Petroselinum
Over Petroselinum
Peterselie, vervolg Dodonaeus, vorm, kruiden, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
HET VIJFDE DEEL. Het vier-en-twintighste Boeck. Van de Vleesch-cruyden oft Sause-cruyden, als Peterselie, Kervel, Kersse, Mostaert, ende meer andere dierghelijcke VOOR-REDEN. In dit vier-en-twintighste Boeck moeten wy handelen van de andere moes-cruyden ende haer mede-soorten, die ons overbleven zijn; te weten van de ghene die meer ghesaeyt ende gheoeffent worden, om de andere spijsen eenighe smaeckelijckheyt te gheven, ende de selve voor een sause oft inleydinghe te strecken, dan om den mensche eenighe onderhoudinghe des bloets te doen, oft eenigh voedtsel by te brenghen. Want al is ’t saecke datter veele van dese cruyden zijn, die soo groote scherpigheydt oft bijtachtigheydt in haer hebben, dat sy om dieswille eyghentlijck voor gheen moescruyden ghehouden en worden, ende datmense seer selden alleen pleegh te eten, ghelijckmen de Beete, Koolen ende meer andere dierghelijcke moescruyden doet: nochtans en moesten noch en moghten sy van ons nergens elders dan onder het ghetal van de Moescruyden ghestelt ende beschreven worden; aenghesien dat sy in de Keucken veel ghebruyckt worden, ende de spijsen dickwijls eenen beteren ende aenghenaemeren smaeck doen krijghen, ende den mondt ende de maghe behaeghlijcker, ende het gantsche lichaem ghesonder ende nuttelijcker doen worden. Sulcks zijn de Peterselie, den Mostaert, de Rakette, de Kersse, ende veele andere dierghelijcke cruyden, diemen nimmermeer alleen oft bijsonderlijck en pleegh te eten, maer by andere spijsen, als Vleesch-cruydt oft als een Sause vermenght; waer by ghedaen zijnde, verbeteren sy de ghebreken die daer in zijn, oft sy vervoorderen de verdouwinghe ende verteeringhe die in de maghe gheschiedt, oft doen de slappe, walghende ende onlustighe maghe wederom gretigh worden, ende den verloren appetijt ende etens lust wederom krijghen ende langh behouden. |
HET VIJFDE DEEL. Het vier en twintigste boek. Van de vleeskruiden of sauskruiden zoals peterselie, kervel, kers, mosterd en meer andere diergelijke VOORREDEN. In dit vier en twintigste boek moeten we handelen van de andere moeskruiden en haar medesoorten die ons overbleven zijn, te weten van diegene die meer gezaaid en geteeld worden om de andere spijzen enige smakelijkheid te geven en die voor een saus of inleiding te strekken dan om de mens enige onderhoud van het bloed te doen of enig voedsel bij te brengen. Want al is het zo dat er vele van deze kruiden zijn die zo’n grote scherpte of bijten in zich hebben dat ze daarom eigenlijk niet voor moeskruiden gehouden worden en dat men ze zeer zelden alleen plag te eten net zoals men de biet, kolen en meer andere diergelijke moeskruiden doet, nochtans moeten en mogen ze van ons nergens elders dan onder het getal van de moeskruiden gesteld en beschreven worden aangezien dat ze in de keuken veel gebruikt worden en de spijzen dikwijls een betere en aangenamere smaak laten krijgen en de mond en de maag behaaglijker en het ganse lichaam gezonder en nuttiger laten worden. Zulks zijn de peterselie, mosterd, raket, kers en vele andere diergelijke kruiden die men nimmermeer alleen of apart plag te eten maar bij andere spijzen als vleeskruid of als een saus vermengt en als ze daarbij gedaan zijn verbeteren ze de gebreken die daarin zijn of ze bevorderen het verduwen en verteren die in de maag gebeurt of laten de slappe, walgende en onlustige maag wederom gretig worden en de verloren appetijt en eetlust wederom krijgen en lang behouden. |
Geschreven en opgezet door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
