gratiola, sive Gratia Dei, flore albo. Gratiola Centauroidcs C. Bauh. Radices geniculatae plurimum dissunduntur; caules crebri, dodrantce alti, aequalis positu folia, susinent, Lysimachiae galericulae non absimiIia, oblonga, ac ambitu crenata, mucronibusq; sinientia, equorum sinubus pediculi tenues emittunt florces, eandem Lysimachiam specie affectatea, albidos: capitula rotunda parva, acuminata, minuto semine scatent. Germanice, Wild Aurin. |
2. (Gratiola officinalis) Gratiola, of Genade Gods, met witte bloemen. Gratiola Centauroides C. Bauhin. De gelobde wortels zijn zeer verdeeld; de stengels zijn dicht, hoog en geurend, de bladeren zijn gelijkmatig geplaatst en worden ondersteund door de kleine Lysimachiae, vergelijkbaar met de galericulae, langwerpig en gekarteld van vorm, met puntige uiteinden; de bloemen ontspringen uit de sinussen van de paardenstelen, dezelfde Lysimachia-soort die is aangetast, wit; de kleine ronde hoofdjes, puntig, zijn bezaaid met minuscule zaadjes. Duits, Wilde Aurin. |
|
3. Acetosa vesicaria peregrina. Acetosa Americana annua quorundam. Radix annua est, caulis dodantem aequat, plus minusve altior, varie brachiatus, & quandoq duperne rubescens, cui inhaerent, longis crassis subvecta pediculis, folia Acetosae vulgaris propemodum aemula, crassia, mollia, & gustus acidioris; atq; in surrectis quase ramulis longo ordino flosculi. Accetosis majores, e pallore herbaceo tantillum rubentes; succedunt vesicae tenues, seu mavis thecae foliaceae angulares, deorsum dependentes, subinde rubentes, obvolventes semen unum atq; alterum, triangulare, fuscum, Acetosarum more. Germanice, Fremd Ampffer mit auffgeblasene Schotlein. |
3. (Rumex acetosella of hastatulus) Acetosa vesicaria peregrina. Eenjarige Amerikaanse zuring van sommigen. De wortel is eenjarig, gelijk aan de stengel, min of meer hoog, verschillend vertakt en soms roodachtig, waaraan, op lange dikke steeltjes, de bladeren van Acetosa vulgaris bijna evenaren, dik, zacht en met een zuurdere smaak; en; in een lange rij rechtopstaande, bijna rechtopstaande takken. Acetosa major, van een licht kruidachtige kleur, licht roodachtig; opeenvolgende blaasjes, of kleinere hoekige bladachtige thecae, naar beneden afhangend, dan roodachtig, omhullend een of ander zaad, driehoekig, bruin, zoals Acetosa. Duits, Fremd Ampffer mit auffgeblasene Schotlein. |

|
1, Onobrychis altera Belgarum Lobel. Campanula arvensis minima Dodon. Radix exigua est, inutilis, annua, gracilescens; caules palmo altiores, circa quos folia multa. Ciceris foliorum magnitudine, leviter crenata: flores in summis ranulis exeunt in puniceo purpurei, quinq, partitem plicati, qui aperti in latiora quina folia expanduntur, quibus deinde oblongae angulares siliculae succedunt, in summon angustis longis quinis foliaceis alis coronatae, intrinisecus semine minuto, copioso, fusco, splendente, refertae. Germanice, Unser Frauen Spiegel. |
1. (Onobrychis viciifolia) Onobrychis altera Belgarum Lobel. Campanula arvensis minima Dodonaeus. De wortel is klein, nutteloos, eenjarig, slank; de stengels zijn een palm hoger, waarrond veel bladeren zitten. De grootte van de kikkererwtenbladeren is licht gekarteld: de bloemen in de hoogste ranuli komen uit in een rozepaarse, vijf, verdeeld gevouwen vorm, die zich ontvouwen in bredere vijf bladeren, waaraan dan langwerpige hoekige silicules volgen, in de vorm van smalle lange, vijfbladige vleugels, bekroond, inwendig gevuld met minuscule, overvloedige, donkere, glanzende zaden. Duits, Unser Frauen Spiegel. |
|
2. Phalangium ramosum. Radices tenacibus, albescentibus, longis fibris, frequenter demissis, se firmant, promentes folia multa pallida, angusta, gramincea, atq; caulem teretem, cubitalem, ramosum, compluribus floribus, sex foliis oblongiusculis candidis constantibus, ornatum, quibus sequuntur capitula rotunda, Asphodeli modo, seminibus nigricantibus inaequalibud gravida. Germanice, Weiz Widerthon, oder Erspinnen kraut, Graszgilgen. |
2.(Anthericum ramosum) Phalangium ramosum. De wortels zijn taai, witachtig, met lange vezels, vaak verlaagd, ze verstevigen zichzelf en produceren veel bleke, smalle, grasachtige bladeren en een gladde, kubusvormige, vertakte stengel, met talrijke bloemen, zes langwerpige, witte, vaste bladeren, versierd met ronde bloemhoofdjes, zoals affodil, met zwart wordende zaden van ongelijke massa. Duits, Weiz Widerthon, of Erspinnen kraut, Graszgilgen. |
|
3. Trifolium palustre. Menianthes Tbeophrast. Dalechamp. Radix longa varie sub cespitibus spargitur, geniculis multis intercepta & fibris longis lateralibus firmata; egrediuntur inde pediculi crassi, porosi, subindef sub rubentes, qui sustinent folia oblonga, lata, viridia, tripartita serie disterminata; caulis similiter e latere, aut e medio foliorum exurgit, crassus, porosus, pedalis, fastigiatus quasi in thyrsum brevem, floribus subtus rubescentibus, intus albis & villosis elegantibus praegnantem; semina in oblongis mucronatis folliculis sub nascuntur. Germanice, Wasser auch Biberklee. |
3. (Menyanthes trifoliata) Moerasklaver. Menianthes Theophrastus, Dalechamp. De lange wortel is op verschillende manieren verspreid onder de graszode, onderschept door vele gevorkte takken en versterkt door lange zijvezels; hieruit ontspringen dikke, poreuze, roodachtige bloemstelen, die langwerpige, brede, groene bladeren dragen, in een ononderbroken reeks van driedelige bladeren; de stengel ontspringt op dezelfde manier aan de zijkant of vanuit het midden van de bladeren, dik, poreus, pedaalvormig, gesteeld als in een korte thyrsum, zwanger van roodachtige bloemen aan de onderkant, wit en elegant villusvormig aan de binnenkant; de zaden worden geboren in langwerpige, mucronate follikels aan de onderkant. Duits, Water auch Biberklee. |

|
1, Orobanche Limodoron. Orobanche minus ramosa. Cauliculus singularis, crassus, carnosus, fistulosus, foliorum rudimentis obscure sub rubentibus, concoloribus septusm in summitate Orchidum aut Lamiorum specie ejusdem coloris albicantes, aut palldescentes emitttit flosculos: radices carnosarum squamarum compactili serie fuscam quasis turbinatam effigiem referunt. Germanice, Ervenwurger. |
1. (Orobanche rapum-genistae) Orobanche Limodoron. Orobanche minder vertakt. Een enkele, dikke, vlezige, fistelvormige stengel, met donkerrode bladresten daaronder, concolorale septums aan de top, waaruit witachtige of bleke bloemen van dezelfde kleur komen, die lijken op orchideeën of lamiae: de wortels, met een compacte reeks vlezige schubben, geven een donkere, bijna neusschelpachtige aanblik. Duits, Ervenwurger. |
|
2. Cicuta maxima quorundam. Caule constat viridi, laevi, sessquicubitali, inani, odorato, foliis, in multa tenuia, angufta, & ambitu ferrata segmenta digestis, viridibus, vestito: flores tenues, e virore albescentes, umbellam sspeciosam constituunt: radix multis dentatis fibris in limosis aquis haeret, hortis illata nonnunquam in turbinatam formam extuberare fertur. Germanice, Grosz Wuscherling oder Wassermerck. |
2. (Libanotus athamantoides) Cicuta maxima van sommige soorten. De stengel bestaat uit groene, gladde, halfzuilvormige, lege, geurige bladeren, in vele dunne, smalle en ijzerhoudende segmenten, groen, bedekt; de dunne bloemen, witachtig van het groen, vormen een eigenaardig scherm; de wortelstokken met vele getande vezels in modderig water, naar de tuin gebracht, zouden soms uitlopen in een neusschelpvorm. Duits, Grosz Wuscherling of Wassermerck. |
|
3. Sparganium ramosum dictum. Platanaria Dodon. Phleos foemina Lugdunens. Folia profert, Cyperi modo Ionguiscula, angusta, & dorso clatiorem, quasi triangula; caulem cubitalem, rotundum, laevem, juxta foliorum sinus ramulos obliquatos emittentem, quibus sine ordine insident rotunda: quasi pilulae, inter quas majores, amplitudinem nucis Avcllanae acquirentcs, staminibus tenuibus, albo pallidusculis, circum circa vallantur: radices, crasses fibratea:, aliis capillamentis, pluinarum speciem affectantibus, subinden obsidentur. Germanice, Igelo Knospen. |
3. (Sparganium erectum van emersum) Sparganium ramosum dictum. Platanaria Dodonaeus. Phleos femina Lugdunens. Bladeren uitgestrekt, Cyperus-modus met lange schubben, Dd rug is breder, bijna driehoekig; de stengel is kubusvormig, rond, glad, en vertoont schuine vertakkingen nabij de bladoksels, waaraan in willekeurige volgorde ronde, als pillen aangebrachte, pillen zijn bevestigd, waarvan de grotere, die de grootte van een hazelnoot aannemen, omgeven zijn door dunne, lichtwitte meeldraden; de wortels, dik vezelig, zijn bedekt met andere haren, waardoor ze op veren lijken. Duits, Igelo Knospen. |

|
1, Nymphaea alba major. Nenufar, Lotus AEgyptia Prosp. Alpini. Foliis constant amplis, glabris, crassis, tantum non orbiculatis, virescentibus & ad exortum pediculu sinuates, rotundo scilicet & intus porosa medulla farcti, longissimi, altitudinem paludis seu stagnitalis excedetis, quali etiam singuli florum nituntur, numcerosa foliorum candidorum, acuminatorum congerie slamina meditullii stipantes: radix crassitudine brachium superat scabra, nodosa, longa, clavae similis (unde etiam planta Clavas Herculae nomine indigitata suit) intus fungosa, soris nigricans, crebis acetabulis, seu foliorum vestigiis insignita, oblongis fibris in fundo limoso firmans. Germanice, Grosse weisse Seeblumen, Haarwurtz. |
1.(Nymphaea alba) Nymphaea alba major. Waterlelie, Lotus Aegyptia Prosper Alpinus. De bladeren bestaan uit grote, kale, dikke, maar niet cirkelvormige, groenachtig en golvend aan de basis van het steeltje, rond en van binnen gevuld met poreus merg, zeer lang, hoger dan een moeras of stilstaand water, zoals ook de individuele bloemen nastreven, talrijke witte, toegespitste bladeren die zich in het midden van de stengels verdringen: de wortel is dikker dan de arm, ruw, knoestig, lang, lijkt op een knots (vandaar de plant ook Herculesknots wordt genoemd) van binnen schimmelachtig, zwartachtig met sori, getekend met crêpeachtige acetabulums, of sporen van bladeren, die zich in een modderige bodem verstevigen met langwerpige vezels. Duits, Grosse weisse Seeblumen, Haarwurtz. |
|
2. Nymphaea alba minor. Nullatenus priori dissimilis nisi quod omnia duntaxat minora habeat, Germanice, Kleine weisse Seeblumen. |
2. (Nymphoides peltata) Kleine witte waterlelies. Niets anders dan de eerste, behalve dat ze allemaal kleiner zijn, in het Duits: Kleine weisse Seeblumen. |
|
3. Nymphae lutea, cujus flos Dioscorii...dicitur. Foliorum paulo oblongiorum florumq;( praeter angulos) pediculis Nymphaea majoris albae aemulatrix est: flores nonnihil minores, quinis rotundis, crassis, luteis foliis sigulatim capitula herbacei coloris, quodammodo Papaveris in morem turbinata, frequentibus concoloribus staminulis coronant: radices priorum aemmulatione foris intusq; candicant. Germanice, Gelbe Seeblumen, Wassermohn. |
3. (Nuphar lutea) Gele waterlelie, waarvan de bloem Dioscoridus heet.... De licht langwerpige bladeren van de bloemen (behalve de hoekige) zijn een concurrent van de grotere witte waterlelie: de bloemen zijn iets kleiner, met vijf ronde, dikke, gele bladeren, elk met een kruidachtig hoofdje, enigszins geknikt in de vorm van een klaproos, bekroond met frequente kleine meeldraden van dezelfde kleur: de wortels zijn van binnen en van buiten wit, wat de eerste nabootst. Duits, Gelbe Seeblumen, Wassermohn. |

|
1, Bellis prolifera variegata. Laetiori & habitiore vulgarium Bellidum facie prodit, radiculis tenuibus, & dense fibratis, foliis virentibus, & in rotunditate oblongis, ac leviter circum crenatis: flosculi numerosissimo densisimorum foliorum contextu orbicuIos Chaaemeli multiplicis conslituunt, singulis pediculorum graciliorum sumnitatibus impacti, eleganti stiarum rubore virgatim & maculatim variegati, laterali septena vel octona sobole, a centro caliculorum pediculis tenuibus porrecta & circa matrem disposita, gravidi. Germanice, Gesprengte gefullte Maszlieben, mit vilen nebenblumlin. |
1. (Bellis perennis, prolifera vorm) Bellis prolifera variegata. Deze soort verschijnt vrolijker en meer gewend dan de gewone Bellis, met dunne, dichtvezelige wortels, groene bladeren, langwerpig rond en licht gekarteld rondom. De bloemen zijn talrijk en dicht verweven, en vormen een meerlagige, ronde vorm, elk met slanke bloemstelen, bontgekleurd met elegante rode meeldraden, met zeven of acht zijknoppen, die vanuit het midden van de kelk uitlopen met dunne bloemstelen en rond de drachtige moederplant zijn gerangschikt. Duits, Gesprengte gefullte Maszlieben, mit vilen nebenblumlin. |
|
2. Bellis minor flore multiplici rubro. Tota praedicta minor est, ut & foliis virentibus, obscure crenatis: florum globuli rubore perfuindintur, alias se ab illus cogna tione excludi non patitur. Germanice, Gefullte rothe Maszlieben. |
2. (Bellis perennis) Bellis minor met meerdere rode bloemen. Al het bovenstaande is minor, evenals met groene bladeren, onduidelijk gekarteld: de bloembollen zijn roodachtig gekleurd, maar verder laat hij zich niet van die verwante plant uitsluiten. Duits, Gefullte rothe Maszlieben. |
|
3. Bellis minor flore multiplici albo. Repraesentatione alterius congenerem se omnino, praeter unicum floris candorem, prodit. Germanice, Gefullter rothe Maszlieben. |
3. Bellis minor met meerdere witte bloemen. Door de weergave van een andere bloem onthult hij zichzelf volledig, afgezien van het unieke wit van de bloem. Duits, Gefullter rothe Maszlieben. |
|
4. Primula Veris angustifolia, flore rubro. Radicula, multum & tenuiter fibrata, ecapite suo quasi orbiculatim per humum digesta, promit folia crassiuscula, mollia, suntus incana, & tenuis farina obsita, super e virore pallentia, & ambitu leviter crenata. Bellidem minorem quadantenus, sed multo obllngiore? & glabra laeviq; facie affectantia. Attollitur e medio illorum unus atq; alter nudus cauliculus, dodrantem raro superans, qui quali fafsiculo, ex uno centro unibcllatim in orbe sparsos profert flosculos, Primulae Veris aemulos, & ab una basi in quinque veluti cordatae: formae extremis oris sinuata folia divisos, diluto rubori purpura intermista suffosos; his deinde semina exiliai in oblongis vasculis succcdunt. Germanice, Klein schmalblatterige rothe Schlosselblumlein. |
4. (Primula veris) Primula Veris angustifolia, met rode bloemen. De kleine, veel en dun gevezelde wortels, die zich aan hun kop als in een cirkel door de grond verspreiden, produceren dikkere, zachte, grijswitte bladeren, bedekt met fijn meel, lichtgroen van boven en licht gekarteld van onderen. Dezelfde kleinere klok is veertig centimeter lang, maar veel langwerpiger en met een gladde, kale bovenkant. Een of twee kale stengels ontspringen vanuit het midden, zelden hoger dan de dodrant, die, als een bundel, vanuit één centrum gelijkmatig verspreid in de cirkel kleine bloemen produceert, die wedijveren met Primula Veris, en vanuit één basis in vijf, alsof ze hartvormig zijn: de bladeren zijn aan de uiteinden van de vorm verdeeld, golvend bij de mond, overgoten met een verdunde paarse blos; de zaden worden vervolgens afgescheiden in langwerpige vaten. Duits, Klein schmalblatterige rothe Schlosselblumlein. |
|
5. Primula Veris angustifolia, flore albo: cujus colori unice discrimen imputandum. Germanice, Weisz schmalblatteriche Kleine Schlusselblumlein. |
5. (Primula veris) Primula Veris angustifolia, witte bloem: het enige verschil zit in de kleur. Duitse, Weisz schmalblatteriche Kleine Schlusselblumlein. |

