Rhodiola

Over Rhodiola

Rozenwortel, vervolg Dodonaeus, vorm, wortels, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Joost van Ravelingen. Vervolg van Dodonaeus of Dodoens. Cruydt-boeck, 1644.

Geschreven en omgezet door Nico Koomen.

HET XXIII. CAPITEL.

Van Roose vvortele.

Ghedaente.

De Roose-wortel heeft steelkens van omtrent een spanne langh, oft wat hooger, rond, een weynighsken holachtigh, bekleedt oft rondom bewassen met veele langhworpighe, breedachtighe, scherpe oft voor spits afgaende, groene, vette, ghelijfvighe, gheladde oft kaele bladeren, om de kanten saeghs-ghewijse ghekertelt oft geschaerdt, die van de Smeer-wortele eenighsins gelijckende, doch kleyner ende smaller dan die: op ’t sop van de steelkens verthoonen sich kleyne kranskens, begrijpende seer kleyne bloemkens, die eerst uyt den geelen wat bleeckachtigh van verwe zijn, ende daer nae roodachtigh worden. De wortel is dick, onghelijck oft knobbelachtigh; de welcke ter wijlen sy noch versch, wit ende noch vol saps is, van haer eenen lieffelijcken reuck gheeft, de Roosen genoeghsaem ghelijckende, als sy ghebroken, ghestampt, oft tusschen de vingheren ghewreven wordt.

Plaetse.

Dit cruydt wast van selfs in ’t wildt, niet alleen in Italien op de Apenninberghen ende de bergen van Apulien oft den bergh van Sant-Angelo, maer oock op de Alpenberghen van Hooghduytschlandt: ende, soo Dioscorides betuyght, het groeyet oock wel in Macedonien: maer hier te laden en is het nerghens te vinden, dan in de hoven, waer het van de Cruydt-beminners onderhouden wordt.

Tijdt.

Roosen-wortel is hier te lande meest al de Somersche maenden groen, ende brenghter oock somtijdts bloemen voort: dan des winters vergaen de bladeren ende de steelen, ende daer en blijft niet af over dan de wortel alleen, die seer wel teghen de kouwe magh, ende menige iaeren leeft, ende in ’t Vooriaer nieuwe spruyten uyt-gheeft.

Naem.

Wy noemen dit cruydt in ’t Nederduytsch Roosen-wortel; in ’t Hooghduytsch Rosenwurtz; in ’t Spaensch Rayz Rodia; in ‘t Latijnsche Radix Rhodia; nae het Griecksch Rhodia rhiza; hoe wel de selve Griecken dat oock Rhodis noemen. Dan het en heeft sijnen naem niet ghekreghen van het eylandt Rhodos, maer van de Roosen, om dat de wortel van dit cruydt tusschen de handen ghewreven, den reuck van de Roosen van haer gheeft, als gheseydt is.

Aerd.

Galenus schrijft, dat de Roosen-wortel dun van deelen is, ende verteerende oft verdouwende van krachten, ende verwarmende in den tweeden graed, oft in ’t beghinsel van den derden: maer, om ons ghevoelen te kennen te geven, soo dunckt my datse eer verkoelende van aerd is, ende gelijckerwijs sy met de Roosen van reuck seer wel over een komt, soo soude ick oock meynen dat sy met de Roosen van krachten wat ghelijckenis heeft.

Kracht ende Werckinge.

De Roose-wortel is seer nut om de pijnen des hoofts te versoeten, soo Dioscorides betuyght, alsmense nat ghemaeckt zijnde op het voorhooft ende aen den slagh oft slaep van den hoofde met een weynighsken Roosen-olie bindt, oft daer op houdt.

Dan na mijn goedt duncken en is dese wortel niet nut om allerhande hooftsweer te ghenesen, maer alleen den genen die van hitte veroorsaeckt is; in de welcke de Roosen oock gebruyckt plegen te worden; ’t welck nochtans strijdt teghen ’t ghene dat Galenus van dese wortel schrijft.

BIIVOEGHSEL.

De wortel van dit ghewas, seydt Lobel, is van buyten bruyn, ende van binnen witachtigh, als sy groen is: maer oudt zijnde ende droogh, soo is sy van verwe die van de vremde China soo seer ghelijck, dat de stucken van de selve somtijdts de koop-lieden bedrieghen.

Den hoogh-gheleerden Clusius heeft dit ghewas overvloedigh van selfs sien wassen in Hongarijen, Oostenrijck ende andere landen: alwaer dat van de landt-lieden wel bekent ende Rosenwurtz [563] gheheeten was: dan aldaer en bloeyden dat niet vroegher dan in Hoymaendt oft Oogstmaendt, ende somtijdts haddet bleeckachtighe bloemen, somtijdts roodachtigh: het saedt was besloten in huyskens als die van den Smeerwortel; ’t welck seer kleyn was. In de hoven bloeyt het veel vroegher, iae dickwijls in Mey. Het is van dien aerd, dat het heel luttel aerde van doen heeft om te wassen: want men vindt het dickwijls in spleten van steenrotsen, daer naeuws soo veel aerde is dat het sich daer wel soude konnen vast maken: selfs in de hoven ghesaeyt zijnde schijnt dese wortel niet veel aerde te verdraghen, ende liever langhs den risch der aerden te vlidderen dan diep in d’aerde te sincken: ende men sietse dickwijls bloot ligghen alleenlijck met ettelijcke veselinghen in d’aerde vast: soo dat de sonne daer op schijnende dien goeden roosen-reuck veroorsaecken kan. De selve wortel magh langhen tijdt buyten d’aerde bewaert worden, op niet heel drooghe plaetsen: ende wederom in d’aerde ghesteken, sal wassen als te voren.

