Asarum

Over Asarum

Hazelwortel, vervolg Dodonaeus, vorm, purgerende, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

[580] HET DERDE DEEL

Joost van Ravelingen. Vervolg van Dodonaeus of Dodoens. Cruydt-boeck, 1644.

Het twaelfste Boeck

Vande Cruyden die purgeren oft den buyck weeck maken.

VOOR-REDEN,

In het voorgaende Boeck hebben wy ettelijcke cruyden beschreven; de wortelen van de welcke in de Medicijne nut ende gebruyckelijk waren; nu volghen de ghene die purgeren ende afiaegen, den buyck weeck maken, ende den kamergangh verwecken, oft oock het lichaem door het spouwen oft braecken suyver ende ledigh maken konnen. Dese zijn veellerhande: want sommige zijn cruyden, ende purgeren met haer geheel, dat is met haer bladeren, steelen ende andere deelen; andere hebben die kracht in haer vruchten oft saedt: sommighe zijn boomen oft heesteren, ende toonen de selve werckinghen met haer schorssen, andere met haer vruchten. Dan al ’t gene dat de boomen ende heesteren belanght, dat sullen wy op een andere plaetse bequaemelijcker beschrijven: ende en sullen in dit onse twaelfste Boeck nerghens anders van handelen, dan alleen van de cruyden die soodanighe krachten hebben. Maer om dat onder dese cruyden sommige slap ende onsterck van steelen zijn, ende daerom haer selven in de hooghte niet oprechten en konnen, maer met eenighe steunselen oft stocken onderhouden ende bevestight moeten worden; sommige andere zijn sterck ende recht opstaende, ende en behoeven daerom gheen steunsel oft hulpe om teghen te rusten oft aen te lenen; de welcke te saemen soo veel in ’t ghetal zijn, dat sy niet wel in een Boeck begrepen ende kosten wesen; daerom hebben wy die in tweeen ghedeylt; ende sullen in dit twaelfste Boeck alleen van die purgerende cruyden handelen die haer selven sonder steunselen behelpen, ende in de hooghte houden konnen: ende de andere dien steunselen oft hulpe behoeven, sullen wy tot het naevolghende dertiende Boeck bewaeren ende uytstellen.

[580] HET DERDE DEEL.

Het twaalfde boek

Van de kruiden die purgeren of de buik week maken.

VOORREDEN,

In het voorgaande boek hebben we ettelijke kruiden beschreven waarvan de wortels in de medicijnen nuttig en gebruikelijk waren en nu volgen diegene die purgeren en afjagen en de buik week maken en kamergang verwekken of ook het lichaam door het spuwen of braken zuiver en leeg maken kunnen. Deze zijn veelvormig want sommige zijn kruiden en purgeren met haar geheel, dat is met hun bladeren, stelen en andere delen en andere hebben die kracht in hun vruchten of zaad en sommige zijn bomen of heesters en tonen dezelfde werkingen met hun schors en andere met hun vruchten. Dan al hetgeen dat de bomen en heesters aangaat dat zullen we op een andere plaats beter beschrijven en zullen in dit ons twaalfde boek nergens anders van handelen dan alleen van de kruiden die zodanige krachten hebben. Maar omdat onder deze kruiden sommige slap en zwak van stelen zijn en daarom zichzelf niet in de hoogte oprichten kunnen maar met enige steun of stokken onderhouden en bevestigd moeten worden, sommige andere zijn sterk en staan rechtop en behoeven daarom geen steun of hulp om tegen te rusten of aan te leunen die tezamen zoveel in het getal zijn dat ze niet goed in een boek begrepen konden wezen en daarom hebben we die in tweeën gedeeld en zullen in dit twaalfde boek alleen van die purgerende kruiden handelen die zichzelf zonder steun behelpen en in de hoogte houden kunnen en de andere die steun of hulp behoeven zullen we tot het volgende dertiende boek bewaren en uitstellen.

Geschreven en omgezet door Nico Koomen.

HET 1. CAPITEL.

Van Hasel-wortel oft Mans-ooren.

Ghedaente.