HET I. CAPITEL. Van Ghemeyne Peterselie. Gheslacht. De gheslachten van Apium oft Eppe zijn veelerhande: dan die sullen wy allegader bijsonderlijck beschrijven; doch eerst vande Peterselie oft Hof-Eppe sprekende; de welcke de ghemeynste ende meest bekende soorte van allen is. Ghedaente. De Ghemeyne Peterselie heeft schoon groene bladeren, van veele kleyne aen een hanghende bladerkens versamelt; de welcke meestendeel in drijerhande kervinghen diep ghesneden, rondom de kanten oock saeghs-ghewijs ghekertelt oft ghetandt zijn. Den steel is meer dan anderhalven voet hoogh, dun, rondt, wat ghevoort oft ghestreept: op wiens tsoppen wassen kleyne kroonkens oft kranskens, voortbrenghende bijster kleyne bloemkens, ende daer nae kleyn rondtachtigh saedt, wat scherpachtigh op de tonghe. De wortel is wit ende langhachtigh, lieflijck van smaeck. Plaetse. Peterselie wordt in de moeshoven ghesaeyt; ende wast soo wel in kouden als in warmen grondt, als die eerde van selfs vocht is, oft door dickwijls begieten sulcks wordt: want sy bemint de waterachtighe plaetsen, ende verheught haer in nattigheydt: daerom aerdt sy seer wel omtrent de beecken ende fonteynen. Ende sy wast in sommighe broeckighe plaetsen van Hooghduytschlandt van selfs, als Fuchsius schrijft. Tijdt. De Peterselie magh wel vroegh ghesaeyt worden; dan sy komt nochtans seer spaey ende traeghelijck voort; in de Somer maghmen haer loof wel dickwijls afsnijden om in spijse te ghebruycken: want den steel en komt niet voor het tweede iaer voort: ende dan bloeydtse in Braeckmaendt; ende in Hoymaendt oft Oogstmaendt wordt haer saedt volkomen rijp. Naem. Alle de gheslachten van cruyden, diemen in ’t Latijn Apium noemt, dat is in onse tael Eppe, worden in ’t Griecks Selinon gheheeten: maer het teghenwoordigh gheslacht heet Selinon cepaeon, [1086] op ’t Latijnsch Apium hortense, dat is Hof-Eppe. De Apotekers ende den ghemeynen man noemen ’t Petroselinum; ende daer nae heet het in Nederduytschlandt Peterselie; in Hooghduytschlandt Petersilgen ende Peterlin; in Vranckrijck Du Persil; in Enghelandt Persele; in Behemen Petruzel; in Italien Petrosello; in Spaegnien Perexil, Iulinen ende Salsa. Het en is nochtans het oprecht Petroselinum niet, dat op de steenachtighe plaetsen groeyt, ende daer nae Petroselinon, dat is Steen-Eppe, genoemt wordt; van ’t welcke het beste is ’t ghene dat in Macedonien wast. Daerom dwalen de ghene die meynen, dat dese onse Hof-Eppe oft Peterselie van het oprecht Petroselinum nerghens in en verschilt dan alleen in de oeffeninghe; ende dat het een in de hoven wast, ende het ander in ’t wildt op dorren ende steenachtighen grondt; ende dat haer onderschil alleen gheleghen is in ’t ghene dat het Tam gheslacht onstercker ende slapper in ’t wercken is, ende het wilt stercker ende gheweldigher: ghelijckmen ghemeynlijck siet dat de wilde cruyden krachtigher ende stercker pleghen te wesen dan de Tamme, ende die in de hoven wassen. Aerd, Kracht ende Werckinghe. De Ghemeyne Peterselie, dat is Hof-Eppe, is warm ende droogh van aerdt, sonderlinghe het saedt, dat meer verwarmende ende drooght dan de bladeren oft wortelen, als wesende warm tot in den tweeden graed, ende droogh tot schier in den derden. De wortel en is maer matelijcken ende redelijcken warm. De bladeren van Ghemeyne Peterselie hebben een sonderlinghe lieflijckheydt van smaeck, om by andere spijsen te doen, als Plinius betuyght in ‘t 11.capitel van het 10.boeck: want met het vleeschsop ende ander nat ghesoden, drijven daer boven op, ende maecken dat behaeghlijck om sien, bevallijck van smaeck, ende daer beneffens oock seer bequaem om de verstoptheden te openen, ’t water te verwecken, ende ghemackelijck te doen rijsen. De wortelen van dese Peterselie in water oft vleeschsop ghesoden ende ghegeten, doen ’t selve oock seer bequaemelijck; ende zijn daer toe den monde seer behaeghlijck ende aenghenaem, ende de maghe