Voorts soo worter hedensdaeghs van Capo de Bona Esperanza een knobbelachtighe wortel ghebroght met eenen seer dicken krop oft hals, anders de Roose-wortel ghelijck. Maer die en is van niemanden voorder beschreven: ghelijckmen de vremde drooghen meestendeel ten eersten niet volkomentlijck bekennen oft gheweten en kan, ’t zy door onachtsaemheydt, ’t zy door onwetentheydt, ’t zy door eenigh ander beletsel der ghener die in vremde landen tot nu toe ghereyst hebben.

Naem.

Dit ghewas is bekent met den Latijnschen naem Rosae radix ende Rodax rosata; daer van komt den Franschen naem Racine sentant les roses; ende den Nederduytschen Roose-wortel; ende den Enghelschen Roose roote.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Sommighe segghen dat dese wortel van verscheyden ende teghen den anderen strijdende deelen ghemaeckt is: te weten van heete ende vochte, ende van drooghe oft aerdachtighe ende koude: ’t welck uyt den reuck van de drooghe wortel blijckelijck is; want sy is van reuck ende smaeck de Roose gantsch ghelijck.

Om dat de wortel van dit ghewas de vremde wortel China soo seer van ghedaente ghelijck is, ende de selve in smaeck oft uytnemende eyghentheydt nauws en schijnt te boven te gaen, daerom laeten wy ons bijkants duncken, seydt Lobel, datse niet veel en verschilt van den aerd van de Roose oft Smeer-wortel; te weeten wat koudachtigh van aerd. Dodoneus is van ’t selve ghevoelen met Lobel.

Dit cruydt (voeght den selven Lobel daer noch by) en wordt hedensdaeghs van niemandt gebruyckt, midts de traegheydt van de Medicijns, ende oock de menighte van meer andere cruyden die dierghelijcke krachten hebben tegen den hooftsweer: de welcke in stede van dese Roosen-wortel ghenomen worden; als zijn de Roosen, Plompen ende verscheyden andere.

Men soude dese wortel in allerhande hooft-pijne moghen ghebruycken; te weten als die van hitte veroorsaeckt is, met Roose-water, ende als sy van kouwe komt, met water van Marioleyne. In ’t kort, sy heeft de selve krachten die de Roose heeft, soo veel het uytwendigh ghebruyck belanght. Het staet oock te vermoeden, dat de olie daer dese wortel in ghesoden oft langh in gheweyckt soude zijn, seer goedt ende nuttelijck soude konnen wesen.

HET XXIII. KAPITTEL.

Van rozenwortel. (Sedum rosea of nu Rhodiola rosea)

Gedasnte.

Rozenwortel heeft steeltjes van omtrent een zeventien cm lang of wat hoger die rond en wat holachtig zijn en bekleed of rondom begroeid met vele langwerpige, breedachtige, scherpe of voor spits afgaande, groene, vette, stevige, gladde of kale bladeren die om de kanten zaagvormige gekarteld of geschaard zijn en die enigszins op die van smeerwortel lijken, doch kleiner en smaller dan die, op de top van de steeltjes vertonen zich kleine kransjes die zeer kleine bloempjes omvatten die eerst uit het gele wat bleekachtig van kleur zijn en daarna roodachtig worden. De wortel is dik, ongelijk of knobbelachtig die terwijl ze noch vers, wit en noch vol sap is van zich een lieflijke reuk geeft die voldoende op die van de rozen lijkt als ze gebroken, gestampt of tussen de vingers gewreven wordt.

Plaats.

Dit kruid groeit vanzelf in het wild en niet alleen in Italië op de Apennijnbergen en de bergen van Apulië of de berg van Sant-Angelo, maar ook op de Alpenbergen van Hoogduitsland en, zo Dioscorides betuigt, groeit het ook wel in Macedonië, maar hier te lande is het nergens te vinden dan in de hoven waar het van de kruidbeminnaars onderhouden wordt.

Tijd.

Rozenwortel is hier te lande meest de hele zomerse maanden groen en brengt er ook soms bloemen voort, dan ‘s winters vergaan de bladeren en de stelen en er blijft niets over dan alleen de wortel die zeer goed tegen de koude kan en menige jaren leeft en in het voorjaar nieuwe spruiten uitgeeft.

Naam.