Hasel-wortel heeft gladde, blinckende, groene bladeren, ronder, breeder, sachter ende teerer dan die van Veyl, ende gheensins ghekant oft ghehoeckt. Tusschen ende onder die bladeren, by de wortelen, schuylen de bloemen, aen de steelkens van de bladeren vast gehecht, ende op eyghen korter steelkens staende, bruyn purpurachtigh van verwe, van maecksel ende wesen de huyskens van Bilsensaedt ghelijckende, maer nochtans wat kleyner: in de welcke daer nae kleyne kantighe ende wat rouwachtighe sadekens voortskomen. De wortelen zijn veel in ’t ghetal oft wijdt verspreydt, dun ende teer, krom, herwaerts ende derwaerts in malkanderen verwerret wassende, van smaeck met eenighe scherpheydt niet onbehaeghlijck ende lieffelijck van reuck.

Plaetse.

Dit cruydt wast gheerne in donckere plaetsen, daer veel lommer ende schaduwe is: ende gemeynlijck is het te vinden onder de Haselnoten-boom, soo Valerius Cordus verhaelt.

Tijdt.

Hasel-wortel is geduriglijck groen: dan nochtans krijght sy alle iaer in de Lente nieuwe bladeren, ende als dan bloeyt sy oock.

Naem.

Dit cruydt heet in ’t Nederduytsch Mans-ooren ende Hasel-wortel; in ’t Hooghduytsch Haselwurtz; in ’t Fransoys Cabaret; in ’t Spaensch Azara Baccara; in ’t Italiaensch Asaro; in ’t Enghelsch Folfoote; in ’t Latijn Asarum; in ’t Griecksch insghelijcks oock Asaron. Sommige noemen ’t in ’t Latijn oock wel Nardus rusticus oft Nardus rustica, ende sommighe andere Perpensa: dan Plinius heeft dien naem Perpensa oock den Baccharis toegheschreven in het 21. capitel van sijn 21.boeck. Maer de Mans-oore is van den Poët Macer in ’t Latijn Vulgago gheheeten geweest. Hier voortijdts pleegen de oude Wijsen oft Magi dat selve cruydt Haema Areos, in ’t Latijn Martis sanguis te heeten; dat is Bloedt van den Godt Mars; ende de oude Fransoysen Baccar; ghelijckmen onder de bastaerdt-namen vindt; ende daer van schijnt de naem Asara baccara ghekomen te wesen, die hedensdaeghs in de Apoteken ende by de Spaegniaerts ghebruyckt wordt. Maer de Baccharis is nochtans seer verscheyden van de Hasel-wortel: niet-te-min soo heeft Cratevas sijne Baccharis oock Asarum toeghenoemt, [581] ten zy datmen dat woordt Asaron aldaer in Eusaron moet veranderen, als wy in het tweede Deel dese Cruydtboecks vermaent hebben. Dese verwerringhe ende menghelinghe van dese twee naemen, Asarum ende Baccharis, is oorsaeck gheweest, dat meest alle de Cruydt-beschrijvers niet sekerlijck en hebben konnen beduyden, wat van dese sake te segghen ende hebben konnen wesen; ende daerom is het oock by gekomen dat in sommige drucken van Dioscorides boecken veele onnoodighe ende overvloedighe woorden ghevoeght zijn gheweest by de beschrijvinghe van het Asaron oft Hasel-wortel, die dat cruydt niet met alleen aen en gingen. Want het gene datmen in ’t beghinsel van het Capitel van Asaron in de Griecksche boeken leest, poa euodes stephanomatice, dat is, Asaron oft Hasel-wortel is een welrieckende ghewas, ’t welck in de kranssen ende kroonen ghebruyckt wordt, dat en hoort tot de beschrijvinghe van het Asaron oft Hasel-wortel niet, maer tot de Baccharis; ghemerckt dat den naem Asaron daer teghen gantschelijck strijdt: want, soo Plinius schrijft, het Asarum heeft sijnen naem in ’t Griecks ghekregen, omdat het by geen kranssen oft kroonen ghedaen en kan worden. Maer het ghebeurt soo dickwijls dat het geensins te verwonderen en is, dat veele beschrijvingen van de cruyden by de oude Cruydtbeschrijvers, onder den anderen verwerret, ghemengelt ende bedorven zijn; in voeghen datmense niet wel kennen oft onderscheyden en kan: ’t welck in de beschrijvinghe van dese Hasel-wortel by Dioscorides seer blijckelijck is; hoe wel dat het op veele andere plaetsen niet wel soo lichtelijck te aenmercken is als hier.

