Pedalium

Over Pedalium

Aardangels, vervolg Dodonaeus, vorm, onkruiden, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

HET XXVIII. CAPITEL.

Van Tribulus terrestris oft Eerdt-angel.

Ghedaente.

By de miswassen van de hauwvruchten moet den Tribulus terrestris oock beschreven worden. Dit cruydt brenght dunne ghebladde steelkens voort: om de welcke bladeren wassen, die van de Tamme Cicers, oft beter, de Linse-bladeren ghelijck, te weten veele t’samen aen beyde de sijden van een middelribbe ghevoeght. Langhs de steelen wassen de bloemkens, op korte steelkens by den oorsprongh van de bladeren hanghende, van vijf geele bladerkens ghemaeckt: ende daer nae volghen de vruchten oft hauwkens, van ghedaente kleyne minckijserkens oft voet-anghelkens ghelijckende, te weten hardt, ende met veele scherpe stekende doorenkens beset, in de welcke het saedt schuylt, de wortel is met veele faselinghen in der aerden vast.

Plaetse.

Dit ghewas is in Spaegnien veel te vinden, in de korenvelden ende ackers van selfs voortkomende, ende het koren ende ander nut gewas overtolligh oft hinderlijcke wesende: dan nochtans, als Plinius betuyght, het is eer voor een ghebreck oft miswas van ’t Koren oft Hauw-cruyden, dan voor een schadelijck oft hinderlijck cruydt te houden. Het wast oock op veele plaetsen van Italien ende Vranckrijck.

Tijdt.

De stekende vruchten van dit ghewas worden in den Somer rijp.

Naem.

In ’t Latijn wordt dit oncruydt Tribulus geheeten, nae den Grieckschen naem Tribolos, dat is Mijnckijser oft Voet-angel; ende tot onderscheydt van den anderen Tribulus, die in ’t water groeyt, Tribulus terrestris ende Tribolos chersaeos, dat is Eerdt-Tribulus, Eerdt, Minckijser, Eerdt-Voetangel, oft Eerdt-angel.

Dan Theophrastus vermaent van twee soorten van Eerdt-Tribulus: de eerste heeft bladeren als Ciceren; de ander heeft doornachtige oft stekelige bladeren. De eerste komt vroegh voort, ende is daerom van hem Proïos gheheeten, dat is Praecoquus oft Praecox in ’t Latijn; als ofmen Vroeghen Tribulus seyde. De ander wordt Phyllacanthos gheheeten, seydt hy; ende die spruyt later uyt der aerden, ende brenght swartachtigh saet voort in hauwen besloten. Van dese twee schijnt de eerste oft Vroege soorte, Proïos genoemt, alderbest met desen onsen Eerdt-Tribulus, daer wy nu af handelen, over een te komen: ende daerom soudemen den selven oock niet qualijck, iae met goede reden Tribulus terrestris Theophrasti noemen. Want Dioscorides, die maer van een geslacht van Eerdt-Tribulus vermaent, schijnt desen Tribulus, daer wy nu af handelen, vergeten oft achtergelaeten te hebben: want ghemerckt dat hy schrijft, dat sijnen Tribulus terrestris van de bladeren niet de Cicers, maer de Porceleyne ghelijckt, doch teerer is, ende insghelijcks oock teerer ende dunner ranckskens oft tacksken heeft, ter aerden verspreydt ligghende; aen de welcke scherpe ende harde stekelinghen oft doornen wassen. Welcken Tribulus voorwaer meer ghelijckenisse met den Spaeden Tribulus dan met desen Vroeghen Tribulus van Theophrastus schijnt te hebben.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Den Eerdt-Tribulus heeft een eerdtachtighe ende kouden eyghentheydt ende ghestaltenisse in alle sijn wesen ende stoffe; de welcke oock t’samentreckende is, als Galenus betuyght. Dan sijn vrucht oft stekelige hauwe, midtsdien dat sy dun van deelen ende fijn van stoffe is, breeckt den steen in de nieren, met eenigen dranck inghenomen zijnde.