|
1, Caltha palustris flore multiplici luteo. Caules aliquot, nondum, cubitales, ac in diversa tendentes, glabri, laeves, geniculati, foliis donantur, longis crassis pediculis sub nixis, venosis, laevibus, pinguibus, virore nitentibus, prope circinatis, Chelidonio minori praeter aemulationem multo amplioribus, ac modice circumrosis: flores adnatorum ramosorum summitates ferunt, auri splendore nitentes, & multiplicem numero sissimorum lutescentium congeriem quinis aliis foliis latioribus concoloribus orbiculatim ambientes, Ranunculum plenum majorem amplitudine & venustate superant: radices crebris & crassis fibris, ex uno capite dense prodeuntibus, deorsum descendunt. Germanice, Gefullte Dotterblumen. |
1. (Caltha palustris) Dotterbloem met meerdere gele bloemen. Sommige stengels, nog niet gevormd, zijn kubusvormig en neigen naar verschillende richtingen, kaal, glad, geknikt, begiftigd met bladeren, met lange, dikke steeltjes onder de sneeuw, geaderd, glad, mollig, glanzend groen, bijna rond, veel groter dan de kleine Dotterbloem, en matig roze van omtrek. De bloemen dragen de toppen van de sierlijke takken, stralend met een gouden glans, en een veelvoud aan zeer luteous trossen, omringd door vijf andere bredere bladeren van dezelfde kleur, cirkelvormig, de volle Ranunculum overtreffend in grotere omvang en schoonheid. De wortels zijn dichte en dikke vezels, ontspringen dicht uit één hoofd en dalen naar beneden af. Duits, Gefullte Dotterblumen. |
|
2. Viola Martia canina. Radicula rugosa, oblonga, albida, & sensim gracilescens, e capite suo mittit folia, vulgari Violaa Martiae aemula, minora tamen, & rnagis in longitudinem producta, cui pallidiorum quoq; florum coformitate congruity, odore licet prorsus destituatur. Germanice ,Wilde Hundsveil. |
2. (Viola canina) Viola Martia canina. De wortel is geplooid, langwerpig, witachtig en geleidelijk slank wordend. De bloemhoofdjes groeien uit bladeren, vergelijkbaar met die van de gewone Viola Martia, maar kleiner en meer langwerpig. De vorm van de bleke bloemen is enigszins vergelijkbaar, hoewel de geur volledig ontbreekt. Duits, Wilde Hundsveil. |
|
3. Gentionella minima verna, flore coerulea. Oblonga fulvescens radicula, surculose & tenuiter fibrate, abit in caulicos complures, police duplo altiores, subtus dense stipatos foliolis e rotunditare oblongis Centaurium luteum affectantibus, viridibus, a liquot nervis virgatis, quae alia minora & rariora, mediam ex intervallis partem vestientia, geminatim aequalis situ sequutur: flosculi oblongis caliculis emittuntur, vivido colore coeruleum ipsum lacescentes & ad umbilicum apophysibus exilibus mucronatus a se invicem distincti, semina sub nascente acuminato vasculo latent. Germanice, Klein blaw Gentian, so in Fruhling bluhet. |
3. (Gentiana campestris) Gentionella minima verna, blauwe bloemen. Langwerpige gele kiemwortel, vertakt en dun vezelig, groeit uit tot meerdere stengels, tweemaal zo hoog, dicht opeengepakt aan de onderkant met langwerpige, ronde blaadjes, groen, met enkele nerven, die kleiner en zeldzamer zijn en het middengedeelte met tussenpozen bedekken, in paren, op gelijke afstanden: kleine bloemen komen uit langwerpige kelken, met een felblauwe kleur, die het midden openscheuren en van elkaar onderscheiden zijn bij de navel met apofyse, van elkaar onderscheiden door de exilis; de zaden zijn verborgen onder het ontluikende toegespitste vaatblad. Duits, Klein blaw Gentiaan, so in Fruhling bluhet. |

|
1, Testiculus Vulpinus. Orchis Sphecodes diphylla Lobel. Folia erant Lilii albi specie, pallide virentia, lata, Orchidis bifoliae vulgaris foliis ampliora, bina tantum & per longitudinem nervata: caulis quoq; vegetior, geminabatur, nec flores dissentirant, cereo colore pallescentes: radix sub appendicibus longiusculis, crasse fibratis, napi formia oblonga tubercula, seu mavis bulbos, vel binos, vel rarius unum, ut in nostrum illam, emittere solet. Germanice, Grosse Fuchshodlein oder Fliegenblumen. |
1. (Ophrys aranifera) Vossebal. Orchidee Sphecodes diphylla Lobel. De bladeren waren van de soort witte lelie, lichtgroen, breed, breder dan de bladeren van de gewone tweebladige orchidee, slechts twee en over de lengte geaderd; de stengel was echter krachtiger, dubbel, en de bloemen verschilden niet, bleek van kleur; de wortel onder de lange, dikvezelige aanhangsels vormde langwerpige knollen van de raap, of blauwe bollen, of twee, of zeldzamer één, zoals in ons geval, die hij gewoonlijk uitloopt. Duits, Grosse Fuchshodlein oder Fliegenblumen. |
|
2. Cyanus major. Verbasculum Cyanoidcs C. Bauh. Radices nigricantes, fibratae, sub terra divagantes, germinant caulibus pluribus, dodrante calcioribus, foliis oblongis, Iaceae seu Lychnidis, incano tomento nonnihil obsitis, arcte septis, capitula summitatum turbinatam prope effigiem referunt, squaimtim conserta, flores vulgari Cyano ampliores, floccosus, e coeruleo in purpureum colorem inclinantes, ac umbilicum brevem stamineum purpurascentem ambientes, expandentia. Germanice, Grosz blaw Waldkornblumen. |
2. (Centaurea montana) Cyanus major. Verbasculum Cyanoides C. Bauhin. Wortels zwart wordend, vezelig, ondergronds verspreid, kiemend op meerdere stengels, groeiend met meer kalk, met langwerpige bladeren, Iaceae of Lychnidis, enigszins bedekt met zwart vilt, dicht gesepteerd, de toppen lijken bijna op een neusschelp, gerangschikt in geschubde trossen, de bloemen groter dan de gewone Cyanus, donzig, van blauw tot paars van kleur, en omsluiten een korte, paarsachtig geurende navel. Duits, Grosz blaw Waldkornblumen. |
|
3. Chamaepitys Austriacea, Clusii. Radix, nigricantibus duriusculis fibris multum capillata, plurimos largitur cauliculos, quadrangulos, lignosos, pedales, crebro geniculatos, brachiatos, quibus inferius Ajugae vulgaris modo folia, ex una basi in lacinias aliquot tenues dirempta, incident; his alia singularia, angusta, mucronata, & in virore splendenda, ao Rosmarinum quadantenus aemulantia, succedunt: foliis intermiscentur rigidi, parvi caliculi, vertices supremos ramulorum cingcntes, quibus effunduntur flores vulg. Ajugae, praeter magnitudinem Antirr: rub. floribus similes, coloris feturate purpurei, vel rubri dilutioris quandoq, &, ut Clus. habet, inferior propendente labro, nonnihil candicante, ac sanguinis guttis resperso, semina nigra, parvan splendentia, angulosa, Hyssope majora sunt. Germanice, Oesterichisch Erdkiffer, oder Schlagkrautlein, oder Je lenger je lieber. |
3. (Dracocephalum austriacum) Chamaepitys Austriacea, Clusius. De wortel, sterk behaard met zwart wordende harde vezels, geeft talrijke kleine, vierkante, houtachtige, pedaalvormige, vaak genuceerde, gespreide stengels af, waaraan onderaan alleen de bladeren van Ajuga vulgaris voorkomen, van één basis verdeeld in een paar dunne lacinias; aan deze andere bijzondere, smalle, mucronate en prachtig groene bladeren, die wedijveren met die van Rosmarinus quadrantenus, komen de volgende: stijve, kleine kelken zijn vermengd met de bladeren, die de hoogste toppen van de takken omringen, van waaruit de bloemen van Ajuga vulgaris, naast de grootte van Antirrinum, wrijven, lijken op bloemen, van een paarse of soms meer verdunde rode kleur en, zoals Clusius het zegt, met de onderlip schuin, enigszins wit en besprenkeld met druppels bloed, de zaden zijn zwart, klein, glanzend, hoekig, groter dan Hyssopus. In het Duits: Oesterichisch Erdkiffer, oder Schlagkrautlein, oder Je lenger je lieber. |
|
4. Pentaphyllum majus flore albo. Radix superius nonnihil squamosa e fusco nigricans, diffunditur in caules dodrantales, seu potius oblongos tenues pediculos, exerentes folia Pentaphylli sub viridia, & adversa parte incana, in quinq; cohaerentias, oris extremis serratas, divisa; flores similibus pediculis obsequiosis sustinentur, candidi, quinis foliis sub rotundis, aclatiore ambitu sinuatis, nitentes. Germanice, Funffingerkraut mit weissen Blumen. |
4. (Potentilla reptans) Pentaphyllum major met witte bloemen. De bovenste wortel is enigszins geschubd en donkerzwart, en verspreidt zich in dodrantstengels, of liever gezegd langwerpige dunne steeltjes, met bladeren van de Pentaphyllum, groen aan de onderkant en wit aan de andere kant, verdeeld in vijf samenhangen, gekarteld aan de randen; de bloemen worden ondersteund door soortgelijke steeltjes, wit, glanzend met vijf ronde bladeren, met een sierlijkere, golvende omtrek. Duits, Funffingerkraut mit weissen Blumen. |

|
1, Cyanus arvensis flore coerulea. Baptisecula Tragi. Papaver Heracleum Dioscorid, & Theoph.. Fabii Columna:. Radix lignose, annua, olIonga, gracilis, lateralibus tenuibus fibris conlspicua est; caulis cubitum aequat, partier lignosus, anguosus & tenui araneosa lanugine obsitus, brachiatus, septus foliis plurimis oblongis, quorum inferiora aliquot segmentis utrinq; Scabiosarum vice laciniantur, superiora integra & angustiora sunt: capitulata ramulorum summitatibus cernenda, squamulis compacta, atque rotunditate fastigiata, emittentia flore, ssenis, octonis, aut pluribus foliis concavis, & marginum oris incises, coeruleis, umbilicum concolorem, ex incurvatis tenuibus staminulis constantum, circumdantes; semina, superidus rigidis brevibus barbulis obsessa, albicantia, pilis obducta, in capitulus servantur. Germanice, Blawe Kornblumen. |
1. (Centaurea cyanus vormen) Cyanus arvensis met blauwe bloemen. Baptisecula Tragus. Papaver Heracleum Dioscorides & Theophrastus. Fabii Columna. De wortel is houtachtig, eenjarig, langwerpig, slank, met dunne zijvezels die opvallen; de stengel is gelijk aan een el, gedeeltelijk houtachtig, smal en bedekt met dun spinachtig dons, vertakt, gesepteerd met veel langwerpige bladeren, de onderste met enkele segmenten aan beide zijden; in plaats van scabiosa zijn de bovenste gaafrandig en smaller: de gekapte bladeren zijn te zien aan de uiteinden van de takken, compact met schubben en rondvormig, met een bloem, zes, acht of meerdere holle bladeren, en de randen van de mond zijn ingesneden, blauw, omringend de navel van dezelfde kleur, bestaande uit gebogen dunne meeldraden; de zaden, de bovenste bedekt met stijve korte baardjes, witachtig, bedekt met haren, worden in de haarhoofdjes bewaard. Duits, Blawe Kornblumen. |
|
2. Cyanus arvensis flore incarnato. Absq; florum colore prorsus cum priori convenit. Germanice, Fleischfarb Kornblumen. |
2. Cyanys arvensis met scharlakenrode bloemen. De kleur van de bloemen komt volledig overeen met de vorige. Duits, Weisz Ackerkornblumen. |
|
3. Cyanus arvensis flore albo. Et hujus differentia tantum floris colore consta. Germanice, Weisz Ackerkornblumen. |
3. Cyanus arvensis met witte bloemen. Het verschil met deze zit hem alleen in de kleur van de bloem. In het Duits: Weisz Ackerkornblumen. |
|
4. Cyanus flore purpureo arvensis. Germanice, Roth Purpurfarb Ackerkornblumen. |
4. Cyanus arvensis met paarse bloemen. Duits, Roth Purpurfarb Ackerkornblumen. |
|
5. Cyanus flore rubro arvensis. Germanice, Roth Ackerkornblumen. |
5. Cyanus met rode bloem. Duits, Roth Ackerkornblumen. |
|
6. Cyanus arvensis flore variegato, fundo flore albo, apice e coeruleo rubescente. Germanice, Weisse Kornblumen, mit rothen und blawen vermischten puncten. |
6. Cyanus arvensis met een bonte bloem, met een witte bloem aan de onderkant en een blauwrode punt. In het Duits: Weisse Kornblumen, mit rothen und blawen vermischten puncten. |
|
7. Cyanus arvensis flore albo, fundo purpureo. Germanice, Weisse Ackerkornblumen, mit purpurbraunen puncten. |
7. Cyanus arvensis met witte bloem, paarse onderkant. In het Duits: Weisse Ackerkornblumen, mit purpurbraunen puncten. |

|
1, Fraga fructu magno. Radix, numerosis tenuibus fibris firmata, & gracilem viticularum sobolem huc & illuc diffundens, folia profert, longis sub hirfsutis pediculis innixa, singulatim terna, ambitu serrata, & obliciuis nervis lirata, nonnihil villosa: inter haec obes quiosi assurgunt cauliculi, flosculos aliquot, simul in pediculis junctos, in summo emittentes, quinis rotundis albis foliis, Pentaphylli sylvaticus seu Rubi aemulos: defluentibus his sub nascuntur aliquot pulposi, maturitate rubentes, cum plerisq; prunis magnitudine certantes, odore, gustu & sapore gratissimi, Germanice, Grosse rothe Erdbeer. |
1. (Fragari vesca) Aardbei met grote vruchten. De wortel, versterkt door talrijke dunne vezels, en verspreidt hier en daar de slanke nakomelingen van de wijnstokken, produceert bladeren, ondersteund door lange, harige bloemstelen, drie per stuk, rondom gekarteld en met schuine nerven, enigszins behaard. Tussen deze stengels staan enkele kleine bloemen, bijeen in bloemstelen, die bovenaan uitlopen, met vijf ronde witte bladeren. Pentaphylli sylvaticus of Rubus is een concurrent. Vanuit deze bladeren groeien enkele vlezige, rood in rijpheid, concurrerend met de meeste pruimen in grootte, zeer aangenaam in geur, smaak en aroma. Duits: Grosse rothe Erdbeer. |
|
2. Fraga fructu albo. Tantopere superioribus assinia sunt facie, ut tantum foliorum viridium & fructuum albescentium parvitate unice seponenda. Germanice, Weisse Erdbeer. |
2. Aardbeien met witte vruchten. Ze lijken qua uiterlijk zo veel op de bovenstaande dat ze alleen te onderscheiden zijn door de kleine groene blaadjes en witachtige vruchten. In het Duits: Weisse Erdbeer. |
|
3. Fraga fructu rubro. Strigosiore tantum, haud secus asc priora, variant Habitu & vulgatiori notitia; fructus, aspect & rubore eleganti oculorum spectaculum, sapore delicatiorum palatorum blandimentum, mirisicis viribusus usum medicinalem provocant. Germanice, Rothe Erdbeer. |
3. Aardbeien met rood fruit. Alleen scherper, vergelijkbaar met de vorige, ze variëren In gewoonte en meer wijdverspreide kennis; het fruit, het uiterlijk en de roodheid zijn een lust voor het oog, de smaak is delicater en streelt het gehemelte, en de zoete, geurige vruchten nodigen uit tot medicinaal gebruik. In het Duits: Rothe Erdbeer. |

|
1, Chamaeiris latifolia purpurea flavescens. Crassis suis radicum propaginibus oblique serpebat, folia gerens in uno cespite plurima, dilute viridia.Iridibus praedictis breviora; caulis e medio exibat dodrantalis, attollens flores singulares, foliis contr se curvatis, surrectis, flavedine pallescentibus, reflexis vero, saturate purpureo colore ad nigredinem vergentibus, insignes. Germanice, Breitblaterichte klein Schwertel, ausz purpurfarben und bleichgelben blumen. |
1. (Iris chamaeiris) Chamaeiris breedbladig paars geel. Schuin verspreid met dikke wortels, met vele bladeren in één pol, verdund groen. De eerder genoemde irissen zijn korter; de stengels vanuit het midden van de dodrantalisroos, met enkele bloemen, met tegen elkaar gekromde bladeren, rechtopstaand, lichtgeel, maar teruggebogen, verzadigd paars van kleur, grenzend aan zwart, elegant. Duits, Breitblaterichte klein Schwertel, ausz purpurfarben und bleichgelben blumen. |
|
2. Chamaeiris latifolia altera purpurea. Radix nodosa varie protuberabat, foliaq; sibi invicem implexa ex uno capicete emittebat, pauciora quam in priori & superitis paulo discreta, mueronata: caulis tantum non pedalis erat, e fastigio vaginarum unum atq; alterum florem promens, viola nigrae: pene colorem dilutum aemulantem, caducum 8 inodorum. Germanice, Breitblateriche klein Schwertel, mit bleichen Blumen. |
2. (Iris pumila) Chamaeiris breedbladig, paars. De wortel was afwisselend uitpuilend, de bladeren verstrengeld vanuit één hoofdje kwamen uit, minder dan bij het eerste en enigszins afzonderlijk, gevlekt; de stengel was alleen niet-bladig, uit de bovenkant van de scheden stak een of andere bloem uit, violetzwart: een bijna verdunde kleur, die een zwakke geur verspreidt. Duits, Breitblateriche klein Schwertel, mit bleichen Blumen. |
|
3. Chamaeiris latifolia minima. Radix pariter nodosa est & folia inferius se invicem amplectentia, flores minores in caule pallescunt, quartae Chamaeiridi Clusianae aemuli. Germanice, Der kleinste breitblateriche Schwertel, mit bleichen blumen. |
3. (Iris lutescens) Chamaeiris kleine breedbladige. De wortel is eveneens knoestig en de bladeren daaronder omsluiten elkaar. De kleinere bloemen aan de stengel zijn licht van kleur. De vierde Chamaeiris concurreert met die van Clusius. Duits, Der kleinste breitblateriche Schwertel, mit bleichen blumen. |
|
4. Chamaeiris latifolia biflora. Radicibus crassis, transversis, aliorum modosec propagat, folia caeteris latiora habet, flores quoq; majores, saturate purpureos, ad nigro violaceum colorum accedentes. Bisfloret singulis annis. Germanice. Kleine Schwertelwurtz, mit satten viollbraunen blumen. |
4. (Iris chamaeiris of Xyridon orientalis) Chamaeiris breedbladige met twee bloemen. Verspreidt zich via dikke, dwarswortels. Sommige soorten hebben bredere bladeren dan andere, en de bloemen zijn ook groter, verzadigd paars, bijna zwart en violet van kleur. Bloeit twee keer per jaar. Duits, Kleine Schwertelwurtz, mit satten viollbraunen blumen. |