Aerd, Krachten ende Werckinghe.

De bladeren van Hasel-wortel zijn warm ende oock droogh van aerd, ende hebben met eenen oock een suyvermakende kracht; nochtans niet gantschelijck sonder eenighe t’samentreckinghe: sy doen overgheven, ende iaeghen met het braecken uyt den lijfve alle taeye, dicke, slijmerachtighe, dat is pituiteuse, ende geele, oft gallachtighe, dat is biteuse vochtigheden, ende beroeren met eenen den buyck, ende doen te kamer gaen: ende dies aengaende zijn sy krachtigher ende gheweldigher dan de wortelen selve.

De selve bladeren van buyten op gheleydt, genesen alle voortsetende ende kanckerachtighe gheswillen: oft immers beletten de selve te vermeerderen oft meer te ontsteken ende wijder te kruypen ende voort te gaen.

De wortelen hebben van ghelijcken een verwarmende ende oock verdrooghende kracht, selfs zijn veel warmer ende droogher dan de bladeren: daer-en-boven zijn sy dun oft fijn van deelen; ende doen water maken, ende de pisse rijsen, ende ghemackelijk voortkomen: verwecken de maendtstonden: ende zijn van krachten de wortelen van Acorus ghelijck, nochtans krachtigher ende geweldiger dan die. Want al zijn de wortelen van Acorus (seydt hy) seer fijn van deelen, verwarmende, dun makende, verdroogende, ende de pisse verweckende; nochtans alle dese krachten zijn veel merckelijcker in de wortelen van dese onse Hasel-wortel: de welcke in een kleyn gewicht oft menighte ghebruyckt, alsmen die in geeft, ’t zy alleen, ’t zy met eenighe andere dierghelijcke dingen vermenght zijnde, seer geluckelijck ende lichtelijck wercken. Daerom bevintmen dese wortelen seer nut ende bequaem om te openen de verstoptheden ende vervullingen des levers, van de milte ende van de galblase, ende om alle dicke oft steenachtighe harde gheswillen van de selve, ende oock de oude langhdurighe kortsen te genesen. Maer alsmense met wat grootachtiger menighte ghebruyckt, dan worden sy bijnae soo krachtigh ghevonden als de bladeren selve (hoe wel dat Galenus dat niet en schrijft) in sonderheydt om door het braecken oft overgheven ende oock van onder door den buyck, alle slijmerachtighe ende galachtighe vochtigheden af te iaeghen ende uyt te drijven.

Alsmen dese wortelen tot poeder gebroght oft kleyn gestooten zijnde in geeft, soo moetmen daer een weynighsken min oft meer dan de swaerte van een dragme oft vierendeel loots af nemen: dan alsmense siedt oft te weycken stelt, ende het afsiedsel oft decoctie, ende de infusie oft water waer sy in weycke gestaen hebben, te drincken geeft, dan salmen wel twee, dry oft vier dragmen moeten nemen: maer de bladeren zijn in het purgeren soo veel krachtigher dan de wortelen, dat acht oft neghen bladeren daer van, met wat vochtigheydt vermenght ende ghestooten zijnde, ende dat uytgedruckt sap te drincken gegeven, soo veel doen konnen als de voorseyde menighte van de wortelen soude moghen wercken. Voorts soo maghmen de wortelen in wijn te weycke stellen; maer nuttelijcker ende bequaemer in wey oft honigh-water, dat is Hydromel, soo Mesue schrijft.

Hasel-wortel in dier voeghen gebruyckt zijnde, is seer nut de ghene die met flercijn oft heupgichte ghequelt zijn, ende de ghene die ’t water laden, ende oock dien langhen tijdt met de vierdedaeghsche kortse ghegaen hebben: want dit cruydt heeft dierghelijcke krancken somtijdts door het braecken, ende overvloedigh overgheven, van alle hun sieckten ghenesen ende verlost.

BIIVOEGHSEL.

Op sommighe plaetsen sietmen dit cruydt somtijdts tweeen in ’siaers bloeyen; te weten eens vroegh in de Lente, ende eens in ’t afgaen van den Somer.

