Elytrigia

Over Elytrigia

Kweek, vervolg Dodonaeus, vorm, gras, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

HET VIERDE DEEL.

Het neghentienste Boeck.

Van de soorten van Gras ende Klaveren.

VOOR-REDEN.

De Miswassen oft gebreken van de Korenen ende Pluck-vruchten beschreven zijnde, is het tijdt om vervolghens van de soorten van Gras ende Klaveren te handelen; veele van de welcke voor voederinghe der beesten strecken, ghelijck meest alle de voorbeschreven oncruyden ende miswassen van ’t Koren ende Hauw-cruyden oock deden. Dan de gheslachten van ’t Gras zijn bijnae ontallijck veel; doch alle en zijn niet bequaem oft nut om voor voeder oft andersins ghebruyckt te worden: insghelijcks oock onder de soorten van Klaveren zijnder niet weynighe, die met eenighe reden elders moghen ghestelt ende beschreven worden: maer het docht ons, dat het te hardt ende te vremdt soude wesen, dat wy de cruyden, die van een gheslacht waeren, verscheydentlijck beschrijven ende van anderen afsonderen souden: ende om dieswille hebben wy veele soorten van Gras, ende alle soorten van Klaveren, die tot onse kennisse ghekomen zijn, in dit teghenwoordigh Neghentienste Boeck willen begrijpen ende beschrijven.

HET VIERDE DEEL.

Het negentiende boek.

Van de soorten van gras en klaver.

VOORREDEN.

De miswassen of gebreken van koren en plukvruchten zijn beschreven en is het tijd om vervolgens van de soorten van gras en klaver te handelen waarvan vele voor voedering van de beesten strekken zoals meest alle voorgeschreven onkruiden en miswassen van het koren en hauwkruiden ook deden. Dan de geslachten van het gras zijn bijna ontelbaar veel, doch alle zijn niet geschikt of nuttig om voor voer of anderszins gebruikt te worden en insgelijks ook onder de soorten van klaver zijn er niet weinig die met enige reden elders gesteld en beschreven mogen worden, maar het leek ons dat het te hard en te vreemd zou wezen dat we de kruiden die van een geslacht waren verschillend beschrijven en van andere afzonderen zouden en daarom hebben we vele soorten van gras en alle soorten van klaver die tot onze kennis gekomen zijn in dit tegenwoordig negentiende boek willen begrijpen en beschrijven.

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

HET 1. CAPITEL.

Van Ledt-gras oft Peen, ende van Knoop-gras

Gheslachten.

In dit eerste Capitel sullen wy de twee bijsonderste soorten van Gras beschrijven, te weten het Ledtgras, oft de vermaerde Agrostis van de oude schrijvers, ende een medesoorte daer van, Knoop-gras ghenoemt.

Ghedaente.

1. Ledt-gras oft Peen is van bladeren, halmen oft aeren riet-pluymen het Kleyn Riet niet seer ghelijck: want het heeft smalle, voor spitse bladeren, wel veel kleyner dan de bladeren van Riet, doch nochtans grooter ende harder dan die van Beemdt-Gras. De steelen oft halmen zijn rondt, anderhalven voet hoogh, oft hoogher, in vier oft vijf knoopkens ende ledekens verdeylt. Op ’t sop van dese steelen en komt gheen aere voort, maer een veere als die van den Hirs oft Riet, doch kleyner, ende niet soo dicht by een ghehoopt. Dit Gras kruypt voort met sijne langhe, witte, geknoopte, in malkanderen verwerrede ende gevlochten wortelen: de welcke soet oft immers niet onlieffelijck van smaeck zijn, ende op verscheyden plaetsen hun selven voortsetten, uytspruyten, ende nieuwe oft versche bladeren ende halmen voortbrenghen.