seer goedt ende bequaem; ende het gantsche lichaem seer nut: want syopenen de verstoptheydt van de lever, van de nieren, ende van alle de inwendighe leden; ende doen de pisse lossen, den steen ende ’t graveel rijsen ende afgaen; ende sy wederstaen alle fenijn. Het saedt van Peterselie en wordt soo veel in de spijse niet ghebruyckt, als de bladeren oft wortelen; maer nochtans is het bequaemer om in de medicijne te gebruycken: want het is tot alle de voorseyde ghebreken alsoo goedt, iae beter dan de wortelen: ende het maeckt dun, opent alle verstoptheden, drijft de pisse af, ontdoet ende breeckt den steen ende ’t graveel van de nieren ende blase; daer-en-boven soo doet het oock scheyden alle winden ende opblasinghen: is bequaem om de watersucht te ghenesen: verweckt de maendtstonden, drijft de levende ende doode vrucht ende naegheboorte af. ‘Tselve saedt wordt oock seer gepresen teghen den verouderden hoest, in alle leckinghen ende Electuarien ghedaen, die daer toe dienstelijck zijn. Het wederstaet oock allerley verghift; ende daerom wordt het in de Theriakelen vermenght. BIIVOEGHSEL. De bloemkens van dese Tamme Peterselie zijn witachtigh oft bleeck geel. Men noemtse ghemeynlijck in ’t Latijn Petroselinum officinarum aut vulgare; ende schijnt te wesen het Macedonico der Griecken van hedensdaeghs, daer Bellonius van spreeckt. Het saedt is tamelijcken goedt van reuck; ende pleegh in de Apoteken veel geacht te worden; ende als het wel rijp zijnde vergadert wordt, dan kan het wel vijf iaer goedt blijven sonder te bederven. In Italien heet sy Petrosemelo, Pitrosello ende Apio hortense; ende sy maecken daer twee soorten van, te weten een Manneken, Petrosemolo maschio, dat bruyner groene bladeren heeft, met een korte wortel; het ander oft het ghemeynste heet Wijfken, oft Petrosemolo femina. Sommighe Hoveniers hebben een wetenschap om de Peterselie heel brede bladeren te doen krijghen; ende daer van schrijft Columella aldus: Om de Peterselie breeder bladeren te doen krijghen, salmen van het saedt, soo veel alsmen met dry vingheren vatten kan, tsamen in een doecksken, dat ijdel gheweven is, oft wijt van een staende draeyen heeft, binden, ende soo in een groefken legghen, ende met aerde bedecken. Sy wetense oock ghekronckelde bladeren te doen krijghen; ’t welck ons den selven Columna oock leert, segghende aldus: Kroockt, breeckt oft pelt het saedt in eenen Vijsel met eenen Wilghen stamper: doet dat in een heel hayrigh doecksken, ende begraeft het soo. Oft alleenlijck salmen de Peterselie, als sy eerst uytspruyt, met een Rolle oft Cylinder overstrijcken, oft met een platte planck oft breedt berdt wat kloppen, ende nederhouwen. Daer is nochtans een oprecht Ghekronckelde Peterselie van Lobel vermaent geweest, in ’t Latijn Petroselinum crispum oft Apium hortense crispum gheheeten, de welcken in ’t wildt groeyt op sommighe berghen, hebbende kleyner ende eelder ghesneden bladeren, met ghekronckelde kanten. Sulcke Peterselie aerdet in de hoven van Nederlandt oock seer wel; ende wordt daer soo groot ende weeldigh als de Ghemeyne Peterselie; uytghenomen, dat de bladeren ghekronckelt zijn, ende de Filipendula eenighsins ghelijcken. Sulcks is het Apium Sardum. Allergrootste Hof-Peterselie, in ’t Latijn Apium hortense maximum verschilt van de ghemeyne nerghens in, dan alleen datse seer hoogh op schiet, ende seer breedt uytghespreydt wordt. Buselinum Plinij is onse ghemeyne Peterselie ghelijck van wesen ende krachten: dan de steelen zijn dicker ende korter, ende de wortels zijn rosser. Selinum oft Apium der ouders, meynt Fabius Columna, en was anders niet dan onse ghemeyne Peterselie. Apium Cicutaceum is grooter dan Hipposelinum self; ende stinckt wat, ende en is niet wel bequaem om t’eten. Apium Catalonicum, Gallicum, Syriacum, Anglicanum