Aengaende dat Dodoneus schrijft, dat de bladeren van de Mans-oor niet bequaem en zijn om daer kranssen van te maken, daer strijdt Lobel gantschelijck teghen, als de oude woorden van Dioscorides voor goedt houdende; wanneer hy seydt datmen daer hoeykens mede maeckt: oock soo bevestight sulcks (seydt hy) de gladtheydt van de bladers, die altijdt groen zijn, met de ranghs-gewijse tackskens, ende buyghelijcke steelkens die tot de hoeykens seer bequaem zijn, hebbende roode bloemen, rieckende gelijck Nardus. Daerom noemen sommighe dat selve oock Wilde Nardus, als Plinius seydt. De kleyne faselachtighe wortel is seer ieughdigh, niet alleen van de ghene die in de hoven groeyen, maer oock die in ’t wildt wassen, in Switserlandt, Savoyen, Provencen ende de Pyreneeberghen. Het begheert eenen magheren ende dorren grondt, ende donckere plaetsen: het groeyt oock beter gheplant, dan ghesaeyt.

Groote Hasel-wortel wast in Switserlandt, ende is veel grooter ende beter van reuck dan onse ghemeyne Hasel-wortel. De wortel van dese doet seer braecken, maer de bladers zijn lieffelijck ende specerijachtigh.

Asarine is een soorte van Onderhave oft Eerdtveyl, in onse tael Steen-Onderhave gheheeten.

Naem.

Dit ghewas is Hasel-wortel gheheeten, om dat het veel tusschen de Haselaers groeyt. Men noemt het oock wel Asarum Baccaris: by sommighe Barbaren heetet Baccarus; in ’t Fransoys oock Oreille d’homme; in ’t Hooghduytsch Haselminich ende Haselmuschlen, in ’t Latijn Nardus silvestris, oft liever Nardus rustica, als gheseydt is. Het is Baccaris gheheeten, seydt Lobel, om dat het bezien draeght oft fleskens die van de Crakebezien ghelijck. Daerom (voeght hy daer noch by) als Plinius schrijft dat Asarum soo geheeten is, om dat het in de hoeykens niet ghebruyckt en wordt, meynen wy dat hy heeft willen seggen, dat van dit cruydt gheen ghewijde bessemkens ghemaeckt en wierden, om de autaren van de Goden mede te vagen, als sy met het Yser-cruydt doen. Den naem Hasel-wortel kan oock van Asar-wortel komen.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

De welrieckende wortels van Mans-ooren, seydt Dioscorides, bijten seer heet op de tonghe: ende sy verwarmen in den tweeden graed, ende verdrooghen tot in den derden. Mesue seydt dat sy verdunnen, openen ende verwecken.

Als Plinius schrijft, soo heeft de Hasel-wortel de kracht van Nardus. De groote wortel is subtijl van reuck, seydt Mesue, bijtende van smaeck, ende een weynigh stoppende.

De vrouwen binden de bladers van Hasel-wortel op den pols, om de hitte van de kortsen te verdrijven.

De selve bladeren ghestooten, alleen oft met wijn, zijn goedt gheleydt op de pijne ende weedom in ’t hooft, op de verhitte sweerende oogen, op de borsten met melck verladen, alsmen ’t soch verdroogen wil, ende op ’t wildt vier, sonderlinghen als ’t eerst begint te komen.

Olie van Hasel-wortel met Ladanum gemenght, ende daer mede den rugghe-graet ghestreken, verweckt tot sweeten, ende belett het schudden van de kortsen, oock doet sy gemackelijck pissen, ende sy vermeerdert het mannelijck saed: maer werckt noch stercker gemenght met Wey, Spick ende Honigh-water.

De wortelen van Mans-ooren in wijn ghesoden, zijn goedt teghen de droppel-pisse, ende de ghene die hoesten, die kort van adem ende verstopt van borste zijn.

Most daer dese wortels in gheleydt zijn, nae dat die dry maenden daer in gheleghen hebben, gheneest de watersucht ende de miltsucht.

Den wijn daer sy in ghesoden zijn, ghedroncken, gheneest de gene die eenigh lidt oft deel des lichaems verkrompen oft verspannen hebben.

Dese wortel magh middelmatigh ghesoden ende ghestooten worden, want hoe kleyner die ghestooten wordt, hoe meer sy de pisse verweckt, ende min kamergangh gheeft. Men doetse oock wel by de salven.

