Colchicum

Over Colchicum

Tijdeloos, vervolg Dodonaeus, vorm, dodelijke, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Joost van Ravelingen. Vervolg van Dodonaeus of Dodoens. Cruydt-boeck, 1644.
Geschreven en omgezet door Nico Koomen.

HET XXXIIII. CAPITEL.

Van Colchicum oft Tijdeloosen, ende van Hermodactylus.

Gheslacht.

Colchicum, datmen oock Hermodactylus noemt, schijnt tweederhande te wesen, alleen inde verwe van de bloemen oft wortelen verschillende. Het een heeft een roodachtighe wortel, ende dat sullen wy hier in het langh beschrijven, om dat het in de hoven van dese landen veel onderhouden wordt; ende in Italien, Vranckrijck ende Hooghduytschlandt in ’t wildt groeyt: ende dit is schadelijck iae doodelijck om in te nemen. Het ander heeft witte wortelen, ende wordt in de Apoteken ghebruyckt; ende is goedt oft onschadelijck bevonden, aldaer uyt vremde landen ghebroght. Dat sullen wy uyt Valerius Cordus beschrijven.

Ghedaente.

Colchicum heeft dry oft vier groote, langhe, breede, gladde, vette bladeren, de Witte Lelie-bladeren van ghedaente, ende gladde effenheydt genoeghsaem ghelijckende: tusschen de welcke twee, dry oft vier drijkantighe, dicke, langhworpighe blaeskens oft huyskens als hauwkens op korte steelkens staende voort-komen; de welcke rijp gheworden zijn hun selven in dry deelen ontluycken ende verdeylen, ende met rondachtigh, hardachtigh, uyten rossen swartachtigh saedt vervult zijn. Als dit saedt rijp gheworden is, dan vergaen de bladeren, mitsgaders de steelkens. Een weynighsken voor den Herfst, als alle de bladers vergaen ende nergens te vinden zijn, dan komen de bloemen voort op teerer, korter, witachtighe steelkens staende, de Saffraen-bloemkens van gedaente ende verwe ghelijckende, doch wat bleecker blauw, in ’t midden met bleeck-geele draeykens verciert. De wortel is als eenen Aiuyn, onder breedst, boven spitser, aen d’een sijde platter oft meer inghedouwt wesende, een vore oft strepe als een scheure vertoonende, wanneer sy bloeyt; de welcke vore op de ander tijden niet ghesien en wordt: dese wortel is met bruyne [754] oft swartachtighe vellekens oft rockskens ghekleedt, ende gheeft van beneden ettelijcke faselinghen uyt. Den bulb oft de wortel selve is ghelijfvigh ende vast, wit, veel melckigh sap uytghevende, te weten als die noch versch ende groen wesende eerst uyt de aerde ghetrocken is: want droogh gheworden zijnde, is sy heel gherimpelt, van buyten ende van binnen swartachtigh, oft doncker roodachtigh, als Valerius Cordus betuygt. Van smaeck is dese wortel soet; dan daer nae volght eenighe bitterheydt, die ons ten laetsten tot zeeveren oft spouwen verweckt.

Men vindt dit gewas somtijdts oock met smaller bladeren, anders nergens in van ’t voorgaende verschillende.

Plaetse.

Colchicum is ghemeyn heel Italien, Vranckrijck ende Duytschlandt door, aldaer in vochte, doch nochtans vette ende goede vruchtbare weyen oft beemden voortkomende, dickwijls oock in de leeghten oft dalen tusschen de hooghe berghen. Nae der veranderinghe der plaetsen heeft het somtijdts smaller, somtijdts breeder bladeren. Dioscorides schrijft, dat het in ’t landtschap Messina ende Colchis wast.

Tijdt.

De bladeren van dit Colchicum oft Tijdeloosen spruyten in de Lente uyt; omtrent den Somer worden de hauwen met het saedt rijp: ende de bloemen worden omtrent den Herfst ghevonden, als wy voren oock gheseydt hebben.

Naem.

Dit cruydt is van Dioscorides in ’t Griecks Colchicon gheheeten, nae het landtschap Colchis; daer het veel groeyt: andere Griecken noemden ’t Ephemeron. Daer is nochtans een ander Ephemeron dat gheen doodelijck ghewas en is. In ’t Latijn heet het oock Colchicum; ende by sommige Bulbus agrestis; in ’t Hooghduytsch Zeitlosen; in onse tael Tijdeloosen: het is nochtans verschijden van die Tijdeloosen die wy by de soorten van Narcissen beschreven hebben: in Vranckrijck heetmen ’t Mort au chien; by den ghemeynen man is het met den naem Hermodactylus oock ghenoegh bekent.

Hermodactylus van de Apoteken. Al is ’t saecke datmen dit Colchicum den naem Hermodactylus in de Apoteken mede-deylt, nochtans ghebruycktmen daer eenen Hermodactylus in de bereydinghe van verscheyden gheneesmenghelinghen, den welcken van dit Colchicum seer veel verschilt. Want het is wel eenen Bulb oft Aiuyn, van grootte ende ghedaente met de wortel van Colchicum ghenoeghsaem over een komende, maer al is hy dor ende verdrooght, nochtans blijft hy altijt wit, gheensins gherimpelt, tamelijcken hard ende bequaem om lichtelijck ghebroken oft ghestooten te worden: wiens poeder oock heel wit is. Daerom soude men moghen duchten, dat het een wortel is van een Wit Colchicum, dat wel een mede-soorte van dit voorbeschreven Colchicum is, maer alleen in de voorseyde teeckenen verschilt, sulcks als is ’t ghene daer Valerius Cordus af spreeckt.

Witten Hermodactylus van Valerius Cordus. Dit Wit Colchicum, seydt hy, is het voorbeschreven Colchicum wel gelijck: dan de bloeme ende de wortel zijn beyde wit: selfs als die wortel ghedrooght is, blijft sy wit, iae van binnen is sy uytermaten wit; in voeghen dat het poeder van de selve kleyn gestooten zijnde, van gedaente het Terwen Meel ghelijckt, ende eenen soeten ende aengenamen smaeck heeft. Dit gheslacht (seydt den selven Valerius Cordus daer noch by) en wast in Hooghduytschlandt niet, maer wordt daer van andere landen ghebroght.

