Viburnum
Over Viburnum
Gelderse roos, vervolg Dodonaeus, vorm, bomen, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
Geschreven en opgezet door Nico Koomen.
HET XXIV. CAPITEL. Van Water-Vlier. Gheslacht. De gheslachten van Water-Vlier zijn tweederhande: een wilt, dat eyghentlijck Swelkenhout heet: ende een dat in de hoven onderhouden wordt. Ghedaente. 1. Swelckenhout, dat oock Water-Vlier ghenoemt wordt, en is den Gemeynen Vlier niet van bladeren, maer alleen van tacken ende struycken ghelijck: het is veel leeger dan den ghemeynen Vlier, ende wast als een heester. De tacken worden bekleedt met een aschgrauwe schorsse, als den Gemeynen Vlier; ende zijn nu hier nu daer met ettelijcke leden wat verachtigh van den anderen staende onderscheyden; ende zijn oock binnen hol, met veel wit mergh vervult; daerom hebben sy oock min houts: ende dat hout is wit ende breuckingh. De bladeren zijn breedt, kantigh, de Wijngaert-bladeren bijnae ghelijckende, doch kleyner ende sachter. De bloemen komen in kroonkens, oft kranskens voort; van de welcke de uyterste aen haer kanten oft randen grooter zijn, schoon wit van verwe, van vijf bladerkens ghemaeckt, kleyner dan de Filieren: maer de andere bloemkens, die binnen de randen ende in ’t midden staen, zijn veel kleyner. Daer nae volghen de Bezien, de welcke rijp gheworden zijnde, roodt zijn, kleyner dan Wijn-bezien, doch grooter dan de Ghemeyne Vlier-bezien, onlieflijck ende seltsaem, iae gantsch niet behaeghlijck van smaeck: ende daer in schuylen harde platte keernen oft saeden. 2. Van desen Water-Vlier worter noch een ander soorte gevonden, oock maer heesterachtigh oft leegh blijvende; de welcke van struycken, knopachtighe ende met ledekens onderscheyden, ende met wit mergh vervulde tacken, ende oock van kantige oft diep gehoeckte bladeren, de voorbeschreven soorte van Swelckenhout heel ghelijck: dan haer bloemen en komen niet in platte kroonen oft kranssen voort, maer groeyen tsamen ghehoopt in eenen ronden dicken verheven bol oft tros; ende dese zijn allegader van eenerhande grootte, soo dat elcke bijsondere bloeme de grootste oft uyterste ende de kranssen van de voorgaende soorten omringende bloemen gelijckt, van verwe schoon wit, doch sonder reuck. Ende als dese bloemen afghevallen oft gheresen zijn, dan en volghen daer gheen vruchten oft bezien naer. Plaetse. 1. Swelckenhout wast in vochte waterachtige oft moerasachtige plaetsen: men vindt het oock wel somtijdts aen de haghen ende heggen, rondom de weyen ende beemden oft vochte velden. 2. De ander soorte wast alleen in de hoven, ende schijnt door oeffeninghe ende neerstighe onderhouden sulcks gheworden te zijn. Sy is in Hoogh ende Nederduytschlandt ghemeyn ghenoegh. Tijdt. De kroonkens met de bloemen van desen Water-Vlier staen op haer schoonste in de Meymaendt: dan in den Herfst worden de bezien volkomen ende rijp, somtijdts den heelen Winter door op de struycken staen blijvende. Naem. Dese soorte van Vlier wordt hier te lande [1324] ghemeynlijck Swelcken ende Swelckenhout geheeten; in ’t Hooghduytsch Waltholder ende Hirschholder; in ’t Fransch somtijdts Obiere; in ’t Latijn Sambucus palustris, oft Sambucus aquatica, dat is Water-Vlier, te weten by de nieuwe cruydt-beschrijvers: want by de oude en vindtmen daer niet met allen van vermaent: want sy en is den Opulus niet, als sommighe qualijck vermoeyen: veel min isse een soorte van Platanus, daerse andere voor aenghesien hebben. Valerius Cordus heetse Lycostaphylos; ende de eerste soorte, die bezien voortbrenght, noemt hy Lycostaphylos femina, dat