Het saedt wordt van sommighe tot de selve ghebreken oock veel ghebesight.

Sy wordt by infusie inghegheven van twee draghmen tot vier; maer in poeder ghestooten van een dragme tot twee; andere gheven de selve wortel wel anderhalf loot swaer met honigh-wijn om den buyck weeck te maken, als de witte Nies-wortel.

De selve wortel met wijn te drincken ghegheven; wederstaet alle fenijn, ende alle beten ende steken van de slanghen ende andere quade dieren. [582] Met honigh-wijn inghenomen verweckt de maendtstonden, ende iaeght de naegheboorte af, ende oock andere vuyligheydt; maer dan nemen sy daer van wel anderhalf loot seffens.

De wortel van Mans-oor gedrooght ende tot poeder gebroght, een vierendeel loots met witten wijn inghenomen, is seer goedt om te doen braecken, waer door dat sy de derde ende vierde kortse geneest: daerom is ’t dat sommighe om te ghenesen van de derde ende vierde kortse, alle dage oft over den ander dagh te drincken geven eenen vol kroes afsiedsel ghemaeckt in wijn, met de wortel van dit cruydt ende honigh, daer by doende Caneel, Foelie, ende andere dierghelijcke specerije, waer door dat sy van boven ende van onder purgeren: iae, dat meer is, soo haest als sy ghevoelen dat de kortse aen komt, soo doen sy den rugghe-graet ende ’t hol van de voeten met warme olie strijcken daer in dat de wortel van dit cruydt in de heete sonne geweyckt heeft: ende gaen dan in ’t bedde liggen, soo dat daer door de huyveringhe vermindert, ende veel sweets verweckt wordt. Maer dit is eygentlijck een dingh dat de landtlieden ende andere stercke hertbarighe menschen bequaemer is dan teere ende ledigh gaende oft slappe menschen: die daer in selden baet, iae eer hindernisse souden vinden.

Een kroon oft krans van dit cruydt om het hooft ghehanghen, brenght den mensche tot slapen.

De bladeren van buyten opgheleydt genesen de loopende ooghen, ende de gheswillen die nae het kinderbaren overblijven.

‘Tsap daer van, alleen oft met bereyde Tutie in de kanten van de ooghen gedruypt, maeckt een scherp ghesichte, ende beneemt de schemelinghen ende schellen van de ooghen: ‘tselve doet het ghedistilleert water oock.

Om het hooft te verstercken dat door kouwe slap gheworden is, salmen dat wasschen met looghe daer de Mans-oor in ghesoden is. “Tselve versterckt het ghedencken oft de memorie oock bijster seer.

Men moet dese wortelen uyt der aerden trecken om te ghebruycken als de bladeren beghinnen uyt te botten; ende moetse in de Sonne drooghen: want versch en zijn sy niet goedt ghebruyckt. In de schaduw oft lommer ghedrooght muffen oft verduffen se haest. Men moetse in houte kisten bewaeren. Dan sy zijn selden langher dan een iaer sonder te verderven.

HET 1. KAPITTEL.

Van hazelwortel of mansoren. (Asarum europaeum)

Gedaante.

Hazelwortel heeft gladde, blinkend, groene bladeren die ronder, breder, zachter en teerder zijn dan die van klimop en geenszins gekant of gehoekt. Tussen en onder die bladeren bij de wortels schuilen de bloemen die aan de steeltjes van de bladeren vastgehecht zijn en op eigen korte steeltje staan en bruin purperachtig van kleur zijn en van maaksel en wezen lijkt het op de huisjes van bilzezaad, maar nochtans wat kleiner waarin daarna kleine kantige en wat ruwachtige zaadjes voortkomen. De wortels zijn veel in het getal of wijd verspreid en dun en teer, krom die herwaarts en derwaarts in elkaar verward groeien en van smaak met enige scherpte niet onbehaaglijk en lieflijk van reuk.

Plaats.

Dit kruid groeit graag in donkere plaatsen daar veel lommer en schaduw is en gewoonlijk is het te vinden onder de hazelnotenboom, zo Valerius Cordus verhaalt.

Tijd.

Hazelwortel is steeds groen, dan nochtans krijgt het elk jaar in de lente nieuwe bladeren en dan bloeit ze ook.