Ende het is waer-schijnelijck dat de wortelen van dit Wit Wtlantsch Colchicum, daer Valerius Cordus van spreeckt, de selve wortelen zijn diemen hedens-daeghs inde Apoteken met naeme van den Hermodactylus ghebruyckt ende verkoopt; ende vervolghens oock, dat den Hermodactylus, diemen in de Apoteken besicht, anders niet en is dan Colchicum met witte wortel.

Soo sullender dan tweederhande soorten van dese wortelen wesen, beyde in een gheslacht van Colchicum begrepen: de eerste sal zijn den oprechten Hermodactylus met de wortel die van binnen ende van buyten wit is, ende sulcks blijft: ende de ander sal zijn dien onrechten oft bastaert-Hermodactylus, dat is dit schadelijck Colchicum dat wy hier beschreven hebben, met sijne bruyne oft buyten ende binnen roodachtighe wortel.

Van dese meyninghe schijnt Avicenna gheweest te zijn, als blijckt uyt het ghene dat hy gheschreven heeft in sijn 352.capitel, want hy seydt daer, dat den Hermodactylus de wortel is van een cruydt, ’t welck Roosen (dat is in sijn taele Bloemen) heeft van verwe wit, oft geel (beter soude men segghen peersch) ende dat den witten voor den besten te houden is; maer datmen den rooden ende swarten als quaedt ende schadelijck vergift vlieden moet.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

De wortel van Colchicum met spijse ghenoten doodt den mensche al worghende, ghelijck de Campernoellien oft Duyvels-broodt, seydt Dioscorides: daerom salmen ons wachten van de selve te ghebruycken.

Dan den oprechten Hermodactylus, die wy uyt Valerius Cordus ende Avicenna beschreven hebben, sulcks als hedens-daeghs in de Apoteken ghebruyckt wordt, heeft een kracht om den buyck weeck ende suyver te maecken; maer is eyghentlijck bequaem, als Paulus Aegineta seydt, om de ghene die met ’t flercijn ghequelt zijn in te gheven, meestendeel soo wanneer de vochtigheden meest vloedende oft sinckende zijn. Dan hy is de maghe teghen, ende gheensins aenghenaem oft nut.

BIIVOEGHSEL.

De ghemeynste gheslachten van Colchicum zijn die met de peersche, dat is bleeck oft roodt purpure bloemen, daer nae de witte: de minst ghemeyne zijn de verscheyden verwighe.

Geslachten van Colchicum ende Hermodactylen uyt Clusius. Dese zijn veelerhande: maer sommighe hebben eenighe ghemeynschap met de ghene daer Lobel af spreeckt daerom sullen wy de selve tsamen beschrijven, om de ghene daer Dodoneus van ghesproken heeft wat beter in kennisse te brenghen; daer wy noch ettelijcke soorten tusschen beyden voeghen sullen, die onlanghs eerst bekent gheworden zijn.

1. Wit Colchicum van Oostenrijck met veele bloemen, in ’t Latijn Colchicum Pannonicum polyanthes, heeft ses, seven, acht, tien, twaelf, oft oock meer bloemen, sneuw-wit van verwe. Lobel voeght daer by, dat het uyt eenen wortel sestigh ende meer bloemen voort-ghebroght heeft. De bladeren komen in de Lente eerst voort, ende zijn bleecker groen, ende de wortelen grooter dan in ’t ghemeyn Colchicum.

Veranderinghe. Men vindt het op de selve plaetse oock met roode bloemen.

Wit Enghelsch Colchicum van Lobel is een mede-soorte van ’t voorseyde Oostenrijcksch: dan, als Clusius seydt, de bladeren daer van zijn smaller dan die van ’t ghemeyn.

Sneuw-wit Colchicum, in ’t Latijn Colchicum Hermodactylum flore niveo, heeft dat eyghens van alle d’andere verschillende, dat de bladeren voor de bloemen voortkomen inden Herfst.

Colchicum met blosende bloemen is eer wit dan roodt, daerom Colchicum Hermodactylum flore subalbido ghenoemt.

Wit Colchicum met roode strepen heet in ’t Latijn Colchicum album distinctum lineis rubris.

2. Colchicum van Constantinopelen met breede bladeren, in ’t Latijn Colchicum latifolium Byzantinum multiflorum, brenght in den Herfst somtijdts twintigh bloemen voort, grooter dan die van ’t ghemeyn Colchicum, ende op een dicker steelken staende, buyten bleecker, binnen bruyner peersch, ende als met aderen inde lengdhe doorreghen. De wortel is soo groot als een vuyst, daer uyt spruyten in ’t Voor-iaer dry oft vier groote bladeren, malkanderen omvattende, bijnae de bladeren van Wit Nies-cruydt ghelijck, maer groener. De grootste soorte heet Colchicum Byzantinum polyanthes maius. Een soorte heet Colchicum Byzantinum variegatum, ende is ghespickelt.

3. Colchicum van Portugael met ghespickelde bloemen, in ’t Latijn Colchicum Lusitanicum, is de voorgaende Constantinopelsche soorte ghelijck, met haer ses-bladighe bloeme van herdt peersch met wit ghemenght, ende ruyts-ghewijs gheschakiert, als de bloemen van Fritillaria, met gheenen oft heel kleynen reuck.

Sulcks is dat sommighe Colchicum Fritillaria noemen; ende ’t ghene dat andere Colchicum pallidum reticulatum, ende andere Colchicum variegatum Chiense heeten.

Spaede Portugaelsche Colchicum, van Lobel Colchicum Lusitanicum serotinum gheheeten, heeft eenen aenwas aen de bol. De bloeme is witachtigh, claer, doorschijnende, met een weynigh roodt in ’t opperste van de bladers vermenght; ende bloeyt in September ende October.

