Clinopodium
Over Clinopodium
Bergmunt, vorm, kruiden, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens. Cruydt-boeck, 1644.
Geschreven en omgezet door Nico Koomen.
HET XII. CAPITEL. Van de eerste soorte van Calamintha, Bergh-Calamintha gheheeten. Gheslachten. Nae de verdeylinghe van Dioscorides wordender dry gheslachten van Calamintha gevonden; van de welcke de eerste Bergh-Calamintha ghenoemt is; de andere is de Poleye seer gelijck: de vierde komt seer nae by de Wilde Munte oft Menthastrum. Dan wy sullen dese dry elck in een besonder Capitel beschrijven; ende eerst de Bergh-Calamintha. Ghedaente. Bergh-Calamintha is een leegh ende neder cruydt, selden hoogher dan eenen voedt, in vele scheutkens verdeylt: haer steelkens zijn vierkantigh, de welcke knoopkens schijnen te hebben; uyt elck een van de welcke twee rondachtighe bladerkens spruyten, teghen malkanderen overstaende, kleynder dan die van Basilicon ende Melisse, uyt een teer ende seer donsachtigh hayrigh wolleken alsoo wel als de steelkens beset, ende een weynigh grijsachtigh, soet van reuck. Het opperste van de steelkens is met wat purpurachtighe bloemen verciert: nae de welcke bruyn oft swartachtigh saet volght. De wortel is seer faselachtigh, ende des winters overblijvende. [134] Plaetse. Sy bemindt de berghen, ende besonderlijck de steenachtige, schaduwachtighe donckere steyle heuvelkens: op vele plaetsen van Italien, Vranckrijck ende Spaegnien, ende oock van andere landouwen, wort sy in ’t wilt ghevonden; dan in Nederlandt sietmense inde Cruydt-liefhebbers hoven van vremt saet voort-komen: waer de selve seer wel wast, ende haer selven lichtelijck saeydt. Tijdt. Dit cruydt is groen meest alle den Somer door, ende blijft by nae ’t gheheele iaer over; maer van Braeckmaent tot den Herfst geve ’t sijn bloemen ende saet. Naemen. Dit ghewas heeft sijnen naem in ’t Griecks Calaminthe gekregen, al ofmen seyde Schoone, Fraeye ende Nutte Munte. De Latijnen gheven ’t den selven naem, te weten Calamintha. Apuleius heeft het oock Menthastrum; maer t’ onrechte, gheheeten, ende verwerret de naemen van dese cruyden onder malkanderen heel onbescheedelijck. Dese eerste soorte van Calaminthe noemen wy Bergh-Calament; in ’t Latijn Calamintha montana: ende sy is by de Apotekers bekent met den naem van Calamenthum, oft oock Calamentum montanum; in ’t Fransch Calament. Aerd. Bergh-Calament is scherp ende brandende van smaeck, heet ende fijn van deelen, ende droogh, bynae in den derden graed, als Galenus betuyght: sy verteert de dunne vochtigheden; verbreydt ende verdeylt de grove ende dicke, ende maecktse dun. Kracht ende Werckinghe. Bergh-Calament g’ eten, oft anders inghenomen, alleen oft met Honigh-water ghedroncken, verwarmt merckelijck het lichaem, doet sweeten, ende verhit het gantsche lichaem, verdeelt ende verdrooght. Alle koude huyveringhen van de kortsen, die op eenen ghesetten tijdt pleghen te gaen ende te komen, blijven met het ghebruyck van dit cruydt achter: het selve doet het oock als ’t in olie ghesoden is, ende ’t lichaem daer mede bestreken wordt, ende wel neerstelijck ghewreven. Bergh-Calament in water oft wijn ghesoden, ende ghedroncken, lost de pisse, verweckt de maend-stonden van de vrouwen, ende iaeght af alsoo wel de levende als de doode vruchten; ’t selve doet sy oock met een pessarie van onder ghestelt, oft van buyten opgheleydt. In de selve maniere ghedroncken, is goet den ghenen die ghevallen, gesmeten, gescheurt oft geborsten zijn, om dat geronnen bloet te doen scheyden; ende oock den ghenen die kort van aedem zijn, ende verstoptheydt op de borst hebben, als Galenus betuyght; ende oock den ghenen die pijne ende weedom inden buyck hebben: ende helpt de cholera, dat is het ghedurigh gallachtigh braecken, ghemenght met eenen vloet van onder, als Dioscorides seght. Het is oock seer goedt teghen de Gheelsucht: