Corchorus
Over Corchorus
Vreemde kruiden, Tropaeolum, Leontice, Petromarula, vervolg Dodonaeus, vorm, buitenlandse, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Vremde oft Indiaensche cruyden, onse moescruyden, als Surckel, Lattouwe, Kersse, Weghbree, ende andere Medicijn-cruyden ghelijckende. 49. Olus Iudaicum (anders Corcorus oft Molochia) heeft suere bladeren, die van de Joden met vleesch ghesoden worden. Het wordt te Aleppo alle iaer ghesaeyt van kleyn blauw ghebaerdt saedt. Melochia van Egypten komt van naem met de Molochia wat over een: ’t welck Prosper Alpinus in Egyptenlandt seer ghemeyn seydt te wesen, den Mayer heel ghelijck: doch met smaller, langher ende scherper bladeren. De bloemen zijn saffraengeel, kleyner dan Filieren: daer nae volghen kleyne swarte saden, die van Nardus-saedt ghelijck, in slimme horenkens oft hauwkens besloten. Dese saden worden ghebruyckt van de Egyptenaers in al ’t ghene daer de Althae oft Witte Maluwe in ghebesight wordt: ende het schijnt de selve heel ghelijck van krachten te wesen: daerom is het seer krachtigh om de harde gheswillen te versachten, verteeren, ontdoen, ende tot etter te brenghen. Ende het heeft noch meer slijmerigheyt dan de Witte Maluwe self. De Egyptenaers en eten gheen moes liever dan dit cruydt: want sy sieden dat in water oft vleesch-sop ghelijck wy onse Beete pleghen. Ende men houdt daer gheen maeltijden oft gasterijen daer dit moes-cruydt niet by en is. Nochtans varen sommighe daer qualijck van. Want het voedt weynigh, ende maeckt eenen slijmerigen taeyen gijl: daer quade verstoppinghen des inghewants van komen. Niettemin soo houden sy voor ’t beste, dat meest slijmerigheyts heeft. Het is seer nut, te weten als het gantsche cruydt (maer beter de bladeren alleen) in water ghesoden wordt ghebruyckt teghen allerley ghebreken van de borst: ende maecktse vocht. Met Candij-Suycker inghenomen gheneest den rauwen hoest, ende de enghborstigheydt, ende ’t moeyelijck herhalen des adems. Twee draghmen, dat is een half loot swaer van de saden inghenomen, maecken den buyck weeck, ende iaghen alle slijmerigheden uyt het lijf. Surckel van Afrijcken is in ’t Bijvoeghsel van de Surckel ghenoegh beschreven. Yerva de Ioan Infante, in ’t Latijn Herba Iohannis Infantis, is een kleyn cruydt, met bladeren als Surckel, wat ruygh, in Nieuw Spaegnien wassende, verteerende ende sachtmaeckende van aerdt: want groen ghestooten oft gheknauwt op de wonden gheleydt, stelpt het bloet, als het vleesch alleen ghequetst is: ende suyvert die oock , alsser eenighe zenuwen gheraeckt zijn; ende heeltse ten laetsten. ‘Tselve doet het oock droogh ghepoedert zijnde; en dan isset bequaemer om ’t vleesch te doen groeyen. [1488] Steen-Lattouwe van Candien, aldaer Petromarula ghenoemt, in ’t Latijn Petraea Lactuca, heeft melckigh sap als Lattouwe; ende schijnt te wesen een soorte van Rapontzelen, met groote diep ghesneden doncker groene, onder blinckende gladde ende somtijdts wat peersachtighe bladeren: dan ghesaeyt zijnde heeftse bladeren als die van de ghemeyne Violetten. Sy heeft veele stengelen, rondt, ghestreept, twee, dry oft vier voeten hoogh, met een groote adere van peersche bloemen, die van den Hyacinthus Orientalis ghelijckende: ’t saedt is bijster kleyn; maer de wortel is groot, wit, ghetackt, eetbaer, smaeckende als Rapontzelen. Sy bloeyt in de Lente, ende verdrooght des Somers; maer in October krijghtse nieuwe bladeren, die den heelen winter groen blijven, ende in ’t Vooriaer wederom steelen ende bloemen gheven. Sy heet oock Petrocauli, om dat de wortelen ende malsche steelen ghegeten den bijslapens lust verwecken. De Bergh-Rapontzen met aeren, ende de Mariettes van Syrien, zijn oock mede-soorten hier van. Kleyne Lattouwe van Peru, in ’t Latijn Lactucula silvestris, oft Lactuca silvestris pumila, heeft bladers als die van