is Wolfs-bezien Wijfken, ende de Tweede, die onvruchtbaer is, noemt hy Wolfsbezien Manneken, Lycostaphylos mas. Gesnerus schrijft daer aldus van: Die van Sassenlandt noemen dit ghewas Uva Lupina, dat is Wolfsbezien: ende daer van heeft Valerius Cordus den Grieckschen naem Lycostaphylos ghemaeckt. Aerd, Kracht ende Werckinghe. De nature, kracht ende werckinghe van dit Swelckenhout ende van sijn bezien is noch ter tijdt onbekent: immers en is van ons niet versocht, noch van iemandt anders aengheteeckent. BIIVOEGHSEL. De eerste van dese twee soorten van Vlier is nu van veele Palustris Sambucus femina gheheeten, dat is Water-Vlier Wijfken, als eensdeels gheseydt is: die somtijdts seer schoone vruchten draeght, roodt ende blinckende van verwe, vol wijnigh, maer bitter sap. In Italien heetse oock Sambuco acquatica. Lobel heetse oock Aquatica, dat is Sambucus aquatica umbellata, oft Lycostaphylus Cordi femina, in ’t Engelsch Martis Elder, Ople, ende Dwarfle Planer tree: want haer bladers zijn ghelijcker die van den Acer oft van de Swarte Aelbezien, dan van den Vlier. Sy wast in Italien, Piemondt, Duytschlandt, Vranckrijck ende Enghelandt seer veel aen de stille vloeyende waterkens. De tweede soorte, mits datse van bloemen dobbel is ende schoon ghelijck een witte Roose, wordt daerom hier te lande veel gheacht, ende Geldersche Roose gheheeten: ende in ’t Latijn van Lobel Sambucus aquatica rosea, sive flore corymboso, Lycostaphylus Cordi mas; andere noemense Sambucus palustris mas, dat is Water-Vlier manneken. Sy is in heeten landen niet ghemeyn; ende schijnt sulcks door oeffeninghe oft konst eerstelijck hier te landen gheworden te zijn; ’t welck blijckt uyt datse soo veel dobbele bloemen draeght, ende geen vruchten. Sy wordt inde hoven ende op drooghe gronden boomachtigh groot. Noch van de krachten. Al zijn de bezien van desen Water-Vlier walghelijck van smaeck, nochtans zijnse nut in al ’t ghene daer eenighe afvaginghe van doen is: ende worden veel van de Hoenders ende andere Vogels ghegheten. |
HET XXIV. KAPITTEL. Van watervlier. Gelderse roos. (Viburnum opulus en var. ‘Rosea’) Geslacht. De geslachten van watervlier zijn tweevormig, een wilde dat eigenlijk swelkenhout heet en een dat in de hoven onderhouden wordt. Gedaante. 1. Swelkenhout dat ook watervlier genoemd wordt is lijkt niet op de gewone vlier van bladeren, maar alleen van takken en stammen, het is veel lager dan de gewone vlier en groeit als een heester. De takken worden bekleed met een asgrauwe schors zoals de gewone vlier en zijn nu hier en nu daar met ettelijke leden die wat verachtig van elkaar staan onderscheiden en zijn ook binnen hol en met veel wit merg vervuld en daarom hebben ze ook minder hout en dat hout is wit en breukbaar. De bladeren zijn breed en kantig en lijken bijna op de wijngaardbladeren, doch kleiner en zachter. De bloemen komen in kroontjes of kransjes voort waarvan de uiterste aan hun kanten of randen groter zijn en mooi wit van kleur en van vijf bladertjes gemaakt, kleiner dan de violieren, maar de andere bloempjes die binnen de randen en in het midden staan zijn veel kleiner. Daarna volgen de bessen en als die rijp geworden zijn rood zijn en kleiner dan wijnbessen, doch groter dan de gewone vliesbessen, onlieflijk en zeldzaam, ja gans niet behaaglijk van smaak en daarin schuilen harde platte kernen of zaden. 