want het suyvert ende opent de verstoptheden van de Lever ende Galblase. ’T selve cruydt met wijn te voren ingenomen, bewaert ende beschermt de menschen van alle hinderlijcke dinghen oft vergift; gedroncken zijnde oft van buyten op gheleydt, helpt de ghene die van de slanghen ghebeten zijn: selfs het veriaeght alle slanghen ende vergiftigh gedierte, waer dat sy ghestroyt oft ghebrandt wordt. Calament geneest de blaeuw gheslaghen oft gestooten leeden des lichaems, ende doet de swartheyt van de lijckteeckenen in haer gewoonelijcke witheyt veranderen, alsmen dat in wijn siedet, ende daer mede de vlecken ende lijckteekenen dickwijls wasschet; maer om dat selve te doen prijst Galenus meer datmen ’t noch versch ende groen zijnde daer op leydt, dan droogh oft dor. Met sout ende Honigh ghedroncken, oft met spijse ghesoden en g’ eten, doodt en iaeght af alle soorten van wormen, in wat plaetsen des lichaems dat sy ghegroeyt zijn. ’T sap van Bergh-Calament in de ooren ghedaen, doodt de wormen van de ooren. Plinius seght, dat ’t selve sap inde neusgaten gedaen, dat is met den neuse opwaerts ligghende inghedrupt, het overvloedigh bloeden stelpen kan. De wortel is van Dioscorides voor onnut ghehouden: dan den selven Plinius seght, dat die met Myrtus-saet in wijn ghesoden, ende laeuw daer mede ghegorgelt, gheneest de squinancie ende ghebreken der kelen. Calament ghestooten ende geleydt op de heupen, treckt buytenwaerts alle vochtigheden, ende verwarmt het gheheele lidt. ’T selve, als Paulus Egineta betuyght, met een klysterie ghebruyckt, is seer goedt teghen de pijne van de dijen. Dit selve cruydt dickwijls ghebruyckt ende g’ eten, is seer goedt de melaetsche menschen, indien sy daer op Weye van soet melck drincken, seght Dioscorides. Dan Apuleius schrijft oock, dat de bladeren dickwijls g’ eten, de melaetsche sonder twijfel ghenesen konnen. Diacalaminthes. Men maeckt van dit cruydt een Compositie oft Antidotus; die oock den toenaem van de Calament voert, van Galenus in ’t vierde boeck van de Bewaernisse des ghesontheydts beschreven: de welcke machtigh is niet alleen gheweldighlijck te verteeren ende te verdeylen; maer oock de maeghden, die haer suyveringhe ter rechter tijdt niet krijghen en konnen, te helpen; wel verstaende, alsmense eerst daer toe bereyt heeft met andere ghenees-middelen ende purgatien: want dese menghinghe kan met lanckheydt des tijdts, sonder eenigh gewelt, moeyelijckheydt, oft straffigheydt, de maendtstonden voordt doen komen. BIIVOEGHSEL. Dit cruydt wordt in Italien seer ghebruyckt, ende aldaer Calamento oft Mentuccia ghenoemt. Kracht. Het is soo scherp, dat het van buyten op gheleyt zijnde, eerst gheweldighlijcken verwarmt ende bijt, ende daer nae treckt de huyt af, ende doet het vleesch sweeren. Galenus heeft onder alle de soorten van Calament de Bergh-Calament ghepresen. Dan die menghelinghe, diemen Diacalamentum simplex ende compositum noemt, ende oock de Syroop van Calament, wordt van de Wilde ende Tamme Calament, van elcks even veel nemende, ghemaeckt; ende is in de voornoemde ghebreken nuttelijck ghevonden. Men maeckt een plaester oft papken van dit cruydt, als Dodoneus oock vermaent, ’t welckmen op de heupen leght in het flercijn, om de quade oft overvloedighe vochtigheydt van binnen nae buyten te trecken; maer dat doet het brandende ende verbluysterende de huyt, ende daer bleynen oft blaeren in makende. Ende al is ’t sake dat het seer krachtigh is om de maend-stonden te verwecken; nochtans doet het dat met sulcken ghewelt, dat de vrouwen dat niet en behooren te besighen, als sy in twijfelinghe van kindt-draghen zijn. [135] Als dit cruydt ghedrooght is, wordt het al te krachtigh om te doorsnijden, ende te gheweldigher ende ghereeder om te branden, maer alsdan soo wordt dat veel gebruyckt tegen de beten van de fenijnighe dieren; ghelijck alle brandende dinghen ghebruyckt worden, ende alle die heet ende scherp zijn, ende van fijne deelen, ende die lichtelijck van hooghe oft van buyten moghen nae hun trecken alle omligghende, iae diepe vochtigheden. Plinius seght, dat dit cruydt ghestooten gheleyt wordt op de fistels vander ooghen, ende versch zijnde, met een derdendeel broodts ghemenght met wat Azijns, op ‘t hoofdt gheleydt wordt, teghen de pijne van den hoofde. |