4. Colchicum met verscheyden-verwighe bloemen, in ’t Latijn Colchicum flore versicolor, heeft een groote wortel; ende brenght dry oft vier bloemen voort, spaeder dan d’ander, voor ronder ende plomper, oock korter, ende op een kort steelken naeuws boven de aerde staende: van welcke de dry binnenste bladerkens uyt den peerschen bijnae roodt zijn, de dry buytenste heel melckwit, oft binnen half peersch, oft met dicker peersche aderen straelsghewijs doortoghen, oft met purpur placken gheteeckent. In ’t Voor-iaer komen de bladeren eerst uyt de wortel, ende zijn eerst groen peersachtigh, daer nae bruyner groen.

5. Ander Colchicum met verscheyden-verwighe bloemen ghelijckt het Ghemeyn; dan de bloemen zijn met wit ende peersch meer ghemenght dan de voorgaende; ende het peersch is bleecker.

Veranderinghe. De hoven der Cruydt-liefhebbers zijn van veele mede-soorten van dit ghewas seer versien, somtijdts meer oft minder ghemenght van roodt met wit, somtijdts met doncker roodt, oft licht roodt, bijnae doorschijnende. Voor dierghelijck bloemen zijnder van Franckfort ettelijcke hier te landen overghesonden [755] gheweest, daer omtrent in de weyen groeyende: van de welcke sommighe soo verscheyden verwigh waren, als gheseydt is, sommighe schoon-roodt met witachtighe aders in de lenghde overtrocken. Een soorte heet Colchicum polyanthemum flora auro purpurante, mits dat sy veele bloemen uyt eene wortel voortbrenght bruyn peersch ghespickelt, oft verscheyden-verwigh.

Colchicum met breede bladeren van Boisot, in ’t Latijn Colchicum latifolium Boisoti, is een mede-soorte van het Portugaelsch oft Constantinopelsch gheslacht, nae ’t ghevoelen van den selven Clusius.

6. Spaensch Berch-Colchicum is de Kleyne soorte van Colchicum by Lobel: dan Clusius noemt het Colchicum tenuifolium seu montanum Hispanicus. Het heeft in September oft vroeger een ses-bladighe, langhe, smalle, uyt den peerschen roode bloeme: daer nae volghen dry oft vier bladeren eenen vingher langh, seer smal, maer goots-ghewijs uytghehoolt, ter aerden verspreydt, suer van smaeck, bruyn, groen blinckende, daer nae rosachtigh: de welcke den heelen winter over blijven, tot Mey oft Brackmaendt toe: ende dan wordt het saedt rijp: ’t welck kleyn rondachtigh is, glat, ende bruyn roodt. De wortel is een kleyn bolleken, met veele bruyn-rosse vellekens ghekleedt, binnen wit ende vast, soet, met eenighe t’samentreckinghe. Het wast omtrent Salamanca, ende heet daer Merenderas. Den naem Colchicum montanum wordt van sommighe de Hermodactylen toegheeyghent.

7. Kleyn Colchicum met verscheyden-verwighe bloemen, in ’t Latijn Colchicum minus versicolore flore, is de voorgaende Spaensche soorte ghelijck: dan die bloemen zijn heel langh ende smal van maecksel: de binnenste bladeren zijn heel wit, de uyterste half groen, half nae den lijf-verwighen treckende.

Veranderinghe. Een mede-soorte van dit ghewas is Colchicum minimun versicolor gheheeten; ’t welck van buyten lijf-verwigh is, verschietende van verwe.

Winter Colchicum met ghesloten bloemen, in ’t Latijn van Lobel Colchicum brumale D. Ioannis Boisot, flore clauso purpureo rubente, is een kleyn Colchicum met purpur roode bloemen, in Ianuarius bloeyende, ende daerom misschien door koude de bloemen in een ghetrocken ende half ghesloten hebbende.

8. Colchicum van Napels, oft Colchicum Neapolitanum, heeft bleeck oft bruyn peersche bloemen als ’t ghemeyn Colchicum; dan sy zijn somtijdts langher, ende teghen de locht ghehouden sietmense tuyts-ghewijs gheschackiert, als de bleeck-roode Fritillaria.

9. Beemd Colchicum van Salamanca, oft Colchicum pratensis Salmanticum, is oock kleyner dan ’t ghemeyn, ende heeft bleecker ende somtijdts melck-witte bloemen. De bladeren spruyten in ’t Vooriaer uyt.

10. Colchicum van Syrien oft van Alexandrien, in ’t Latijn Colchicum Syriacum vel Alexandrinum, is anders niet, nae ’t ghevoelen van den selven Clusius, dan een soorte van Tulipa, die op de Apennijn berghen groeyt. Lobel beschrijft dat voor Colchicum; ende noemt het oock Colchicum orientale Matthioli. De wortel daer van is bolachtigh, sonder eenighe vore ter sijden; maer den steel voort-komende klieft den bol in ’t midden, ende is van buyten ende binnen swarter dan van ’t ghene dat hier groeyt: de bladeren zijn kleyner, ende de bloem is breedt.

Colchicum Illyricum, oft Colchicum Graecum van Anguillara, en is oock niet fenijnigh, seydt Lobel, ende heeft bleeck-gheele bloemen. Maer soude misschien oock met de soorten van Spaden Narciss ghestelt moghen worden.

Witte ende Roode Hermodactylen, van Nicolaus ende Actuarius dickwijls vermaent ende ghebruyckt, de welcke niet en purgeren, maer ’t herte verstercken, ende tot bijslaepen verwecken, souden het Wit ende Roodt Behen wel moghen wesen, seydt Lobel.

11. Colchicum met dobbele bloemen oft Colchicum polyphyllanthes, komt uyt Duytschlandt, ende is in den selve lustighe Hof van den Grave van Arenbergh ghesien gheweest, ende van Clusius beschreven. De bloeme is die van ’t Ghemeyn Colchicum ghelijck van verwe, oft wit ende bleeck peersch door een ghemenght, van twintigh oft meer, dicht by een staende bladeren ghemaeckt; van de welcke de ses buytenste grooter zijn dan d’andere; doch smaller dan die van ’t ghemeyn. Hoe den bol ouder is, hoe hy meer ende dobbeler bloemen voort-brenght.