Eerdt-Tribulus, seydt Dioscorides, een vierendeel loot swaer inghenomen, ende insghelijcks oock van buyten opgheleydt, gheneest de ghene die van de adderslangen ghebeten zijn. Den selven met Wijn ghedroncken, is seer goedt teghen alle fenijn ende vergift. Maer ’t water daer hy in ghesoden is gheweest, over den vloer oft kamer ghestroyt, doodet de Vloyen.

BIIVOEGHSEL.

De Spaegniaerts noemen dit ghewas Abrojos; welcken naem by ghevalle groote ghelijckenisse heeft met den naem Proïos van Theophrastus. Het wast veel in de Duynen van het Veneetsche eylandeken Lio, als Lobel betuyght, ende oock veel tusschen de Olijf-boomen omtrent Montpelliers: maer in ’t voorseyde eylandeken, ende voorts op andere plaetsen aen de Veneetsche, Toscaensche, Fransche ende andere Middelandtsche Zee wasset soo overvloedigh, dat de ghene die daer te voet gaen, in sonderheydt sonder schoenen, qualijck konnen voort geraecken, om dat het de voeten soo seer quetst: want de hauwkens van dit ghewas zijn soo stekende, dat sy niet te vergeefs oft sonder reden Tribuli, dat is Minckijsers oft Voet-angels ghenoemt worden. Sy zijn vijfhoeckigh oft seshoeckigh, met stijfachtighe stekende doornkens, daer ’t saedt ende mergh leydt: de welcke door de hitte ende rijpigheydt open gaende in vijf deelen splijten, ende vijf saden inhouden. De steelkens zijn gemeynlijck heel swack ende teer, ter aerden ligghende, geknoopt, ende wel anderhalven voet langh, met geele bloemkens verciert als die van Ganserick, maer kleyner. De wortel en loopt oft sinckt niet diep in d’aerden, maer is somtijdts soo dick als den kleynsten vingher. Den smaeck van dit gantsch cruydt is wat scherpachtigh, met eenige t’samentreckinghe. Aengaende dat het voor den Proïos oft Vroeghen Tribulus te houden is, dat laet Clusius wel toe; maer seydt nochtans, dat het selfs in Spaegnien niet heel vroegh voort en komt oft uyt der aerden en spruyt. In die woorden van Dioscorides, daer hy seyde, dat den Tribulus de bladeren van Porceleyne ghelijckt, wilt Lobel dat Griecksche woordt Adrachne, dat Porceleyne beteeckent, in Arachi veranderen, om dat den Tribulus den Arachus oft Crock veel beter ghelijckt, dan de Adrachne oft Porceleyne.

Bellonius schrijft, dat den Eerdt-angel in Candien oock veel wast, ende aldaer Atrinolo heet, de besaeyde landen, in sonderheydt de hauwvruchten, seer schadelijck wesende.

Tribulus folio Cicerculae is een Sterre Distel.

Tribulus odoratus is de Welrieckende Klaver.

Trbulus terrestris Matthioli is de Zee-Porceleyne.

Tribulus terrestris van sommighe is de Kleyne Medica.

Tribulus terrestris Clusij is Candiotsch Stekende Klaver.

Tribulus aquaticus oft Water Voet angel is in ’t beghinsel van het twintighste Boeck beschreven.

Noch van krachten.