ende Turcicum zijn alle mede-soorten van ghemeyne Peterselie ende moghen voor het recht Apium der ouders ghebruyckt worden. Noch van de krachten. De Peterselie is self hardt om verdouwen: daerom pleeghse van veele geten te worden tusschen ander spijse; ende dan doetse de selve verteeren, ende maeckt lust oft begheerte om eten: maer stopt den buyck, ende doet braecken; ende is het ghesicht schadelijck; ende en behoort van gheen heete menschen geten te worden; noch oock van de vrouwen die kinders suyghen, om dat sy het soch vermindert; sommighe verbiedense oock de ghene die de vallende sieckte onderhevigh zijn. De vochtighe koude menschen moghense vrijelijcker gebruycken; ende in de selve vermeerdert sy den bijslapens lust. Andere houden voor seker, dat Peterselie door haer doordringhende kracht in alle haer deelen seer nuttelijck ghebruyckt sal worden van alle menschen, om dat sy soo goedt is teghen den steen ende graveel; want (segghen sy) men vindt luttel menschen die gheenen steen oft graveel en hebben, het zy luttel oft veel. Hierom raden sy, datmen dit cruydt, ende oock de wortelen met vleesch ende visch eet: ende segghen, dat de wortel beter is ghesoden dan rauw, ende het cruydt beter rauw dan ghesoden. Andere drincken het sap uyt de versche bladeren ghestooten. Endemen bevindt, dat een handtsvol tseffens van dese bladeren, in eenen pot biers oft waters eenen nacht langh soo koudt te weycken ghestelt, ende daer van ‘smorghens ghedroncken heel vroegh, eermen ontbijt oft iet eet, de steenen oft het graveel uyt de nieren ende blase drijft, ende veele menschen van den rijsenden steen verlost heeft, die in andere stercker oft meer gheachte dinghen gheen bate ghevonden en hadden. Andere segghen, dat salaet ghemaeckt van Peterselie ende Sulcker, oft Lattouwe, Water-Kersse ende Porceleyne, met olie ende Azijn, seer goedt is teghen allerley kortsen. Peterselie veel geten, beneemt den quaeden aedem, in sonderheydt in de ghene die te veel wijns ghedroncken, oft te veel Loocks ghegeten hebben. Daerom sullen de ghene, die eenen stinckende aedem hebben, dese bladeren alleen oft met Keule vermenght, dickwijls moghen knauwen, oft in den monde houden. Sap van Peterselie met Azijn uytghedouwt, ende met wat souts ghemenght, voordert de vrouwen die in arbeyt zijn van kinde. Dit sap met wijn in de ooren ghedruypt, versoet de pijne van de selve. Een plaester van Peterselie-bladers met de kruyme van witte broodt ghemaeckt, verdrijft de quade zeerigheydt, ende de gheswillen van de borsten die met gheklontert melck verladen zijn; ende versoet den brandt van de maghe, gheneest de roode gheswollen ooghen: verdrooght het soch van de vrouwen die van kinde gheleghen zijn. De selve bladers in een panne met Boter gheroost, ende opgheleydt, doen al ’t selve. Peterselie, als een stovinghe ghebruyckt, stilt de Colijcke ende pijne der lendenen;’t selve doet het sap van de wortelen met wijn ghedroncken. Saedt van Peterselie geten beneemt de swillinghe van de maghe; ende is goedt ghenut de gheswollen menschen; want het verdrooght ende doordringht de quade vochtigheydt; ende hierom is het sonderlinghen goedt ghenut de melaedsche menschen; suyvert de lever ende galblase; ende beneemt de pijne in de lendenen ende blase. ‘Tselve saedt is goet ghenomen teghen het Quicksilver, Lithargyrien oft Silverschuym, ende dierghelijck verghift. Dit selve saedt ghestooten, gheneest de quade ruydigheydt ende zeerigheydt, daer op gheleydt, in sonderheydt die aen den mondt komt, met water vermenght. Maer het water, daer dit saedt in ghesoden is, met wit van een Ey ghemenght, doet scheyden de blauw gheslaghen placken ende buylen. Sommighe Apotekers achten dit saedt meer dan eenigh van alle de saden diemen voor Petroselinum Macedonicum houdt. Dit selve saedt geten eermen gaet drincken, belet de dronckenschap. Voorts de groene bladers van Peterselie in de staende wateren oft Vijvers ghestroyt, doen de siecke Visschen wederom bekomen ende verquicken. [1087] De wortel van Peterselie Manneken, te weten die bruyner groene bladeren heeft, geten zijnde, doet wormen in den buyck groeyen, ende maeckt de menschen onvruchtbaer, soo men seydt. |
