Spergula

Over Spergula

Spurrie, vervolg Dodonaeus, vorm, peulen, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

HET XXVIII. CAPITEL.

Van Spuerie.

Ghedaente.

De Spuerie brenght voort dunne ronde gheknoopte steelkens, een spanne ofte eenen voet hoogh: aende knoopkens oft kniekens zijn de kleyne bladerkens als een stralende sterre rondomme staende ghevoeght, heel dun ende smal: op de soppen van de steelkens wassen kleyne witte bloemkens, die van de Alssen oft Muer ghelijckende: ende als die vergaen, soo komen daer ronde bollekens oft saedt-huyskens voort, gelijck aen ’t Vlas: daer in leydt het saedt, dat rondt is, swart, kleyn, iae kleyner dan Raep-saedt. De wortel is dun.

Plaetse.

Spuerie wordt in dese landen in veele ackers ende velden ghesaeyt, in sonderheydt omtrent den Herfst; ende wordt de Koeyen in den Winter ende in het beginsel van de Lente, als alle ander voeder verdaen, ende te kort ghekomen is, t’eten ghegheven.

Naem.

In Brabandt is dit ghewas van den ghemeynen man Spuerie gheheeten; ende daer nae in ’t Latijn Spergula: sommighe noemen ’t Polygalum, om dat het de Koeyen veel melcks doet krijgen. Het en is nochtans het Polygalon van Dioscorides niet; selfs het verschilt daer veel van.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Spuerie wordt meest ghesaeyt om dat het soo goeden voeder voor Ossen ende Koeyen is; ende de selve veel Melcks doet gheven, als voorseyt is: anders en heeftse gheene nuttigheydt oft kracht, die my bekent zy.

Dan veele zijnder die versekeren willen, dat Spuerie saedt inghenoemen, de waterachtighe ende slijmerighe overvloedigheden door het braecksel doet quijt worden, ende uyt den lijfve leydt. Het wordt nochtans de Hoenders ende de Duyven veel gegheven; de welcke het selve niet alleen sonder schade oft beroeringhe der maghen eten; maer oock (alsmen ghelooft) door het selve langh ghevoedt zijnde meer eyeren ende veel eer legghen.

BIIVOEGHSEL.

In Brabandt is de Spuerie seer ghemeyn: ende daer mede worden daer heele ackers besaeyt, mits dat de Koeyen het selve cruydt, soo geeren eten: sy bloeyt meest in Meye ende Braeckmaendt, ende oock in September oft October, nae dat het koren afghemaeyt is. Sy wordt Spery ende van sommighe Spurrie gheheeten: nochtans verschilt sy veel van de Spurgie, Springhcruydt oft Lathyris, die wy elders beschrijven. Lobel seydt datse in ’t Enghelsch Francke heet; in ’t Latijn Saginae Spergula oft Polygonon Tragi: de Hooghduytschen noemense Knawel; dan wy hebben elders een ander Knawel beschreven. By de ouders ende in de Apoteken is dit cruydt onbekent gheweest, soo het schijnt: ende daerom heeft het anders gheenen naem die wy weten. Het heet in ’t Latijn oock Spergula silvestris oft Aspergula silvestris, tot onderschil van de Aspergula odorata, anders Spergula odorata, dat is Welrieckende Walmeester, daer sy merckelijck van verschilt. Wt elcken krans van bladeren, die de steelen in de ronde omringen, spruyt somtijdts een enckel voetken oft dun steelken, daer noch vijf oft ses bladerkens om wassen, ende daer nae andere noch kleyner, alsoo eenen krans van dry oft vier rijen uytmaeckende. ‘Twelck in de andere dierghelijcke cruyden, als Walmeester, Walstroo ende Wilde Mee oock dickwijls ghesien wordt.

Noch van de Krachten.

Spuerie is uytermaten goedt teghen de kouwpisse oft droppelpisse: ende wordt van sommighe vrouwen oock ghebruyckt om veel melcks te krijghen.

Eenighe segghen datse de watersucht gheneest.

EYNDE VAN HET SEVENTIENSTE BOECK.

HET XXVIII. KAPITTEL.

Van spurrie. (Spergula arvensis)

Gedaante.

Spurrie brengt dunne ronde geknoopte steeltjes van zeventien of dertig cm hoog voort en aan de knoopjes of knietjes zijn de kleine bladertjes als een stralende ster rondom staande gevoegd, heel dun en smal en op de toppen van de steeltjes groeien kleine witte bloempjes die op die van alsem of muur lijken en als die vergaan komen er ronde bolletjes of zaadhuisjes voort net zoals aan het vlas en daarin ligt het zaad dat rond is, zwart en klein, ja kleiner dan raapzaad. De wortel is dun.

Plaats.

Spurrie wordt in deze landen in vele akkers en velden gezaaid en vooral omtrent de herfst en wordt de koeien in de winter en in het begin van de lente als alle ander voeder op is en te kort gekomen is te eten gegeven.

Naam.

In Brabant is dit gewas van de gewone man spuerie genoem en daarna in het Latijn Spergula, sommige noemen het Polygalum omdat het de koeien veel melk laat krijgen. Het is nochtans niet het Polygalon van Dioscorides, zelfs het verschilt er veel van.

Aard, kracht en werking.

Spurrie wordt meest gezaaid omdat het zo’n goed voer voor ossen en koeien is en die veel melk laat geven, als gezegd is, anders heeft het geen nuttigheid of kracht die me bekend is.

Dan vele zijn er die verzekeren willen dat spurriezaad ingenomen de waterachtig en slijmerige overvloedigheden door het braaksel laat kwijt worden en uit het lijf leidt. Het wordt nochtans veel aan de hoenders en duiven gegeven die het niet alleen zonder schade of beroering van de maag eten, maar ook (als men gelooft) daardoor lang gevoed zijn meer eieren en veel eerder leggen.

BIJVOEGING.

In Brabant is spurrie zeer algemeen en daarmee worden er hele akkers bezaaid omdat de koeien het kruid zo graag eten, ze bloeit meest in mei en juni en ook in september of oktober nadat het koren afgemaaid is. Ze wordt spery en van sommige spurrie genoemd, nochtans verschilt ze veel van de spurgie, springkruid of Lathyrus die we elders beschrijven. Lobel zegt dat ze in het Engels francke heet en in het Latijn Saginae Spergula of Polygonon Tragi, de Hoogduitsers noemen het Knawel, dan wij hebben elders een andere knawel beschreven. Bij de ouders en in de apotheken is dit kruid onbekend geweest, zo het schijnt, en daarom heeft het geen andere naam die wij weten. Het heet in het Latijn ook Spergula silvestris of Aspergula silvestris tot verschil van Aspergula odorata, anders Spergula odorata, dat is welriekende walmeester, daar ze merkelijk van verschilt. Uit elke krans van bladeren die de stelen in de rondte omringen spruit soms een enkel voetje of dun steeltje daar noch vijf of zes bladertjes om groeien en daarna andere noch kleinere en maken zo een krans van drie of vier rijen. Wat in de andere diergelijke kruiden als walmeester, walstro en wilde mee ook dikwijls gezien wordt.

Noch van de krachten.

Spurrie is uitermate goed tegen de koude plas of druppelplas en wordt van sommige vrouwen ook gebruikt om veel melk te krijgen.

Enige zeggen dat het de waterzucht geneest.

EINDE VAN HET ZEVENTIENDE BOEK.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/