|
1, Chamaeiris latifolia flore argenteo. Radix crassa erat, transversa, & multis rtuberculis obsita, folia cognatis Chamaeridibus similia, brevio, mucronata, conferta, caulis dodrantem excedebat: flores ex albido aut potius argenteo colore placebant. Germanice Breitblatericher Kleiner Schwertel, mit braunen und blawen blumen. |
1. (Iris chamaeiris vormen) Chamaeiris breedbladig met zilverkleurige bloemen. De wortel was dik, dwars en bedekt met vele knobbeltjes. De bladeren leken op die van de verwante Chamaeridae, kort, mucronaat en dicht op elkaar. De stengel stak hoger uit dan de stengel: de bloemen waren aantrekkelijk met hun witte of liever zilverkleurige kleur. Duits, Breitblattericher Kleiner Schwertel, mit braunen und blawen bloemen. |
|
2. Chamaeiris latifolia coeruleis & violaceis florum foliis. Foliorum & radicum specie a praedicta non multum aliena est, flores in caule dodrante altiore, elevata parto violacei coloris, repanda vero coerulea blandimento constabant. Germanice, Kleiner breitblatericher Schwertel, mit gantz weissen blumen. |
2. Chamaeiris breedbladig met blauwe en violette bloemen. Qua blad en wortels verschilt het niet veel van de bovengenoemde soort; de bloemen op een stengel groeien hoger, verheven en hebben een violette kleur, en de bloemblaadjes zijn blauw en flets. Duits, Kleiner breitblatericher Schwertel, mit gantz weissen blumen. |
|
3. Chamaeiris latifolia flore candido. Radicum carssis & divaricatis trans versis propaginibus multiplicabatur, & ejusdem formae flores edebat, sed omnino candicantes. Germanice, Kleiner breit blaterichter Schwertel, mit gantz weissen blumen. |
3. Chamaeiris breedbladig met witte bloemen. De wortel was vlezig en tweevoudig, en vermeerderde zich via dwarsscheuten. De bloemen hadden dezelfde vorm, maar waren allemaal wit. Duits, Kleiner breit blaterichter Schwertel, mit gantz weissen blumen. |
|
4. Chamaeiris latifolia purpureo flavescens multiflora. Vegetioribus paulo floribus erat, quam Chamaeiris prima nostra, & longe pluribus: foliorum quoq; cespites densiores & se magis propaginibus trans versis diffundentes. Germanice, Kleiner breitblatericher purper und bleichgelbfarber Schwertel. |
4. Chamaeiris veelbloemige breedbladig en paars geel. Deze plant was iets rijker aan bloemen dan onze eerste Chamaeiris, en veel talrijker: de bladeren waren echter dichter en de pollen stonden meer verspreid met hun takken over de zijkanten. Duits, Kleiner breitblatericher purper und bleichgelbfarber Schwertel. |
|
Mirae & mirisicae prope omnium in floribus varietates exactissime a clariss & sagaciss. Clusio Plantar. hist. lib. 2. cap. 47.fol. 224. 225, 226. 227. exprimuntur, post quem illis denuo examinatis actum agere non operae precium esse duxi; atq; hinc ad ejus trutinam bene volentem lectorem remissum volui. |
De prachtige en geurige variëteiten van bijna alle bloemen worden het meest accuraat weergegeven door de heldere en scherpzinnige Clusius Plantar. Hist., boek 2, hoofdstuk 47, fol. 224, 225, 226, 227. Nadat ik ze opnieuw had bestudeerd, vond ik het de moeite niet waard om actie te ondernemen; en daarom wilde ik het aan de goedbedoelende lezer overlaten om zijn eigen verdiensten te beoordelen. |

|
1, Iris pratensis major. Radices transversim serpentes, nigrescens, densum cespitem constituunt, e quo numerosas fibras subtus demittunt, capitibus suisedunt folia rigida, viridia ,dura, longa, angusta, acuta, atq; inter illa caulem cubito altiorem, teretem, insummo successive unum atq; alterum aut plures flores ferentem. Iridibus quidem exteris strigosiorem, sed non minus elegantem, hilaris coerulei coloris, cui venulae: versi colores quaedam, in repandis foliis intermixte, varietatem inducunt. Multum acceditad Iridem angust foliam Clus. II. Fol. 229. Germanice, Himmelblaw Wisenschwertel. |
1. (Iris siberica) Iris pratensis major. De wortels zijn dwars serpentijn, zwart, en vormen een dichte zode, waaruit talloze vezels naar beneden afdalen. Aan de hoofdjes zitten stijve, groene, harde, lange, smalle, scherpe bladeren, met daartussen een stengel die ongeveer een el hoger is, glad en één of twee of meer bloemen achter elkaar draagt. Van een kleurrijkere, maar niet minder elegante, vrolijke blauwe kleur dan andere irissen, waarbij de nerven: bepaalde kleuren, vermengd in de rietachtige bladeren, variatie teweegbrengen. Veel meer dan het smalle blad van de iris Clusius II. Fol. 229. Duits, Himmelblaw Wisenschwertel. |
|
2. Viola Matronalis flore albo. Radices vivaces, densa; crassae, multumq; fibrata, folia subtmittunt viridia, atq; ab angusta basi e latitudine in mucronem ducta, subhirsuta, circum serrata, plurima, inordinata, & graciliore serie caules virides ses quicubitales ambientia: flores passim in summis ramulorum brachiis longo conferto ordine emergunt, quatuor foliis sub rotundis albescentibus praediti, odorem cinnamomi (vesperi maxime) referentes: sequuntur angustae corniculatae siliquae, oblongum atq; e rufs nigricans semen condentes, Alliarae ritu. Germanice, Winterviolen mit weissen blumen. |
2. (Hesperis matronalis) Viola Matronalis met witte bloemen. De wortels zijn levendig, dicht; dik, veel; vezelig; de bladeren zijn groen, of; van een smalle basis en breed tot aan de punt, halfbehaard, rondom gekarteld, talrijke, onregelmatige en slanke reeksen groene stengels die zelfvoorziendend omringen; de bloemen verschijnen overal op de bovenste takken in een lange, dicht op elkaar staande rij, begiftigd met vier ronde witachtige bladeren eronder, die de geur van kaneel verspreiden (vooral 's avonds): smalle, hoornvormige peulen volgen, met langwerpige of; roodzwarte zaden, op de manier van Alliara. Duits, Winterviolen mit weissen blumen. |
|
3. Viola Matronalis flore purpureo. Florum colore purpurascente tantum variat, & subindex ad rubedinem tendit, caeteroquin praedictae germana est. Germanice, Winterviolen mit braunen blumen. |
3. (Hesperis matronalis) Viola Matronalis met paarse bloemen. Deze soort verschilt alleen in de kleur van de bloemen, met een paarse tint en een subindex die neigt naar rood, maar is verder vergelijkbaar met de eerder genoemde. Duits, Winterviolen met braunen blumen. |

|
1, Iris Chalcedonica latifolia. Iris Chalcedonica maxima variata Lobel. Susiana 1 Clusii. Delitias nostras Botanicas etiam Caesareorum Legatorum e Turcia redeuntium, munisicentia per hanc elegantissimam & plus quam amoenam plantam auctas voluit. Radicem nodosam, gibbosam, propaginuin sobole geniculatis proccessibus distinctam, ac crassis fibris subtus firmatam obtinet, cujus caput excrescit in folia surrect, vulgatiori Irides breviora, angustiora, inferius se mutuo complectentia, superius magis disperda, acuminata, virescentia: caulis, inter illa emissus, cubitalis est, vaginatim ulq; ad floris initium involutus, qui novenis foliis congeneribus Iridibus respondet; sed repanda, & his incumbentia, magis nigricanris coloris venulis & maculis subinde purpurascentibus & candicantibus intermitstis, superiora surrecta minus, virgatim tamen ac undulatim quasi mirum in modum variata sunt, ut, etiam absq; ullo odore, primam laudem & varietatis & raritas, praeter florum luculentam amplitudinem, cognatae familiae merito sustulerit. Germanice, Veilwurz Constantinopel, mit schwartz gescheckten Blumen. |
1.(Iris susiana) Iris Chalcedonica latifolia. Iris Chalcedonica maxima variata Lobel. Susiana 1 Clusius. De vrijgevigheid van de keizersnede-afgezanten die uit Turkije terugkeerden, wilde onze botanische geneugten vergroten met deze uiterst elegante en meer dan aangename plant. Ze heeft een knoestige, bolvormige wortel, een duidelijk vertakte nakomeling met geniculate uitlopers, en is van onderen versterkt door dikke vezels, waarvan de kop uitgroeit tot bladeren, korter, smaller, elkaar van onderen omsluitend, meer verspreid van boven, puntig, groenachtig: de stengel, die ertussen uitsteekt, is kubitair, enigszins omhuld; aan het begin van de bloem is hij omwikkeld, wat overeenkomt met de negen bladeren van de verwante irissen; maar de uitgespreide en de zittende zijn meer zwartachtig van kleur met nerven en vlekken die nu en dan paarsachtig en wit afwisselen; de bovenste zijn minder rechtopstaand, maar op een vreemde manier en golvend, zodat, zelfs zonder enige geur, de eerste lof, variëteit en zeldzaamheid, naast de heldere grootte van de bloemen, terecht zijn afgenomen van de verwante familie. Duits, Veilwurz Constantinopel, mit schwartz gescheckten Blumen. |
|
2. Iris Florentina latifolia major, colore candidissimo. Ut prior venustatis, sicilla odoris gratia,& niveo, sue mavis lacteo colore commendabilis est. Radice aeque gibbosa constat, albescente, foliis latioribus, pallide virescentibus: flores, e vaginulis albidis membranaceis emergentes, terni, aut rarius quatuo, in uno caule plusquam cubitali singulatim porriguntur. Germanice, Weisse wolriechende Veilwurz. |
2. (Iris germanica var. florentina) Iris Florentina latifolia major, zeer wit van kleur. De eerste is prijzenswaardig vanwege haar schoonheid, zoete geur en sneeuwwitte, melkachtige kleur. Ze bestaat uit een eveneens bolvormige, witachtige wortel met bredere, lichtgroene bladeren; de bloemen, die uit witachtige, membraanachtige scheden ontspringen, drie, of zeldzamer vier, staan afzonderlijk op een steel van meer dan een el lang. Duits, Weisse wolriechende Veilwurz. |
|
3. Iris latifolia major Illyrica. Crassiore aliquantum priori radice est, sed pariter nodosa & crasse subtus fibrata: folia quoq; latiora & longiora sunt, pallido virore praedita, & gladii specie mucronata: flores diluto coeruleo colore ad cyaneum pallescentum accedunt, acodorem remissiorem effundunt: semina angulosa, rugosa, caput triangulare submittit Germanice, Himmelblauwe wolriechende Veilwurz. |
3. (Iris illyrica)Iris latifolia major Illyrisch. Deze heeft een iets dikkere wortel dan de vorige, maar is aan de onderkant even knoestig en grof vezelig. De bladeren zijn ook breder en langer, lichtgroen van kleur en zwaardvormig getipt. De bloemen hebben een verdunde blauwe kleur die neigt naar lichtcyaan en verspreiden een zwakkere geur. De zaden zijn hoekig en gerimpeld. De driehoekige bloemhoofdjes zijn ingetogen. In het Duits: Himmelblauwe wolriechende Veilwurz. |

|
1, Iris latifolia, violaceo colore, major. Radix nodos erat, crassa & fibrata, foliis longis latisac mucronatis ad Dalmaticam accedebat: flores ampli, e membranaceis teneris albescentibus vaginis, se explicabantin folia aliarum Iridium specie novena, quorum repanda, praeter fimbriam, ad colorem saturate violaceum tendebant, sursum elevata hilariore purpura nitebant, & prope Iridem major: latifol. v. sive Asiaticam purpur. Clus. Referebant. Germanice, Grosser blatericher brauner Schwertel oder Veilwurtz. |
1. (Iris violaceae?) Iris breedbladig, violet van kleur, groter. De wortel was knoestig, dik en vezelig, met lange, bladvormige, mucronate bladeren die op die van de Dalmatische lis leken: grote bloemen, afkomstig van vliezige, tere, witachtige scheden, ontvouwd in de bladeren van andere Iridium-soorten (nieuw), waarvan de bloemblaadjes, afgezien van de rand, neigden naar een verzadigde violette kleur en helderder paars schitterden wanneer ze omhoog stonden, en in de buurt van de Iris major: breedbladig v. of Aziatisch purper als Clusius rapporeert. Duits, Grosser blatericher brauner Schwertel oder Veilwurtz. |
|
2. Iris latifolia vulgaris coerulea. Foliis & radicum crassitudine non multum recedebat, a praedicta; florum magnitudine inferior erat; color in elevatis seu surrectis foliis dilute coeruleus, & prope cyaneus, seu cyanus, seu aqueus erat; in repandis vero faturatiore ad violaceum vergebat. Germanice, Breitblateriche himmelblaw Schwertel. |
2. Iris latifolia vulgaris azuurblauw. Qua bladdikte en wortels verschilde hij niet veel van de bovengenoemde; qua grootte van de bloemen was hij minder; de kleur van de rechtopstaande bladeren was een verdund azuurblauw, bijna cyaan, of cyaan, of waterig; de kruipende bladeren neigden naar violet. Duits, Breitblateriche himmelblaw Schwertel. |

|
1, Calceolus Mariae. Helleborine recentiorum 1. Clusii. Helleborine ferruginea Dalcchampij. Radices nigricantes, plurimum fibrata, longe ac late transversis processibus sub tellure diffunduntur, emittentes caules aliquot singulares, ses quidodrantales, alternatimarcte septos foliis Plantaginis mediae, seu Helleborini, per longituinem nervatis verticetenus longi mutantes pediculi, sinu folii superioris sustinent florem unum acalterum, quaternis oblongis mucronatis foliis, dilute rubentibus (aut in quibusdam obscura purpura nigricantibus) constamtem, quie e centro sui oblongum ovalem concavum utriculum, exterius flavescentem, interius purpurascentibus venulis & puctis quasi striatum, affixum habet, superne calceoli ritu patentem, atq; versus pediculum duplici ansula nonnihil obtectum: prout susius & elegantius a clariss. & rariss. Clusio describetur. Germanice, Unser Frauen Schuch. |
1. (Cypripedium calceolus) Calceolus Mariae. Helleborine recente 1. Clusius. Helleborine ferruginea Dalechamp. Wortels zwart wordend, zeer vezelig, wijd en zijd verspreid door dwarsuitsteeksels onder de grond, waaruit enkele afzonderlijke stengels ontstaan, waarvan sommige dodrantales zijn, afwisselend gesepteerd met bladeren van de Plantaginis mediae of Helleborine, langs de lengte van de nerven tot aan de top lange muterende bloemstelen, in de boezem van het bovenste blad één bloemkroon, bestaande uit vier langwerpige mucronate bladeren, verdund rood (of in een donkerpaarse zwarting), die vanuit het midden een langwerpige ovale holle blaas heeft, gelig aan de buitenkant, paarsgeurende nerven en stekels alsof ze gestreept zijn, vastgehecht, bovenaan als een schoen, en richting het bloemsteel enigszins bedekt met een dubbele lus: zoals duidelijker en eleganter zal worden beschreven en door duidelijk en zeldzaam door Clusius. In het Duits: Unser Frauen Schuch. |
|
2. Iris Portugalica. Radix superioribus Iridibus minor est, aeque tamen, nodosa, e lateribus sobolem emittens, atq; e capite caulem, sensim e mediis foliorum quaternorum, angustorum, pallide virentium, sinubus procedentem in florem unum atq; alterum candicantem, ac secundum labra obsolete purpurascentibus venulis eleganter undiq; distinctum, Irid. majoris latifolius. Clus. xxvi. propemodum in morem. Germanice, Weisse, Portugalische, mit braunen screfflein gesprengte Schwertlilien. |
2. (Iris verna of pallida) Portugese iris. De wortel is kleiner dan die van de bovenste iris, maar eveneens geknoopt, met scheuten aan de zijkanten en vanuit de kop een stengel, geleidelijk vanuit het midden van de vierbladige, smalle, lichtgroene bladeren, waarbij de sinussen overgaan in een of andere witte bloem, en afhankelijk van de lippen verouderd met paarsgeurende nerven, eleganter undiq; duidelijk, Irid. majoris latifolius. Clusius xxvi. bijna op dezelfde manier. Duits, Weisse, Portugalische, mit braunen screfflein gesprengte Schwertlilien. |
|
3. Iris Pannonica variegata. Radices, aliorum Iridium modo, crassae, nodosae albewscentes, caulem cubitalem erigunt, e foliis paulo latioribus quaternis emersum, acin, aliquot alas dilatatum, qui vaginatim expandit flores, priori forma non dissimiles, sed tamen diversi coloris: repanda enim folia latioribus partibus faturata purpura tinguntur; ubi vero angustiora sunt, obsoletec flavescunt, variisq; purpurascentibus lineis, circa stamineas fimbrias oblique sparsis, insigniuntur, sursum vero erecta illa, & muto controse posita, obsoletum cupri seu aeris colorem imitari videntur. Germanice, Veilbraun gesprengte Schwertlilien. |
3. (Iris sibirica, bonte var.) Bonte Pannonische Iris. De wortels, net als die van andere Iridiums, zijn dik, knoestig, witachtig en vormen een kubusvormige stengel. Ze ontspringen in vieren aan de iets bredere bladeren, met enkele verwijde vleugels die zich uitspreiden in een schede van bloemen, vergelijkbaar met de vorige qua vorm, maar toch van een andere kleur: de bladeren zijn namelijk paars getint op de bredere delen; waar ze smaller zijn, zijn ze verbleekt en geel, en getekend met diverse purpergeurende lijnen, schuin verspreid rond de meeldraden, terwijl de lijnen, die erbovenuit steken en in een gedempt contrast staan, de verbleekte kleur van koper of messing lijken te imiteren. Duits, Veilbraun gesprengte Schwertlilien. |

|
1, Iris latifolia decima. Radix transversis crassis processibus subindex protuberabat, folia surrecta erant, quaterna, & per longitudinem lirata, pallide virentia, interquae caulis cubiulis, superius vaginulis suis effendundens flores, caeteris Iridibus non absimilis, nisi terna surrectata folia obsoleta Hflavedine insirrentur, terna surrecta tristem colorem, e flavedine & purpura mixtum, obtinebant: reliquis notis non secus ac odore Sambuci decimam Clusii referebat. Germnice, Dunckelbraun gescheckte Veilwurtz, so reuche wie Holderblut. |
1. (Iris attica) Iris breedbladig tiende. De wortel steekt uit met dwars geplaatste dikke uitlopers, de bladeren waren rechtopstaand, vierbladig en in de lengte lichtgroen, waartussen de stengels bedekt waren, met bloemen die zich boven hun kleine schedes verspreidden, vergelijkbaar met andere irissen. Tenzij de rechtopstaande derde bladeren met geel waren ingevoegd, kreeg het rechtopstaande derde een treurige kleur, gemengd met geel en paars: in andere tonen leek het op de tiende van Clusius, vergelijkbaar met de geur van vlier. Duits, Dunckelbraun gescheckte Veilwurtz, so reuche wie Holderblut. |
|
2. Iris lutea variegata Lobel. Foliis non multum a praedicta discrepabat. Radice pulo graciolore erat, florum folii ansatis seu reflexis, obsolore violaceis, ac eleganter striatis, surrectis vero flavescentibus constabat. Germanice, Gesprengte Veilwurtz. |
2. (Iris lutescens) Lobels gele bonte iris. De bladeren verschilden niet veel van de hierboven genoemde. De kleur was sierlijker aan de basis, met bloemen en bladeren die gebogen of teruggebogen waren, violet in de herfst en elegant gestreept, maar rechtopstaand en gelig. Duits, Gesprengte Veilwurtz. |
|
3. Pseudoiris palustris. Acorus nostras palustris Lobelii. Radix duriuscula, obliquis, geniculatis, ac undiq; cirrosis procedibus in multas propagines abit, ac Bistortae modo intus subrubescit, folia surrigit Iridibus longiora, viridia, dorsi utrinq; per longitudinem eminentis: flores fert in caule sesquicubitali, laevi, particulatim e vaginis herbaceis juxta sinus foliorum gracilium erumpentes, specie Iridum strigosiore, luteo pallido colore blandientes: his succedunt crassa semina, in angularibus siliquis condita. Germanice, Gelb Wasserschwertel, oder drachenwurtz. |
3. (Iris pseudoacorus) Pseudoiris palustris. Onze Acorus palustris van Lobel. De wortel is hard, schuin, generisch en ondiep; door cirrotische processen ontwikkelt hij zich tot vele scheuten en Bistorta bloost alleen aan de binnenkant; de bladeren staan langer op dan irissen, groen, aan beide zijden dorsaal; langs de lengte van de verhevenheid: hij draagt bloemen op een stengel van zes cubitaal, glad, met name vanuit de kruidachtige vagina's nabij de sinussen van de slanke bladeren, uitlopend in de vorm van irissen met een meer strigosior vleiend met een lichtgele kleur; deze worden gevolgd door dikke zaden, in hoekige peulen. Duits, Gelb Wasserschwertel, oder drachenwurtz. |