Wit blosende dobbel Colchicum, in ’t Latijn Colchicum album subrubescente flore duplici gheheeten, is een mede-soorte van de voorgaende.

Herfst-Colchicum met dobbele peersche bloemen, van Petrus Hondius vermaent, ende Colchicum autumnale multiplici flore gheheeten, brengt uyt eene wortel twee ende somtijdts vier bloemen, elck van vijf-en-dertigh groote bladeren versamelt, die twee duym-breedden langh zijn, een vierendeel van een duym-breedde breed: tusschen de welcke noch ontallijcke andere kleyne bladerkens schuylen, van verwe bijnae als de ghemeyne peerse.

12. Colchicum dat tweemael ‘siaers bloeyt, in ’t Latijn Colchicum biflorum van den selven Clusius gheheeten, heeft door gheval tweemael in een iaer ghebloeyt; in andere iaeren daer nae maer eens. Daerom schrijft den selven, datmen dat voor gheen bijsonder gheslacht van Colchicum houden en mach. Costicus seydt, dat het Colchicum, behalven de bloeme die inden Herfst voort brengt, de bloeme van Saffraen ghelijckende, somtijdts in de Lente oft Voor-iaer noch een ander als onvolmaeckt ende gras-verwighe bloem pleegh voort te brenghen.

13. Colchicum van de Lente, oft Colchicum vernum, heeft in de Lente sijn bloemen, eerst wit, daer nae bleeck peersch, ses-bladighe, kleyner ende smaller dan die van ’t Ghemeyn. Dese bloeme wast tusschen dry bladeren, die goots-ghewijs uytghehoolt zijn, ende malkanderen omvatten, smaller dan die van ’t Ghemeyn, maer breeder dan die van ’t Spaensch Colchicum. Een soorte heeft peersche bloemen, somtijdts oock roodt-purpur, dat is meer roodt dan peersch, in ’t Latijn Colchicum vernum flore purpureo gheheeten.

14. Geel Colchicum van de Lente, oft Colchicum flavo flore, wordt selden ghesien, seydt den selven Clusius.

Geel Colchicum van den Herfst, in ’t Latijn van Lobel Colchicum luteum gheheeten (met haer kleyne mede-soorte in Biscaeyen wassende) ende voor een mede-soorte van Ephemerum nonvenatum Dioscoridis ghehouden; ’t welck in Spaensch Cibollina Alborana ende Acucenas amarillas heet, is van Dodoneus met naeme van Herfst-Narciss oft Narcisse vanden Herfst beschreven.

Naemen.

Lobel noemt dit ghewas Colchicum sive strangularorium seu letale Ephemerum, oft Ephemerum letale, Crocifolium; in onse tael Fenijnighe Hermodactylen; in ’t Hooghduytsch Wilt Saffran; in ’t Italiaensch Saffrano salvatico; by andere Narcissus purpureus Plinij; oft Narcissus niger; oft Linos melas van Theophrastus; in ’t Spaensch Quitameriendas ende Villarita; sommighe noemen ’t Moly Tragi; om dat het van Hieronymus Tragus t’onrecht voor het Moly der ouders ghehouden is gheweest. De witte bloemen heetmen somtijdts Naecte vrouwen.

De Hermodactylen van de Apoteken zijn van sommighe Ephemeron non letale gheheeten, als onschadelijck ende goedt Ephemeron, van andere Colchicum montanum, als voren vermaent is, oft Bergh Colchicum: andere noemse eyghentlijck Hermodactylus albus; om dat de Tulipa van sommighe Hermodactylus luteo flore ghenoemt wordt. Hermodactylus Matthioli is anders niet dan het Knobbelachtigh Lisch.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Het ghemeyn Colchicum van dese landen, inghenomen, is bijnae soo schadelijck als ’t ghene dat Dioscorides omtrent Colchos seydt te wassen: want binnen den lijfve ghenomen, maeckt het lichaem vol ieucksel, ghelijck oft het vernetelt waer, worgt ende nijpt den keele, quetst de inwendighe leden, alsoo dat ten laetsten bloedighen kamerganck volgt; ende alsoo doodet den mensche. Daerom als iemant ’t selve inghenomen heeft, sal daer veel melcks op drincken, oft alle de dinghen innemen diemen teghen ’t quaedt van de Campernoellien ghebruyckt.

Nochtans willen sommighe ons doen ghelooven, dat de wortelen van Colchicum in den Herfst uyt der aerden ghetrocken, soet van smaeck ende gheensins bitter; maer heel onschadelijck zijn: maer dat mach in heete landen misschien waerachtigh wesen; dan hier te lande blijven sy alle ’t iaer door bitter ende quaedt.

Niettemin wordt de wortel van dit Colchicum van buyten opgheleydt, ghestooten zijnde, om alle onlijdelijcke smerten, in sonderheydt van de Spenen oft Anbeyen te ghenesen: plaesters-ghewijs met Honigh ende Geerste meel opgheleydt, treckt de doornen ende alle stekelinghen uyt den huyt: met Honigh ende Boonen Meel maecktse alle gheswillen ende hardigheden morw: is goet om de verstuyckte ende uyt ’t lidt ghegane leden te ghenesen: met Edick ende saedt van Netelen suyvert de huyt. De selve wortel met Nitrum maeckt de swarte hayren van de Peerden heel wit.

Dan om al ’t voorseyde te doen, raeden meest alle de gheleerde datmen de Hermodactylen van de Apoteken liever ghebruycke; want de selve met Melck beslaghen, oft met doyers van Eyeren, Gersten-meel, ende wat Kruymen broodts ghemenght, ende dan op gheleydt, konnen de gheswillen van ’t flercijn wonderlijcken wel ende seer haestelijck ghenesen, ende alle de pijne versoeten.