Naam.

Dit kruid heet in het Nederduits mans-ooren en hasel-wortel, in het Hoogduits Haselwurtz, in het Frans cabaret, in het Spaans azara baccara, in het Italiaans asaro, in het Engels folfoote, in het Latijn Asarum en in het Grieks insgelijks ook Asaron. Sommige noemen het in het Latijn ook wel Nardus rusticus of Nardus rustica en sommige andere Perpensa, dan Plinius heeft die naam Perpensa ook aan Baccharis toegeschreven in het 21ste kapittel van zijn 21ste boek. Maar de mansoor is van de poëet Macer in het Latijn Vulgago genoemd geweest. Hier vroeger plegen de oude wijzen of magi dat kruid Haema Areos en in het Latijn Martis sanguis te noemen, dat is bloed van de God Mars en de oude Fransen baccar zoals men onder de bastaardnamen vindt en daarvan schijnt de naam Asara baccara gekomen te wezen die tegenwoordig in de apotheken en bij de Spanjaarden gebruikt wordt. Maar Baccharis verschilt nochtans zeer van de hazelwortel, niettemin zo heeft Cratevas zijn Baccharis ook Asarum toegenoemd [581] tenzij dat men dat woord Asaron aldaar in Eusaron moet veranderen zoals we in het tweede deel van dit kruidboek vermaand hebben. Deze verwarring en mengeling van deze twee namen, Asarum en Baccharis, is oorzaak geweest dat meest alle kruidbeschrijvers niets zeker hebben kunnen zeggen wat van deze zaak te zeggen en kon betekenen en er is ook bij gekomen dat in sommige drukken van Dioscorides boeken vele onnodige en overvloedige woorden gevoegd zijn geweest bij de beschrijving van Asaron of hazelwortel die dat kruid totaal niet aangingen. Want hetgeen dat men in het begin van het kapittel van Asaron in de Griekse boeken leest, poa euodes stephanomatice, dat is Asaron of hazelwortel is een welriekend gewas wat in de kransen en kronen gebruikt wordt, dat behoort niet tot de beschrijving van Asaron of hazelwortel, maar tot Baccharis, gemerkt dat de naam Asaron daartegen gans strijdt want, zo Plinius schrijft, Asarum heeft zijn naam in het Grieks gekregen omdat het niet bij kransen of kronen gedaan kan worden. Maar het gebeurt zo dikwijls dat het geenszins te verwonderen is dat vele beschrijvingen van kruiden bij de oude kruidbeschrijvers onder elkaar verward, gemengd en bedorven zijn op die manier dat men ze niet goed herkennen of onderscheiden kan wat in de beschrijving van deze hazelwortel bij Dioscorides zeer duidelijk is, hoewel dat het op vele andere plaatsen niet zo gemakkelijk opvalt als hier.

Aard, krachten en werking.

De bladeren van hazelwortel zijn warm en ook droog van aard en hebben meteen ook een zuiver makende kracht, nochtans niet gans zonder enige tezamen trekking, ze laat overgeven en jagen met het braken alle taaie, dikke, slijmachtige uit het lijf, dat is piteuze en gele of galachtige, dat is biteuze vochtigheden en beroeren meteen de buik en laten te kamer gaan en wat dat aangaat zijn ze krachtiger en geweldiger dan de wortels zelf.

Die bladeren van buiten opgelegd genezen alle voortsetende en kankerachtige gezwellen of immers beletten die te vermeerderen of meer te ontsteken en verder te kruipen en voort te gaan.

De wortels hebben zo ook een verwarmende en ook verdrogende kracht, zelfs zijn veel warmer en droger dan de bladeren en daarboven zijn ze dun of fijn van delen en laten water maken en de plas rijzen en gemakkelijk voortkomen, verwekken de maandstonden en zijn van krachten de wortels van Acorus gelijk, nochtans krachtiger en geweldiger dan die. Want al zijn de wortels van Acorus (zegt hij) zeer fijn van delen, verwarmend, dun makend, verdrogend en verwekken de plas, nochtans al deze krachten zijn veel opmerkelijker in de wortels van deze onze hazelwortel die in een klein gewicht of menigte gebruikt als men die ingeeft, hetzij alleen, hetzij met enige andere diergelijke dingen vermengt, zeer gelukkig en gemakkelijk werken. Daarom bevindt men deze wortelen zeer nuttig en geschikt om de verstoppingen en vervullingen van de lever te openen, van de milt en van de galblaas en om alle dikke of steenachtige harde gezwellen er van en ook de oude langdurige koortsen te genezen. Maar als men ze met wat groter menigte gebruikt dan worden ze bijna zo krachtig gevonden als de bladeren zelf (hoewel dat Galenus dat niet schrijft) en vooral om door het braken of overgeven en ook van onder door de buik alle slijmachtige en galachtige vochtigheden af te jagen en uit te drijven.