HET I. KAPITTEL. Van gewone peterselie. (Petroselinum segetum en Petroselinum crispum) Geslacht. De geslachten van Apium of eppe zijn veelvormig, dan die zullen we allen apart beschrijven, doch eerst van peterselie of hofeppe spreken die de gewoonste en meest bekende soort van allen is. Gedaante. De gewone peterselie heeft mooi groene bladeren die van vele kleine aaneen hangende bladertjes verzameld zijn die meestal in drie kerven diep gesneden en rondom de kanten ook zaagvormig gekarteld of getand zijn. De steel is meer dan vijf en veertig cm hoog, dun, rond en wat gevoord of gestreept op wiens toppen kleine kroontjes of kransjes groeien die bijster kleine bloempjes voortbrengen en daarna klein rondachtig zaad dat wat scherpachtig op de tong is. De wortel is wit en langachtig en lieflijk van smaak. Plaats. Peterselie wordt in de moeshoven gezaaid en groeit zowel in koude als in warme grond als die aarde vanzelf vochtig is of door dikwijls begieten zulks wordt want ze bemint de waterachtige plaatsen en verheugt zich in nattigheid en daarom aardt ze zeer goed omtrent de beken en fonteinen. En ze groeit in sommige broekachtige plaatsen van Hoogduitsland vanzelf, als Fuchsius schrijft. Tijd. Peterselie mag wel vroeg gezaaid worden, dan ze komt nochtans zeer laat en traag voort, in de zomer mag men haar loof wel dikwijls afsnijden om in spijs te gebruiken want de steel komt niet voor het tweede jaar voort en dan bloeit ze in juni en in juli of augustus wordt haar zaad volkomen rijp. Naam. Alle geslachten van kruiden die men in het Latijn Apium noemt, dat is in onze taal eppe, worden in het Grieks Selinon genoemd, maar het tegenwoordig geslacht heet Selinon cepaeon en [1086] op het Latijn Apium hortense, dat is hofeppe. De apothekers en de gewone man noemen het Petroselinum en daarnaar heet het in Nederduitsland peterselie, in Hoogduitsland Petersilgen en Peterlin, in Frankrijk du persil, in Engeland persele, in Bohemen Petruzel, in Italië petrosello, in Spanje perexil, julinen en salsa. Het is nochtans niet het echte Petroselinum dat op de steenachtige plaatsen groeit en daarnaar Petroselinon, dat is steeneppe, genoemd wordt waarvan het beste is hetgeen dat in Macedonië groeit. Daarom dwalen diegene die menen dat deze onze hofeppe of peterselie van het echte Petroselinum nergens in verschilt dan alleen in de teelt en dat het ene in de hoven groeit en het ander in het wild op dorre en steenachtige grond en dat hun verschil alleen gelegen is in hetgeen dat het tamme geslacht zwakker en slapper in het werken is en het wilde sterker en geweldiger net zoals men ziet dat de wilde kruiden krachtiger en sterker plegen te wezen dan de tamme en die in de hoven groeien. Aard, kracht en werking. De gewone peterselie, dat is hofeppe, is warm en droog van aard en vooral het zaad dat meer verwarmt en droogt dan de bladeren of wortels die warm tot in de tweede graad zijn en droog tot vrijwel in de derde. De wortel is maar matig en redelijk warm. De bladeren van gewone peterselie hebben een bijzondere lieflijkheid van smaak om bij andere spijzen te doen, als Plinius betuigt in het 11de kapittel van het 10de boek, want met het vleessap en ander nat gekookt drijven ze er boven op en maken dat behaaglijk om te zien, bevallig van smaak en daarnaast ook zeer geschikt om de verstoppingen te openen, het water te verwekken en