Tot dien eynde worden daer oock Pillen van ghemaeckt (hoe wel dat sommighe Italiaenen daer de Kleyne Santorie voor nemen) Pilule de Hermodactylo gheheeten: uyt de welcke blijckt hoe krachtigh dat dit ghewas is: want de Hermodactylen verteeren matelijck, seydt Lobel, met gheene oft seer kleyne hitte, ende met eenighe tsamen-treckinghe, ende oock met eenighe soete stoppende kracht, de leden haer ingheborene hitte bewarende oft weder-ghevende. Daer beneffens zijn sy sterckelijck purgerende ende den buyck weeck-maeckende. Dan alsmen begheert dat sy sonder eenighe beroerte wercken, ende gantsch gheen quaedt en doen, salmen daer Gember, Lanck Peper, Anijs-saedt oft Comijn, ende wat Masticks by doen, ende soo ingheven.

Den Hermodactylus, seydt Mesue, maeckt vet, vermeerdert het saedt, ende is goedt voor oude vuyle sweeren, want hy neemt de vuylicheydt wegh, ende bijt het quaedt vleesch af.

Trochiscen ghemaeckt van Hermodactylen, ende een weynigh Gember, ende sap van Radijs, oft ghebraden Zee-Aiuyn oft Squilla, oft sap van de selve Squilla, met wat Spica, suyveren ende purgeren rasser ende volkomender dan de Hermodactylen alleen.

“T ghewight van innemen is van een dragme tot twee: ende sy worden goedt ghehouden den tijt van dry iaeren.

‘Tghemeyn volck van Alexandrien ghebruyckt het Colchicum dat daer wast, om de Pocken te ghenesen. Daerom doen sommige de Hermodactylen seer nuttelijck inde drancken van Pock-hout, ende oock in andere medicijnen, die doen sweeten, met een sonderlinghe verkortinghe van tijdt, betuyght Lobel. [756]

HET XXXIIII. KAPITTEL.

Van Colchicum of tijdelozen en van Hermodactylus. (Colchicum autumnalis, Colchicum byzantinum)

Geslacht.

Colchicum dat men ook Hermodactylus noemt schijnt tweevormig te wezen die alleen in de kleur van de bloemen of wortels verschillen. Het een heeft een roodachtige wortel en dat zullen we hier in het lang beschrijven omdat het in de hoven van deze landen veel onderhouden wordt en in Italië, Frankrijk en Hoogduitsland in het wild groeit en dit is schadelijk, ja dodelijk om in te nemen. Het andere heeft witte wortels en wordt in de apotheken gebruikt en is goed of onschadelijk bevonden en daar uit vreemde landen gebracht. Dat zullen we uit Valerius Cordus beschrijven.

Gedaante.

Colchicum heeft drie of vier grote, lange, brede, gladde, vette bladeren die voldoende op de witte leliebladeren van gedaante en gladde effenheid lijken waartussen twee, drie of vier driekantige, dikke, langwerpige blaasjes of huisjes als hauwtjes voortkomen die op korte steeltjes staan en als die rijp geworden zijn zichzelf in drie delen ontsluiten en verdelen en met rondachtig, hardachtig, uit het rosse zwartachtig zaad vervuld zijn. Als dit zaad rijp geworden is dan vergaan de bladeren met de steeltjes. En wat voor de herfst als alle bladeren vergaan en nergens te vinden zijn dan komen de bloemen voort die op tere, korte, witachtige steeltjes staan en op de saffraanbloempjes van gedaante en kleur lijken, doch wat bleker blauw en in het midden met bleekgele draadjes versiert. De wortel is als een ui die onder het breedst is en boven spitser, aan de ene zijde platter of meer ingeduwd en een voor of streep als een scheur vertoont wanneer ze bloeit en die voor wordt niet op andere tijden gezien, deze wortel is met bruine [754] of zwartachtige velletjes of rokjes bekleed en geeft van beneden ettelijke vezels uit. De bol of wortel zelf is stevig, vast en wit die veel melkachtig sap uitgeeft, te weten als die noch vers en groen zijn en net uit de aarde getrokken is want als ze droog geworden zijn is ze heel gerimpeld en van buiten en van binnen zwartachtig of donker roodachtig, als Valerius Cordus betuigt. Van smaak is deze wortel zoet, dan daarna volgt enige bitterheid die ons tenslotte tot kwijlen of spuwen verwekt.

Men vindt dit gewas soms ook met smallere bladeren die anders nergens in van het voorgaande verschillen.

Plaats.

Colchicum is gewoon heel Italië, Frankrijk en Duitsland door waar het in vochtige, doch nochtans vette en goede vruchtbare weiden of beemden voortkomt en dikwijls ook in de laagten of dalen tussen de hoge bergen. Naar de verandering van de plaatsen heeft het soms smallere en soms bredere bladeren. Dioscorides schrijft dat het in het landschap Messina en Colchis groeit.

Tijd.

De bladeren van dit Colchicum of tijdelozen spruiten in de lente uit en omtrent de zomer worden de hauwen met het zaad rijp en de bloemen worden omtrent de herfst gevonden zoals we tevoren ook gezegd hebben.

Naam.

Dit kruid is van Dioscorides in het Grieks Colchicon genoemd naar het landschap Colchis daar het veel groeit, andere Grieken noemden het Ephemeron. Daar is nochtans een ander Ephemeron dat geen dodelijk gewas is. In het Latijn heet het ook Colchicum en bij sommige Bulbus agrestis, in het Hoogduits Zeitlosen, in onze taal tijdeloosen, het verschilt nochtans van die tijdelozen die we bij de soorten van narcissen beschreven hebben, in Frankrijk noemt men het mort au chien en bij de gewone man is het met de naam Hermodactylus ook genoeg bekend.

Hermodactylus van de apotheken. Al is het zaak dat men dit Colchicum de naam Hermodactylus in de apotheken meedeelt, nochtans gebruikt men er een Hermodactylus in de bereiding van verschillende geneesmengsels die van dit Colchicum zeer veel verschilt. Want het is wel een bol of ui die van grootte en gedaante voldoende met de wortel van Colchicum overeen komt, maar al is hij dor en verdroogd nochtans blijft hij altijd wit en is geenszins gerimpeld, tamelijk hard en geschikt om gemakkelijk gebroken of gestoten te worden en wiens poeder ook heel wit is. Daarom zou men mogen beduchten dat het een wortel is van een wit Colchicum dat wel een medesoort van dit voorbeschreven Colchicum is, maar alleen in de voor vermelde tekens verschilt zulks als is hetgeen daar Valerius Cordus van spreekt.