Lattouwe, swart-groen, seer bitter, heeter dan in den eersten graedt; de welcken den tandtsweer versoeten, alsmen ’t water, daer die in ghesoden zijn, in den mondt houdt, oft ’t sap in holle tanden doet, ende ’t ghestooten cruydt daer op leght. Ander cruydt van Peru als Lattouwe heeft groene bladeren, de eerste uytspruytende Lattouwe ghelijck, smets ende koudt van aerdt, goedt teghen de heete ghebreken der nieren, te weten alsmen ’t sap met Roosen salf op de lendenen smeert, ende de bladeren self daer op leght. ‘Tselve sap is goet teghen de roos, ende alle heete opdracht; want ’t versoet de pijn, ende koelt de hitte. Kersse van Peru, in ’t Latijn Nasturtium Peruanum, is een kleyn cruydt met ronde bladeren, wat grooter dan Linse-bladeren, die de versche wonden toeheelen alsmense stoot, ende ’t sap daer in giet, ende ’t cruydt self daer op leght: want het is heet van aerdt, ende smaeckt als ghemeyne Kersse. Het en is nochtans die Indiaensche kersse niet, daer Dodoneus voren van vermaendt, al is ’t dat die in Peru veel wast, ende oock smaeckt als Kersse. Habbures is de Smalle Weghbree ghelijck, maer veel kleyner, ende recht sijn bladerkens op als priemkens, met bollekens als die van het Vloy-cruydt oft Psyllium, ende bleeck ros saedt. Payco van Peru heeft oock bladeren als Weghbree, seer dun alsse droogh zijn, scherp ende heet van smaeck; ’t poeder van de welcke met Wijn ghedroncken de lendensucht gheneest, ende de pijn der nieren die uyt koude komt; ’t groen cruydt ghesoden ende op de lendenen gheleydt, doet al ’t selve. Een cruydt van Peru als Breede Weghbree (maer voorder onbekent) ghestooten, ende op de wonden gheleydt, die met verghiftighe gheweer gemaeckt zijn, drijft ’t verghift uyt, ende versoet den smert. Waer mede de Spaegniaerts hun wonden, die hun de Canijbalen met hun pijlen gheschoten hadden, de welcke te voren ongheneeslijck waren, ghenesen hebben. Clusius noemt het Planta alexipharmaci vicem praebens. Donderbaert van Madagascar is by de soorten van Donderbaert beschreven. Dan Blauw Bergh-Donderbaert, in ’t Latijn Sedum alpinum caeruleum, is wat ghemeynder. Oost-Indisch-cruydt als Elleborine heeft een dun teer ongheknoopt steelken, seydt Clusius, draghende vier oft vijf bloemen op haer eyghen dun langh steelken, elck ghemaeckt van vijf groote witte bladeren, twee ter sijden, ende twee overeynd staende, een aldergrootste neerwaerts hanghende, als in de Penseen, met Saffraen-geele draeykens verciert: uyt ’t midden van dese bloem spruyt een ander bloemken, niet meer dan dry bladerkens hebbende; twee van de welcke bovenwaerts omghekromt zijn, maer het derde overeynd staende ghelijckt een kapken: daer onder schuylen dunne kromme draeykens. Een seltsaem cruydeken van Oost-Indien heeft een seer dun steelken, wat meer dan een duymbreedde hoogh, draghende twee dunne aeren, by de vijf duymbreedden langh, soo wonderlijcken aen alle sijden ghestreept, datse ghedrooghde Pieren, oft kleyne Vijlkens ghelijcken, bruyn roodtverwigh, heet oft scherp van smaeck, rieckende als Malloten. Voor in ‘t 140. Capitel isser een schilderyken van, onder een wortel uyt Oost-Indien. Oost-Indisch Vijfvingher-cruydt is in ’t Bijvoeghsel van Vijfvingher-cruydt beschreven. Oost-Indisch-cruydt als Nachtschade, in ’t Latijn Solani Indici genus, heeft een dun teer wolachtigh steelken sonder bladeren, draghende een vergaderinghe van ruyghe vruchten, sommighe kleyner dan Peper, sommighe grooter, bruyn met wat roots; ende elck koreken hanght aen een kort grijs steelken, ende schuylt ineen knopken dat in vijf snippelinghen ghedeylt is: ende begrijpt veele saden, als de ghene diemen in de beien van ghemeyne Nachtschade vindt. Iuwb is een cruydt in het Vrouwenlandt van West-Indien wassende; wiens ronde oneffene kantighe rosachtighe steckskens met beurten seer dunne, maer stijve sijd-steelkens