Lysimachia
Over Lysimachia
Penningkruid, vervolg Dodonaeus, vorm, waterplanten, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Geschreven en opgezet door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
HET XXIV. CAPITEL. Van Penninck-cruydt. Ghedaente. Penninck-cruydt is oock een kruypende ghewas, uyt sijne wortel veele dunne langhworpighe steelkens uytseyndende: daer aen, over beyde sijden wassen groene bladeren, bijnae heel rondt, eenen vingher breedt: uyt den oorsprongh oft aen ’t uytkomen van de welcke komen de bloemkens op korte steelkens voort, geel van verwe, de Boter-bloemen ghelijck. De wortel is dun. [949] Plaetse. Dit cruydt wast neffens de grachten, kuylen ende andere loopende wateren, by de beemden ende vochte weyen, somtijdts oock in neere waterachtighe bosschen. Tijdt. ‘Tbeghint te bloeyen in Mey; ende bloeyt voort alle den Somer door. Naemen. Wy noemen dit ghewas Penninck-cruydt, in ’t Latijn Nummularia, om dat de bladers rondt zijn gelijck eenen penninck; in ’t Hooghduytsch Egelkraut ende Pfenningkraut. Het heet oock Serpentaria, om dat de Serpenten oft Slanghen hun selven met dit cruydt ghenesen, soo men seydt. Andere noemen ’t Centummorbia, dat is Goedt teghen hondertderhande sieckten. Aerd. Penninck-cruydt is droogh van aerd, als sijnen tsamentreckende smaeck uytwijst: dan het is met eenen oock een weynighskens verkoelende. Kracht ende Werckinghe. Van dit cruydt schrijven de Medicijns deses tijdts, ende in sonderheydt Leonarth Fuchsius, dat de bladeren daer van, ende oock de bloemen ghestooten ende op de wonden ende zeerigheden gheleydt, de selve ghenesen. De selve in Wijn ghedroncken, stelpen ende genesen het roodtmelizoen, ende alle weeckigheden ende onmatighe vloeden des buycks. De selve bloemen ende bladeren zijn oock goedt de ghene die bloedt spouwen oft braecken; ende oock de vrouwen die met eenigen vloet gequelt zijn: sy genesen oock de wonden van het ingewant, ende de quetsuren oft zeerigheden der longheren. Den Wijn, daer dese bladeren in ghesoden zijn, is goedt teghen alle zeeren, als die daer mede ghewasschen ende ghesuyvert worden. Voren is gheseydt dat dit cruydt Centum morbia heet, om dat het goedt is om hondertderley sieckten ende gebreken te genesen; ende Serpentaria, om dat de slangen hun selven daer mede ghenesen, als sy ghequetst zijn, soomen seydt. BIIVOEGHSEL. Wy noemen dit cruydt Penninck-cruydt, in ’t Enghelsch Herbe two pence, nae de bladeren; de welcke ghemeynlijck twee t’samen voortkomen, teghen malkanderen overstaende, met veele tusschen ledigheden, van verwe ende wesen eenighsins de Maeghdepalme oft Geelen Guychelheyl ghelijck: wien dat oock met sijn bloemen ghenoeghsaem ghelijckt: dan de ghesterrede bloemen van den Geelen Guychelheyl worden met der tijt langhachtigh en van onder een weynigh gheschaerdt;’:tsaedt en is oock malkanderen niet seer onghelijck. Het groeyt liever in de koude ende Noordtsche landen dan in de heete. Sommighe noemen ’t Ighel-cruydt, in ’t Hooghduytsch Cleyn Naterkraut, in ’t Latijn Centum morbia, Ereuthedanum ende Erestedanum, oft beter Erestedanon Theophrasti (dan het oprecht Ereuthedanum is de Meecrappe) ende Lunaria minor. In ’t Italiaensch Dinetraria oft Nummolaria; in ’t Fransoys Herbe monnoyere. Aengaende den naem Penninck-cruydt, die wordt het Bolbanac van sommighe oock mede ghedeylt, dat anders Penninck-bloeme heet. Bauhinus vermaent van eene kleyner soorte, die hy, om datse purpurachtighe bloemkens draeght, Nummularia flore purpurascente noemt. Noch van de krachten van Penninck-cruydt. Dit cruydt is seer goedt teghen de sweeren ende zeeren van den mondt in Geytenmelck ghesoden zijnde; ende wordt om sijn uytnemende drooghende kracht ende t’samentreckinghe ghebruyckt in meest alle de gorgelwateren; ende is nut om alle de ghebreken van de keele te genesen, in water oft wijn gesoden, ende met Honigh vermenght: ende dan is het goedt teghen den hoest ende teghen den kickhoest van de ionghe kinderen. Het heel gewas, ’t zy ghesoden ’t zy tot poeder ghebroght ende inghegeven, maer sonderlingen ’t gedistilleert water van dien, is uytermaten goedt tegen de gescheurtheydt, met ghestaelt water inghegheven zijnde: ende dan kan het alle vrouwelijcke vloeden helpen ende stelpen. |