|
1, Spatula foetida Xyris. Iris sylvestris Galeni. Radix Iridum modo transversa, folida, geniculate, folia erigit dura, striata, atroviridia, longa, acuminata, & quando conteruntur, odoris ingrati; atq; inter illa caulem cubitalem teretem, cujus summo insident flores, Iridis floribus graciliores, ut plurimum tristi purpura consicui, nisi quod media angustiora folia, quae in fsmmo bifida sunt, obsolete pallescant, ac intima reflexa saturatiora quadantenus sint & in medio venulis luteophoenicis notentur: sub nascuntur filiquae triangulares, semine rubente rotundo praegnantes. Germanice, Wandleusz kraut. |
1. (Iris foetidissima) Spatula foetida Xyris. Galenus iris. De wortel van iris is slechts dwars, bladrijk, geneculair, de bladeren rechtopstaand, hard, gestreept, donkergroen, lang, puntig en wanneer gekneusd, onaangenaam geurend; en daartussen een gladde, kubusvormige stengel, aan de top waarvan bloemen zitten, slanker dan irisbloemen, grotendeels van een treurige paarse kleur, behalve dat de smallere middelste bladeren, die aan de basis gevorkt zijn, met de jaren bleker worden, en de binnenste reflexen meer verzadigd zijn, ongeveer 10 cm lang, en in het midden zijn luteophoenische nerven zichtbaar: daaronder groeien driehoekige varens, zwanger van rond rood zaad. Duits, Wandleusz kraut. |
|
2. Caucalis vulgaris. Foliorum variis sultifidis dissectionibus Carottam. Sylvestrem aemulatur, caulis infra cubitalem altitudinem, in cacuminibus suis flosculis albis umbellatim decoratur, quorum exteriora, majora & latiora, minora circumambiunt: semen, asperum, oblongum est: radix inutilis, annua, gracilescens. Germanice, Ackerkletten, Klettenkorfel. |
2. (Anthriscus caucalis of sylvestris) Caucalis vulgaris. De bladeren zijn op verschillende manieren ingesneden. Hij imiteert de wilde peen, de stengel is minder dan een el hoog en aan de bovenkant versierd met kleine witte bloemetjes in schermen; de buitenste, grotere en bredere, omringen de kleinere. Het zaad is ruw en langwerpig; de wortel is nutteloos, eenjarig en slank. Duits, Ackerkletten, Klettenkorfel. |
|
3. Cruciata, sive Gentiana minor. Radix albida est: oblonga, superius fissuris cruciatim ductis perfossa, cui caules aliquot innituntur, inferiore parte sui terram leniter radentes, surrecti, pedales, teretes, geniculis intercepti; circa quos folia singulatim bina, unita sede assiguntur, frequenti ordine per longitudinem tribus nervis lirata, & subinde reflexa, Saponariae facie, in mucronem abeuntia: flores plures in summis caulibus orbiculatim congeruntur, e tubulis suis oblongis in quatuor folia angularia exigua coerulea explicati, quibus marcidis, calicum deinde angusta, oblonga conceptacula, semina copiosa intra se condunt, subrusa & nitentia. Germanice, Peters oder Creutzwurtz, Modelger, Sperrenstich. |
3. (Gentiana cruciata) Cruciata, of Gentiana minor. De wortel is wit: langwerpig, bovenaan doorboord met kruisvormige spleten, waarop verschillende stengels rusten, die met hun onderste deel zachtjes de grond schrapen, rechtopstaand, pedaalvormig, glad, onderbroken door geknikte bladeren; waaromheen de bladeren paarsgewijs zijn bevestigd, verenigd in een zitting, in frequente volgorde over de lengte met drie nerven, en dan teruggebogen, als Saponaria, aflopend naar een punt; verschillende bloemen zijn verzameld in ronde trossen op de hoogste stengels, ontvouwd vanuit hun langwerpige buisjes tot vier hoekige kleine blauwe blaadjes, waarin, wanneer verwelkt, de kelk dan smalle, langwerpige bloembodems bevat overvloedige zaden bevatten, vermalen en glanzend. Duits, Peters oder Creutzwurtz, Modelger, Sperrenstich. |

|
1, Acorus legitimus cum suo julo. Crebris, geniculatis, inaequalibus, transversis, albicantibus odoratarum radicum processibus, late in obliquas laterum propagines actis, ac insima sede fibratis, telluris superficiem pervagatur, foliaq; erigit Iridis palustris foliorum modo, prominente costa distincta, sed longiora, angustiora, dilute magis virentia, actrita suavem aromatum odorem emittentia: flores muscosi, palllescentes, a latere folii cujusdam, pari cum aliis laitudine; & triangularem quasi spciem affectantis, paulo supra, mediam partem exeunt, in iulo seu amento nucamentis Iuglandium, noviter dependentium, non absimili quodv irgulis obtiquis & transversis liratum conspicitur, ac in digitalem quandoq; crassitudinem & longitudinem excerescent solet. Germanice, Kalmus mit der bluhe. |
1. (Acorus calamus) Acorus legitimus met zijn bloemen. De veelvuldige, genvormige, ongelijke, dwarse, witachtige uitlopers van geurende wortels, wijd vertakt in schuine zijscheuten en diep vezelig, spreidt zich uit over het aardoppervlak. De bladeren zijn rechtopstaand, zoals de bladeren van de moerasiris, met duidelijke, prominente ribben, maar langer, smaller, meer verdund groen, en verspreiden een zoete, aromatische geur. De bloemen zijn mosachtig, licht, aan de zijkant van een bepaald blad, even breed als de andere; en driehoekig van vorm, iets hoger, in het middendeel, in de bloem of amentum van de hals van de walnoot, die pas afstamt, niet ongelijk aan de stompe en dwars geplaatste liervormige bladeren die te zien zijn en soms in de dikte en lengte van ht vingerhoedskruid. Duits, Kalmus mit der bluhe. |
|
2. Scordium Trixago seu Trissago palustris. Folia Chamaedryn referunt, subhirsuta tamen, oblonga, & in caulibus multipliciter se spargentibus, imbecillibus,quadrangulis, pubescentibus, hoerentia, Lupulini oodris; superiores foliorum sinus flosculi rubentes occcupant, eandem Chamaedryn aemulantes: radix restibilis, fibris capillaribus subtus se firmat., graminis modo germinibus obliquis uligines perreptans. Germanice, Lachenknoblauch oder Wasserbachengel. |
2. (Teucrium scordium) Scordium Trixago of Trissago palustris. De bladeren lijken op Chamaedryn, maar zijn halfbehaard, langwerpig en staan op stengels die zich op vele manieren uitspreiden, zwak, vierkant, behaard, groen, als de gewone lupine; de bovenste bladholten zijn bezet met kleine rode bloemen, die dezelfde Chamaedryn imiteren: de wortel is resistent, versterkt zich van onderen met capillaire vezels, als gras dat met schuine scheuten door vocht kruipt. Duits,Lachenknoblauch of Wasserbachengel. |
|
3. Chamaedrys minor. Radiculis vagatur varie serpentibus, tenuibus, lignosis & mire se implicatis, fibratis; cauliculis multis languidis, dodrantalibus, duriusculis; in quibus folia viridia, incisuris marginum Quernis similia: flores in summis virgis inter folia exeunt, rubicundi, Scordii aemuli, quasi in spica digesti, utriculis singulatin erumpentes, in quibus post modo semina fusca, rotunda, exigua latent. Germanice, Gamanderlein, auch klein Bachengel. |
3. (Veronica chamaedrys) Chamaedrys minor. De plant slingert met wortels die afwisselend slangachtig, dun, houtachtig en wonderlijk verstrengeld en vezelig zijn; met vele lome, tweekleurige, harde stengels; de bladeren zijn groen, met inkepingen aan de randen die lijken op die van eiken; de bloemen boven op de takken komen tussen de bladeren tevoorschijn, roodachtig, zoals die van Scordius, alsof ze in een aar zijn verteerd, en barsten open in afzonderlijke zakjes, waarin de bruine, ronde, kleine zaden na verloop van tijd verborgen zitten. Duits, Gamanderlein, auch klein Bachengel. |

|
1, Mandragora foemina Pythagorica allusione, qui, quod hominis truncum artusq; utcunq; repraaesentaret, radicibus quandoq; duo crura & clunes referentibus, Anthropomorphon dixic, nomen suum traxisse videtur a Germanica denominatione, Man & tragen, quasi hominis essigiem gereret. Caetera anilia circulatorum commenta, sculpendo inde formam hominis ad suas superstitions efformanti, potius ridenda, quam rimanda & admiranda censeo. Radices promissae, crassae, capillaribus fibris hirsutae, soris fuscae, intus alba:, trifidis vel bifidis processibus demissis, crurum modo inter se convulutis, dister minitur; folia propte teran gerunt, quasi orbiculatum digesta, longa, venosa, rugosa, crispa, Hippolapathis fere formn, virore nigricantia, acin acutum coacta; flores inter haec plurimi singulatim longis pediculus efferentur, e quinis sub coerulea purpurascentibus as aliquantum albidis foliis & tenuibus aliquot staminulis, in medio constate, quibus succendunt mala, sub rotunda, per maturitatem luteo pallescentia, odore suaveolenti saporem inducentia. Germanice, Alraun das Weiblein. |
1. (Mandragora autumnalis) De vrouwelijke alruin die volgens een Pythagorese toespeling, die de romp van een man voorstelt, met wortels die soms verwijzen naar twee benen en billen, zoals Anthropomorphon zegt en haar naam lijkt te hebben ontleend aan de Germaanse benaming Man & tragen, alsof ze de taille van een man draagt. Ik denk dat de andere oude commentaren van de circulerende plant, die van daaruit de vorm van een man vormden volgens zijn bijgeloof, eerder te bespotten zijn dan te bewonderen. De wortels liggen plat, dik, behaard met capillaire vezels, donkerbruin, wit van binnen: met drie of twee verlaagde uitlopers, de poten enigszins ineengedraaid, is het een beetje een rommeltje; de bladeren zijn vrij plat, alsof ze verteerd zijn: rond, lang, geaderd, rimpelig, knapperig, bijna de vorm van Hippolapathis, zwartachtig groen, met een scherpe bes; Onder deze bloemen bevinden zich veel afzonderlijke bloemen op lange bloemstelen, waarvan er vijf blauwpaars zijn, met ietwat witachtige bladeren en enkele dunne meeldraden. In het midden zitten brandende appeltjes, rond van onderen, geelachtig van kleur bij rijpheid, met een zoetige geur en een aangename smaak. In het Duits: Alraun das Weiblein. |
|
2. Chelidonium minus. Testiculus sacerdotis Sylvatica Favagello Coesalpini. Ejusdem radiculae caput callosum, in oblongas plurimas, tritici magnitudine, strumosas, carnosas appendices coascervatas desinit, caulis palmum altior, longis pediculis sub vehet folio hederaceae, virore splendentia, laevia, rotunda, Asaro modo, obtusa & subinde e obsolete purpurante macula in medio notata; floes radiati, luteo foliorum nitore stamina tenuia, concoloria, obsident. Germanice, Feigwatrz, Blatterkraut, Mayenkraut. |
2. (Ficaria verna) Chelidonium minor. Testikel van de priester Sylvatica Favagello Coesalpini. De kop van hetzelfde worteltje is callosum, eindigend in talrijke langwerpige, tarwegrote, strummige, vlezige aanhangsels. De stengel is een handpalm hoog, met lange steeltjes onder het blad als van de hedera, glanzend groen, glad, rond, Asarum-achtig, stomp en soms gemarkeerd met een vervaagde paarse vlek in het midden; de bloemen zijn stralend, de meeldraden zijn dun, en geel en ze zijn bedekt met de glans van de bladeren. Duits, Feigwatrz, Blatterkraut, Mayenkraut. |

|
1, Bistorta major. Colubrina minor Tragi. Ab eadem radice, spiris intorta & rubescente, ac fibris inferius firrmata, prodeunt folia longa. Lapathi instar, lata, acuminata, venosa, surrecta, prona parte plumbei, supina virescentis coloris: caules aliquot, simplices inter illaat tolluntur, rarioribus & gracilescentibus foliis arcte cincti, tandem in spicas fastigiati, flosculis minutis Persicariaea coacervatas, quibus succcdunt semina triangula, nigricantia, Acetosae ritu. Germanice, Natterwurtz. |
1. (Bistorta officinalis) Bistorta major. Colubrina minor Tragus. Uit dezelfde wortel, spiraalvormig en roodachtig gedraaid en van onderen verstevigd met vezels, komen lange bladeren. Als een schutblad, breed, puntig, geaderd, rechtopstaand, met de prona deels loodkleurig en de liggende deels groenachtig van kleur: enkele eenvoudige stengels zijn tussen de bladeren opgenomen, nauw omgeven door zeldzamere en slankere bladeren, uiteindelijk geclusterd in aren, met kleine, minuscule Persicaria-bloemen, die worden gevolgd door driehoekige, zwartachtige zaden, op de manier van Acetosa. Duits, Natterwurtz. |
|
2. Salvia agrestis flore purpureo. Horminum sylvestre Lobel. Virgae cubitales quadrangulares, sub hirsutae, foliis ordinatim vestiuntuur scabris, aut subindex rariter laciniatus, flores superne, verticillato situ, in oblongam & deorsum nutantem spicam congeruntur, falcatis galeis saturate purpureis placentes: semina rotunda, nigra, in caliculis florum sub nascuntur: radix plurimum fibrata, vivax, nigricant. Germanice, Wilde Salbey oder wilde Scharlach mit satt braunen Blumen. |
2. (Salvia pratensis) Wilde salie met paarse bloemen. Wilde kruidenlob. Kubieke, vierkante stengels, behaard aan de onderkant, ordelijk bedekt met bladeren, schurftig of zelden lancetvormig aan de onderkant. Bloemen verzameld bovenaan, in kransen, in een langwerpige en naar beneden slingerende aar, aantrekkelijk met sikkelvormige helmen van verzadigd paars. Zaden rond, zwart, groeien in kelken onder de bloemen. Wortel zeer vezelig, levendig, zwart wordend. Duits, Wilde Salbey oder wilde Scharlach mit satt braunen Blumen. |
|
3. Salvia agrestis flore albo. Florum colore, qui candore juvar, tantum, differt: caulibus & foliorum, dilute virentium, laciniatus sinubus paruma a praedicto abest. Germanice, Wilde Salbey, oder Scharlach mit weissen blumen. |
3. (Salvia pratensis) Salvia agrestis met witte bloemen. De kleur van de bloemen, die alleen bijdraagt aan de witte kleur verschilt alleen, stengels en bladeren zijn dun groen en iets afwezig in de bovenstaande, Duits, Wilde Salbey, oder Scharlach mit weissen blumen. |

|
1, Hippoglossum seu Hypoglossum. Bislingua, Bonifacia, Radix Idaea Dioscoridis. Fab. Columna: Rusco affinis prima Coesalpin. Caules sortitur dodrantalcs, rotundos, fractu contumaces, multos a divesis, radicis albicantis, ac oblongis ramofsis fibrisse dispergentis, nodosis capitibus, prodeuntes; quos conscendunt folia, e latidune sub rotunda in mucronem producta dura, rigidiuscula, atrovirentia, per longitudinem crebris nervis virgata; singulorum foliorum medio glossarium seu ligula parva insidet, sub qua intenui pedicula, nervo a sinu folii latioris exeunte, lirato, post florem parvum pallescentem elapsum, pendent baccae rubentes Asparago majores, seminis ossciculum obvelantes. Germanice, Zapfleinkraut, Zungenblatter. |
1. (Ruscus hypoglossum) Hippoglossum of Hypoglossum. Bislingua, Bonifacia, Radix Idaea Dioscoridis. Fab. Columna: Rusco affinis prima Coesalpin. Stengels zijn gerangschikt als tweebladige stengels, rond, gebroken, stug, veel uit een diverse, witachtige wortel, en langwerpige takken met vezelachtig verspreide, geknoopte hoofdjes, die ontspringen; die omhoog groeien door bladeren, vanuit de breedte onder een ronde top, hard, stijf, atrovirent, over de lengte met frequente nerven; in het midden van elk blad zit een klein glossarium of ligula, waaronder dunne steeltjes, waarvan de nerf uit de boezem van het bredere blad komt, geligeerd, nadat de kleine bleke bloem is uitgebloeid, hangen rode bessen Asparagus major, die het zaadbeestje bedekken. Duits, Zapfleinkraut, Zungenblatter. |
|
2. Primula Veris Anglicana, flore pleno. Foliis est vulgatiori Primulae non dissimilibus, ses longioribus, pallide virentibus, & secundum margines crosas crispatim nonnihil sinuosis, ex unius radicis capite, subtus in densos fibranim fasciculos disperso, orienti bus: caulis e medio illorum attollitur mediocri crasssitudine, pallide virescens, pedem aeqans, verticetenus in umbellam densiuaculam, multis inaeqalibus petiolis alabastr sngularia sub fulcientibus, constantem, quibus flores speciosi, Primula ampliores, luteoli, multiplici textura ac proventur foliorum placentes, insertos vides. Germanice, Gefullte Englische Schlosselblumen. |
2. (Primula vulgaris) Engelse lentesleutelbloem met dubbeler bloemen dan die van de gewone sleutelbloem, maar zijn langer, lichtgroen en licht golvend aan de randen. Ze komen uit de kop van één enkele wortel, verspreid in dichte, vezelige bundels, naar het oosten gericht. De stengel loopt vanuit het midden op tot een gemiddelde dikte, lichtgroen, gelijk aan de voet, en vormt naar boven een dicht scherm, met vele ongelijke albasten bladstelen, enkelvoudig onder de steunen, constant, waarin de bloemen te zien zijn, groot, geel, veelkleurig en aangenaam om aan te raken. Duits, Gefullte Englische Schlosselblumen. |
|
3. Sanicula montana altera Clusii. Sanicula alpina sive guttata Camer. Caryophyllata seu Geum alpinum recentiorum fol. hederaceo Lobel. Radix nonnihil squamata, crassiuscula, in crebras demissas fibras definii, emittens folia prope modumcircinateae rotunditatis, hirsuta. Saxifragae alba, aut aurea dictae, aemula, altius circum serrata, & aversa parte sub albida:c aulis sesquipedem aequat, pariter hirsutus, in alis superne oftendens flores, quinis foliis Hyperico similis, sed albos, intus sanguineis minutis punctulis distinctos, his bifida vascula sub mittunt semina nigra minutissima. Germanice, Wild Schellkraut, oder weisz Sanickel. |
3. (Cortusa matthioli) Sanicula montana altera Clusius. Sanicula alpina is een duppelvormige Camer. Caryophyllata of Geum alpinum recentiorum folio hederacea Lobel. Wortel enigszins geschubd, dik, met frequente lage vezels, gedefinieerd, bladeren uitstralend die bijna cirkelvormig rond zijn, behaard. Saxifragae alba of aurea gezegd, rivaliserend, hoger rond gezaagd, en aan de achterzijde sub albida: stengel sesquipede gelijk, eveneens behaard, in vleugels vaak bloemen erboven, vijf bladeren vergelijkbaar met Hypericum, maar wit, van binnen met kleine bloedrode stippen duidelijk zichtbaar; deze gevorkte vaten daaronder zenden zeer kleine zwarte zaden uit. Duits, Wilde Schellkraut, of weisz Sanickel. |

