Leersia

Over Leersia

Duitse rijst, vervolg Dodonaeus, vorm, koren, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

HET VII. CAPITEL.

Van Duytsch Rijs ende Olyra.

Ghedaente.

In het gheslacht van Spelte sal oock bequaemelijck ghestelt worden die soorte van Koren die Tragus Duytsch Rijs oft Oriza Germanica noemt. Het is een Koren van gheknoopte halmen oft steelen, ende oock van aeren, vlimmen oft rouwe stekende baerdekens de Gerste ghelijckende, dan in alles grooter wordende, ende witter graen oft saedt voortbrenghende; ’t welck oock in huyskens oft vellekens besloten leydt; ende als de Gerste oft Spelte ghepelt ende uyt sijn kaf ghedaen moet worden.

Plaetse.

Op sommighe plaetsen van Duytschlandt, in sonderheyt omtrent Mets, wordt dit koren in seer goede ende vette ackers ghesaeyt.

Tijdt.

Het is oock een Somer-Koren, dat in de Lente ghesaeyt, ende in dry maenden volkomen ende rijp wordt.

Naem.

Dit Koren is van Hieronymus Bock nae den Hooghduytschen naem in ’t Latijn Oriza Germanica gheheeten gheweest; dat is in onse tael Duytsch Rijs: dan hy houdt het voor een soorte van Far, ende is van ghevoelen, dat het den Tragus Cerealis is, welcke meyninghe ons niet wel met de waerheydt over een schijnt te komen. Want den oprechten Tragus Cerealis was het Chondrum seer ghelijck; ende wierdt uyt de Olyra oft iet dierghelijcks met menschen handen ghemaeckt ende bereydt, als Galenus betuyght; ’t welck seer verre is dat het eenigh eerdtghewas oft Koren eyghentlijck soude wesen.

Dan dit Hooghduytsch Rijs heeft met de Olyra meer ghelijckenisse: welcke Olyra van Dioscorides onder het gheslacht van Zea begrepen wordt. Het soude misschien oock wel moghen wesen het Santalum van Plinius, ’t welck hy een soorte van Far Gallicum seydt te wesen, seer blinckende ende suyver van graen, in Vranckrijck in oude tijden Brance gheheeten: oft ten minsten men sal dat voor het Far Clusinum moghen houden, dat misschien ’t selve is met het Santalum van Plinius; want beyde zijn wit; ende Clusinum magh den toenaem ghekreghen hebben van een stadt Clusium gheheeten, gheleghen in een landtschap van Italien, dat hier voortijdts voor een deel van Vranckrijck gehouden, ende Gallia Togata gheheeten wierdt. Dan isser iet waer in dit Hooghduytsch Rijs van het Far Clusinum oft van de Olyra soude moghen verschillen, dat is alleen den tijdt van saeyen; de Olyra ende het Far Clusinum wierden van de ouders in den Herfst oft Winter ghesaeyt. In voeghen, datmen van meest alle dit Koren-werck niet sekers segghen en kan: eensdeels om dieswille, dat de oude schrijvers daer soo luttel woorden van maecken: eensdeels oock, om dat sy eenerhande Koren dickwijls met verscheyden naemen, ende verscheyden Koren dickwijls met eenerhande naemen beschreven, ende soo dese saeck seer verwerret ende duyster ghemaeckt hebben.

Ruellius vermaent van een soorte van Far Gallicum oft Frumentum barbatum, de welcke witter graen heeft, ende de aere met kleyne vlimmen oft stekelighe baerdekens beset, dan het Loculare oft Eenkoren, dat (soo hy seydt) van sommighe voor het Clusinum ghehouden wordt. Dan oft de selve met dit ons Duytsch Rijs eenighe ghelijckenisse heeft, oft eenerhande ghewas, dat laet ick een ieder noch overweghen.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Duytsch Rijs is nut ende bequaem om by verscheyden gherechten te vermenghen, ende in de kuecken te ghebruycken: want by de spijse ghedaen is het den mondt aenghenaem, ende goet van smaeck: ende met melck ghesoden, ghelijck het uytlandtsch Rijs, gheeft den lijfve goedt voedsel.

BIIVOEGHSEL.