beset, soo dun, datmense voor veders van kleyne voghels soude aensien: de welcke van de Edellieden in Bresilien ghebruyckt worden voor pincelen, om hun huyt met verscheyden verwen te schilderen. Anil, anders Indigo, wordt van ons vermaent in het 28. Capitel van het derde Boeck by de beschrijvinghe van Weede. Cruydt van Bantam, van Clusius Planta Bantanica gheheeten, is de Welrieckende Conyza van Indien, by de Conyza beschreven. Arcturus van Candien heeft gheschaerde bladeren als Betonie oft Wol-cruydt, maer kleyner, ruygh; rechte steelkens; geele bloemen als die van Wol-cruydt; daer nae kleyne ronde bollekens met kleyn saedt. Chrysogonon is en cruydt dicht bewassen met bladeren als Eycken-loof, ende met bloemen als die van Wolle-cruydt, met een wortel als een Raep, binnen roodt, buyten swart: de welcke ghestooten, ende opgheleydt met Edick, de beten van de groote Spinne-koppen gheneest. Van sulck cruydt spreeckt Dodoneus in de Capitelen van Tormentille ende Motten-cruydt. Dan het Chrysogonon Dioscoridis nae de meyninghe van Rauwolf, is een ghewas tusschen ’t Koren groeyende, omtrent anderhalve voet hoogh, van steel, bloem ende knobbelachtighe wortel, die binnen wit is, het Leontopetalon seer ghelijck: maer den steel van dit cruydt is dunner ende teerer, in meer spruytkens verdeylt, die van malkanderen verscheyden staen; op wiens tsop een goudt-geele bloeme voortkomt, die van de Sleutel-bloemen wat ghelijck. Wt ’t opperste van de wortel spruyten ghemeynlijck dry oft vier struyckskens soo dun als draeyen, bewassen met bladeren teghen de anderen over, aen beyde sijden twee, doncker groen, aen ’t uyterste breeder, ende in verscheyden schaerden ghesnippelt. West-Indische borst-cruydt van Monardes is sulcks, dat het afsiedsel daer van, warm inghenomen, de ghebreken van de borst ende longheren gheneest. Breuck-cruydt, in ’t Latijn Herba ad rupturas vitilis, van den selven Monardes vermaent, maer niet beschreven, versch ghestooten zijnde, opgheleydt, ende vast ghebonden, gheneest alle breucken, scheurselen, wonden ende quetsuren. |
Vreemde of Indiaanse kruiden die op onze moeskruiden zoals zuring, sla, kers, weegbree en andere medicijnkruiden lijken. 49. (Corchorus olitorius) Olus Judaicum (anders Corcorus of Molochia) heeft zure bladeren die van de Joden met vlees gekookt worden. Het wordt te Aleppo elk jaar gezaaid van zaad dat van klein gebaard zaad komt. (Melochia corchorifolia) Melochia van Egypte komt van naam wat met de Molochia overeen waarvan Prosper Alpinus zegt dat het in Egypte zeer algemeen is en veel op de maier lijkt, doch met smaller, langer en scherper bladeren. De bloemen zijn saffraangeel en kleiner dan violieren en daarna volgen kleine zwarte zaden die van Narduszaad gelijk die in kromme horentjes of hauwtjes groeien. Deze zaden worden van de Egyptenaars gebruikt in al hetgeen daar de Althae of witte maluwe in gebruikt wordt en het schijnt die heel gelijk van krachten te wezen en daarom is het zeer krachtig om de harde gezwellen te verzachten, verteren, ontdoen en tot etter te brengen. En het heeft noch meer slijmerigheid dan de witte maluwe zelf. De Egyptenaars eten geen moes liever dan dit kruid want ze koken dat in water of vleessap net zoals wij onze biet doen. En men houdt er geen maaltijden of gastmalen daar dit kruid niet bij is. Nochtans varen sommige er slecht van. Want het voedt weinig en maakt een slijmerige taaie gijl daar kwade verstoppingen van het ingewand van komen. Niettemin zo houden ze voor het beste dat het meeste slijmerigheid heeft. Het is zeer nuttig, te weten als het ganse kruid (maar beter de bladeren alleen) in water gekookt wordt en gebruikt tegen allerlei gebreken van de borst en maakt die vochtig. Met kandijsuiker ingenomen geneest het de rauwe hoest en de benauwdheid en het moeilijk herhalen van de adem. Twee drachmen, dat