|
1, Clematis Daphnoides major. Foliis sere est Laurinis, & secundum pediculum sinuatim formatis, carnosis, perpetuo virore nitentibus, caulibus tenuibus, obsequiosis sarmentosis, procum bentibus : flores singulatim ad exortum foliorum prodeunt in pediculis tenuibus, & lentis, foliis eleganter coeruleis, ab angusta basi in latiorem tendentibus, ac summis oris leniter crenatis, conslantes: radices albescentes tenuiter fibrantur. Germanice ,Grosz blaw Inngrun oder Sinngrun. |
1. (Vinca major) Clematis Daphnoides major. De bladeren zijn laurierachtig en volgens het steeltje golvend gevormd, vlezig, eeuwig groen, met slanke stengels, ondergeschikt vertakt, met gebogen, liggende takken. De bloemen verschijnen afzonderlijk bij het ontluiken van de bladeren op slanke steeltjes, en de slanke, elegant blauwe bladeren neigen van een smalle basis naar een bredere, en zijn licht gekarteld aan de bovenkant van de mond, samenvloeiend: de witachtige wortels zijn dun behaard. Duits, Grosz blaw Inngrun of Sinngrun. |
|
2. Periclymenum perfoliatum. Sarmenta prolixa, lignosa, sub albicantia, & quandoq; rubescentia, brachiate emittit, mire & varie se pergulis aptantia, foliis vestita latis, oblongis, mollibus, crassis, dilute virescentibus, ac subinde sibi invicem connexis, ita ut etiam superiore parte caulis, concavitatem quasi acetabulorum affectent: flores albescunt, suavicer, odorati, summis ramulis fasciculatim prodeunt, ex oblonga, concava, fistulosa specie, in duas particulas divisi, quarum altera latior est reflexa & veluti oretenus parum secta, altera oblongam, angustam, prominentem ligulam aemulatur: e medio labrorum exeruntur tenuia staminula aliquot: sub nascuntur his marescentibus baccae, succiplenae, ovalis figurae, rubentes, semina intra peticrpia servantes; radix longis & multis fibris demissus fulcitur. Germanice, Welsch Geiszblatt, Specklilien, Zaunling, Waldwinden. |
2. (Lonicera periclymenum) Periclymenum perfoliatum. Langwerpige, houtachtige scheuten, witachtig van onderen en soms roodachtig, schieten in armen uit en passen op vreemde en uiteenlopende wijze bij pergola's. Ze zijn bedekt met bladeren die breed, langwerpig, zacht, dik, lichtgroen en soms met elkaar verbonden zijn, zodat ze zelfs in het bovenste deel van de stengel de holte van wat acetabulums lijken te zijn, beïnvloeden: de bloemen zijn witachtig, zoet, geurig en komen in bundels uit de hoogste takken, vanuit een langwerpig, concaaf, fistelvormig uiterlijk, verdeeld in twee delen, waarvan er één breder, teruggebogen en alsof lichtjes naar de mond toe gesneden is, het andere een langwerpig, smal, prominent ligula imiteert: vanuit het midden van de lippen worden verschillende dunne meeldraden gevormd: daaronder groeien, wanneer ze verwelken, bessen, sappig, ovaal van vorm, roodachtig, die de zaden binnen de bladstelen houden; de wortel wordt ondersteund door lange en vele vezels. In het Duits: Welsch Geiszblatt, Specklilien, Zaunling, Waldwinden. |
|
3. Periclymenum non perfoliatum, Germanicum. Superiori simile est, nisi quod foliis, sibi invicem oppositis, magis in longitudinem abeumibus, nec ita ramulos ambientibus constet. Germanice, Teutsch gemein Specklilgen, Je lenger je lieber. |
3. (Lonicera caprifolium) Periclymenum non perfoliatum, Germanicum. Superiori simile est, nisi quod foliis, sibi invicem oppositis, magis in longitudinem abeumibus, nec ita ramulos ambientibus constet. Duits, Duitse gemein Specklilgen, Je lenger je lieber. |
|
4. Iuncus Cyperoides paludosus, Iuncus floridus. Gladiolus palustris Cordi. Radix dense fibratur, folia ab uno cespite multa sursum spectant, Sparganii vel Cyperi ritu angusta, longa, laevia, uti & caules intus fungosi, ses quicubitales, fastigiatim in umbellam quasi flosculoruin, ex albo dilute purpurascentium, qui tenuibus oblongis pediculis sustinrntur, abeuntes. Germanice, Grosz bluhende Bintzen, Cyperschwertel. |
4. (Butomus umbellatus) Juncus Cyperoides paludosus, Juncus floridus. Gladiolus palustris Cordus. De wortel is dicht vezelig, de bladeren van één plukje kijken omhoog. Sparganum of Cyperus is smal, lang, glad en lijkt op een zwam. De stengels zijn van binnen schimmelachtig, zes el lang, in trossen opgaand als een scherm van bloemen, van wit tot paarsgeurend, die worden ondersteund door dunne, langwerpige bloemsteeltjes, die afsplitsen. Duits, Grosz bluhende Bintzen, Cyperschwertel. |

|
1, Fraxinella. Dictamnum album. Radix ex una basi, crassis albicantibus fibris demisis, varie divaricatur, & hircinum quid redolet, caulcs ex ea prodeuntes firmi sunt, rotundi, decorati foliis Fraxini modo &: specie, ex uno nervo conjugatim haerentibus, atroviridibus, duris, ambitu minute crenatis; superior pars caulis floribus vestitur, elegantibus, in albo leviter sub rubentibus, e, nutantibus quinis foliis oblongis, & liratim venulis disperses insignitis & media tenuium slaminum reflexorum serie constatis: semina triquetra; scabrae siliquae nigra, splendida, rotunda, ac parum in mucronem vergentia, condunt. Germanice, Gemeiner Diptam, auch Aschwurtz. |
1. (Dictamnus albus) Fraxinella. Ook bekend Dictanum album. De wortel is op verschillende manieren verdeeld vanaf één basis, met dikke, witachtige vezels en ruikt naar geitenhaar. De stengels die eruit komen zijn stevig, rond, versierd met bladeren van de es op de manier van de es, en met name uit één nerf aaneengehecht, donkergroen, hard, met een fijn gekartelde rand; het bovenste deel van de stengel is bedekt met bloemen, elegant, licht roodachtig wit, en met vijf langwerpige bladeren, en bezaaid met nerven, onderscheiden en gemarkeerd door een reeks dunne reflexen in het midden; de zaden zijn driekwart; de ruwe peulen zijn zwart, prachtig, rond en licht naar de top hellend. Duits, Gemeiner Diptam, ook Aschwurtz. |
|
2. Epipactis angustifolia. Radices densa crassarum fibrarum congerie constant, caulemq; sub ministrant pedalem, atq; in eo folia Veratri albi specie, sed longe minora, per longitudinem nervata, ab exortu suo, quasii illum circum volventia; flores in oblonga qualsi spica pendebant, e quinis foliis constati, albidi, & in medio sub lutei. Germanice, Wild weisz Nieskraut. |
2. (Epipactis helleborine) Epipactis angustifolia. De wortels bestaan uit een dichte massa grove vezels, de stengel; onder de voet; en daarin lijken de bladeren op witte nieskruid, maar veel kleiner, over de lengte geaderd, vanaf hun oorsprong als het ware eromheen kronkelend; de bloemen hingen in een langwerpige aar, bestaande uit vijf bladeren, wit en in het midden geel. Duits, Wild weisz Nieskraut. |
|
3. Liliasphodelus, seu Asphodelus Liliaceus, luteo odorato flore. Radix crebris glandulis oblongis, Asphodelinis, cui se aliae: crassae longiusculae intermiscentt fibrae, praedita est, statim e capite emittens ccespitem foliorum longorum, & carinatorum, inter quae caulis cubito altior, teres, firmus, inm summitate flores, Lilii albi aemulos, flavos, odoratos exhibit, successive se eexplicantes. Germanice, Gelb wolriechend Asphodill Lilien. |
3. (Hemerocallis lilio-asphodelus) Liliasphodelus, of Asphodelus Liliaceus, met een gele, geurende bloem. De wortel is voorzien van talrijke langwerpige klieren, Asphodelinus, waarin andere dikke, lange vezels vermengd zijn, die direct vanuit de kop een kop van lange, gekaarde bladeren laten ontspringen, waartussen een el hoge, gladde, stevige stengel zit, met bovenaan bloemen die lijken op witte lelies, geel, geurend, die zich geleidelijk ontvouwen. Duits, Gelb wolriechend Asphodill Lilien. |

|
1, Phalangium Allobrogicum. Folia longa, aliis Phalangiis paulo latiora, surrecta, viridia, carinata se invicem inferius amplectuntur, atq; simul e medio suii erumpentem caulem rotundum, viridem, cujus summitates floribus albicantibus aliquot. Lilium bulbosum flavum quadantenus affectantibus, ex intervallis decorabantur, sed minoribus, odoratus & staminibus quibusdam tenuibus reflexis (quorum apices flavi) gracillem stylum medium prominentem circumdantibus: radix ab una basii in complures crassas, oblongas, albescentes fibras diffundebatur. Germanice, Fremd Spinnenkraut, oder weisser Widerthon. |
1. (Anthericum liliastrum) Phalangium Allobrogicum. Lange bladeren, iets breder dan andere Phalangiums, rechtopstaand, groen, gecarineerd, elkaar onderaan omsluitend, en tegelijkertijd een ronde, groene stengel die vanuit het midden openbarst, waarvan de toppen versierd waren met enkele witachtige bloemen. Een bolvormige gele lelie, vierbladig, met tussenpozen versierd, maar kleiner, geurend, en met enkele dunne, teruggebogen meeldraden (waarvan de uiteinden geel waren) rondom een slanke, prominente centrale stijl: de wortel verspreidde zich vanuit één basis in verschillende dikke, langwerpige, witachtige vezels. Duits, Fremd Spinnenkraut, of weisser Widerthon. |
|
2. Lilium Convallium majus, flore albo odorato. Radicum tenuium & tenacium, ialbescentium, mireis reflexibus, graminis modo, se restibili foecunditate propagate, caules emittens dodrantales, binis longis foliis, Polygonatum quodam modo, referentibus, praeditos, atq, ex inferior caulium tenuis involucro pediculum, seu stylum longum, qui superius longa serie flosculos multos rotundos, concavos, nutantes, vulgari Lilii Convallii floribus fere duplo ampliores profert, quorum labra leviter denticulata & reflexa cernuntur & post flores deinde baccas rubescentes, semina dura occultantes. Germanice, Grosz wolriechend Mayenblumen. |
2. (Convallaria majalis) Lelietje-van-dalen, groter, met witte, geurende bloemen. Dunne en taaie wortels, witachtig, wonderlijk teruggebogen, grasachtig, zich met rusteloze vruchtbaarheid voortplantend, stengels met twee lange bladeren, op een bepaalde manier veelhoekig, dragend, begiftigd, vanuit de onderste stengel een dunne schede, een steeltje, of lange stijl, die daarboven een lange reeks van vele ronde, holle, zwevende bloemen produceert, bijna twee keer zo groot als de bloemen van het gewone lelietje-van-dalen, waarvan de lippen licht getand en teruggebogen zijn en na de bloemen roodachtige bessen vormen, die harde zaden verbergen. Duits, Grosz wolriechend Mayenblumen. |
|
3. Lilium Convallium floribus rubris. E rubro ad purpureum colorem, vergunt flores & odore mintis valent, caeteris notis superioris familiam refert, vulgari tantum his indiciis dissert. Germanice, Rothe Mayenblumen. |
3. (Convallaria majalis) Lelietje-van-dalen met rode bloemen. De bloemen variëren van rood tot paars en hebben een sterke geur. Verder behoort het tot de familie van de bovengenoemde lelietjes-van-dalen, maar is het alleen bekend onder deze aanduidingen. In het Duits: Rothe Mayenblumen. |

|
1, Asphodelus major albus. Hastula regia, Albucum sive Albucus Dodon. Radices a basi in oblongos, plurimos, teretes, glandulosos, succulcntos processus difsperguntur, ac erigunt folia multa oblonga. Porro aemula, parum carinata, viridia, acq; acumimbus sinentia: e medio illorum caulis tamtum non ses quicubicalis, rotundus, procedit, in brachia terna superius divulfus, quae undiq; stipant flores. Phalangio similis, candicantibusf foliis staminula flavescentia s stellatum obsidentes, quibus capitula orbiculata, seminum seracis, sub nascuntur. Germanice, Weisz grosz Asphodilwurtz. |
1. (Asphodelus albus) Asphodelus major albus. Hastula regia, Albucum of Albucus Dodonaeus. De wortels zijn vanaf de basis verspreid in langwerpige, talrijke, gladde, klierachtige, sappige uitlopers en staan op in vele langwerpige bladeren. Verder is de aemula licht gekaarde, groene en met toegespitste bladeren: vanuit het midden van hun stengels, niet eens zes kubusvormige, ronde, ontspringen drie bovenarmen, die overal de bloemen bevatten. Phalangium heeft soortgelijke, witgekleurde bladeren met gele meeldraden en stervormige afbladdering, waaronder de ronde hoofdjes met gekartelde zaden groeien. Duits, Weisz grosz Asphodelwurtz. |
|
2. Cynosorchis flore purpurascente. Radices geminas, quarum una marcida, altera succulentior. Olivaris fornmae. & nauseosi odoris, oblongae, crarssae fibrarum appendiculae superius nonnihil obtgunt, progressae ex caule palmari, aunt onnunquam altiore, quem inferius folia Lilaceis minora & angustiora, laevia, dilute virentia & sensim gracilescentia involvunt; superius spica expedit, densiuscula, oblonga, constituta e floribusbus pusillus supere galeactis & purpurascentibus, caetera parte labrorum in quatuor barbulas albicantes, & purpureis punctis discretas, divulsis divulfis. Germanice, Purperbraun Knabenkraut. |
2. (Orchis morio) Cynosorchis met paarse bloemen. Twee wortels, waarvan er één verdord is, de andere meer succulent. Olijfvormig en met een misselijkmakende geur. Langwerpige, dikke, vezelachtige aanhangsels bedekken het bovenste deel enigszins, voortkomend uit de palmvormige stengel, altijd hoger, die van onderen omgeven is door kleinere en smallere, gladde, lichtgroene en geleidelijk sierlijke lila bladeren. Boven de aar bevindt zich een helder, dicht, langwerpig blad, samengesteld uit kleine bloemen, daarboven kaal en paarsgeurend. De rest van de lippen is verdeeld in vier witachtige baardjes en verspreide, discrete paarse stippen. Duits, Purperbraun Knabenkraut. |
|
3. Fumaria rubra tenuifolia. Capnos tenuifolia Hispanica. Radix tenuis, annua est, caulis angularis, pellucidus, tener, dodrantalis, multiplex, in quo folia multi variis & pene capillaceis segmentis, vulgari multo tenuioribus, & pallidioribus, discissa: flores cacumina ramulorum occupant, vulgaris quidem specie, sed minores, nutantes, maxima ex parte rubentes, pauc oalbo, viridi & luteo colore variegati, confertas spicas constituentes: his succedunt semina e rotunditate oblongiuscula, exigua, compressa fusca. Germanice, Roth fremder gescheckter Erdrauch. |
3. (Pseudofumaria lutea?) Fumaria rubra tenuifolia. Capnos tenuifolia Hispanica. De wortel is dun, eenjarig, de stengel is hoekig, doorschijnend, teer, dodrantalis, meervoudig, waarbij de bladeren verdeeld zijn in vele verschillende en bijna harige segmenten, veel dunner en bleker dan de gewone. De bloemen bedekken de toppen van de takken, inderdaad als bij de gewone soort, maar kleiner, zwevend, meestal rood, een beetje bont met witte, groene en gele kleuren, en vormen dichte aren. Deze worden gevolgd door zaden van ronde, langwerpige, kleine, samengedrukte bruine kleur. Duits, Roth fremder gescheckter Erdrauch. |

|
1, Lilium satuum, Liliasphodelus puniceus Clusii, Phoeniceus Lobel. Foliis prodit Poro longioribus, latirioribus & surretis, atq; a radicis, in multas glandulosas, oblongas appendices dispersae capite, se invicem amplectentibus, dilute viridibus & carinatis, Asphodeli lutei liliacei folii vegerioribus, cui etiam flores respondent liliacei, colore superne obsolete punicantes, caduci, marginibus suis subinde tenuiter crispati, ac ungues versusin, luteum colorem elanguescentes, quibus semina plana Martagi in oblongis angularibus capitules succedent. Germanice, Todtenlilien. |
1. (Hemerocallis fulva) Lilium satuum, Liliasphodelus puniceus Clusius, Fenicische van Lobel. De bladeren zijn langer, breder en meer getand, en vanuit de wortel, in vele klierachtige, langwerpige aanhangsels verspreid aan het hoofdje, elkaar omsluitend, met dunne groene en gekartelde, Asphodelus gele lelieachtige bladeren meer vegetatief, waarmee ook de bloemen corresponderen, lelieachtige, kleur verouderd punicantes bovenaan, vallend, met hun randen soms licht gekruld, en nagels naar toe, gele kleur langwerpig, waarop de platte zaden van Martagi in langwerpige, hoekige hoofdjes zullen volgen. Duits, Todtenlilien. |
|
2. Dorea seu Doria Narbonensium putata. Solidagini Sarracenicae conformis cest. Bicubitalem saepius attingit altitudinem, foliis Hippolapathi longitudinem superantibus, glabris, viridibus & ambitu tenuiter dentatis, quae supcerius in tenuem faciem abeuntia, inferius paulo latiorem referentia, caulcem obsident sunmitate furculosum & floribus Solidaginis ejusdem (quam etiam semina, pappis tenuibus inhaerentia, miuta, experimunt) similibus luteis, fastigiatum, radix satis magna est, & fibrosa. Germanice, Fremd gulden Heidnisch Wundkraut. |
2. ( Senecio saracenius, nu Senecio fluviatilis) Dorea of Doria, geplant in Narbonne. Lijkt op de Saracenen Solidago. Bereikt vaak een hoogte van twee el, met bladeren die langer zijn dan die van Hippolapathia, kaal, groen en rondom fijn getand, die omhoog lopen in een dunne laag en onderaan iets breder zijn, de stengel bedekkend met een gevorkte top en bloemen van dezelfde Solidago (waarop ook de zaden, ingeplant in dunne papillen, lijken). Ze worden ervaren als geel, snelgroeiend, de wortel is vrij groot en vezelig. Duits, Fremd gulden Heidnisch Wundkraut. |