Dit cruydt, dat Dodoneus hier beschrijft, en is hedensdaeghs bijkants nerghens toe nut, dan voor de Esels, die ’t selve voor voedtsel nemen. Dan die van Salamanca, als Clusius schrijft, sieden dat, ende sy gieten dat water met clysterien in, om de slijmerighe dicke vochtigheden dun te maecken, ende uyt te leyden. Galenus nochtans, volghens ’t segghen van Dioscorides, schrijft dat den Eerdt-angel eerdigh ende koudt van aerdt is; ende daerom houden de naevolghers van Galenus, dat dit teghenwoordigh ghewas van buyten op gheleydt belett den voortgangh van de verhittinghen, ende bedwinght alle sinckinghen oft catarrhen die op eenige uytwendighe oft inwendige leden mogen vallen. Hierom schijnt het bijnae, dat den oprechten Tribulus terrestris noch onbekent is: immers den genen, die ons Matthiolus beschrijft, komter noch min mede over een: ende Clusius derft van den sijnen niet versekeren, oft hy den oprechten is oft niet. [887]

Eynde van het achtienste Boeck.

HET XXVIII. KAPITTEL.

Van Tribulus terrestris of aardangel. (Tribulus terrestris, nu Pedalium murex)

Gedaante.

Bij de miswassen van de hauwvruchten moet de Tribulus terrestris ook beschreven worden. Dit kruid brengt dunne bladige steeltjes voort waarom de bladeren groeien die op die van de tamme cicers of beter de linzenbladeren lijken, te weten vele tezamen aan beide zijden van een middelrib gevoegd. Langs de stelen groeien de bloempjes die op korte steeltjes bij de oorsprong van de bladeren hangen en van vijf gele bladertjes gemaakt zijn en daarna volgen de vruchten of hauwtjes die van gedaante op kleine minkijzertjes of voetangeltjes lijken, te weten hard en met vele scherpe stekende dorentjes bezet waarin het zaad schuilt, de wortel is met vele vezels in de aarde vast.

Plaats.

Dit gewas is in Spanje veel te vinden waar het in de korenvelden en akkers vanzelf voortkomt en het koren en ander nuttig gewas overtollig of hinderlijk is, dan nochtans, als Plinius betuigt, het is eerder voor een gebrek of miswas van het koren of hauwkruiden dan voor een schadelijk of hinderlijk kruid te houden. Het groeit ook op vele plaatsen van Italië en Frankrijk.

Tijd.

De stekende vruchten van dit gewas worden in de zomer rijp.

Naam.

In het Latijn wordt dit onkruid Tribulus genoemd naar de Griekse naam Tribolos, dat is mijnckijser of voet-angel en tot onderscheidt van de anderen Tribulus die in het water groeit Tribulus terrestris en Tribolos chersaeos, dat is aard Tribulus, aardminkijzer, aardvoetangel of aardangel.

Dan Theophrastus vermaant van twee soorten van aard Tribulus, de eerste heeft bladeren als cicers en de ander heeft doornachtige of stekelige bladeren. De eerste komt vroeg voort en is daarom van hem Proïos genoemd, dat is Praecoquus of Praecox in het Latijn alsof men vroege Tribulus zei. De ander wordt Phyllacanthos genoemd, zegt hij, en die spruit later uit de aarde en brengt zwartachtig zaad voort dat in hauwen besloten is. Van deze twee schijnt de eerste of vroege soort, Proïos genoemd, allerbest met deze onze aard Tribulus daar we nu van handelen overeen te komen en daarom zou men die ook niet kwalijk, ja met goede reden Tribulus terrestris Theophrasti noemen. Want Dioscorides die maar van een geslacht van aard Tribulus vermaant schijnt deze Tribulus daar we nu van handelen vergeten of achtergelaten te hebben, want gemerkt dat hij schrijft dat zijn Tribulus terrestris van de bladeren niet op cicers, maar op postelein lijkt, doch teerder is en insgelijks ook teerder en dunner rankjes of takjes heeft die ter aarde verspreidt liggen waaraan scherpe en harde stekels of doornen groeien. Welke Tribulus voorwaar meer gelijkenis met de late Tribulus dan met deze vroege Tribulus van Theophrastus schijnt te hebben.

Aard, kracht en werking.

De aard Tribulus heeft een aardachtige en koude eigenschap en gestalte in al zijn wezen en stof die ook tezamen trekkend is, als Galenus betuigt. Dan zijn vrucht of stekelige hauw omdat ze dun van delen en fijn van stof is breekt de steen in de nieren als het met enige drank ingenomen is.