is een half lood zwaar van de zaden ingenomen maken de buik week en jagen alle slijmerigheden uit het lijf. Zuring van Afrika is in het bijvoegsel van zuring genoeg beschreven. Yerva de Joan Infante, in het Latijn Herba Johannis Infantis, is een klein kruid met bladeren als zuring dat wat ruig is en in Nieuw Spanje groeit dat verterend en zacht makend van aard is, want groen gestoten of gekauwd op de wonden gelegd stelpt het bloed als het vlees alleen gekwetst is en zuivert die ook als er enige zenuwen geraakt zijn en heelt ze tenslotte. Hetzelfde doet het ook droog gepoederd en dan is het beter om het vlees te laten groeien. [1488] (Petromarula pinnata) Steensla van Kreta die daar Petromarula genoemd wordt en in het Latijn Petraea Lactuca heeft melkachtig sap als sla en schijnt te wezen een soort van rapunzel met grote diep gesneden donker groene en onder blinkende gladde en soms wat paarsachtige bladeren, dan gezaaid geeft ze bladeren als die van de gewone violen. Ze heeft vele stengels die rond en gestreept zijn en zestig, negentig of honderd twintig cm hoog met een grote aar van paarse bloemen die op die van Hyacinthus Orientalis lijken, het zaad is bijster klein, maar de wortel is groot, wit, getakt, eetbaar en smaakt als rapunzels. Ze bloeit in de lente en verdroogt ’s zomers, maar in oktober krijgt ze nieuwe bladeren die de hele winter groen blijven en in het voorjaar wederom stelen en bloemen geven. Ze heet ook Petrocauli omdat als de wortels en malse stelen gegeten de bijslapen lust verwekken. De bergrapunzel met aren en de mariettes van Syrië zijn ook medesoorten hiervan. Kleine sla van Peru, in het Latijn Lactucula silvestris of Lactuca silvestris pumila, heeft bladeren als die van sla, zwartgroen en zeer bitter, heter dan in de eerste graad die de tandpijn verzoeten als men het water daar die in gekookt zijn in de mond houdt of het sap in holle tanden doet en het gestoten kruid er op legt. Ander kruid van Peru als sla heeft groene bladeren die op de net uitspruitende sla lijkt, zonder smaak en koud van aard en goed tegen de hete gebreken van de nieren, te weten als men het sap met rozenzalf op de lendenen smeert en de bladeren zelf er op legt. Hetzelfde sap is goed tegen de roos en alle hete uitslag want het verzoet de pijn en verkoelt de hitte. (Tropoaeolum) Kers van Peru, in het Latijn Nasturtium Peruanum, is een klein kruid met ronde bladeren die wat groter zijn dan linzenbladeren die de verse wonden dicht maken als men ze stoot en het sap daarin giet en het kruid zelf er op legt, want het is heet van aard en smaakt als gewone kers. Het is nochtans niet die Indiaanse kers daar Dodonaeus tevoren van vermaant al is het dat die in Peru veel groeit en ook smaakt als kers. (Leontopodium creticum?) Habbures is de smalle weegbree gelijk, maar veel kleiner en richt zijn bladertjes op als priempjes en met bolletjes als die van het vlooikruid of Psyllium en bleek ros zaad. (Chenopodium ambrosioides) Payco van Peru heeft ook bladeren als weegbree die zeer dun zijn als ze droog zijn, scherp en heet van smaak en als het poeder er van met wijn gedronken wordt geneest het de lendenzucht en de pijn van de nieren die uit koude komt, het groene kruid gekookt en op de lendenen gelegd doet hetzelfde. Een kruid van Peru als brede weegbree (maar verder onbekend) gestoten en op de wonden gelegd die met vergiftige geweer gemaakt zijn drijft het vergif uit en verzoet de smart. Waarmee de Spanjaarden hun wonden die hun de kannibalen met hun pijlen geschoten hadden en die tevoren ongeneesbaar waren genezen hebben. Clusius noemt het Planta alexipharmaci vicem praebens. (Sedum caeruleum?) Donderbaard van Madagaskar is bij de soorten van donderbaard beschreven. Dan blauw bergdonderbaard, in het Latijn Sedum alpinum caeruleum is wat gewoner. Oost-Indisch kruid als