|
1, Asparagus domesticus. Radices, crebras, longas, crassas fibras, hinc inde dispersas, alte demittunt, e multis capitibus, sibii in vicem cohaerrentibus * crasse squamatis, ortas, quae deinde in turiones seu aspargos luxuriant succulentos, teneros, leaves, molles, unde demum aetatis successsu, caulus sensim gracilescentes, sesquicubitales, aut altiores, in, ramulos a tenues multipliciter dissunduntur, quos folia frequentia, brevia, tenuia, & capillacea, longa serievestiunt, atq; inter illa flores, tenuibus pediculis affixi, oblongiusculi, concavi, minuti, ex herbaceo pallescentes, quibus Ochri magnitudine baccae rubentes sub nascuntur, intus fub rotundis inaequalibus seminibus nigris turgentes. Germanice, Zame Spargen. |
1. Asparagus domesticus. De wortels, dichte, lange, dikke vezels, hier en daar verspreid, dalen hoog af vanuit vele hoofden, en groeien op hun beurt dik geschubd uit, die vervolgens weelderig groeien in scheuten of asperges. Sappige, tere bladeren, zacht, van waaruit uiteindelijk, naarmate de leeftijd vordert, de stengel geleidelijk slank wordt, zes el of hoger, in vele dunne takken, die bedekt zijn met frequente, korte, dunne en harige bladeren, in een lange rij, en daartussen de bloemen, bevestigd aan dunne steeltjes, langwerpig, concaaf, minuscuul, van het kruidachtige bleek, waaronder rode bessen ter grootte van oker groeien, van binnen met ronde, ongelijke zwarte, gezwollen zaden. Duits, Zame Spargen. |
|
2. Thyrsus Asparagi. Ponuntur hic ob oculos thyrsi, seu novelli turiones Asparagi, molles; teneri, & quasi foliorum rudimentis obsiti, sub quibus maximus pollica rem crassitudinem duplo aequabat, & aliquantum compressuss videbatur, & superiore parte nutans. Germanice, Spargenkolben. |
2. Kolven van Asperges. Hier worden thyrsi of jonge aspergescheuten, voor de ogen geplaatst, zacht; mals, en als het ware bedekt met de rudimenten van bladeren, waaronder de grootste duim twee keer zo dik was als het ding zelf, en enigszins samengedrukt leek en in het bovenste deel heen en weer wiebelde. Duits, Spargenkolben. |

|
1, Buxus. Aetatis grandioris adminiculo etiam caudices, crassittudine cruris humani amplitudinem superantes, adipilcitur, & salicum quarundam proceritatem: crebris & dense confertis constat ramis; exterius sub nigricantibus, interius luteo pallescentibus, ligni materies dura est, & operibus tornatilibus accommoda; folia frequentia ramis infsident, crassa superiore parte laete aut saturate virentia, prona pallidiora, Vaciniis rubris Dodon. aut Pyxacanthae Matth. similia, sub rotunda, resplendenti, graveolentia: flores herbacei inter foliorum sinus exeunt, globosi & tenuibus staminulis obsiti, quibus evanescentibus remanent baccae rotundae, Myrto majores, denticulata coronide in summo notatae, quae in versae allula parvae tripedalis speciem exhibent, tribus in loculis semina oblonga nigricantia intus soventes. Germanice, Buchsbaum. |
1. (Buxus sempervirens) Buxus. Met de leeftijd groeien ook de stammen, tot ze dikker worden dan een mensenbeen, en bereiken ze een bepaalde hoogte als wilgen: ze bestaan uit frequente en dicht opeengepakte takken; van buiten zwart wordend van onderen, van binnen vergelend en bleek, het houtmateriaal is hard en geschikt voor draaiwerk; de bladeren zijn dicht begroeid aan de takken, dik aan de bovenkant met een helder of verzadigd groen, bleker, vergelijkbaar met rode bessen van Dodonaeus of Pyxacantha Matthiola, van onderen rond, schitterend, sterk geurend: de kruidachtige bloemen verschijnen tussen de sinussen van de bladeren, bolvormig en bedekt met dunne meeldraden, die verdwijnen en ronde bessen blijven, groter dan mirte, met een getande kroon aan de bovenkant, die in de gedraaide allula het uiterlijk van een kleine drievoetige vertonen, drie in de holtes met langwerpige zaden die van binnen zwart worden, vochtig. Duits, Buchsbaum. |
|
2. Syringa coerulea Lusitanica. Lilac Matthioli. Ligustrum Orientale Coesalp. Ostriis Theophrast, Cortusi. Staphylodendron & saepius altitudine aequat, multis stolonibus a radice emissus fruticans, cortcex e rufo albescit, materiam duram medio parum medullosam involvens: rami ejus multi geniculatim enascuntur, aeque ac folia Populum nigram sino serraturis quodam modo affectantia, seu Apocyni latifolii modo e lata basi in rotunditatem sensim acuminatam protracta superne faturate viridia, inferne pallidiora: flores in racemis oblongis geniculatim emissi, dense congesti prodeunt, Gelsimino luteo similes, sed minores; e tenui infundibuli specie in quaterna folia dilatati, coloris coerulei, secundum oras modico rubore asperst, odore suavissimo praestantes: diciduis his oriuntur siliquae planae oblongae, punicantis obsolete coloris, media membrana interseptae, in quibus semina angusta rufa latent. Surculis tcerrae impactis sacile compraehendit, potissimum tamen verno tempore. Germanice, Spanischer Syringebaum. |
2. (Syringa vulgaris) Blauwe sering uit Portugal. Sering Matthiolus. Ligustrum orientale Coesalp. Ostriis Theophrastus, Cortusi. Staphylodendron is vaak even hoog, met veel uitlopers die uit de wortel groeien, bossig, de schors wordt rood en wit en omhult in het midden een hard, licht medullair materiaal: de vele takken groeien knievormig, net als de bladeren van Populus nigra, die, als ze een zaagtandvormig uiterlijk krijgen, of van Apocynus latifolius, die zich uitstrekken van een brede basis tot een geleidelijk puntige ronding, groen van boven, bleker van onderen: de bloemen worden geproduceerd in langwerpige trossen, dicht opeengepakt, vergelijkbaar met gele jasmijn, maar kleiner; Uit een dunne, trechtervormige vorm, uitgespreid in vier bladeren, blauw van kleur, met een lichte blos langs de randen, en met een zeer zoete geur. Uit deze twee delen ontstaan platte, langwerpige peulen met een scherpe, verouderde kleur, met een in het midden doorbroken membraan waarin smalle, rode zaden verborgen zitten. De boom omklemt de stengel met zijn scheuten, vooral in het voorjaar. Duits, Spanischer Syringebaum. |
|
3. Syringa flore cinerei coloris. Floris tantum colore cinereo & quasi argenteo a priore divesa est. Germanice, Aschenfarber Spanischer Syringbaum. |
3. (witte vorm) Syringa met een grijsachtige bloem. De bloem verschilt van de vorige alleen door zijn grijze en bijna zilverachtige kleur. In het Duits: Aschenfarber Spanischer Syringbaum. |

|
1, Ruscus. Centromirini Theoph. Anguillar. Lobel. Spina murina ejusdem. Scopa regia Marcelli Empyrici Dodon. Bruscus Barbaris, Radices albescunt, multas a se fibras longas effundentes, Phalangio Cordi similes (cujus etiam radices ejus loco, non sine magno errore, a Rhizotomis, quibusdam Pharmcopceis obtruduntur, anno tante Thal. in fua Harcyn. Sylv. Fol .69.) unde plurimi caules nutantes, Asparagorum instar emergent, qui post modum se in ramosc erectos silatant, firmos, rotundos, virides, quibus folia, Buxo non majora, in acutum aculeum tendentia, robusta, pungentia, alternatim inhaerent, quar in medio sui floribus minutis herbaceis obsidentur, exiguis staminulis purpurascentibus circumpositis; post illos baccae rubentes, Asparagi baccis ampliores, rotunda solida ossicula servant. Germanice, Meusdorn. |
1. (Ruscus aculeatus) Ruscus. Theophrastus, Anguillaria, Lobel. Dezelfde als de stekel van de muis. De koninklijke bezem van Marcellus Empyricus Dodonaeus. Bruscus Barbaris. De wortels worden wit en laten vele lange vezels los, vergelijkbaar met de Phalangium Cordius (waarvan de wortels ook op hun plaats zitten, niet zonder grote fout, door Rhizotomis, sommige Pharmcopecians zijn afgedicht, in het jaar zo groot Thal. in zijn Harcyn. Sylv. Fol. 69.) waaruit vele slingerende stengels ontspruiten, zoals asperges, die zich na een tijdje verspreiden tot rechtopstaande takken, stevig, rond, groen, waaraan de bladeren, niet groter dan buxus, neigend naar een scherpe angel, robuust, stekelig, afwisselend vastklampen, waar ze in het midden omgeven zijn door kleine kruidachtige bloemen, met kleine paarsgeurende meeldraden eromheen; Daarachter behouden de rode bessen, groter dan aspergebessen, een rond, stevig gehoorbeentje. Duits, Meusdorn. |
|
2. Syringa Italica, floro albo pleno. Frutex e ramis duriusculis sub rubentibus, cui foliaina inaequaliter inhaerent, lata, ambitu serrata ,acq; e rotunditate in mucronem coacta, venosa, viridia, flores secundum caules inter folia locantur, albis aliquot foliolis, confetim coaccrvatis, odoratus, constantes & multis in medio tenuibus staminulis ses exerentibus. Germanice, Blawe Dosten, weisser Syringsbaum mit vollen blumen. |
2. (Philadelphus coronarius, dubbele vorm) Syringa Italiana, rijk aan witte bloemen. Een struik met stijve takken aan de onderkant, waaraan de bladeren ongelijkmatig vastzitten, breed, gekarteld en afgerond in een punt, geaderd, groen. De bloemen zijn gerangschikt volgens de stengels tussen de bladeren, met een paar witte blaadjes, dicht opeengepakt, geurig, constant en met veel dunne meeldraden in het midden. Duits, Blawe Dosten, weisser Syringa mit vollen blumen. |
|
3. Syringa Italica, flore simplici albo. Bicubitum superabat nostra, cortice subs rubescente, cui aequaliter adherrebant geminato situ folia, Ulmi ritu aliquantum rugosa, oblongata, in mucronem producta, & marginibus crenata, obscuri viridia, Pyri seu Betulae magisf oliorum amplitudine: flores odorati, albi, ramorum extremitates raccematim occupant, e quatuor latis oblongatis foliis conflati, meditullium tenuibus staminulis concoloribus refertum habentes. Germanice, Syringbaum, mit weissen einfachen blumen. |
3. (Philadelphus coronarius) Italiaanse Sering met eenvoudige witte bloemen. Deze boom was twee el groter dan de onze, met een roodachtige schors aan de onderkant, waaraan de bladeren gelijkmatig dubbel vastzaten, enigszins geplooid, langwerpig, puntig gevormd en gekarteld aan de randen, donkergroen, met de breedte van de bladeren van de peer of berk; geurende, witte bloemen, in trossen aan de uiteinden van de takken, bestaande uit vier brede, langwerpige bladeren, waarvan het midden gevuld is met dunne, gelijkkleurige meeldraden. Duits, Syringbaum, mit weissen einfachen blumen. |

|
1, Arbor Iudae, Siliqua sylvestris. Colytea tertia Theoph. Lugdunens; Cercis Alpina quorundam &c. Fabago. Pluribus ab una radice fruticat stolonihus, cultura etiam arboream Ligustri magnitudinem aequans. Cortex ramorum e purpura nigricat, circa quos, ante foliorum exortum, fasciculatim longis pediculis cohareretes, hilariter, purpurreorubentes flosculi, Pysi aut Cytisi florum aemuli: folia post modum succcedunt rotunda. Cyclaminis vuIgaris aut Asari forma, minus carnosa, dilute virentia: floribus pereuntibus sub mittuntur siliqua:latae, membranaceae, sompressae, onschura purpura nigricantes, claudentes intus semina dura, plana, obsure rubentia, lentis magnitudine & prope modum figura. Germanice, Judasbaum, wild Johannesbrot. |
1. (Cercis siliquastrum) Judasboom, Siliqua sylvestris. Colytea tertia Theophrastus. Lugdunens; Cercis Alpina, sommige enz. Fabago. Heeft vele uitlopers uit één wortel en is in cultuur ook even groot als de liguster. De schors van de takken kleurt zwart met paars, waaromheen, voordat de bladeren uitkomen, zich bundelen in bosjes met lange bloemstelen, vrolijke, paarsrode bloemen, die wedijveren met de bloemen van Pys of Cytisus; de bladeren volgen na enige tijd, rond. De vorm van de gewone cyclaam of Asari, minder vlezig, met een dunne groenige tint: wanneer de bloemen afsterven, worden de peulen eronder geplaatst: breed, vliezig, geperst, donkerpaarszwartachtig, met daarin de harde, platte, dofrode zaden, ter grootte van een linze en bijna matig van vorm. Duits, Judasbaum, wild Johannesbrot. |
|
2. Unifolium Cotyledon sylvestre Tragi. Palmaris est herbula, radiculis geniculatis, obliquis tenuibus varie sub telluris supcerficie repentibus, folia primo anno magis pediculo nituntur quam caule, cujus summitati in secundo anno, aut tertio quandoq; folia, dilute virentia, angusto mucrone finite, Volubilis foliis proxima, inhaerent, per longitudinem virgata, ac virgula gracilis, racematim flosculos Gall albi candicantes erigens & post hos seminum baccas rubentes. Germanice, Ein Blat. |
2. (Maianthemum bifolium) Unifolium Cotyledon sylvestre Tragus. Het is een handvormig kruid met genuanceerde wortels, dunne schuine die afwisselend onder de grond kruipen. De bladeren worden in het eerste jaar meer ondersteund door een steeltje dan door een stengel, waaraan in het tweede jaar, of soms in het derde jaar, de top ervan vastzit. De bladeren, dungroen, met een smalle punt, dicht bij de bladeren, hangen aan elkaar, zijn ongeveer 30 cm lang en hebben een slanke stengel, waaraan in trossen kleine witte galbloemen groeien, met witte en rode zaadbessen. Duits, Ein Blat. |
|
3. Lunaria minor, sue Botrytis. Radices parvae, fibrosae, Ophioglossi fere admodum prodeunt; cauliculu laevis est, rotundus, herbaceo colore pallescens, cui in medii partis latera folia sub rotunda, lunata, aliquot in una costa conjugatrim adjunguntur, Scolopcndrii seu Cetrache effigiem referentia, cauli oncoloria, quae totidem esse putantur quot Lunae cursus dies habet. E sinu foliorum pediculus gracilis racematim fastigiatur in ramulos quasi flosculos globosos abeuntes, seu minuta rotunda capitella, unde semen, pulvisculi instar, in auras ispergitur. Germanice, Mohnkraut, Mohnraute. |
3. (Botrychium lunaria) Lunaria minor of Botrytis. De wortels zijn klein, vezelig, bijna zoals Ophioglossum; de stengel is glad, rond, licht kruidachtig van kleur, waaraan in het midden de bladeren vastzitten onder de ronde, maanvormige bladeren, waarvan sommige aan één rib vergroeid zijn, verwijzend naar het beeld van Scolopendrium of Ceterach; de kleuren van de stengel, waarvan men denkt dat ze evenveel kleuren hebben als de dagen van de Maan. Vanuit de bladoksels verrijst een slank steeltje in trossen tot vertakkingen als bolvormige bloemen, of kleine ronde hoofdjes, waaruit het zaad, als een stofje, in de lucht wordt verspreid. In het Duits: Mohnkraut, Mohnraute. |
|
4. Hepatica palustris quorundam. Radices tenuiter fibratae, libra multa ortu diverso enascentia folia fulciunt, rotunda & obtusis dentibus in ambitu insignita, cauliculi languentes sustinent flosculos albos, multos, quibus, ud & tota fere forma, accedunt ad Ranunculum quaticum Hepaticae facie. Germanice, Wasserleberkraut. |
4. (Marchantia polymorpha) Sommige moeraslevermossen. De wortels zijn dunvezelig, de bladeren worden ondersteund door vele schubben die in verschillende richtingen groeien, rond en gemarkeerd met stompe tanden in de omtrek, de slappe stengels dragen vele kleine witte bloemen, die qua uiterlijk en bijna in hun gehele vorm lijken op de waterranonkel, Ranunculus Hepaticae. In het Duits: Wasserleberkraut. |

|
1, Cerasus flore pleno. Proceritatem & folia vulgaris Cerafs, foliis Prunorum oblongiora, latiora, curcum serrata, in acutum sinientia, profert, nec arboris cortce maculosus differ, nisi speciosa florum candidorum, multiplicibus foliis farctorum, luxuria accederet, qua natura vim sumac exhalans fructus omnino perdit. Germanice, Gefullte Kirschenbluhe. |
1. (Prunus cerasus) Kers in volle bloei. De hoogte en bladeren van de gewone kers, de bladeren van de pruim, zijn langwerpig en breed, gekarteld en scherp, en de schors van de boom is niet erg bont, behalve de prachtige witte bloemen, gevuld met veel bladeren, die door de natuur, die de kracht van de sumak uitademt, de vrucht volledig verwoesten. Duits, Gefullte Kirschenbluhe. |
|
2. Cerasus racemosa sylvestris, Cerasus avium Pseudo ligustrum Dodon. Mahaleb Avicennae quorundam, Padus Theophrasti Lugdunens. Magnitudine mediocres aequat Cerasos, foliis confstant viridibus, tenuiter circum serratis; truncus foris cinereo, rami nigricante colore tinguntur; flosculi numcrofsi, structura Labumi, longius racematim dependent, candidi, parvi, suaveolentes; quibus baccae Pisi amplittudine succedunt, maturitate nigrae, quae attritu gravem odorem emittunt: os interius durum, nec magnum, crispis liriolis eleganter imbricatum, exiguum nucleum condere Dodon, scribit. Germanice, Elschern, wilde traubenkirschen oder Vogelkirschen. |
2. (Prunus padus) Wilde kers, Pseudo ligustrum Dodonaeus. Mahaleb van Avicenna volgens sommigen, Padus van Theophrastus van Lugdunum. Hij is even groot als de Cheras, met groene bladeren, licht gekarteld rondom; de stam is grijs aan de buitenkant, de takken hebben een zwartachtige tint; de bloemen zijn talrijk, de structuur van de Labium, hangend in trossen, wit, klein, zoetgeurend; waaraan de bessen van de Pisi qua grootte gelijk zijn, zwart bij rijpheid, die een sterke geur afgeven bij wrijven: de binnenste schil is hard, niet groot, elegant verweven met knapperige liriolis, met een kleine kern, schrijft Dodonaeus. Duits, Elschern, wilde traubenkirschen of Vogelkirschen. |
|
3. Summitates Piceae. Vulgaris notitia: arbor est Piceae, colonis etiam agricolarum quibusvis nota. Enodis & Abieti proceritate parum concedens, cortice scabro, & in srispaturas se solvente, rami decussatim terram versus inclinant, varie brachiati, vestiti foliis, Taxti seu Abietis foliis magis teretibus, mucronatus & laetioris viroris, indiscriminatim circumquaq, illos operientibus; floris juli sunt pallescente farina pleni, qui excipiutur conis, rubentibus quidem, imbricatim squamatis & sursum spectantibus, sed nutantibus tandem & summitates ramorum occupantibus, contra opinionem Plinian. Lib. 16. Cap. 25, qui Pinum Pideamq, flores ferre omnino negat. Theophrast…nucamentum ei attribuit; semen exiguum alatum sub squamis conditur. Germanice, Fichten, rothe Tannenbluh. |
3. Toppen van Picea. Algemene kennis: een boom van Picea, bekend bij boeren en ook bij sommige boeren. Niet veel minder hoog dan Enodes en Spar, met een ruwe schors en die in scheuren overgaat, de takken buigen kruisvormig naar de grond, zijn verschillend vertakt en bedekt met bladeren. De bladeren van Taxus of Spar zijn gladder, puntiger en vrolijker groen, omringen ze willekeurig en bedekken ze; de bloemen van juli zijn vol bleekgeel, met kegels, inderdaad rood, overlappend, geschubd en omhoogkijkend, maar uiteindelijk zwaaiend en de toppen van de takken bedekkend, in tegenstelling tot de mening van Plinianus. Boek 16. Hoofdstuk 25, die volledig ontkent dat de den Picea bloemen draagt. Theophrastus schrijft... eraan toe; het kleine gevleugelde zaad wordt onder de schubben bewaard. Duits, Fichten, rothe Tannenbluh. |