Witte Hermodactylus van Valerius Cordus. Dit wit Colchicum, zegt hij, is het voorbeschreven Colchicum wel gelijk, dan de bloem en de wortel zijn beide wit en zelfs als die wortel gedroogd is blijft ze wit, ja van binnen is ze uitermate wit op die manier dat het poeder er van klein gestoten van gedaante op het tarwemeel lijkt en een zoete en aangename smaak heeft. Dit geslacht (zegt dezelfde Valerius Cordus er noch bij) groeit niet in Hoogduitsland, maar wordt van andere landen gebracht.

En het is waarschijnlijk dat de wortels van dit witte buitenlandse Colchicum, daar Valerius Cordus van spreekt, dezelfde wortels zijn die men tegenwoordig in de apotheken met naam van Hermodactylus gebruikt en verkoopt en vervolgens ook dat de Hermodactylus die men in de apotheken gebruikt niets anders is dan Colchicum met witte wortel.

Zo zullen er dan twee soorten van deze wortels wezen die beide in een geslacht van Colchicum begrepen worden en de eerste zal de echte Hermodactylus zijn met de wortel die van binnen en van buiten wit is en zulks blijft en de ander zal die onechte of bastaard Hermodactylus zijn, dat is dit schadelijk Colchicum dat we hier beschreven hebben met zijn bruine of buiten en binnen roodachtige wortel.

Van deze mening schijnt Avicenna geweest te zijn als blijkt uit hetgeen dat hij geschreven heeft in zijn 352ste kapittel want hij zegt daar dat Hermodactylus de wortel is van een kruid wat roze (dat is in zijn taal bloemen) heeft die van kleur wit of geel is (beter zou men zeggen paars) en dat de witte voor de beste te houden is, maar dat men de rode en zwarte als kwaad en schadelijk vergif vlieden moet.

Aard, kracht en werking.

De wortel van Colchicum met spijs genoten doodt de mens al wurgend net zoals de kampernoelies of duivelsbrood, zegt Dioscorides, en daarom zal men ons wachten om die te gebruiken.

Dan de echte Hermodactylus die we uit Valerius Cordus en Avicenna beschreven hebben en zulks als tegenwoordig in de apotheken gebruikt wordt heeft een kracht om de buik week en zuiver te maken, maar is eigenlijk geschikt, als Paulus Aegineta zegt, om diegene die met jicht gekweld zijn in te geven en meestal zo wanneer de vochtigheden meest vloeiend of zinkend zijn. Dan hij is de maag tegen en geenszins aangenaam of nuttig.

BIJVOEGING.

De gewoonste geslachten van Colchicum zijn die met de paarse, dat is bleek of rood purperen bloemen en daarna de witte en de minst gewone zijn verschillend gekleurd.

Geslachten van Colchicum en Hermodactylen uit Clusius. Deze zijn veelvormig, maar sommige hebben enige gemeenschap met diegene daar Lobel van spreekt en daarom zullen we die tezamen beschrijven om diegene daar Dodonaeus van gesproken heeft wat beter in kennis te brengen daar we noch ettelijke soorten tussen beide voegen zullen die onlangs net bekend geworden zijn.

(Colchicum pannonicum) 1. Wit Colchicum van Oostenrijk met vele bloemen, in het Latijn Colchicum Pannonicum polyanthes, heeft zes, zeven, acht, tien, twaalf of ook meer bloemen die sneeuwwit van kleur zijn. Lobel voegt er bij dat het uit een wortel zestig en meer bloemen voortgebracht heeft. De bladeren komen in de lente eerst voort en zijn bleker groen en de wortels groter dan in het gewone Colchicum.

Verandering. Men vindt het op dezelfde plaats ook met rode bloemen.

(Vorm van Colchicum autumnale)

Wit Engels Colchicum van Lobel is een medesoort van het voor vermelde Oostenrijkse dan, als Clusius zegt, de bladeren er van zijn smaller dan die van het gewoon.

Sneeuwwit Colchicum, in het Latijn Colchicum Hermodactylum flore niveo, heeft dat eigens dat van alle andere verschilt dat de bladeren voor de bloemen in de herfst voortkomen.

Colchicum met blozende bloemen is eerder wit dan rood en daarom Colchicum Hermodactylum flore subalbido genoemd.

Wit Colchicum met rode strepen heet in het Latijn Colchicum album distinctum lineis rubris.

(Colchicum byzantinum) 2. Colchicum van Constantinopel met brede bladeren, in het Latijn Colchicum latifolium Byzantinum multiflorum, brengt in de herfst soms twintig bloemen voort die groter zijn dan die van het gewone Colchicum en op een dikker steeltje staan, buiten bleker en binnen bruiner paars en als met aderen in de lengte doorregen. De wortel is zo groot als een vuist en daaruit spruiten in het voorjaar drie of vier grote bladeren die elkaar omvatten en bijna de bladeren van wit nieskruid gelijk zijn, maar groener. De grootste soort heet Colchicum Byzantinum polyanthes majus. Een soort heet Colchicum Byzantinum variegatum en is gespikkeld.

(Colchicum lusitanicum) 3. Colchicum van Portugal met gespikkelde bloemen, in het Latijn Colchicum Lusitanicum, is de voorgaande Constantinopelse soort gelijk met haar zesbladige bloem van hard paars met wit gemengd en ruitvormig geschakeerd als de bloemen van Fritillaria en met geen of heel kleine reuk.

Zulks is dat sommige Colchicum Fritillaria noemen en hetgeen dat andere Colchicum pallidum reticulatum en andere Colchicum variegatum Chiense noemen.

(Colchicum lusitanicum) Late Portugese Colchicum, van Lobel Colchicum Lusitanicum serotinum genoemd, heeft een aanwas aan de bol. De bloem is witachtig, helder, doorschijnend en met wat rood in het opperste van de bladeren vermengd en bloeit in september en oktober.

