Cercis

Over Cercis

Judasboom, vervolg Dodonaeus, vorm, heesters, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

HET XXVIII. CAPITEL.

Van Iudas-boom.

Ghedaente.

De Arbos-Jude moet oock onder de heesters ghestelt ende ghetelt worden: want sy en wordt nimmermeer groot oft boomachtigh, ten zy datse langh ende veel gheoeffent wordt; want dan schietse somtijdts recht op, ende wordt tamelijcke hoogh, als eenen anderen boom. Sy geeft uyt een houtachtighe struyck verscheyden dunne rijskens, met bruyn peersche schorssen bedeckt; ende daer uyt komen de bloemen, op korte steelkens staende, van ghedaente de ghemeyne Erwten-bloemen gelijckende, maer schoon purpur roodt van verwe; somtijdts oock wit, maer dan is de voorseyde schorsse van de dunne tackskens oock witachtigh ende niet peersch van verwe. De bladeren zijn rondt, de bladeren van Mans-oor oft Asarum niet seer onghelijck, doch sachter, dunner ende bleecker groen. Als de bloemen gheresen zijn, soo volghen daer hauwkens oft saedt-huyskens nae, de dickte ende lenghde van eenen vingher hebbende, plat, dun ende dicht in een ghedouwt, ende daer in schuylt plat ende hardt saedt als Linsen.

Plaetse.

Dit boomachtigh ghewas groeyt in sommighe landen van Spaegnien tusschen de hegghen ende haghen; men vindt het oock veel op de gheberghten van Italien, ende van Languedock.

Tijdt.

De bloemen van dit ghewas komen heel vroegh voort, langh voor de bladeren: de hauwkens met haer saedt worden in den Somer rijp. (1232)

Naem.

Dese heester oft boomachtige struyck wordt gemeynlijck Arbor Iudae, dat is in onse tael Judas-boom, geheeten. Sommighe willense Sycomoros noemen, te weten om dat haer bloemkens ende hauwkens van de dickste tackskens nederwaerts af hanghen: maer de oprechte Sycomorus is van bladeren den ghemeynen Vijge-boom ghelijck, ende van vruchten denMoerbesie-boom: waer nae dat sy oock haeren naem voert. Andere noemen dese heester Cercis, daer Theophrastis met de volgende woorden van spreeckt: De Cercis, seydt hy, brenght haer vrucht in hauwkens voort. Welcke woorden soo luttel zijn, datmen daer uyt niet sekers besluyten en magh; ghemerckt datter veelerhande heesteren ghevonden worden, wiens vruchten in hauwkens voortkomen. De Fransoysen noemen desen Judas-boom Guainier; als ofmen Vaginula oft Scheeken seyde: meest alle de Spaegniaerts heeten hem Algorono loco, dat is Siliqua silvestris oft Siliqua fatua; in onse tael Wilde oft Sotte hauwe; andere Spaegniaerts noemen hem Arbol d’amor, dat is Boom der liefden, om dat dit soo fraeyen ende lieffelijcken gewas is.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

De krachten van dit ghewas zijn onbekent ende onversocht. Want aengaende dat Matthiolus dat selve alle de krachten van Acacia toeschrijft, ende dat oock voor de oprechte Acacia houdt, segghende dat het met doornen oft stekelinghen beset is, dat selve is onwaerachtigh, ende strijdt teghen alle reden.

BIIVOEGHSEL.

Al is ’t saecke dat dit ghewas seer veel te vinden is op de vette heuvels van Verone, in Toscana, ende veele plaetsen van ’t Rijck van Napels, iae heel Italien door, nochtans soo heet Lobel ’t selve Arbor Iudae Monspelliensium, om dat het veel by Montpelliers wast: andere heeten ’t in ’t Spaensch Algarovo bravo; in ’t Fransch Gaines oft Guaines: Lobel noemt het oock Siliqua silvestris Clusij ende Acacia Matthioli; in Italien heet het Siliquastrum, Siliqua fatua, Abor amoris, in ’t Italiaensche Siliquastro, Siliqua silvestre, Arbor di Giuda, ende Arbor d’amore. De bladeren zijn vol aderen ende zenuwen, blinckende ende hardt, maer niet soo dick oft ghelijfvigh als die van Mans-oor, bijnae heel ringh-rondt, aen de bovenste sijde groen, aen de onderste wat witachtigh van verwe. De hauwen zijn van buyten bruyn roodt, vliesachtigh dun, ende bijnae doorschijnende. Het heeft noch andere naemen, als zijn Fabago, Ceratia silvestre; in ’t Granateesch Dit; welck eenen Arabischen naem is, de Tamme Ceratonia oft Sint Jans-broodt oock mede ghedeylt. Dat het gheen Cercis Theophrasti en is, betoont Clusius, segghende dat Theophrastus met den naem Cercis anders niet verstaen en heeft dan de soorte van Popelier, die andere Ratelaer heeten. Andere houden hem voor de Siliqua silvestris Plinij. Dan andere betoonen met meer reden, dat het Colytea Theophrasti is: want voorwaer de beschrijvinghe die Theophrastus van sijne Colytea gheeft, komen met dit teghenwoordigh ghewas heel wel over een. De soorte met witte bloemen, Arbor Iudae albo flore gheheeten, heeft Clusius nerghens elders dan in de hoven van dese landen ghesien, daer sy van uytlandtsch saedt voortghekomen was. Men heeftse hier te lande somtijdts in de winter volkomen hauwen sien hebben, te weten in de kelders bewaert zijnde.