|
1, Poma flore multiplici, seu pleniflora. Neq; ramorum nigricantium quodammodo scabrorum inordinata serie, & foliis atroviridibus superius, subtus vero pallore pubescentibus, ac e latudine sensim oblongatis, mucrone finitis, ambituq; cretata, a vulgari Malo adnmodum discrepant, nisi multiplicium albescentium florum numerosis foliis, umbilicum versus modice rubentibus, quibus etiam cum rosis quibusdam certare videtur. Fructus nondum observatus est, fortassis, alimento uberius in flores resuso, nullus sperari poterit. Germanice, Gefullte opfellbluhe. |
1. (Malus soort) Een veelbloemige, of volbloemige, appel. Met een buitensporige reeks zwartachtige takken, ietwat ruw, en met donkergroene bladeren aan de bovenkant, maar lichtbehaard aan de onderkant, en geleidelijk langwerpig in de breedte, met een puntige top en een krijtachtige rand; ze verschillen sterk van de gewone appel, behalve de vele witachtige bloemen met talrijke bladeren, lichtrood richting de navel, die ook lijken te concurreren met sommige rozen. De vrucht is nog niet waargenomen, misschien, met het overvloediger hergebruik van voedsel in de bloemen, is er geen te verwachten. Duits, Gefullte opfellbluhe. |
|
2. Lychnis viscosa sylvestris, flore incarnato. Radix oblonga, multipliciter fibrata,lignose, ac obliqui sub tellure demissa, densum cespitum foliorum fulceit, Quae faturate viridia sunt, oblonga, angusta, & in summo mucronata; illorum e medio cubitum longi exurgunt cauliculi, teretes, & per intervalla geniculati, qui superiore parte viscoso succo obliti, muscas ac insidentes formicas continent, angustioribus foliis pari situ utrinq; geminis raritce obsesi; flores fasciculatim fastigia caulium proferunt incarnatos, quinisin im summo bifidis foliiss, & coronatis aliquot staminulis constantes, striatis oblongis caliculis suflultos, in quibus semina minuta Lychnidum perficiuntur. Germanice, Wilde Leibfarbe Negelein. |
2. (Silene viscosa) Lychnis viscosa sylvestris, met een vlezige bloem. De langwerpige wortel, meervezelig, houtachtig en schuin in de grond verzonken, draagt een dichte pluk bladeren. Die groen van textuur zijn, langwerpig, smal en bovenaan puntig; vanuit het midden ervan ontspringen elvormige, gladde en met tussenpozen genucleerde cauliculi, die bovenaan bedekt zijn met stroperig sap en vliegen en mieren bevatten, met smallere bladeren die gelijkmatig aan beide zijden zijn geplaatst; zelden samengeknepen; de bloemen groeien in bundels aan de toppen van de kelk, vlezig, bestaande uit gevorkte bladeren aan de bovenkant, en bekroond met enkele meeldraden, ondersteund door gestreepte, langwerpige kelken, waarin de minuscule zaden van Lychnidae worden gevormd. Duits, Wilde Leibfarbe Negelein. |
|
3. Rapunculus sylvestris minor. E radicula singulari, oblonga, & parum fibrata, profiliebant folia non magna, ex angusta forma in latiorem oblongatam porrecta, pallide virentia, hirsutiem aliquam molientia, quae graciliore & rariore specie caulem cubitalem consendebant, striatum, & in summitate ramosum, ac singulis adnatorum cacuminibus proferentem cauliculos striatos, singulatim tenuibus oblongis laciniis fastigiatos, a quibus suftinentur flores cymbalarcer, e purpureo candicantes, Medio minores, & Cervicariis; quorum semen, minutiore forma referert. Germanice, Wilde Rapunzel, mit purpurweissen Blumen. |
3. (Campanula rapunculus) Rapunzel sylvestris minor. Uit een enkele, langwerpige en licht vezelige wortel kwamen kleine bladeren tevoorschijn, die zich uitstrekten van een smalle vorm naar een bredere, langwerpige, lichtgroene, enigszins behaarde stengel. Hieruit ontstond een slanke en zeldzamere soort met een kubusvormige stengel, gestreept en aan de top vertakt, met individuele, gevederde toppen die gestreepte stengels produceren, elk met dunne, langwerpige, gesteelde lacinias, waaruit cimbaalboogvormige bloemen groeien, uit een paarse, middelmatig kleinere en cervicaal; het zaad hiervan, in een meer verfijnde vorm, verwijst er naar. Duits, Wilde Rapunzel, mit purpurweissen Blumen. |

|
1, Pistacia arbor. Cortice exteriore est pallescente, foliis sub rotundis, latis, circa unum pediculum conjugatim digestis, quorum tria tantum, aut pauciora, juniori plantae, adultiori octona plerunq; in uno pediculo feu costa disposita spectantur, e viriditate in luteum colorem elanguescentia crassa, attritu aromatici aliquid odoris essundentia, ac alternato situ ramulos per intervalla vesticetia: horum in propinquo oculi seu gemmaa cxtubcrant, emittentes flosculorum exiguon rudimenta, pallescentia (apud nos nondum adhuc extam perfectionem assecuta) racemos scliset coloris rubescentis, quibus in aliis regionibus pariter racematim dependentes nuculae, Avellanorum majorum amplitudine, succedunt, albescente exterius crusta nucleum firmum, lignosum, atq; subillo tenui rubra membranula contectam medullam porracei coloris complcectentes, gustu & odore Pineis nucibus aliquantum gratioro. Germanice, Welsch Pimpernuszlein. |
1. (Pistacia vera) Pistacheboom. De buitenste schors is licht, met daaronder ronde, brede bladeren, die conjugaal rond één steeltje gerangschikt zijn. Een jongere plant heeft er slechts drie, of minder, en vaker acht per steeltje. De bladeren zijn gerangschikt op de ribben. De groene kleur vervaagt naar een dikke gele kleur en verspreidt een ietwat aromatische geur bij wrijven. De takken zijn afwisselend geplaatst met hier en daar sporen. In de buurt hiervan steken de ogen of knoppen uit, waaruit kleine rudimenten van bloemen tevoorschijn komen. Deze zijn bleke (in ons land hebben ze deze perfectie nog niet bereikt) trossen met een roodachtige kleur. In andere streken komen hier de noten, hangend in trossen ter grootte van grotere hazelnoten, bij. De buitenste korst maakt de kern wit. Stevig, houtachtig en bedekt aan de onderkant het roodachtige vruchtvlees, bedekt met een dun rood vliesje. Iets aangenamer van smaak en geur dan pijnboompitten. In het Duits: Welsch Pimpernuszlein. |
|
2. Laurus cum flore. Perpetuo virenria folia, ac attritu gustuq; aromaticum quid essundendentia profert, Citriae Mali foliis angustiora, oblonga, acuminata, dura, laevia, splendentia, quae crasso breviq, pediculo sub vehuntur e caudice obscurc rubescente, enodi, ramoso,qui in mediocris arboris altitudinem attollitur, in cujus summo, secundum foliorum cxortus, flores pallescentes crassiusculi emergunt, odorant, & his sub missae baccae, in rotundiate elevate, virides initio, & postea maturitate nigra: tenui putamine medullam bene compactam ambientes: stolonibus plurimis, a radice emissis, luxuriat. Germanice, Lorbeerbaum mit seiner bluhe. |
2. (Laurus nobilis) Laurier met bloem. Groenblijvende bladeren, en bij wrijven ontstaat een aromatische smaak, smaller dan de bladeren van de Malinese citrusvrucht, langwerpig, puntig, hard, glad, glanzend, die gedragen worden onder een dikke, korte steel van een donkerrode, vertakte stengel, die tot de hoogte van een middelgrote boom reikt. Bovenaan ontluiken, afhankelijk van de bladeren, bleke, dikke bloemen, geurend, en daaronder verspreide bessen, rond van vorm, eerst groen en later zwart bij rijpheid. Een dun omhulsel omhult het goed verdichte merg: het weelderig met talrijke uitlopers, die uit de wortel komen. Duits: Lorbeerbaum mit seiner bluhe. |
|
3. Amygdala cum flore. Post aetatem, etiam proceritate Persica Mala superant, quae foliis refert oblongis, splendentibus, viridibus, acutis & ambitu crenatis, aeque ac floribus ante foliorum eruptionem luxuriantibus, modic e candido rubentibus: fructus strigosior est, ab una parte fissure notatus, oblongus, depressus, & pube araneosa albida obductus, cartilaginea prope carne non eduli constans & nucleo firmo, duro, Persici mali nucleo oblongiore, in quo sub rufa tunica, medullam dulcem albam, vel in quibusdam amaram, circumvolvit. Insertam arborem super Prunum lanuginem fructuu, amittere & grandiorem fieri, Coesalpin habet. Germanice, Mandelbaum mit der bluhe. |
3. (Prunus dulcis) Amandelen met bloemen. Na verloop van tijd overtreffen ze de Persica Malus in hoogte, die wordt gekenmerkt door langwerpige, glanzende, groene, scherpe bladeren met een gekartelde omtrek, evenals door de bloemen vóór het uitlopen, weelderig en licht witrood. De vrucht is meer strigosio, aan één kant gemarkeerd door een spleet, langwerpig, ingedeukt en bedekt met een witachtig spinachtig behaard behaard, bestaande uit bijna oneetbaar kraakbeenachtig vruchtvlees en een stevige, harde kern. De kern van de Persica Malus is meer langwerpig, waarin zich onder een rode schil een zoet wit, of in sommige gevallen bitter, vruchtvlees bevindt. De boom, geplant boven de pruim, verliest zijn pluizige vrucht en wordt groter, en heeft de Coesalpin. Duits, Mandelbaum mit der bluhe. |

|
1, Anagyris angustifolia, Laburnum, Eghelo arbor. Aburnium. Plinii, Anguilarae, Faba inversa Tragi. Frutex arborescens aliquot cubitorum est, ligno duro flavescente, medullitus nigro, cortice exteriore e viridi sub candicante, laevi multis ramis, in quibus foIia, longisn nitentia pediculis, Trifolii majoris tertii Clusiani amplitudine, superidu viridia, inferius sub albida, trpartium disterminata, atq; prope exortum eorum racemi promissiores florum Genista flores vel Pifsire referentium, coloris lutei & his succendentes siliquae depressae, condentes semina sub rotunda, Coluteae vulgatiori non absimilia, nigricantia magnitudine. Germanice, Linsebaum, Baumbonen. |
1. (Laburnum anagyroides) Anagyris angustifolia, Goudenregen, Eghelo-boom. Aburnium. Plinius, Anguilara, Faba inversa Tragus. Een boomvormende struik van enkele el, met hard geel hout, met een zwart merg, de buitenste schors groen van onderen, wit van onderen, met veel gladde takken, waarin de bladeren, lang en glanzend met steeltjes, zo groot zijn als de derde Klaver van Clusius, groen van boven, wit van onderen, met een onderbroken driedelige vorm, en nabij hun uitloop trossen veelbelovende bloemen van Genista-bloemen of Pifsire, van een gele kleur en de peulen zijn ingedeukt, met ronde zaden van onderen, vergelijkbaar met de meer voorkomende Colutea, zwartachtig van formaat. Duits, Linsebaum, Baumbonen. |
|
2. Anagyris latifolia. Foliis est: priori similimum, Trifolio bituminoso amplioribus, florum faci es eadem, semen color flavi magis ad renum formam acccdit. Germanice, Breitblaterich Baumbonen. |
2. (Anagyris foetida)Anagyris latifolia. Bladeren: zeer vergelijkbaar met de eerste, Trifolium bituminosa groter, bloemstelen zijn hetzelfde, de zaadkleur geel lijkt meer op de niervorm. Duits, Breitblaterich Baumbonen. |

|
1, Staphylodendron. Nux vesicaria Dodon. Pistacia Sylvestris Castor. Coulcoul & Hebulbce Turcarum Matth. in Epistolis, Pistacia peregrina C. Bauhin. &t Terebinthus Indica Theophras: recentior: Multos stolones, per intervalla geniculatos, e radice varie dispersa albicante emittit, qui adultiores aliquot cubitos tandem aequant, cortice exterius cineracei coloris; folia Sambuci cervinae vel Fraxini situ conjugarim haerent, dilute viridia; flores in oblongis racemis dependent, albidi, & circa oras foliorum modice purpurascentes, Lilii convallii floribus majorcs, ac rotundi, quibus deciduis vesicae. Colutea vesicis tumidiores & majores exoriuntur, herbacea primum & deniq, pallescentes, inferius infirmo mucrone sinientes, ac intrinsecus medio loco geminatim baccas hordei colore intensiores, cicere ampliores ostendentes, pulpa interiore sub viride & nauseo sigustis, dulciiuscula refertas. Germanice, Pimpernuszlein. |
1. (Staphylea pinnata) Staphylodendron. Nux vesicaria Dodonaeus. Pistacia Sylvestris Castor. Coulcoul & Hebulbce Turcarum Mattheus in Epistels, Pistacia peregrina C. Bauhin. Terebinthus Indica Theophrastus: recenter: Veel uitlopers, met tussenpozen geneticuleerd, ontspruiten uit de variabel verspreide witachtige wortel, die bij volwassen planten enkele el lang wordt, met een grijsachtige buitenschors; de bladeren van de vlier of es hechten zich aan de conjugale positie, dun groen; de bloemen hangen in langwerpige trossen, wit en lichtpaars rond de bladranden; de bloemen van het lelietje-van-dalen zijn groter en rond, met bladverliezende blaasjes. De blaasjes van de Colutea worden groter en meer gezwollen, eerst kruidachtig en vervolgens bleek, met een zwakke punt aan de onderkant, en in het midden, in paren, met intenser gerstkleurige bessen, groter dan kikkererwten, het binnenste vruchtvlees groen en licht bitter, gevuld met zoete kleine dingen. In het Duits: Pimpernuszlein. |
|
2. Clematis Daphinoides minor, flore albo. Radicibus tenuibus constat, viticulisq; gracilibus, flexibilibus, humum versus subinde se reclinantibus, ac geniculatim sobolem fibratam emittentibus: quaedam surrectiores sunt, quibus pari uttrinq; lserie folia laevia, saturatius semoer virentia, Laurinis angustiora, Ligustri aemula, apponuntur, e quorum alis oblong exerti pediculi flores porrigunt, a tubulosa seu fistulosa calice in patentia quina folia alba dilatati, nullius odoris. Semina nondum observavi, Coesalpinus ei oblonga & depressa, in frucitibus seu siliquis bifurcates content, ad scribit. Germanice, Singrun oder Beerwincl, mit weissen blumen. |
2. (Vinca minor vormen) Clematis Daphinoides minor, witte bloem. Bestaat uit dunne, rankende wortels; slank, flexibel, van tijd tot tijd naar de grond leunend en knievormig vezelige nakomelingen voortbrengend; sommige zijn meer rechtopstaand, waaraan aan beide zijden gelijke delen zijn bevestigd; gladde bladeren, verzadigd met groen, smaller dan laurier, rivaliserend met liguster, waarvan de langwerpige bloemsteeltjes zich vanuit een buisvormige of fistelvormige kelk uitstrekken in een wijd open vijf witte, geurloze bladeren. Ik heb de zaden, Coesalpinus ei langwerpig en ingedeukt, niet waargenomen in vruchten of peulen die vertakte bladeren bevatten, schrijft aan. Duits, Singrun oder Beerwincl, mit wieissen blumen. |
|
3. Clematis Daphinoides flore coeruleo. Florum colore coeruleo vulgatior est tantum & autoribus praedictus hac facie descripta. Germanice, Singrun mit blawen blumen. |
3. Clematis Daphinoides met blauwe bloemen. Deze soort is alleen bekend vanwege de blauwe bloemen en wordt door de auteurs als volgt beschreven. Duits: Singrun mit blawen blumen. |
|
4. Clematis Daphnoides flore purpureo. Florum colori, & foliis faepe angustioribus, discrimen unice imputandum est. Germanice, Singrun, mit purpurfarben blumen. |
4. Clematis Daphnoides met paarse bloemen. Het verschil zit hem puur in de kleur van de bloemen en de vaak smallere bladeren. Duits, Singrun, Mit purpuerfarben Blumen. |
|
5. Clematis Daphnoides flore purpureo pleno. Multiplici foliorum, inflore saturate purpurascentium, luxuria fpeciosior caeteris est, & rarior cest, quam vis mox paucioribusbus, mox pluribus variet, alioquin prioris aemula est. Germanice, Voll purpurfarb Singrun. |
5. Clematis Daphnoides met een volle paarse bloem. De weelderigheid van de vele bladeren, de bloem doordrenkt met paars, is mooier dan de andere, en zeldzamer dan de andere, waardoor hij varieert van weinig tot veel, anders is hij een concurrent van de eerste. Duits, Volle purperfarb Singrun. |