HET XII. KAPITTEL. Van de eerste soort van Calamintha, berg Calamintha genoemd. (Clinopodium nepeta subsp. glandulosum of montana) Geslachten. Naar de verdeling van Dioscorides worden er drie geslachten van Calamintha gevonden waarvan de eerste berg Calamintha genoemd wordt, de ander lijkt veel op polei, de vierde komt zeer dicht bij wilde munt of Menthastrum. Dan we zullen deze drie elk in een apart kapittel beschrijven en eerst de berg Calamintha. Gedaante. Berg Calamintha is een laag en neer kruid dat zelden hoger dan een dertig cm wordt en in vele scheutjes verdeeld is, haar steeltjes zijn vierkantig die knoopjes schijnen te hebben waaruit van elk twee rondachtige bladeren spruiten die tegenover elkaar staan, kleiner dan die van Basilicum en Melissa, uit een teer en zeer donsachtig harig wolletje net zo als de steeltjes bezet en wat grijsachtig, zoet van reuk. Het opperste van de steeltjes is met wat purperachtige bloemen versiert waarna bruin of zwartachtig zaad volgt. De wortel is zeer vezelachtig en blijft ‘s winters over. [134] Plaats. Ze bemint de bergen en vooral de steenachtige, schaduwachtige donkere steile heuveltjes op vele plaatsen van Italië, Frankrijk en Spanje en ook van andere landstreken wordt ze in het wild gevonden, dan in Nederland ziet men ze in de kruidliefhebbers hoven van vreemd zaad voortkomen waar het zeer goed groeit en zichzelf gemakkelijk zaait. Tijd. Dit kruid is meest de hele zomer door groen en blijft bijna het gehele jaar over, maar van juni tot de herfst geeft het zijn bloemen en zaad. Namen. Dit gewas heeft zijn naam in het Grieks Calaminthe gekregen als of men zei mooie, fraaie en nuttige munt. De Latijnen geven het dezelfde naam, te weten Calamintha. Apuleius heeft het ook Menthastrum genoemd, maar te onrechte en verwart de namen van deze kruiden onder elkaar heel verkeerd. Deze eerste soort van Calaminthe noemen we berg Calament, in het Latijn Calamintha montana en ze is bij de apothekers bekend met de naam van Calamenthum of ook Calamentum montanum, in het Frans calament. Aard. Berg calament is scherp en brandend van smaak, heet en fijn van delen en droog, bijna in de derde graad als Galenus betuigt, ze verteert de dunne vochtigheden en verbreidt en verdeelt de grove en dikke en maakt ze dun. Kracht en werking. Berg calament gegeten of anders ingenomen en alleen of met honigwater gedronken verwarmt opmerkelijk het lichaam en laat zweten en verhit het ganse lichaam, verdeelt en verdroogt. Alle koude huiveringen van koortsen die op een gezette tijd plegen te gaan en te komen blijven met het gebruik van dit kruid achter, hetzelfde doet het ook als het in olie gekookt is en het lichaam daarmee bestreken wordt en wel vlijtig gewreven. Bergh calament in water of wijn gekookt en gedronken lost de plas, verwekt de maandstonden van de vrouwen en jaagt zowel de levende als de dode vruchten af, hetzelfde doet ze ook met een pessarium van onder gesteld of van buiten opgelegd. Op dezelfde manier gedronken is het goed voor diegene die gevallen, gesmeten, gescheurd of geborsten zijn om dat gestolde bloed te laten scheiden en ook diegene die kort van adem zijn en verstopping op de borst hebben, als Galenus betuigt, en ook diegene die pijn en weedom in de buik hebben en helpt de cholera, dat is het steeds galachtig braken gemengd met een vloed van onder, als Dioscorides zegt. Het is ook zeer goed tegen de geelzucht, want het zuivert en opent de verstopping