Als men deze wortels tot poeder brengt of klein stoot ingeeft dan moet men daar wat min of meer dan de zwaarte van een drachme of vierendeel lood van nemen en als men het kookt of te weken stelt en het afkooksel of decoctie en de infusie of water waar ze in te week gestaan hebben te drinken geeft dan zal men wel twee, drie of vier drachmen moeten nemen, maar de bladeren zijn in het purgeren zoveel krachtiger dan de wortels dat acht of negen bladeren daarvan met wat vochtigheid vermengt en gestoten en dat uitgedrukt sap te drinken geven zoveel doen kunnen als de voor vermelde menigte van de wortels zouden mogen bewerken. Voorts zo mag men de wortels in wijn te week stellen, maar nuttiger en beter in wei of honingwater, dat is Hydromel, zo Mesue schrijft.

Hazelwortel op die manier gebruikt is zeer nuttig diegene die met flercijn of heupjicht gekweld zijn en diegene die het water laden en ook die lange tijd met de vierdedaagse malariakoorts gegaan zijn, want dit kruid heeft diergelijke zieken soms door het braken en overvloedig overgeven van al hun ziekten genezen en verlost.

BIJVOEGING.

Op sommige plaatsen ziet men dit kruid soms twee maal in het jaar bloeien, te weten eens vroeg in de lente en eens in het afgaan van de zomer.

Aangaande dat Dodonaeus schrijft dat de bladeren van mansoor niet geschikt zijn om er kransen van te maken daar strijdt Lobel gans tegen en houdt de oude woorden van Dioscorides voor goed wanneer hij zegt dat men er hoedjes mee maakt en ook zo bevestigt zulks (zegt hij) de gladheid van de bladeren die altijd groen zijn met de rankvormige takjes en buigzame steeltjes die tot de hoedjes zeer geschikt zijn en heeft rode bloemen die als Nardus ruiken. Daarom noemen sommige dat ook wilde Nardus zoals Plinius zegt. De kleine vezelachtige wortel is zeer jeugdig en niet alleen van diegene die in de hoven groeien, maar ook die in het wild groeien in Zwitserland, Savoye, Provence en Pyreneeën. Het begeert een magere en dorre grond en donkere plaatsen en groeit ook beter geplant dan gezaaid.

Grote hazelwortel groeit in Zwitserland en is veel groter en beter van reuk dan onze gewone hazelwortel. De wortel van deze laat zeer braken, maar de bladeren zijn lieflijk en specerijachtig.

Asarine is een soort van onderhave of aardveil die in onze taal steenonderhave heet. (Asarina procumbens)

Naam.

Dit gewas is hazelwortel genoemd omdat het veel tussen de hazelaars groeit. Men noemt het ook wel Asarum Baccaris en bij sommige Barbaren heet het Baccarus, in het Frans ook oreille d’homme, in het Hoogduits Haselminich en Haselmuschlen, in het Latijn Nardus silvestris of liever Nardus rustica zoals gezegd is. Het is Baccaris genoemd, zegt Lobel, omdat het bessen draagt of flesjes die van de krakebessen gelijk. Daarom (voegt hij er noch bij) als Plinius schrijft dat Asarum zo genoemd is omdat het in de hoedjes niet gebruikt wordt menen we dat hij heeft willen zeggen dat van dit kruid geen gewijde bezempjes gemaakt werden om de altaren van de Goden mee te vegen zoals ze met het ijzerkruid doen. De naam hasel-wortel kan ook van Asar-wortel komen.

Aard, kracht en werking.

De welriekende wortels van mansoren, zegt Dioscorides, bijten zeer heet op de tong en ze verwarmen in de tweede graad en verdrogen tot in de derde. Mesue zegt dat ze verdunnen, openen en verwekken.