|
1, Xylosteum alterum Dodon. Cubitalis altitudinis erat, ramis soris albi antibus, obsequiosis, foliis Laurinis majoribus, in mucronem fastigiatis, lspina parte virentibus, prona candicantibus, eiusdem cum sequenti situs; flores oblongis firmis sustentantur pediculis, geminati, vulgariori Xylosteo magis exigui, e rubente purpura albicantes ;fructus succedit unicus, Iuniperinis paulo major, succi plenus &; in rubore pellucidus, duplicatis in summo stigmatibus (Clusio annotante) distinctus, unicam intus ossiculum occultans. Germanice, Beinholtzlein. |
1. (Lonicera caerulea) Een andere Xylosteum Dodonaeus. Deze was een el hoog, met takken met witte stekels, onderdanig, grotere Laurus-bladeren, taps toelopend, de stekels groen aan de zijkant, prona wit, van dezelfde soort met de volgende locatie; de bloemen worden ondersteund door langwerpige, stevige bloemstelen, twee aan twee, kleiner dan de meer voorkomende Xylosteum, witachtig van roodpaars; de vrucht volgt enkel, iets groter dan de Juniperus, vol sap, in rood transparant, duidelijk met dubbele stempels aan de bovenkant (Clusius annotatie), die een enkel gehoorbeentje binnenin verbergen. Germaans, Beinholtzlein. |
|
2. Xylosteum floribus albis, vulgatius. Allobrogum Periclymenum alterum Corni foeminae effigie Lobel. Caudex soris cinereo cortice obtegitur, nec multum supra humanam staturam, nili cultura cogatur, ascendit; rami rotundi lsunt, foliis lsbi oppositis vestiti. Frangulae seu Corni foeminae aemulis, minoribus, albicantis viroris, mollibus, & iniferius candidioribus: flores vulgare Periclymenum affectant brevioris & strigofsoris figurae, singulis pediculus gemini, uti i& baccae succedentes, Periclymeni baccarum ritu oblongatae, rubentes, & ossicula seminum humidiore transparcente pulpa obvolventes. Germanice, Gemein Beinholtzlein, mit weissen blumen. |
2. (Lonicera xylosteum) Xylosteum met witte bloemen, algemeen. Allobrogum Periclymenum alterum in de vorm van een vrouwelijke hoorn, Lobel. De stengel is bedekt met grijze schors en komt bij cultivatie niet veel boven de menselijke lengte uit; de takken zijn rond, bedekt met tegenoverstaande bladeren. De bloemen van de vrouwelijke hoorn lijken op die van de aemuls, kleiner, witgroen, zacht en witter aan de onderkant; de bloemen van de gewone Periclymenum zijn korter en meer strigofsor van vorm, elk met een dubbel steeltje, net als de bessen, langwerpig op de manier van de Periclymenum-bessen, rood, en de gehoorbeentjes van de zaden zijn omgeven door een vochtiger, transparant vruchtvlees. Duits, Gemein Beinholtzlein, mit weissen blumen. |
|
3. Oxyacantha Galeni, Cordi, Camer. Tab. Amirberis Arabum. Berberis officinarum. Crespinus Matth. & Goesalpin. Spina acida Dodon. Plurimis prolixis virgultis, & saepe recurvaris firmisq; aculeis albidis armatis attollitur, tenella germina rubescunt, cortex adultior is stipitis soris cineracei coloris, novelli albicantis est, intusq; flava materia lignum albescens circumdat: folia plura in una sede locantur, viridia, margine crenata, quodammodo aspera, ac er otunditate oblongata, gustu acidula; e medio illorum flores rotundi, flavo pallescentes, Lilii convallii aemuli & odorati, in racemis dependent, quos sequuntur baccae oblongae, hilari rubedine per maturitatem infecti, acidi, intus singulatim ossiculum oblongum, Farris aemulum, servantes: radices lignosae, intensioris lutei coloris, varie disperguntur. Germanice, Saurach, Weinlegelein, Saurer dorn, Presselbeer. |
3. (Berberis vulgaris) Oxyacantha Galenus, Cordus, Camer. Tabernaemontanus. Amirberis Arabum. Berberis officinarum. Crespinus Matthiola. & Goesalpinus. Spina acida Dodonaeus. De plant groeit met veel weelderige scheuten, vaak gebogen, gewapend met stevige witte stekels. De tere knoppen kleuren rood, de schors is rijper, de stengel is grijsachtig van kleur, jong wit van binnen; geel materiaal omringt het witachtige hout: meerdere bladeren staan op één plaats, groen, met een gekartelde rand, ietwat ruw en langwerpig van vorm, licht zuur van smaak; vanuit het midden hangen ronde bloemen, lichtgeel, rivaliserend met het geurige Lelietje-van-dalen, in trossen, die gevolgd worden door langwerpige bessen, vrolijk rood gekleurd door rijpheid, zuur, elk met een langwerpig gehoorbeentje, rivaliserend met Farris: houtachtige wortels, met een intenser gele kleur, zijn op verschillende manieren verspreid. In het Duits: Saurach, Weinlegelein, Saurer dorn, Presselbeer. |

|
1, Sambucus rosea. Sambucus aquatica Polyanthos. Lycostaphylos mascula Cordia Cordi. Humana staturae proceritatem aequat, cultura adjuta, rami soris cineracei coloris cortice constant, subsuscis, per intervalla geniculatim distinctis, ac intus medulla condidia farctis, fragilibus in quibus folia angulols, Aceris minoris folia affectantia, mollia, & secundum margines serraturis conspicua:a ab extremis ramorum alis flores, magnae sphaerae instar, dense conglomerati, albis sub rotundis quinis foliis, in latitudinem depressis, constantes, dependent, quibus nulla semina succedere observatum suit. Germanice, Gefullte Schwelken, oder Schneballen. |
1. (Viburnum opulus ‘Roseum’) Sambucus rosea. Sambucus aquatica Polyanthos. Lycostaphylos mannelijke Cordia Cordus. De hoogte is gelijk aan die van een mens. Met behulp van cultivatie bestaan de takken uit een grijsachtige bast, ondergeplant, met tussenpozen te onderscheiden in gelobde rijen, en binnenin is de medulla gevuld met specerijen, fragiel, waarbij de bladeren hoekig zijn. De bladeren van Acer minor zijn aangetast, zacht en langs de randen opvallend gekarteld. Vanaf de uiteinden van de takken zijn de bloemen als grote bollen, dicht opeengepakt, wit onder vijf ronde bladeren, in de breedte ingedeukt, constant, afhangend, waaraan geen zaden zijn waargenomen. Duits, Gefullte Schwelken, oder Schneballen. |
|
2. Cytisus quintus Clusii putatus.Virgae lentae plurimis ob sepiebantur foliis, aliorum Cytisorum ritu tripartita divi sura uno pedicula annexis, oblongis quodammodo & sub albidis; inter frequentes flores lutei, Loto siliquosae pratensis similis, prodeunt, atq, his succedenti semina, in nigridantibus & apice tenuissi moquasi fastigiatis siliquis, sub hirsutis plana, rotunda, flava, radix se parsim I tellurem demittet. Germanice, Baumklee, der funffte bey dem Clusio geachtet. |
2. (Chamaecytisus prolifera of hirsutus)Cytisus quintus Clusius gesnoeid. De slanke stengels zijn bedekt met vele bladeren, zoals bij andere Cytisus, driedelig, met één steeltje eraan, op een of andere manier langwerpig en wit van onderen; tussen de frequente gele bloemen, vergelijkbaar met Lotus siliquosa pratensis, komen de zaden tevoorschijn, in zwart verkleurde en aan de punt dunne, bijna stekelige peulen, onder de behaarde, platte, ronde, gele, de wortel zelf valt naar de grond. Duits, Baumklee, der funffte bey dem Clusius geachtet. |
|
3. Trifolium arborescens. Cytisus quintus rotundifolius Tabernaemont. Cytisus alter minor & vulgatior Lobel. In Adverd. Radice lignose & dispersa prodit, etiam caudicem, trest cubitos arquantem, per aetem aequirces, sub nigricantid corticoid; foli apriore latiora, rotundiora,f & saturate viiridia sunt, mollia, nec semper tripartita serie digesta: flores praecendem amplitudine pariter superant, Genist am magis aemulantes lutei, summis alarum verticibus insidentes: semina, lobis oblongis compressis inclusa, quodammodo compressa, flavescentia, & lente minora sunt. Germanice, Rundblateriche Baumklee. |
3. (Cytisus sesselifolius) Boomklaver. Cytisus quintus rotundifolius Tabernaemontanus. Cytisus alter minor en vulgator Lobel in bijwoord. Wortel houtachtig en verspreid product, Ook de stengel, drie el boogvormig, even oud, onder zwarte corticoïde; de bladeren zijn breder, ronder en verzadigd groenachtig, zacht, niet altijd in een driedelige reeks; de bloemen overtreffen de vorige in grootte met dezelfde hoeveelheid, maar lijken meer op geel, ingebed in de toppen van de kransjes; de zaden, omsloten door langwerpige samengeperste lobben, zijn op de een of andere manier samengeperste, geel en langzaam kleiner. Duits, Rundblateriche Baumklee. |

|
1, Cytisus Columellae Camerarii. Radices, sese infra terram sparsim, demittentes, crebras virgas, lcentas, hirsutas, pedales firmant, obseptas foliis hirsutis sub incanis quinque partita serie iterata per intervalla cauli adfixis. Meliloti coronatae instar florum situs in cacuminibus alarum corymbos effrmat, pari ritu ut Meliloti dictae floess collocantur, quorum formam colore etiam albicante, & superiorum foliorum partce nonnihil purpurascente, referunt ; succrcesunt siliquae sub rotunda seu teretes, e fusco rufecentes, tenuiter mucronatae, in quibus semina Viciae minimae, rotunda, exigua latent. Germanice, Rauher Baumklee, von Columella angedeutet. |
1. (Medicago falcata) Cytisus Columella Camerarius. De wortels, die zich spaarzaam onder de grond verspreiden, vormen frequente, slanke, behaarde stengels en voetjes, bedekt met harige bladeren onder de stengels, bevestigd in een reeks van vijf delen, met tussenpozen herhaald langs de stengel. De bloemen van de honingklaver bevinden zich, net als de gekroonde bloemen, bovenaan de vleugels en vormen tuilen op dezelfde manier als de bloemen van de honingklaver, waarvan de vorm ook wordt aangegeven door de witte kleur en de bovenste bladeren deels enigszins paars; de peulen zijn rond of glad, roodachtig als ze donker zijn en licht puntig, waarin de zaden van de Vicia verborgen zitten, klein, rond en klein. Duits, Rauher Baumklee, von Columella angedeutet. |
|
2. Cytisus vii Clusii similis, pedalem ultra altitudinem attollitur, virgis rectis, lignosis, frequentibus sub flavescentibus villis obsitis, qua folia ab imo ulq, ad summum crebra conscendunt, terna singulis pediculis inhaerentia. Medic sylvestris lutae foliis majora, flores simul congestia aliquot in summitatibus alarum pallide flavescunt, Loto pratensi minores, semina compressa, sub rotunda, exigua, fulvescentia. Genistam aemulantur, siliquis, sub fusca ac aliquantum incana, hirsutie pubescentibus, recondita; radix dura, lignose, se summae tellures diffundit. Germanice, Baumklee, der mit 7 Clusii sich vergleichet. |
2. (Chamaecytisus prolifera?) Cytisus vii met Clusius vergelijkbaar, het pedaal is hoger dan de hoogte, met rechte, houtachtige, frequente stengels bedekt met gele villi, waarvan de bladeren van onder naar boven oprijzen, drie in getal, elk met een steeltje eraan. De Medic sylvestris heeft grotere, modderige bladeren, de bloemen staan dicht op elkaar, sommige zijn lichtgeel aan de vleugelpunten, de Lotus pratensis is kleiner, de zaden zijn samengeperst, onderaan rond, klein, geel. Ze imiteren de brem, de peulen zijn donker en enigszins grijs, behaard, verborgen; de wortel is hard, houtachtig en verspreidt zich over de hoogste gebieden. Duits, Baumklee, der mit 7 Clusius sich vergleichet. |
|
3. Genista Scoparia vulgi Lobel. Genista quadrato junco Coesalp. Genista angulosa C. Bauhin. Ad humanam proceritatem ulq; fruticat ramulis, a radicibus lignosis & prolixe fibratis, & oblique disperses, viridibus, junceis, frequentibus, angulosis, obsequiosis seu, ut Dodon habet, necto flectiq; facilibus, in quibus folia parva, initio Trifoliorum ritu triparitim divias, postea planta adadultiore facta, simplicia, obscure viridia: flores sub ramorum fastigiis orientur lutei, Pisorum floribus conformes, quibus vaginulae latae, planae, compressae & per maturatim nigricantes succrescunt, semina sub rotunda, fulvaecentia, lentibus minora, vomitibus ciendis idonea, complectentes. Germanice, Gelbe Pfrimen. |
3. (Cytisus scoparius) Scoparia vulgaris Lobel. Vierkante bezem Coesalpinus. Hoekbezem C. Bauhin. Tot menselijke gestalte groeit het uit tot een struik met takken, van houtachtige wortels en rijkelijk vezelig, en schuin verspreid, groen, biezen, frequent, hoekig, onderdanig of, zoals Dodonaeus het zegt, ik brei het met gemakkelijke bochten, waarbij de blaadjes klein zijn, eerst in driedelige volgorde, op de manier van klavers, later wordt de plant rijper, eenvoudig, donkergroen: de bloemen ontstaan onder de toppen van de takken, geel, gelijkvormig aan de bloemen van erwten, waarin de brede, platte, samengeperste en zwart wordende peulen groeien, de zaden eronder zijn rond, geelachtig, kleiner dan linzen, geschikt om uit te braken, bevattend. Duits, Gele Pfrimen. |
|
4. Polemonium Monspeliense. Trifolium fruticans Tabernaemont. Radices fibrarum, ontumaciter terae inhaerentium ac lignscentium, flexy varie serpendo disperguntus, virga inde plurimae pae aetatem etiam biubitalem longitudinem attingunt, lignosae, tenaces, faturate viridis, crebtis foliis crasiss vestitae, Ruteae latifoliae singulatim affectantibus, Trifolium, litu cohaerentibus; flores in summis ramulis lutei, Gelsimini lutei aemulti, quibus succendunt baccae nigricantes, Ligustro minores, officula seminum complectentes. Germanice Baumischer Wisenklee. |
4. (Jasminum fruticans) Polemonium Monspeliense. Trifolium fruticans Tabernaemontana. De vezelige wortels, onwikkelend en houtachtig, zijn op verschillende manieren verspreid door middel van kronkeling. De staven, waarvan vele zelfs tweejarig zijn, zijn houtachtig, taai, groen, bedekt met dikke, dikke bladeren, met grote, grove bladeren, elk met één enkel blad. Klaver, samenhangend in een pol; de bloemen op de bovenste takken zijn geel, lijkend op gele jasmijn, met zwarte bessen, kleinere liguster, met kleine zaden. Duits, Baumischer Wisenklee. |

|
1, Colutea Vesicaria & Liparea. Theophrast. Emeri alterum genus Coesalpin. Supra humanae staturae proceritatem fruticando attollitur, incano foris cortice, ramis tenuibus multis, circa quos folia Senaa seu Glycyrrhizae aut Vicia: latifoliae positu, ambitu rotundiora (quorum quaedam in summon paulatim sinuata vidcentum;) conjugati uno nervo inhaerentia: flores veluti racematim prodeunt. Viciarum, Genistae, seu potius Chamxaebuxi Gesnerianae specie, medio folio reflexo, parum radiati, lutei, quibus decidentibus oriumtur membranacea; vesicae, quasi flatibus difstentae turgentes, quarum, compressione strepitus excitatur, intus in medio semina subrotunda, modice depressa nigra, lentis magnitudine se rentes. Germanice, Welsch Linsenbaum, Schafflinsen, wild Senetbaum. |
1. (Colutea arbosrescens) Colutea Vesicaria & Liparea. Theophrastus. Ik behoor tot het andere geslacht Coesalpina. Het verheft zich boven de menselijke gestalte door struikvorming, met een zwarte buitenschors, vele dunne takken, waaromheen de bladeren van Senna of Glycyrrhiza of Vicia zitten: breedbladig van vorm, meer afgerond van vorm (waarvan sommige in het midden geleidelijk golvend zijn;) verbonden met één inherente zenuw: de bloemen lijken in trossen te staan. Vicia, Genistae, of liever Chamxaebuxi Gesnerianae-soorten, met een teruggebogen middenblad, licht stralend, geel, dat bij het openvallen vliezig is; blaasjes, alsof ze door blazen uitzetten, gezwollen, waaruit, wanneer het geluid door compressie wordt opgewekt, in het midden de rondvormige zaden zitten, matig ingedeukt zwart, ter grootte van een lens. Duits, Welsch Linsenbaum, Schafflinse, wilde Senetbaum. |
|
2. Cytus Galeni Maranthae cornutes. Adeloscit in hortis & in ses quicubitalem altidudinem assurgit cortice soris incano, ligno duro; folia nullo servato ordiine & longis pediculis virgultis assiguntur, tripartitis segmentis disterminata, sub incana, inter quae alae tenues flores Genistae minoris aureos sub mittunt, quos subseq untur semina in falcatus latis siliqua, flava, depressa. Germanice, Gehornter Baumklee, od Geiszklee. |
2. (Medicago intertexta) Cytisus Galenus Maranthae cornutes. Groeit in tuinen en wordt zes el hoog. De schors is bruin, hardhout; de bladeren zijn vertakt gerangschikt en hebben lange steeltjes, gescheiden door driedelige segmenten, onder de schors. Tussen deze dunne vleugels zitten de goudgele bloemen van de kleine Genistae, die worden gevolgd door zaden in brede, sikkelvormige, gele, ingedeukte peulen. In het Duits: Gehornter Baumklee, oder Geisklee. |
|
3. Cytisus. Tabernaemontani, spicatus. Bicubitalem proceritatem vix excedebat, obse quiosis sub nigricantibus ramulis multum dilates, in quibus folia viridia Trifolium obloniuscula & tripartium uno pediculo sustenta, parvo mocrome finite, ac subtus quasi tenuisissimis pilis splendentibus obsita; flores Pisi florum forma, lutei coloris, exeunt, & his evenidis semina in siliquis oblongis angustus, lente minora, compressa, flavescentia; radix lignose, dura, longa, nec multum fibrate erat. Germanice, Geiszklee. |
3. (Chamaecistus supinus?) Cytisus. Tabernaemontanus, stekelig. Hij werd nauwelijks hoger dan twee el, dankzij de sterk verwijde takken onder de zwart wordende takken. De groene blaadjes van de klaver zijn klein en driedelig, ondersteund door een enkel steeltje, met een smalle, vochtige rand en aan de onderkant bedekt met als het ware zeer fijne, glanzende haartjes; de bloemen hebben de vorm van erwtenbloemen, zijn geel van kleur, en de zaden die in deze peulen verschijnen, zijn smal, langwerpig, iets kleiner, samengedrukt en gelig; de wortel is houtachtig, hard, lang en weinig vezelig. Duits, Geiszklee. |
Zie verder; https://Volkoomen.nl