Aard Tribulus, zegt Dioscorides, een vierendeel lood zwaar ingenomen en insgelijks ook van buiten opgelegd geneest diegene die van de adderslangen gebeten zijn. Dezelfde met wijn gedronken is zeer goed tegen alle venijn en vergif. Maar het water daar het in gekookt is geweest over de vloer of kamer gestrooid doodt de vlooien.

BIJVOEGING.

De Spanjaarden noemen dit gewas abrojos, welke naam per toeval grote gelijkenis heeft met de naam Proïos van Theophrastus. Het groeit veel in de duinen van het Veneetse eilandje Lio, als Lobel betuigt, en ook veel tussen de olijfbomen omtrent Montpelliers, maar in het voor vermelde eilandje en voorts op andere plaatsen aan de Veneetse, Toscaanse, Franse en andere Middellandse Zee groeit het zo overvloedig dat diegene die daar te voet gaan en vooral zonder schoenen slecht voort kunnen raken omdat het de voeten zo zeer kwetst, want de hauwtjes van dit gewas zijn zo stekend dat ze niet tevergeefs of zonder reden Tribuli, dat is minkijzers of voetangels, genoemd worden. Ze zijn vijfhoekig of zeshoekig met stijfachtige stekende doorntjes daar het zaad en merg in ligt dat door de hitte en rijpheid open gaat en in vijf delen splijt en vijf zaden bevat. De steeltjes zijn gewoonlijk heel zwak en teer en liggen ter aarde, geknoopt en wel vijf en veertig cm lang en met gele bloempjes versierd als die van ganzerik, maar kleiner. De wortel loopt of zinkt niet diep in de aarde maar is soms zo dik als de kleinste vinger. De smaak van dit gans kruid is wat scherpachtig met enige tezamen trekking. Aangaande dat het voor de Proïos of vroege Tribulus te houden is dat laat Clusius wel toe, maar zegt nochtans dat het zelfs in Spanje niet heel vroeg voortkomt of uit de aarde spruit. In die woorden van Dioscorides daar hij zegt dat de Tribulus op de bladeren van postelein lijkt wil Lobel dat Griekse woord Adrachne, dat postelein betekent, in Arachi veranderen omdat Tribulus veel beter op Arachus of krok lijkt dan de Adrachne of postelein.

Bellonius schrijft dat de aardangel in Kreta ook veel groeit en daar atrinolo heet en de bezaaide landen en vooral de hauwvruchten zeer schadelijk is.

Tribulus folio Cicerculae is een sterrendistel.

Tribulus odoratus is de welriekende klaver.

Trbulus terrestris Matthioli is de zeepostelein.

Tribulus terrestris van sommige is de kleine Medica.

Tribulus terrestris Clusij is stekende klaver van Kreta.

Tribulus aquaticus of watervoetangel is in het begin van het twintigste boek beschreven.

Noch van krachten.

Dit kruid dat Dodonaeus hier beschrijft is tegenwoordig bijna nergens toe nuttig dan voor de ezels die het voor voedsel nemen. Dan die van Salamanca, als Clusius schrijft, koken dat en ze gieten dat water met klysma’s in om de slijmerige dikke vochtigheden dun te maken en uit te leiden. Galenus nochtans, volgens het zeggen van Dioscorides, schrijft dat de aardangel aardachtig en koud van aard is en daarom houden de navolgers van Galenus dat dit tegenwoordig gewas van buiten opgelegd de voortgang van de verhitting belet en alle zinkingen of katarren bedwingt die op enige uitwendige of inwendige leden mogen vallen. Hierom schijnt het bijna dat de echte Tribulus terrestris noch onbekend is, immers diegene die ons Matthiolus beschrijft komt er noch minder mee overeen en Clusius durft van de zijne niet te verzekeren of het de echte is of niet. [887]

Einde van het achttiende boek.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/