(Colchicum bulbocodium subsp. versicolor?) 4. Colchicum met verschillend gekleurde bloemen, in het Latijn Colchicum flore versicolor, heeft een grote wortel en brengt drie of vier bloemen later dan de andere voort en voor ronder en plomper, ook korter en op een kort steeltje staat die nauwelijks boven de aarde komt waarvan de drie binnenste bladertjes uit het paarse bijna rood zijn en de drie buitenste heel melkwit of binnen half paars of met dikkere paarse aderen straalvormig doortogen of met purperen plekken getekend. In het voorjaar komen de bladeren eerst uit de wortel en zijn eerst groen paarsachtig en daarna bruiner groen.

5. Ander Colchicum met verschillend gekleurde bloemen lijkt op het gewone, dan de bloemen zijn met wit en meer paars gemengd dan de voorgaande en het paars is bleker.

Verandering. De hoven van de kruidliefhebbers zijn van vele medesoorten van dit gewas zeer voorzien die soms meer of minder gemengd van rood met wit, soms met donker rood of licht rood en bijna doorschijnend. Voor diergelijke bloemen zijn er van Frankfort ettelijke hier te lande overgezonden [755] geweest die daar omtrent in de weien groeien waarvan sommige zo verschillend gekleurd zijn zoals gezegd is, sommige mooi rood met witachtige aderen in de lengte overtrokken. Een soort heet Colchicum polyanthemum flora auro purpurante omdat ze vele bloemen uit een wortel voortbrengt die bruin paars gespikkeld of verschillend gekleurd zijn.

(Colchicum speciosum) Colchicum met brede bladeren van Boisot, in het Latijn Colchicum latifolium Boisoti, is een medesoort van het Portugese of Constantinopels geslacht, naar de mening van dezelfde Clusius.

(Merendera montana) 6. Spaanse berg Colchicum is de kleine soort van Colchicum bij Lobel, dan Clusius noemt het Colchicum tenuifolium seu montanum Hispanicus. Het heeft in september of vroeger een zesbladige, lange, smalle, uit het paarse rode bloem en daarna volgen drie of vier bladeren van een vinger lang die zeer smal, maar gootvormig uitgehold en ter aarde verspreid zijn en zuur van smaak, bruin, groen blinkend en daarna rosachtig, die de hele winter over blijven tot mei of juni toe en dan wordt het zaad rijp wat klein rondachtig is, glad en bruinrood. De wortel is een klein bolletje met vele bruinroze velletjes gekleed en binnen wit en vast, zoet met enige tezamen trekking. Het groeit omtrent Salamanca en heet daar merenderas. De naam Colchicum montanum wordt van sommige de Hermodactylen toegeëigend.

(Merendera bulbocodium) 7. Klein Colchicum met verschillend gekleurde bloemen, in het Latijn Colchicum minus versicolore flore, is de voorgaande Spaanse soort gelijk, dan die bloemen zijn heel lang en smal van vorm en de binnenste bladeren zijn heel wit, de uiterste half groen en trekken half naar het vleeskleurige.

Verandering. Een medesoort van dit gewas is Colchicum minimun versicolor genoemd wat van buiten vleeskleurig is en verschiet van kleur.

Winter Colchicum met gesloten bloemen, in het Latijn van Lobel Colchicum brumale D. Joannis Boisot, flore clauso purpureo rubente, is een kleine Colchicum met purper rode bloemen die in januari bloeit en daarom misschien door koude de bloemen ineen getrokken en half gesloten heeft.

(Colchicum neapolitanum) 8. Colchicum van Napels of Colchicum Neapolitanum heeft bleek of bruin paarse bloemen als het gewone Colchicum, dan ze zijn soms langer en tegen de lucht gehouden ziet men ze tuitvormig geschakeerd als de bleekrode Fritillaria.

9. Beemd Colchicum van Salamanca of Colchicum pratensis Salmanticum is ook kleiner dan het gewone en heeft bleker en soms melkwitte bloemen. De bladeren spruiten in het voorjaar uit.

(Colchicum szovitsii subsp. szovitsii) 10. Colchicum van Syrië of van Alexandrië, in het Latijn Colchicum Syriacum vel Alexandrinum, is niets anders, naar de mening van dezelfde Clusius, dan een soort van tulp die op de Apenijn bergen groeit. Lobel beschrijft dat voor Colchicum en noemt het ook Colchicum orientale Matthioli. De wortel er van is bolachtig zonder enige voor terzijde, maar als de steel voortkomt klieft het de bol in het midden en is van buiten en binnen zwarter dan van hetgeen dat hier groeit, de bladeren zijn kleiner en de bloem is breed.

Colchicum Illyricum of Colchicum Graecum van Anguillara is ook niet venijnig, zegt Lobel, en heeft bleekgele bloemen. Maar zou misschien ook met de soorten van late narcis gesteld mogen worden.

Witte en rode Hermodactylen die van Nicolaus en Actuarius dikwijls vermaand en gebruikt zijn die niet purgeren, maar het hart versterken en tot bijslapen verwekken zouden het wit en rood Behen wel mogen wezen, zegt Lobel.

11. Colchicum met dubbele bloemen of Colchicum polyphyllanthes komt uit Duitsland en is in dezelfde lustige hof van de graaf van Arenbergh gezien geweest en van Clusius beschreven. De bloem is die van het gewone Colchicum gelijk van kleur of wit en bleek paars dooreen gemengd en van twintig of meer dicht bijeen staande bladeren gemaakt waarvan de zes buitenste groter zijn dan de andere, doch smaller dan die van het gewone. Hoe de bol ouder is, hoe hij meer en dubbele bloemen voortbrengt.

Wit blozende dubbele Colchicum, in het Latijn Colchicum album subrubescente flore duplic genoemd, is een medesoort van de voorgaande.

Herfst Colchicum met dubbele paarse bloemen is van Petrus Hondius vermaand en Colchicum autumnale multiplici flore genoemd en brengt uit een wortel twee en soms vier bloemen die elk van vijf en dertig grote bladeren verzameld zijn die twee duimbreed lang zijn en een vierendeel van een duimbreed breed waartussen noch ontelbare andere kleine bladertjes schuilen die van kleur bijna zijn als de gewone paarse.