Elleborine heeft een dun, teer en niet geknoopt steeltje, zegt Clusius, die vier of vijf bloemen op zijn eigen dun lang steeltje draagt die elk gemaakt zijn van vijf grote witte bladeren, twee ter zijde en twee die overeind staan en een allergrootste naar beneden hangend hebben zoals in de viool en met saffraangele draadjes versiert waaruit het midden van deze bloem een ander bloempje spruit die niet meer dan drie bladertjes heeft waarvan twee naar boven omgekromd zijn, maar het derde staat overeind en lijkt op een kapje en daaronder schuilen dunne kromme draadjes. Een zeldzaam kruidje van Oost-Indië heeft een zeer dun steeltje die wat meer dan een duimbreed hoog is en draagt twee dunne aren die bij de vijf duimbreed lang zijn en zo wonderlijk aan alle zijden gestreept dat ze op gedroogde pieren of kleine vijltjes lijken, bruin roodkleurig en heet of scherp van smaak en ruikt als malloten. Voorin het 140ste kapittel is er een schilderijtje van onder een wortel uit Oost-Indië. Oost-Indisch vijfvingerkruid is in het bijvoegsel van vijfvingerkruid beschreven. Oost-Indisch kruid als nachtschade, in het Latijn Solani Indici genus, heeft een dun teer wolachtig steeltje zonder bladeren en draagt een verzameling van ruige vruchten waarvan sommige kleiner zijn dan peper en sommige groter, bruin met wat rood en elk korreltje hangt aan een kort grijs steeltje en schuilt in een knopje dat in vijf snippers gedeeld is en omvat vele zaden zoals diegene die men in de bessen van gewone nachtschade vindt. Juwb is een kruid dat in het vrouwenland van West-Indië (Amazone) groeit wiens ronde oneffen kantige rosachtige stekjes om beurten met zeer dunne, maar stijve zijsteeltjes bezet zijn en zo dun zodat men ze voor veren van kleine vogels zou aanzien die van de edellieden in Brazilië gebruikt worden voor penselen om hun huid met verschillende verven te schilderen. Anil, anders Indigo, wordt van ons vermaand in het 28ste kapittel van het derde boek bij de beschrijving van wede. Kruid van Bantam dat van Clusius Planta Bantanica genoemd wordt is de welriekende Conyza van Indien en bij Conyza beschreven. Arcturus van Kreta heeft geschaarde bladeren als betonie of wolkruid, maar kleiner, ruig, rechte steeltjes, gele bloemen als die van wolkruid en daarna kleine ronde bolletjes met klein zaad. (Leontice chrysogonum L., nu Bongardia chrysogonum ) Chrysogonon is en kruid dat dicht begroeid is met bladeren als eikenloof en met bloemen als die van wolkruid en met een wortel als een raap die van binnen rood en van buiten zwart is en als die gestoten en opgelegd wordt met azijn geneest het de beten van de grote spinnen. Van zulk kruid spreekt Dodonaeus in de kapittels van tormentil en mottenkruid. Dan het Chrysogonon Dioscoridis, naar de mening van Rauwolfius, is een gewas dat tussen het koren groeit en omtrent vijf en veertig cm hoog en van steel, bloem en knobbelachtige wortel, die binnen wit is, het Leontopetalon zeer gelijk, maar de steel van dit kruid is dunner en teerder en in meer spruiten verdeeld die van elkaar gescheiden staan en op wiens top een goudgele bloem voortkomt die van de sleutelbloemen wat gelijk. Uit het opperste van de wortel spruiten gewoonlijk drie of vier struikjes die zo dun als draden zijn en begroeid met balderen die tegenover elkaar staan en aan beide zijden twee, donker groen en aan het uiterste breder en in verschillende schaarden gesnipperd. West-Indische borstkruid van Monardus is zulks dat het afkooksel er van, warm ingenomen, de gebreken van de borst en longen geneest. Breukkruid, in het Latijn Herba ad rupturas vitilis, is van dezelfde Monardus vermaand, maar niet beschreven, vers gestoten en opgelegd en vast gebonden geneest het alle breuken, scheuringen, wonden en kwetsingen. |
Geschreven en opgezet door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/