van de lever en galblaas. Hetzelfde kruid met wijn tevoren ingenomen bewaard en beschermt de mensen van alle hinderlijke dingen of vergif, gedronken of van buiten opgelegd en helpt diegene die van de slangen gebeten zijn, zelfs verjaagt het alle slangen en vergiftig gedierte waar ze gestrooid of gebrand wordt. Calament geneest de blauw geslagen of gestoten leden van het lichaam en laat de zwartheid van de liktekens in hun gewoonlijke witheid veranderen als men dat in wijn kookt en daarmee de vlekken en liktekens dikwijls wast, maar om dat te doen prijst Galenus meer dat men als het noch vers en groen is er op legt dan droog of dor. Met zout en honing gedronken of met spijs gekookt en gegeten doodt en jaagt af alle soorten van wormen in welke plaatsen van het lichaam dat ze gegroeid zijn. Het sap van berg calament in de oren gedaan doodt de wormen van de oren. Plinius zegt dat hetzelfde sap in de neusgaten gedaan, dat is met de neus omhoog liggend ingedruppeld, het overvloedig bloeden stelpen kan. De wortel is van Dioscorides voor onnut gehouden, dan dezelfde Plinius zegt dat die met myrtuszaad in wijn gekookt en lauw daarmee gorgelen de keelblaren en gebreken van de keel geneest. Calament gestampt en op de heupen gelegd trekt alle vochtigheden naar buiten en verwarmt het gehele lid. Hetzelfde, als Paulus Egineta betuigt, met een klysma gebruikt is zeer goed tegen de pijn van de dijen. Dit kruid dikwijls gebruikt en gegeten is zeer goed voor de melaatse mensen indien ze daarop wei van zoete melk drinken, zegt Dioscorides. Dan Apuleius schrijft ook dat de bladeren dikwijls gegeten de melaatse zonder twijfel genezen kunnen. Diacalaminthes. Men maakt van dit kruid een compositie of antidotus die ook de toenaam van de calament voert en van Galenus in het vierde boek van het behoud van de gezondheid beschreven is die machtig is en niet alleen om geweldig te verteren en te verdelen, maar ook de maagdom die haar zuivering niet op de goede tijd krijgen kunnen te helpen, wel verstaande als men ze eerst daartoe bereid heeft met andere geneesmiddelen en purgeringen, want deze menging kan men gebruiken zonder enig geweld, moeilijkheid of strafheid de maandstonden voort laten komen. BIJVOEGING. Dit kruid wordt in Italië zeer gebruikt en daar calamento of mentuccia genoemd. Kracht. Het is zo scherp dat als het van buiten opgelegd is eerst geweldig verwarmt en bijt en daarna trekt het de huid af en laat het vlees zweren. Galenus heeft onder alle soorten van calament de berg calament geprezen. Dan die menging die men Diacalamentum simplex en compositie noemt en ook de siroop van calament wordt van de wilde en tamme calament, van elk even veel nemen, gemaakt en is in de voornoemde gebreken nuttig gevonden. Men maakt men een pleister of papje van dit kruid, als Dodonaeus ook vermaant, wat men op de heupen legt in jicht om de kwade of overvloedige vochtigheid van binnen naar buiten te trekken, maar dat laat de huid banden en verblaren en daar bleinen of blaren in maken. En al is het zaak dat het zeer krachtig is om de maandstonden te verwekken, nochtans doet het dat met zo’n geweld dat de vrouwen dat niet behoren te gebruiken als ze twijfelen of ze in verwachting zijn. [135] Als dit kruid gedroogd is wordt het al te krachtig om te doorsnijden en te geweldig en gereed om te branden, maar dan wordt dat veel gebruikt tegen de beten van de venijnige dieren zoals alle brandende dingen gebruikt worden en allen die heet en scherp zijn en van fijne delen en die gemakkelijk van hoog of van buiten alle omliggende, ja diepe vochtigheden naar zich mogen trekken. Plinius zegt dat dit kruid gestampt gelegd wordt op de fistels van de ogen en als het vers is met een derdedeel brood gemengd wordt met wat azijn op het hoofd gelegd wordt tegen de pijn van het hoofd. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/