12. Colchicum dat tweemaal per jaar bloeit, in het Latijn Colchicum biflorum van dezelfde Clusius genoemd, heeft door toeval tweemaal in een jaar gebloeid en in andere jaren daarna maar eens. Daarom schrijft dezelfde dat men dat voor geen apart geslacht van Colchicum houden mag. Costicus zegt dat het Colchicum, behalve de bloem die het in de herfst voortbrengt, op de bloemen van saffraan lijken en soms in de lente of voorjaar noch een ander als onvolmaakt en graskleurig bloem plag voort te brengen.

(Colchicum bulbocodium) 13. Colchicum van de lente of Colchicum vernum heeft in de lente zijn bloemen die eerst wit en daarna bleekpaars zijn, zesbladig en kleiner en smaller dan die van het gewone. Deze bloem groeit tussen drie bladeren die gootvormig uitgehold zijn en elkaar omvatten, smaller dan die van het gewone, maar breder dan die van het Spaans Colchicum. Een soort heeft paarse bloemen en soms ook roodpurper, dat is meer rood dan paars die in het Latijn Colchicum vernum flore purpureo heet.

(Colchicum luteum) 14. Geel Colchicum van de lente of Colchicum flavo flore wordt zelden gezien, zegt dezelfde Clusius.

Geel Colchicum van de herfst, in het Latijn van Lobel Colchicum luteum genoemd (met haar kleine medesoort die in Biscaje groeit(=Sternbergia lutea) en voor een medesoort van Ephemerum nonvenatum Dioscoridis gehouden wat in Spaans cibollina, alborana en Acucenas amarillas heet is van Dodonaeus met naam van herfstnarcis of narcis van de herfst beschreven.

Namen.

Lobel noemt dit gewas Colchicum sive strangularorium seu letale Ephemerum of Ephemerum letale, Crocifolium en in onze taal venijnige hermodactylen, in het Hoogduits Wilt Saffran, in het Italiaans saffrano salvatico en bij andere Narcissus purpureus Plinij of Narcissus niger of Linos melas van Theophrastus, in het Spaans quitameriendas en villarita, sommige noemen het Moly Tragi omdat het van Hieronymus Tragus te onrecht voor het Moly van de ouders gehouden is geweest. De witte bloemen noemt men soms naecte vrouwen.

De Hermodactylen van de apotheken zijn van sommige Ephemeron non letale genoemd als onschadelijk en goed Ephemeron en van andere Colchicum montanum zoals tevoren vermaand is of berg Colchicum, andere noemden ze eigenlijk Hermodactylus albus omdat de tulp van sommige Hermodactylus luteo flore genoemd wordt. Hermodactylus Matthioli is niets anders dan het knobbelachtig lis.

Aard, kracht en werking.

Het gewone Colchicum van deze landen ingenomen is bijna zo schadelijk als hetgeen dat Dioscorides omtrent Colchos zegt te groeien want binnen het lijf genomen maakt het lichaam vol jeuk alsof het vernetelt was, wurgt en nijpt de keel, kwetst de inwendige leden zodat tenslotte bloedige kamergang volgt en alzo doodt het de mens. Daarom als iemand het ingenomen heeft zal er veel melk op drinken of alle dingen innemen die men tegen het kwaad van kampernoelies gebruikt.

Nochtans willen sommige ons laten geloven dat de wortels van Colchicum in de herfst uit de aarde getrokken zoet van smaak en geenszins bitter, maar heel onschadelijk zijn, maar dat mag in hete landen misschien waar wezen dan hier te lande blijven ze het hele jaar door bitter en kwaad.

Niettemin wordt de wortel van dit Colchicum van buiten opgelegd als het gestoten is om alle onlijdelijke smarten en vooral van de spenen of aambeien te genezen, pleistervormig met honig en gerstemeel opgelegd trekt het de doornen en alle stekels uit de huid en met honig en bonenmeel maakt het alle zwellen en hardigheden murw en is goed om de verstuikte en leden die uit het lid gegaan zijn te genezen, met azijn en zaad van netels zuivert het de huid. Die wortel met Nitrum maakt de zwarte haren van de paarden heel wit.

Dan om al het voor vermelde te doen raden meest alle geleerde aan dat men de Hermodactylen van de apotheken liever gebruikt want als die met melk beslagen of met dooiers van eieren, gerstemeel en wat kruimen brood gemengd en dan opgelegd worden kan het de gezwellen van jicht wonderbaarlijk goed en zeer gauw genezen en alle pijn verzoeten.

Tot dat doel worden er ook pillen van gemaakt (hoewel dat sommige Italianen er duizendguldenkruid voor nemen) Pilule de Hermodactylo genoemd waaruit blijkt hoe krachtig dat dit gewas is want de Hermodactylen verteren matig, zegt Lobel, met geen of zeer kleine hitte en met enige tezamen trekking en ook met enige zoete stoppende kracht en bewaart van de leden hun ingeboren hitte of geeft het weer. Daarnaast zijn ze sterk purgerend en maken de buik week. Dan als men begeert dat ze zonder enige beroering werken en gans geen kwaad doen zal men er gember, lange peper, anijszaad of komijn en wat mastiek bij doen en zo ingeven.

Hermodactylus, zegt Mesue, maakt vet, vermeerdert het zaad en is goed voor oude vuile zweren want het neemt de vuiligheid weg en bijt het kwaad vlees af.

Trochiscen gemaakt van Hermodactylen en wat gember en sap van radijs of gebraden zeeui of Squilla of sap van die Squilla met wat Spica zuiveren en purgeren rasser en volkomen dan de Hermodactylen alleen.

Het gewicht van innemen is van een drachme tot twee en ze worden goed gehouden de tijd van drie jaren.

Het gewone volk van Alexandrië gebruikt het Colchicum dat daar groeit om de pokken te genezen. Daarom doen sommige de Hermodactylen zeer nuttig in de dranken van pokhout en ook in andere medicijnen die laten zweten met een bijzondere verkorting van tijd, betuigt Lobel. [756]

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/