Voor een mede-soorte van dit ghewas wordt gehouden den boom Coral;die wy elders uyt Clusius beschrijven sullen by de Vremde ende min bekende ghewassen.

HET XXVIII. CAPITEL.

Van Judasboom. (Cercis siliquastrum)

Gedaante.

Arbos-Jude moet ook onder de heesters gesteld en geteld worden want het wordt nimmermeer groot of boomachtig tenzij dat ze lang en veel geteeld wordt want dan schiet ze soms rechtop en wordt tamelijk hoog zoals een andere boom. Ze geeft uit een houtachtige stam verschillende dunne twijgjes die met bruinpaarse schorsen bedekt zijn en daaruit komen de bloemen die op korte steeltjes staan en van gedaante op de gewone erwtenbloemen lijken, maar mooi purper rood van kleur en soms ook wit, maar dan is de voor vermelde schors van de dunne takjes ook witachtig en niet paars van kleur. De bladeren zijn rond en lijken veel op de bladeren van mansoor of Asarum, doch zachter, dunner en bleker groen. Als de bloemen gevallen zijn volgen er hauwtjes of zaadhuisjes na die de dikte en lengte van een vinger hebben en plat, dun en dicht ineen geduwd zijn en daarin schuilt plat en hard zaad als linzen.

Plaats.

Dit boomachtig gewas groeit in sommige landen van Spanje tussen de heggen en hagen, men vindt het ook veel op de gebergten van Italië en van Languedock.

Tijd.

De bloemen van dit gewas komen heel vroeg voort en lang voor de bladeren, de hauwtjes met hun zaad worden in de zomer rijp. (1232)

Naam.

Deze heester of boomachtige struik wordt gewoonlijk Arbor Judae, dat is in onze taal Judasboom, genoemd. Sommige willen het Sycomoros noemen, te weten omdat haar bloempjes en hauwtjes van de dikste takjes nederwaarts afhangen, maar de echte Sycomorus is van bladeren de gewone vijgenboom gelijk en van vruchten de moerbijboom waarnaar dat ze ook haar naam voert. Andere noemen deze heester Cercis daar Theophrastis met de volgende woorden van spreekt: ‘Cercis, zegt hij, brengt haar vrucht in hauwtjes voort’. Welke woorden zo weinig zijn dat men daaruit niets zeker besluiten mag, gemerkt dat er vele heesters gevonden worde, wiens vruchten in hauwtjes voortkomen. De Fransen noemen deze Judasboom guainier alsof men Vaginula of schede zei en meest alle Spanjaarden noemen het algorono loco, dat is Siliqua silvestris of Siliqua fatua en in onze taal wilde of zotte hauw, andere Spanjaarden noemen het arbol d’amor, dat is boom der liefde omdat dit zo’n fraai en lieflijk gewas is.

Aard, kracht en werking.

De krachten van dit gewas zijn onbekend en niet onderzocht. Want aangaande dat Matthiolus dat alle krachten van Acacia toeschrijft en dat ook voor de echte Acacia houdt en zegt dat het met doornen of stekels bezet is, dat is niet waar en strijdt tegen alle reden.

BIJVOEGING.

Al is het zo dat dit gewas zeer veel te vinden is op de vette heuvels van Verona, in Toscana en veel plaatsen van het rijk van Napels, ja geheel Italië door, nochtans zo noemt Lobel het Arbor Judae Monspelliensium omdat het veel bij Montpelliers groeit, andere noemen het in het Spaans algarovo bravo, in het Frans gaines of guaines, Lobel noemt het ook Siliqua silvestris Clusij en Acacia Matthioli, in Italië heet het siliquastrum, siliqua fatua, arbor amoris en in het Italiaans siliquastro, siliqua silvestre, arbor di giuda en arbor d’amore. De bladeren zijn vol aderen en zenuwen, blinken en hard, maar niet zo dik of stevig als die van mansoor en bijna heel ringrond die aan de bovenste zijde groen en aan de onderste wat witachtig van kleur zijn. De hauwen zijn van buiten bruinood, vliesachtig dun en bijna doorschijnend. Het heeft noch andere namen zoals zijn Fabago, Ceratia silvestre en in Granada dit, wat een Arabische naam is die aan de tamme Ceratonia of Sint Jansbrood ook mee gedeeld wordt. Dat het geen Cercis Theophrasti is betoont Clusius en zegt dat Theophrastus met de naam Cercis niets anders verstaan heeft dan de soort van populier die andere ratelaar noemen. Andere houden hem voor de Siliqua silvestris Plinij. Dan andere tonen met meer reden aan dat het Colytea Theophrasti is, want voorwaar de beschrijving die Theophrastus van zijn Colytea geeft komen met dit tegenwoordig gewas heel goed overeen. De soort met witte bloemen, Arbor Judae albo flore genoemd, heeft Clusius nergens elders dan in de hoven van deze landen gezien daar ze van buitenlands zaad voortgekomen was. Men heeft ze hier te lande soms in de winter volkomen hauwen zien hebben, te weten in als ze in kelders bewaard wordt.

Voor een medesoort van dit gewas wordt de boom Coral gehouden die we elders uit Clusius beschrijven zullen bij de vreemde en minder bekende gewassen.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/