2. Van deze watervlier wordt er noch een andere soort gevonden die ook maar heesterachtig of laag blijft die van stammen, knopachtige en met leden onderscheiden en met wit merg gevulde takken en ook van kantige of diep gehoekte bladeren geheel op de voorbeschreven soort van swelkenhout lijkt, dan haar bloemen komen niet in platte kronen of kransen voort, maar groeien tezamen gehoopt in een ronde dikke verheven bol of tros en deze zijn allen van een grootte zodat elke aparte bloem op de grootste of uiterste en de kransen van de voorgaande soorten omringende bloemen lijkt en van kleur mooi wit, doch zonder reuk. En als deze bloemen afgevallen of gerezen zijn dan volgen er geen vruchten of bessen na. Plaats. 1. Swelkenhout groeit in vochtige waterachtige of moerasachtige plaatsen, men vindt het ook wel soms aan de hagen en heggen, rondom de weien en beemden of vochtige velden. 2. De andere soort groeit alleen in de hoven en schijnt door teelt en naarstig onderhouden zulks geworden te zijn. Ze is in Hoog en Nederduitsland algemeen genoeg. Tijd. De kroontjes met de bloemen van deze watervlier staan op hun schoonste in de meimaand, dan in de herfst worden de bessen volkomen en rijp die soms de hele winter door op de struiken staan blijven. Naam. Deze soort van vlier wordt hier te lande [1324] gewoonlijk swelcken en swelckenhout genoemd, in het Hoogduits Waltholder en Hirschholder, in het Frans soms obiere, in het Latijn Sambucus palustris of Sambucus aquatica, dat is watervlier, te weten bij de nieuwe kruidbeschrijvers want bij de ouden vindt men er geheel niets van vermaant want ze is niet de Opulus zoals sommige kwalijk vermoeden en veel minder is het een soort van Platanus daar andere het voor aangezien hebben. Valerius Cordus noemt het Lycostaphylos en de eerste soort die bessen voortbrengt noemt hij Lycostaphylos femina, dat is wolfsbes wijfje en de tweede die onvruchtbaar is noemt hij wolfsbes mannetje, Lycostaphylos mas. Gesnerus schrijft daar aldus van: ‘Die van Saxen noemen dit gewas Uva Lupina, dat is wolfsbes, en daarvan heeft Valerius Cordus de Griekse naam Lycostaphylos gemaakt. Aard, kracht en werking. De nature, kracht en werking van dit swelkenhout en van zijn bessen is nu onbekend, immers is van ons niet onderzocht, noch van iemand anders aangetekend. BIJVOEGING. De eerste van deze twee soorten van vlier is nu van vele Palustris Sambucus femina genoemd, dat is watervlier wijfje zoals eensdeels gezegd is die soms zeer mooie vruchten draagt die rood en blinkend van kleur zijn en vol wijnachtig, maar bitter sap. In Italië heet ze ook sambuco acquatica. Lobel noemt het ook Aquatica, dat is Sambucus aquatica umbellata of Lycostaphylus Cordi femina, in het Engels martis elder, ople, en dwarfle planer tree want haar bladeren lijken meer op die van de Acer of van de zwarte aalbes dan van de vlier. Ze groeit in Italië, Piemond, Duitsland, Frankrijk en Engeland zeer veel aan de stille vloeiende watertjes. De tweede soort omdat ze van bloemen dubbel is en mooi is als een witte roos wordt daarom hier te lande veel geacht en Gelderse roos genoemd en in het Latijn van Lobel Sambucus aquatica rosea, sive flore corymboso, Lycostaphylus Cordi mas, andere noemen het Sambucus palustris mas, dat is watervlier mannetje. Ze is in hete landen niet algemeen en schijnt zulks door teelt of kunst eerst hier te lande geworden te zijn wat blijkt dat ze zoveel dubbele bloemen draagt en geen vruchten. Ze wordt in de hoven en op droge gronden boomachtig groot. Noch van de krachten. Al zijn de bessen van deze watervlier walgelijk van smaak, nochtans zijn ze nuttig in al hetgeen daar enige afvegen nodig is en worden veel van de hoenders en andere vogels gegeten. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/