2. Van dit gheslacht wordt noch een ander medesoorte ghevonden, Knoop-gras gheheeten; ’t welck van halmen ende bladeren de voorgaende ghelijckt, oock geen aere, maer een riet-pluyme voortbrenghende: hoe wel dat de selve niet soo dicht uytghespreydt en is, maer ijdeler, ende die van de Haver beter ghelijckende, doch nochtans een weynighskens daer van verschillende. De wortelen zijn seer knoopachtigh, met veele dicke groote knobbelen, herwaerts ende derwaerts vlidderende oft kruypende.

Plaetse.

1. Ledt-gras wast ghemeynlijck ende meest in de ackers ende besaeyde velden; ende is het koren ende ander goedt ghewas seer schadelijck ende quaedt: waerom dat van de ackerlieden, die in den Herfst oft Lente willen saeyen, met de egghen ende handen uytgheroeyt, verworpen ende verbrandt wordt, nae dat het landt met den ploegh omgheroert is gheweest, op dat het niet weer uyt en spruyt: want de wortelen van dit Gras, al zijn sy half verdort, pleghen nochtans seer haest wederom groen te worden, als sy met aerde bedeckt worden: soo langhlevende ende onverganckelijck is dit ghewas.

2. Knoop-gras wordt op dierghelijcke plaetsen gevonden, ende dickwijls oock neffens de kanten ende randen van de ackers ende velden.

Tijdt.

Dese soorten van Gras bloeyen in den Somer, midtsgaders het Koren: dan in den Herfst worden de wortelen uytghetrocken ende vergadert.

Naemen.

1. De eerste soorte van dit Gras wordt van de landt-lieden in Brabandt Peen gheheeten; van andere Ledt-gras; in ’t Griecksch Agrostis; in ’t Latijn met eenen ghemeynen naem Gramen. Dan den Grieckschen naem wordt gelooft van de ackers ende velden selfs gekomen te sijn: die in ’t Griecks Agri genoemt worden.

‘Tselve wordt insghelijcks oock Hamaxitis, Aegicon in ’t Griecksch gheheeten; in ’t Latijn Sanguinalis [888] ende Uniola.

2. De ander soorte heet Knoop-gras, nae de menighte der knoopen ende leden die de wortelen daer van hebben: in ’t Latijn Gramen nodosum. Den ouden schrijver Marcellus vermaent van dit cruydt in sijn 26.capitel, noemende dat eygentlijck Gramen met sevenentwintigh knoopen: uyt wiens woorden genoegh blijcken kan, dat dit Knoop-gras van de oude schrijvers voor ’t oprecht Gramen ende Agrostis ghehouden ende ghebruyckt is gheweest.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

1. De wortel van Gras is matelijcken koudt ende droogh van aerd, soet van smaeck als Water, doch wat scherpigheydt oft amperheydt daer by hebbende: ende is goedt om de bloedige wonden te heelen ende te ghenesen: eenen dranck daer af ghesoden, is de nieren ende blase nut: doet de spijse tamelijcken wel ende ghemackelijck voortkomen: breeckt het graveel somtijdts, ende doet het steenachtigh gruys rijsen, als Galenus seydt.

Dioscorides schrijft het Gras oock de selve krachten toe, seggende: De wortel van Gras gestooten ende opgeleydt, geneest ende heylt de wonden: het water, daer sy in gesoden is, ghedroncken, verdrijft de pijnen ende winden des buycks: ende is seer goedt de ghene die de droppelpisse hebben, oft seer qualijck hun water konnen lossen: het breeckt oock de graveelachtighe overvloedigheden die de blase ende omliggende deelen des lichaems lastigh zijn.

De nieuwe meesters gheven het water, daer dese wortel in gesoden is, de ionge kinderen in, verhopende daer mede alle de wormen van de selve te dooden oft uyt te iaghen.

2. Het Gras met knoopen (schrijft den voorseyden Marcellus) in Wijn tot de helft toe ghesoden, uytgeperst ende doorgedaen, ende met eenen kroes Wijns vermenght zijnde, ghegeven de gene die met droppelpisse gequelt zijn, is de selve soo nut ende sterckelijck werckende, dat sy soo haest als sy hun water sonder pijne oft weedom beginnen te lossen, dien dranck niet meer innemen en moghen. Dan de kortsighe sullen ’t alleen met Water ende niet met Wijn innemen.