Sommighe hebben dit Koren voor de Arinca van de ouders ghehouden. Van den Arinca heeft Dodoneus in het volghende 9. Capitel breeder ghehandelt; ende van het oprecht Rijs in het 18. Capitel van dit tegenwoordigh sestienste Boeck. Dan aengaende, dat den voornoemden Hieronymus Bock oft Tragus dit Duytsch Rijs voor den Tragus Cerealis houdt, soo salmen het volghende 12. Capitel moghen lesen; al waer den oprechten Tragus Cerealis breeder beschreven, ende het onderschil van dien met de teghenwoordighe Duytsch Rijs merckelijcken betoont wordt.

HET VII. KAPITTEL.

Van Duitse rijst en Olyra. (Leersia oryzoides)

Gedaante.

In het geslacht van spelt zal ook geschikt gesteld worden die soort van koren die Tragus Duits rijst of Oriza Germanica noemt. Het is een koren van geknoopte halmen of stelen en ook van aren, vlimmen of rouwe stekende baardjes de gerst gelijkende, dan wordt in alles groter en brengt witter graan of zaad voort wat ook in huisjes of velletjes besloten ligt en zoals de gerst of spelt gepeld en uit zijn kaf gedaan moet worden.

Plaats.

Op sommige plaatsen van Duitsland en vooral omtrent Metz wordt dit koren in zeer goede en vette akkers gezaaid.

Tijd.

Het is ook een zomerkoren dat in de Lente gezaaid wordt en in drie maanden volkomen en rijp wordt.

Naam.

Dit koren is van Hieronymus Bock naar de Hoogduitse naam in het Latijn Oriza Germanica genoemd geweest en dat is in onze taal Duitse rijst, dan hij houdt het voor een soort van Far en is van mening dat het de Tragus Cerealis is, welke mening voor ons niet goed met de waarheid overeen schijnt te komen. Want de echte Tragus Cerealis was het Chondrum zeer gelijk en werd uit de Olyra of iet diergelijks met mensenhanden gemaakt en bereid, als Galenus betuigt, wat zeer ver is dat het enig aardgewas of koren eigenlijk zou wezen.

Dan dit Hoogduits rijst heeft met de Olyra meer gelijkenis, welke Olyra van Dioscorides onder het geslacht van Zea begrepen wordt. Het zou misschien ook wel het Santalum van Plinius mogen wezen wat hij een soort van Far Gallicum zegt te wezen, zeer blinkend en zuiver van graan dat in Frankrijk in oude tijden brance genoemd werd of ten minste men zal dat voor het Far Clusinum mogen houden dat misschien hetzelfde is met het Santalum van Plinius want beide zijn wit en Clusinum mag de toenaam gekregen hebben van een stad Clusium genoemd gelegen in een landschap van Italië dat hier vroeger voor een deel van Frankrijk gehouden en Gallia Togata genoemd werd. Dan is er iets waarin dit Hoogduits rijst van het Far Clusinum of van de Olyra zou mogen verschillen, dat is alleen de tijd van zaaien want de Olyra en het Far Clusinum werden van de ouders in de herfst of winter gezaaid. Op die manier dat men van meest alle dit korenwerk niets zekers zeggen kan en eensdeels omdat de oude schrijvers er zo weinig woorden van maken en eensdeels ook omdat ze hetzelfde koren dikwijls met verschillende namen en verschillend koren dikwijls met dezelfde namen beschreven en zo deze zaak zeer verward en duister gemaakt hebben.

Ruellius vermaant van een soort van Far Gallicum of Frumentum barbatum die witter graan heeft en de aar met kleine vlimmen of stekelige baardjes bezet, dan het Loculare of eenkoren, dat (zo hij zegt) van sommige voor het Clusinum gehouden wordt. Dan of dit met dit ons Duitse rijst enige gelijkenis heeft of hetzelfde gewas is dat laat ik iedereen noch overwegen.

Aard, kracht en werking.

Duits rijst is nuttig en geschikt om bij verschillende gerechten te vermengen en in de keuken te gebruiken want bij de spijs gedaan is het de mond aangenaam en goed van smaak en met melk gekookt net zoals buitenlands rijst geeft het lijf goed voedsel.

BIJVOEGING.

Sommige hebben dit koren voor de Arinca van de ouders gehouden. Van de Arinca heeft Dodonaeus in het volgende 9de kapittel uitvoeriger gehandeld en van het echte rijst in het 18de kapittel van dit tegenwoordig zestiende boek. Dan aangaande dat de voornoemde Hieronymus Bock of Tragus dit Duitse rijst voor de Tragus Cerealis houdt zal men het volgende 12de kapittel mogen lezen waar de echte Tragus Cerealis uitvoeriger beschreven en het verschil van die met de tegenwoordige Duits rijst merkelijke betoond wordt.

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/