Als Plinius schrijft zo heeft de hazelwortel de kracht van Nardus. De grote wortel is subtiel van reuk, zegt Mesue, bijtend van smaak en wat stoppend.

De vrouwen binden de bladeren van hazelwortel op de pols om de hitte van de koortsen te verdrijven.

Die bladeren gestoten en alleen of met wijn zijn goed op de pijn en weedom in het hoofd gelegd, op de verhitte zwerende ogen, op de borsten met melk verladen als men het zog verdrogen wil en op het wild vuur en vooral als het net begint te komen.

Olie van hazelwortel met Ladanum gemengd en daarmee de ruggraad gestreken verwekt tot zweten en belet het schudden van de koortsen en ook laat ze gemakkelijk plassen en vermeerdert het mannelijk zaad, maar werkt noch sterker als het gemengd is met wei, spijk en honingwater.

De wortels van mansoren in wijn gekookt zijn goed tegen de druppelplas en diegene die hoesten, die kort van adem en verstopt van borst zijn.

Most daar deze wortels in gelegd zijn en nadat ze er drie maanden in gelegen hebben geneest waterzucht en miltzucht.

De wijn daar ze in gekookt zijn gedronken geneest diegene die enig lid of deel van het lichaam verkrompen of verstuikt hebben.

Deze wortel mag middelmatig gekookt en gestoten worden want hoe kleiner die gestoten wordt hoe meer ze de plas verwekt en minder kamergang geeft. Men doet ze ook wel bij de zalven.

Het zaad wordt van sommige tot dezelfde gebreken ook veel gebruikt.

Ze wordt bij infusie ingegeven van twee drachmen tot vier, maar in poeder gestoten van een drachme tot twee, andere geven die wortel wel anderhalf lood zwaar met honingwijn om de buik week te maken zoals de witte nieswortel.

Die wortel met wijn te drinken gegeven weerstaat alle venijn en alle beten en steken van de slangen en andere kwade dieren. [582] Met honingwijn ingenomen verwekt het de maandstonden en jaagt de nageboorte af en ook andere vuiligheid, maar dan nemen ze daarvan wel anderhalf lood tegelijk.

De wortel van mansoor gedroogd en tot poeder gebracht en een vierendeel lood er van met witte wijn ingenomen is zeer goed om te laten braken waardoor ze de derde en vierde malariakoorts geneest en daarom is het dat sommige om van de derde en vierde koorts te genezen elke dag of om de andere dag een volle kroes afkooksel te drinken geven gemaakt in wijn met de wortel van dit kruid en honing en er kaneel, foelie en andere diergelijke specerij bij doen waardoor dat ze van boven en van onder purgeren, ja dat meer is, zo gauw als ze voelen dat de koorts aankomt dan bestrijken ze de ruggraad en het hol van de voeten met warme olie daar de wortel van dit kruid in de hete zon geweekt heeft en gaan dan in bed liggen zodat daardoor de huivering vermindert en veel zweet verwekt wordt. Maar dit is eigenlijk een ding dat beter is voor de landlieden en andere sterke harde mensen dan tere en leeg gaande of slappe mensen die daarin zelden baat, ja eerder hindernis in zouden vinden.

Een kroon of krans van dit kruid om het hoofd gehangen brengt de mens tot slapen.

De bladeren van buiten opgelegd genezen de lopende ogen en de gezwellen die na het kinderbaren overblijven.

Het sap er van alleen of met bereide tutia in de kanten van de ogen gedrupt maakt een scherp gezicht en beneemt de schemering en schellen van de ogen en hetzelfde doet het gedistilleerd water ook.

Om het hoofd te versterken dat door koude slap geworden is zal men dat wassen met loog daar de mansoor in gekookt is. Hetzelfde versterkt het denken of de memorie ook bijster zeer.

Men moet deze wortels uit de aarde trekken om te gebruiken als de bladeren beginnen uit te botten en moet ze in de zon drogen, want vers zijn ze niet goed te gebruiken. In de schaduw of lommer gedroogd vermuffen of verduffen ze gauw. Men moet ze in houten kisten beweren. Dan ze zijn zelden langer dan een jaar zonder te bederven.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/