Soo dat het blijckelijck is, dat Knoop-gras in oude tijden voor het Gramen ghehouden, als voorseydt is, ghebruyckt ende gepresen wierdt om den steen ende de ghebreken van de blase te ghenesen.

Immers hedensdaeghs worden de wortelen van dese twee soorten van Gras sonder eenigh onderscheydt even vrijelijck ghebruyckt in de voorseyde ghebreken, als eenerhande kracht hebbende.

BIIVOEGHSEL.

Dit Ledt-gras, oft anders Lidt-gras, heeft by Lobel noch meer naemen, als Peien oft Peyen, Hondts-gras, ende daer nae in ’t Latijn Gramen Canarium, oft oock Medicatum; in ’t Hooghduytsch Grasz, Queken, Queckgrasz; in ’t Hollandts oock Queeck oft Queke; in ’t Enghelsch Quich gras; in ’t Fransoys Chiendent; (ende is misschien Denticula canis van Ruellius) ende oock De l’Herbe oft Herbe du pres; in ’t Spaensch Gramenha ende Grama. Dit Gras is de Rogghe oft den Dolick seer ghelijck; ende het en heeft gheensins soo veel bladeren als het ghemeyn Beemd-Gras. Het saedt is rouwer, ende ’t gheheele ghewas is smaeckelijcker, soeter, korenachtigher: ende in ’t ghebruyck van de medicijne meest bequaem, in sonderheydt de wortel.

Ligghende Peyen gras, in ’t Latijn Gramen Caninum supinum, wordt in de ghebouwde velden ghevonden, daer men het ander Peyen Gras soeckt. Dit is een grasken, ’t welck nederleydt, ende verspreydt sijn halmen op d’aerde, ghelijckerwijs het ghemeyn Peyen Gras uyt sijn wortelen doet onder d’aerde: de aeren glinsteren uyt den purpuren, uytghespreydt ghelijck die van ghemeyn Beemdt-gras. De wortel is hayrigh. Dit gewas is de schapen seer aengenaem, seydt Lobel: maer is ’t saecke dat het in sandigh landt groeyt, daer de Zee aen komt, soo is ’t sout ende suer, gelijck ’t ghemeyn Peyen gras: andersins is ’t den gemeynen Peyen gras van fatsoen ghelijck; uytghenomen dat sijn bladeren dicker ende van bruyn-blauwe verwe zijn.

Kleyne gheaeret Duynen Lidt-gras brenght voort sommighe bladeren een spanne hoogh, ende een kleynen halm, met een aerken, als het kleyn hardtachtigh Grasken. De wortel is langh, ghelijck die van ’t Lidt-gras. Dit heet Gramen Dunnense spicatum in ’t Latijn.

Ander Kleyn Duynen Lidt-gras is het voorseyde van bladeren, ghewas ende wortelen ghelijck: dan het brenght in stede van sijn aeren tusschen de bladeren een schubachtigh ende kafachtigh hoofdeken voort.

Knobbelachtigh oft Klisterachtigh gras, in ’t Latijn Gramen bulbosum oft nodosum is soet van smaeck; ende wordt te Londen ghebruyckt, ende seer krachtigh ghevonden. Het is een soorte van Knoop-gras, op veele plaetsen niet seer wel bekent: dan het wast by staende wateren in Savoyen, Piemont, Vlaenderen ende Brabandt, seydt Lobel.

Veranderinghe. De meeste veranderinghe is, dat sijn wortelen ghemeynlijck gheknobbelt oft gheknoopt zijn, ende als klisterkens op een ligghen.

Andere gheslachten van Gras. In de naevolghende Capitelen sullen wy meest alle de andere bekende soorten van Gras beschrijven.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

De bladeren van Gras zijn koudt in den eersten graed, matelijcken vocht ende droogh. Het saedt is in sommige plaetsen koudt in den eersten graed, seydt Galenus; ende op den bergh Parnasso is ’t drooghende, dun van stoffe ende amperachtigh.