gemakkelijk te laten rijzen. De wortels van deze peterselie in water of vleessap gekookt en gegeten doen hetzelfde ook zeer goed en zijn daartoe voor de mond zeer behaaglijk en aangenaam en de maag zeer goed en geschikt en het ganse lichaam zeer nuttig want ze openen de verstopping van de lever, van de nieren en van alle inwendige leden en laten de plas lossen, de steen en het niergruis rijzen en afgaan en ze weerstaan alle venijn. Het zaad van peterselie wordt niet zoveel in de spijs gebruikt als de bladeren of wortels, maar nochtans is het beter om in de medicijnen te gebruiken want het is tot alle voor vermelde gebreken alzo goed, ja beter dan de wortels en het maakt dun, opent alle verstoppingen, drijft de plas af en ontdoet en breekt de steen en niergruis van de nieren en blaas en daarboven zo laat het ook alle winden en opblazingen scheiden en is geschikt om de waterzucht te genezen, verwekt de maandstonden, drijft de levende en dode vrucht en nageboorte af. Hetzelfde zaad wordt ook zeer geprezen tegen de verouderde hoest, in alle likkingen en Electuarien gedaan die daartoe dienstbaar zijn. Het weerstaat ook allerlei vergif en daarom wordt het in de teriakels vermengd. BIJVOEGING. De bloempjes van deze tamme peterselie zijn witachtig of bleek geel. Men noemt ze gewoonlijk in het Latijn Petroselinum officinarum aut vulgare en schijnt het Macedonico van de Grieken van tegenwoordig te wezen daar Bellonius van spreekt. Het zaad is tamelijk goed van reuk en plag in de apotheken veel geacht te worden en als het goed rijp is verzameld wordt dan kan het wel vijf jaar goed blijven zonder te bederven. In Italië heet ze petrosemelo, pitrosello en Apio hortense en ze maken er twee soorten van, te weten een mannetje, petrosemolo maschio, dat bruiner groene bladeren heeft met een korte wortel en het ander of het gewoonste heet wijfje of petrosemolo femina. Sommige hoveniers hebben een wetenschap om peterselie heel brede bladeren te laten krijgen en daarvan schrijft Columella aldus: ‘Om de peterselie bredere bladeren te laten krijgen zal men van het zaad zoveel als men met drie vingers vatten kan tezamen in een doekje dat los geweven is of wijdt vaneen staande draden heeft binden en zo in een groefje leggen en met aarde bedekken’. Ze weten het ook gekronkelde bladeren te laten krijgen wat ons dezelfde Columna ook leert en zegt aldus: ‘Krak het, breek het of pel het zaad in een vijzel met een wilgen stamper en doe dat in een heel harig doekje en begraaf het zo’. Of zal men alleen de peterselie als ze net uitspruit met een rol of cilinder bestrijken of met een platte plank of breed bord wat kloppen en neerhouwen. (Petroselinum crispum) Daar is nochtans een echte gekronkelde peterselie van Lobel vermaand geweest, in het Latijn Petroselinum crispum of Apium hortense crispum genoemd, die in het wild op sommige bergen groeit en heeft kleiner en ijler gesneden bladeren met gekronkelde kanten. Zulke peterselie aardt in de hoven van Nederland ook zeer goed en wordt daar zo groot en weelderig als de gewone peterselie, uitgezonderd dat de bladeren gekronkeld zijn en op Filipendula enigszins lijken. Zulks is het Apium Sardum. Allergrootste hofpeterselie, in het Latijn Apium hortense maximum verschilt van de gewone nergens in dan alleen dat ze zeer hoog opschiet en zeer breed uitgespreid wordt. Buselinum Plinij is onze gewone peterselie gelijk van wezen en krachten, dan de stelen zijn dikker en korter en de wortels zijn rosser. Selinum of Apium van de ouders, meent Fabius Columna, was niets anders dan onze gewone peterselie. Apium Cicutaceum is groter dan Hipposelinum zelf en stinkt wat en is niet goed geschikt om te eten. Apium Catalonicum, Gallicum, Syriacum, Anglicanum en Turcicum zijn alle medesoorten van gewone peterselie