Wij noemen dit kruid in het Nederduits roosen-wortel, in het Hoogduits Rosenwurtz, in het Spaans rayz rodia, in het Latijn Radix Rhodia naar het Grieks Rhodia rhiza, hoewel dezelve Grieken dat ook Rhodis noemen. Dan het heeft zijn naam niet gekregen van het eiland Rhodos, maar van de rozen omdat de wortel van dit kruid als het tussen de handen gewreven wordt de reuk van rozen van zich geeft, als gezegd is.

Aard.

Galenus schrijft dat de rozenwortel dun van delen is en verterend of verduwend van krachten en verwarmend in de tweede graad of in het begin van de derde, maar om onze mening te kennen te geven zo denk ik dat ze eerder verkoelend van aard is en net zoals ze met de rozen goed van reuk zeer goed overeen komt zo zou ik ook menen dat ze met de rozen van krachten wat gelijkenis heeft.

Kracht en werking.

Rozenwortel is zeer nuttig om de pijnen van het hoofd te verzoeten, zo Dioscorides betuigt, als men ze nat maakt en op het voorhoofd en aan de slag of slaap van het hoofd met wat rozenolie bindt of er op houdt.

Dan naar mijn mening is deze wortel niet nuttig om allerhande hoofdpijn te genezen, maar alleen diegene die van hitte veroorzaakt is waarin de rozen ook gebruikt plegen te worden wat nochtans strijdt tegen hetgeen dat Galenus van deze wortel schrijft.

BIJVOEGING.

De wortel van dit gewas, zegt Lobel, is van buiten bruin en van binnen witachtig als ze groen is, maar oud en droog dan is ze van kleur die van de vreemde China zo zeer gelijk dat de stukken er van soms de kooplieden bedriegen.

De hooggeleerde Clusius heeft dit gewas overvloedig vanzelf zien groeien in Hongarije, Oostenrijk en andere landen waar dat van de landlieden goed bekend en Rosenwurtz [563] genoemd is, dan daar bloeide dat niet vroeger dan in juli of augustus en soms had het bleekachtige bloemen en soms roodachtig, het zaad was besloten in huisjes als die van de smeerwortel wat zeer klein was. In de hoven bloeit het veel vroeger, ja dikwijls in mei. Het is van die aard dat het heel weinig aarde nodig heeft om te groeien want men vindt het dikwijls in spleten van steenrotsen daar nauwelijks zoveel aarde is dat het zich daar goed zou kunnen vast maken en zelfs in de hoven gezaaid schijnt deze wortel niet veel aarde te verdragen en liever langs de ris der aarde te kruipen dan diep in de aarde te zinken en men ziet het dikwijls bloot liggen en alleen met ettelijke vezels in de aarde vast zodat als de zon er op schijnt die goede rozenreuk veroorzaken kan. Die wortel mag lange tijd buiten de aarde bewaard worden op niet heel droge plaatsen en wederom in de aarde gestoken zal het groeien als tevoren.

Voorts zo wordt er tegenwoordig van Kaap de Goede Hoop een knobbelachtige wortel gebracht met een zeer dikke krop of hals, anders de rozenwortel gelijk. Maar die is van niemand verder beschreven net zoals men de vreemde drogen meestal eerst niet volkomen bekennen of weten kan, hetzij door onachtzaamheid, hetzij door onwetendheid, hetzij door enig ander beletsel van degene die tot nu in vreemde landen toe gereisd hebben.

Naam.

Dit gewas is bekend met de Latijnse naam Rosae radix en Rodax rosata en daarvan komt de Franse naam racine sentant les roses en de Nederduitse rozenwortel en de Engelse roose roote.

Aard, kracht en werking.

Sommige zeggen dat deze wortel van verschillende en tegen elkaar strijdende delen gemaakt is, te weten van hete en vochtige en van droge of aardachtige en koude wat uit de reuk van de droge wortel merkbaar is want ze is van reuk en smaak de roos gans gelijk.

Omdat de wortel van dit gewas de vreemde wortel China zo zeer van gedaante gelijk is en die in smaak of uitstekende eigenschap nauwelijks schijnt te boven te gaan daarom laat het ons bijna denken, zegt Lobel, dat ze niet veel verschilt van de aard van de roos of smeerwortel, te weten wat koudachtig van aard. Dodonaeus is van dezelfde mening met Lobel.

Dit kruid (voegt dezelfde Lobel er noch bij) wordt tegenwoordig van niemand gebruikt vanwege de traagheid van de dokters en ook de menigte van meer andere kruiden die diergelijke krachten hebben tegen de hoofdpijn die in plaats van deze rozenwortel genomen worden als zijn rozen, plompen en verschillende andere.

Men zou deze wortel in allerhande hoofdpijn mogen gebruiken, te weten als die van hitte veroorzaakt is met rozenwater en als ze van koude komt met water van marjolein. In het kort, ze heeft dezelfde krachten die de roos heeft zoveel het uitwendig gebruik aangaat. Het staat ook te vermoeden dat de olie daar deze wortel in gekookt of lang in geweekt zou zijn zeer goed en nuttig zou kunnen wezen.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/