De wortel van Lidt-gras opent de verstoptheydt van ’t inghewant ende nieren, sonder verhittinghe: eenen dranck daer af ghesoden, beneemt de verhittinghe van de blase: in wijn ghesoden ende ghedroncken, gheneest de quetsuren van de nieren ende blase.

Dese wortelen zijn somtijdts heel mals ende bequaem om t’eten. Selfs in de diere tijden heeftmense ghedrooght, ende het Meel oft poeder daer van met ander Meel ghemenght, ende daer goedt broodt van ghebacken, midts daer wat Meel van de wortel van Arum oft Kalfs-voet by doende, de selve menghende, beslaende ende knedende met water daer Rijs oft Pompoenen in gesoden waeren.

‘Tsaedt doet sterckelijck water lossen, ende stopt den stoelgangh ende braecken: water daer dat in ghesoden is, gheneest de zeerigheydt van de blase, ende de beten van de slanghen.

‘Tcruydt selve groen ghestooten ende opgheleydt, stelpt het bloeden, ende gheneest de wonden.

Om den tandtsweer ende loopende ooghen te ghenesen, wordt van sommighe by dese wortelen Honigh ende Wijn gevoeght, met een derde deel Wieroock, Myrrhe ende Peper, ende dan wederom ghesoden in een koperen vat.

‘Tghedistilleert water van de wortelen van Gras is in de selve ghebreken seer nut.

Dan het Knoop-gras is veel krachtigher om te doen pissen ende de verstoptheydt te openen dan het ander.

Die een verharde milte heeft, die sal dit Gras midtsgaders sijn saedt in water sieden, ende dat dickwijls warm op de milte legghen: soo opgheleydt, gheneset de koude pisse oock.

Maer veele van dese krachten worden van Plinius het Gras van Parnaso toegheschreven: ’t welck bladeren heeft als den Veyl: ende van ons elders beschreven sal worden.

Dit Gras heet Hondts-Gras, seydtmen, om dat de selve Honden dat etende, daer mede ghenesen.

HET 1. KAPITTEL.

Van ledgras of peen en van knoopgras. (Elytrigia repens, Agrostis canina)

Geslachten.

In dit eerste kapittel zullen we de twee bijzonderste soorten van gras beschrijven, te weten het ledgras of de vermaarde Agrostis van de oude schrijvers en een medesoort er van dat knoopgras genoemd wordt.

Gedaante.

1. Ledgras of peen lijkt van bladeren, halmen of aren rietpluimen niet veel op het kleine riet want het heeft smalle, voor spitse bladeren, wel veel kleiner dan de bladeren van riet, doch nochtans groter en harder dan die van beemdgras. De stelen of halmen zijn rond en vijf en veertig cm hoog of hoger en in vier of vijf knoopjes en leden verdeeld. Op de top van deze stelen komt geen aar voort, maar een veer als die van hirs of riet, doch kleiner en niet zo dicht bijeen gehoopt. Dit gras kruipt voort met zijne lange, witte, geknoopte, in elkaar verwarde en gevlochten wortels die zoet of immers niet onlieflijk van smaak zijn en op verschillende plaatsen zichzelf voortzetten, uitspruiten en nieuwe of verse bladeren en halmen voortbrengen.

2. Van dit geslacht wordt noch een andere medesoort gevonden dat knoopgras heet wat van halmen en bladeren op de voorgaande lijkt en ook geen aar, maar een rietpluim voortbrengt, hoewel dat die niet zo dicht uitgespreid is, maar ijler en lijkt beter op die van haver, doch verschilt er nochtans wat van. De wortels zijn zeer knoopachtig die met vele dikke grote knobbels herwaarts en derwaarts vlindert of kruipt.

Plaats.

1. Ledgras groeit gewoonlijk en meest in de akkers en bezaaide velden en is het koren en ander goed gewas zeer schadelijk en kwaad waarom dat van de akkerlieden die in de herfst of lente willen zaaien met de eggen en handen uitgeroeid, verworpen en verbrand wordt nadat het land met de ploeg omgeroerd is geweest zodat het niet weer uitspruit want de wortels van dit gras en al zijn ze half verdord plegen nochtans zeer gauw wederom groen te worden als ze met aarde bedekt worden, zo lang levend en onvergankelijk is dit gewas.