en mogen voor het echt Apium van de ouders gebruikt worden. Noch van de krachten. Peterselie is zelf hard om te verteren en daarom plag ze van velen gegeten te worden tussen ander spijs en dan laat ze die verteren en maakt lust of begeerte om te eten, maar stopt de buik en laat braken en is het gezicht schadelijk en behoort van geen hete mensen gegeten te worden, noch ook van de vrouwen die kinderen zuigen omdat ze het zog vermindert en sommige verbieden ze ook diegene die aan de vallende ziekte onderhevig zijn. De vochtige koude mensen mogen ze vrijer gebruiken en in die vermeerdert ze de bijslapen lust. Andere houden voor zeker dat peterselie door haar doordringende kracht in al haar delen zeer nuttig gebruikt zal worden van alle mensen omdat ze zo goed is tegen de steen en niergruis, want (zeggen ze) men vindt weinig mensen die geen steen of niergruis hebben, hetzij weinig of veel. Hierom raden ze aan dat men dit kruid en ook de wortels met vlees en vis eet en zeggen dat de wortel beter is gekookt dan rauw en het kruid beter rauw dan gekookt. Andere drinken het sap dat uit de verse bladeren gestoten is. En men bevindt dat een handvol tegelijk van deze bladeren die in een pot bier of water een nacht lang zo koud te weken gesteld zijn en daarvan ‘s morgens gedronken heel vroeg eer men ontbijt of iets eet de stenen of het niergruis uit de nieren en blaas drijft en vele mensen van de rijzende steen verlost heeft die in andere sterkere of meer geachte dingen geen baat gevonden hadden. Andere zeggen dat salade gemaakt van peterselie en zuring of sla, kers en postelein en met olie en azijn zeer goed is tegen allerlei koortsen. Peterselie veel gegeten beneemt de kwade adem en vooral in diegene die te veel wijn gedronken of te veel look gegeten hebben. Daarom zullen diegene die een stinkende adem hebben deze bladeren alleen of met bonenkruid vermengt dikwijls mogen kauwen of in de mond houden. Sap van peterselie met azijn uitgeduwd en met wat zout gemengd bevordert de vrouwen die in arbeid van kind zijn. Dit sap met wijn in de oren gedrupt verzoet de pijn er van. Een pleister van peterseliebladeren met kruim van witte brood gemaakt verdrijft de kwade zeerheid en de gezwellen van de borsten die met geklonterd melk verladen zijn en verzoet de brand van de maag, geneest de rode gezwollen ogen, verdroogt het zog van de vrouwen die van kind geleegd zijn. Die bladeren in een pan met boter geroosterd en opgelegd doen al hetzelfde. Peterselie als een stoving gebruikt stilt de maagpijn en pijn van de lendenen en hetzelfde doet het sap van de wortels met wijn gedronken. Zaad van peterselie gegeten beneemt de zwelling van de maag en is goed genuttigd de gezwollen mensen want het verdroogt en doordringt de kwade vochtigheid en hierom is het bijzonder goed door melaatse mensen genuttigd, zuivert de lever en galblaas en beneemt de pijn in de lendenen en blaas. Hetzelfde zaad is goed genomen tegen het kwikzilver, lithargyrie of zilverschuim en diergelijk vergif. Dit zaad gestoten geneest de kwade ruigheid en zeerheid, er op gelegd en vooral die aan de mond komt, met water vermengt. Maar het water daar dit zaad in gekookt is met wit van een ei gemengd laat de blauw geslagen plekken en builen scheiden. Sommige apothekers achten dit zaad meer dan enig van alle zaden die men voor Petroselinum Macedonicum houdt. Dit zaad gegeten eer men gaat drinken belet de dronkenschap. Voorts de groene bladeren van peterselie in de staande wateren of vijvers gestrooid laten de zieke vissen wederom bekomen en verkwikken. [1087] De wortel van peterselie mannetje, te weten die bruiner groene bladeren heeft, gegeten laat wormen in de buik groeien en maakt de mensen onvruchtbaar, zo men zegt. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/