2. Knoopgras wordt op diergelijke plaatsen gevonden en dikwijls ook naast de kanten en randen van de akkers en velden.

Tijd.

Deze soorten van gras bloeien in de zomer met het koren, dan in de herfst worden de wortels uitgetrokken en verzameld.

Namen.

1. De eerste soort van dit gras wordt van de landlieden in Brabant peen genoemd en van andere ledt-gras, in het Grieks Agrostis en in het Latijn met een algemene naam Gramen. Dan de Griekse naam wordt geloofd van de akkers en velden zelf gekomen te zijn die in het Grieks Agri genoemd worden.

Hetzelfde wordt insgelijks ook Hamaxitis en Aegicon in het Grieks genoemd en in het Latijn Sanguinalis [888] en Uniola.

2. De ander soort heet knoopgras naar de menigte van de knopen en leden die de wortels daarvan hebben, in het Latijn Gramen nodosum. De oude schrijver Marcellus vermaant van dit kruid in zijn 26ste kapittel en noemt dat eigenlijk Gramen met zevenentwintig knopen uit wiens woorden genoeg blijken kan dat dit knoopgras van de oude schrijvers voor het echte Gramen en Agrostis gehouden en gebruikt is geweest.

Aard, kracht en werking.

1. De wortel van gras is matig koud en droog van aard, zoet van smaak als water, doch heeft er wat scherpte of bitterheid bij en is goed om de bloedige wonden te helen en te genezen, een drank er van gekookt is de nieren en blaas nuttig en laat de spijzen tamelijk en gemakkelijk voortkomen, breekt soms het niergruis en laat het steenachtig gruis rijzen, als Galenus zegt.

Dioscorides schrijft het gras ook dezelfde krachten toe en zegt: ‘De wortel van gras gestoten en opgelegd geneest en heelt de wonden en het water daar ze in gekookt is gedronken verdrijft de pijnen en winden van de buik en is zeer goed diegene die de druppelplas hebben of zeer kwalijk hun water kunnen lossen, het breekt ook de niergruisachtige overvloedigheden die de blaas en omliggende delen van het lichaam lastig zijn’.

De nieuwe meesters geven het water daar deze wortel in gekookt is de jonge kinderen in en hopen daarmee alle wormen er van te doden of uit te jagen.

2. Het gras met knopen (schrijft de voor vermelde Marcellus) in wijn tot de helft toe gekookt, uitgeperst en doorgezeefd en met een kroes wijn vermengt en aan diegene gegeven die met druppelplas gekweld zijn is die zo nuttig en werkt zo sterk dat ze zo gauw als ze hun water zonder pijn of weedom beginnen te lossen die drank niet meer innemen mogen. Dan de koortsige zullen het alleen met water en niet met wijn innemen.

Zodat het duidelijk is dat knoopgras in oude tijden voor het Gramen gehouden werd, als gezegd is, gebruikt en geprezen werd om de steen en de gebreken van de blaas te genezen.

Immers tegenwoordig worden de wortels van deze twee soorten van gras zonder enig onderscheidt even vrij gebruikt in de voor vermelde gebreken omdat ze dezelfde kracht hebben.

BIJVOEGING.

Dit ledgras of anders lidgras heeft bij Lobel noch meer namen als peien of peyen, hondts-gras en daarnaar in het Latijn Gramen Canarium of ook Medicatum, in het Hoogduits Grasz, Queken, Queckgrasz, in het Hollands ook queeck of queke, in het Engels quich gras, in het Frans chiendent, (en is misschien Denticula canis van Ruellius) en ook de l’herbe of herbe du pres, in het Spaans gramenha en grama. Dit gras is de rogge of dolik zeer gelijk en heeft geenszins zoveel bladeren als het gewone beemdgras. Het zaad is ruwer en het gehele gewas is smakelijker, zoeter, korenachtiger en in het gebruik van de medicijnen meest geschikt en vooral de wortel.

(Agrostis canina) Liggend peyen gras, in het Latijn Gramen Caninum supinum, wordt in de gebouwde velden gevonden daar men het ander peien gras zoekt. Dit is een grasje wat neerligt en zijn halmen op de aarde verspreidt net zoals het gewone peien gras uit zijn wortels doet onder de aarde, de aren glinsteren uit het purper en zijn uitgespreid als die van gewoon beemdgras. De wortel is harig. Dit gewas is de schapen zeer aangenaam, zegt Lobel, maar is het zo dat het in zandig land groeit daar de zee aan komt dan is het zout en zuur als het gewone peiengras, anderszins is het de gewone peiengras van vorm gelijk, uitgezonderd dat zijn bladeren dikker en van bruinblauwe kleur zijn.

(Ammophila arenaria?) Klein geaard duinen lidgras brengt sommige bladeren van zeventien cm hoog en een kleine halm met een aartje voort zoals het klein hardachtig grasje. De wortel is lang als die van het lidgras. Dit heet Gramen Dunnense spicatum in het Latijn.

Ander klein duinen lidgras is het voor vermelde van bladeren, gewas en wortels gelijk, dan het brengt in plaats van zijn aren tussen de bladeren een schubachtig en kafachtig hoofdje voort.

Knobbelachtig of klisterachtig gras, (Alopecurus bulbosus) in het Latijn Gramen bulbosum of nodosum is zoet van smaak en wordt te Londen gebruikt en zeer krachtig gevonden. Het is een soort van knoopgras en op vele plaatsen niet zeer goed bekend, dan het groeit bij staande wateren in Savoye, Piedmont, Vlaanderen en Brabant, zegt Lobel.

Verandering. De meeste verandering is dat zijn wortels gewoonlijk geknobbeld of geknoopt zijn en als klistertjes opeen liggen.

Andere geslachten van gras. In de volgende kapittels zullen we meest alle andere bekende soorten van gras beschrijven.

Aard, kracht en werking.

De bladeren van gras zijn koud in de eerste graad, matig vochtig en droog. Het zaad is in sommige plaatsen koud in de eerste graad, zegt Galenus, en op de berg Parnassus is het drogend, dun van stof en bitterachtig.

De wortel van lidgras opent de verstopping van het ingewand en nieren zonder verhitting en een drank er van gekookt beneemt de verhitting van de blaas en in wijn gekookt en gedronken geneest de kwetsingen van de nieren en blaas.

Deze wortels zijn soms heel mals en geschikt om te eten. Zelfs in de dure tijden heeft men ze gedroogd en het meel of poeder er van met ander meel gemengd en er goed brood van gebakken door er wat meel van de wortel van Arum of kalfsvoet bij te doen en die te mengen, beslaan en te kneden met water daar rijst of pompoenen in gekookt waren.

Het zaad laat sterk water lossen en stopt de stoelgang en braken en water daar dat in gekookt is geneest de zeerheid van de blaas en de beten van de slangen.

Het kruid zelf groen gestoten en opgelegd stelpt het bloeden en geneest de wonden.

Om de tandpijn en lopende ogen te genezen wordt van sommige bij deze wortels honig en wijn gevoegd met een derde deel wierook, Myrrhe en peper en dan wederom gekookt in een koperen vat.

Het gedistilleerd water van de wortels van gras is in dezelfde gebreken zeer nuttig.

Dan het knoopgras is veel krachtiger om te laten plassen en de verstopping te openen dan het ander.

Die een verharde milt heeft die zal dit gras met zijn zaad in water koken en dat dikwijls warm op de milt leggen en zo opgelegd geneest het de koude plas ook.

Maar vele van deze krachten worden van Plinius aan het gras van Parnassus toegeschreven wat bladeren heeft als klimop en van ons elders beschreven zal worden.

Dit gras heet hondsgras, zegt men, omdat de honden dat eten en daarmee genezen.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/