HET XXIV. KAPITTEL. Van penningkruid. (Lysimachia nummularia) Gedaante. Penningkruid is ook een kruipend gewas dat uit zijn wortel vele dunne langwerpige steeltjes uitzendt en daaraan groeien aan beide zijden groene bladeren die bijna heel rond zijn en een vinger breed en uit de oorsprong of aan het uitkomen er van komen de bloempjes op korte steeltjes voort die geel van kleur en op de boterbloemen lijken. De wortel is dun. [949] Plaats. Dit kruid groeit naast de grachten, kuilen en andere lopende wateren, bij de beemden en vochtige weien en soms ook in lage waterachtige bossen. Tijd. Het begint te bloeien in mei en bloeit voort de hele zomer door. Namen. Wij noemen dit gewas penninck-cruydt, in het Latijn Nummularia omdat de bladeren rond zijn als een penninck, in het Hoogduits Egelkraut en Pfenningkraut. Het heet ook Serpentaria omdat de serpenten of slangen zichzelf met dit kruid genezen, zo men zegt. Andere noemen het Centummorbia, dat is goed tegen honderd soorten ziekten. Aard. Penningkruid is droog van aard zoals zijn tezamen trekkende smaak uitwijst, dan het is meteen ook wat verkoelend. Kracht en werking. Van dit kruid schrijven de dokters van deze tijd en vooral Leonarth Fuchsius dat de bladeren daarvan en ook de bloemen gestoten en op de wonden en zeren gelegd die genezen. Die in wijn gedronken stelpen en genezen de rode loop en alle weekheden en onmatige vloeden van de buik. Die bloemen en bladeren zijn ook goed voor diegene die bloed spuwen of braken en ook de vrouwen die met enige vloed gekweld zijn en ze genezen ook de wonden van het ingewand en de kwetsingen of zeren van de longen. De wijn daar deze bladeren in gekookt zijn is goed tegen alle zeren als die daarmee gewassen en gezuiverd worden. Tevoren is gezegd dat dit kruid Centum morbia heet om dat het goed is om honderd ziekten en gebreken te genezen en Serpentaria omdat de slangen zichzelf daarmee genezen als ze gekwetst zijn, zo men zegt. BIJVOEGING. Wij noemen dit kruid penningkruid, in het Engels herbe two pence naar de bladeren die gewoonlijk twee tezamen voortkomen en tegenover elkaar staan met vele tussenruimtes en van kleur en wezen enigszins op maagdenpalm of gele guichelheil lijkt op wie dat ook met zijn bloemen voldoende lijkt, dan de stervormige bloemen van de gele guichelheil worden met de tijd langachtig en van onder wat geschaard, het zaad lijkt ook veel op elkaar. Het groeit liever in de koude en Noordelijke landen dan in de hete. Sommige noemen het ighel-cruydt, in het Hoogduits Cleyn Naterkraut, in het Latijn Centum morbia, Ereuthedanum en Erestedanum of beter Erestedanon Theophrasti (dan het echt Ereuthedanum is de meekrap) en Lunaria minor. In het Italiaans dinetraria of nummolaria, in het Frans herbe monnoyere. Aangaande de naam penningkruid, die wordt het bolbanac van sommige ook meegedeeld dat anders penningbloem heet. (Anagallis tenella) Bauhinus vermaant van een kleiner soort en omdat het purperachtige bloempjes draagt Nummularia flore purpurascente noemt. Noch van de krachten van penningkruid. Dit kruid is zeer goed tegen de zweren en zeren van de mond in geitenmelk gekookt en wordt om zijn uitnemende drogende kracht en tezamen trekking gebruikt in meest alle gorgelwaters en is nuttig om alle gebreken van de keel te genezen, in water of wijn gekookt en met honig vermengt en dan is het goed tegen de hoest en tegen de kuchhoest van de jonge kinderen. Het heel gewas, hetzij gekookt, hetzij tot poeder gebracht en ingegeven, maar vooral het gedistilleerd water er van is uitermate goed tegen de breuken en met gestaald water ingegeven kan het alle vrouwelijke vloeden helpen en stelpen. |
HET XXXI. CAPITEL. Van Water-Wederick. Gheslacht. In het ghetal van de Water-cruyden moet dese oneyghene oft bastaerdt-soorte van Lysimachia oock ghestelt worden, die wy Water-Wederick noemen. Ghedaente. Water-Wederick staet overeynd met eenen rechten steel, by de twee voeten hoogh, als met sommighe ledekens ghedeylt, onder kael ende bloot van bladeren, van de middel af tot het tsop toe bekleedt met bladeren, die altijdt twee teghen den anderen over uyt elck knieken oft ledeken spruyten; ende zijn langhworpigh; de Wilghe-bladeren oft die van Geelen Wederick van maecksel ende grootte genoeghsaem gelijck: uyt het voortkomen oft schoot van de welcke op korte steelkens vijf oft ses ruyghe hoofdekens spruyten, kleyne mosachtighe geele bloemkens vertoonende. De wortel sinckt recht ende diep in d’aerde, ghelijck die van het Phellandrium oft Water-Eppe doet. Plaetse. Dit cruydt wast in stilstaende oft sachtloopende wateren ende grachten van Hollandt, ende oock elders op dierghelijcke plaetsen. Tijdt. Desen Wederick bloeyt in den Somer. Naem. Wy noemen dit cruydt Water-Wederick; want sijn bladeren betoonen klaerlijck ghenoegh dat het een soorte van Lysimachium is: daerom salmen ’t den Latijnschen naem Lysimachium aquatile oft palustre moghen gheven, ende voor een bastaerdt oft oneyghene soorte van Lysimachium houden: want het en heeft geen andere naemen, immers die my bekent zijn. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Van de krachten ende van ’t ghebruyck van dit cruydt en weten wy als nu niet te schrijven. BIIVOEGHSEL. In de laetste Capitelen van ’t derde Boeck hebben wy veele soorten van Wederick oft Lysimachia beschreven, sommighe oock met Wilghe-bladeren, sulcks als de ghene die Lobel Salicaria mulcibruta Germanica noemt, ende voor de Onagra houdt: maer de teghenwoordighe is van bloemen de Wilghe alderghelijckst: dan ofse de pest geneest, ende Pestifuga heeten magh, ende alle de krachten van Wederick heeft, staet noch te ondersoecken. |
HET XXXI. KAPITTEL. Van waterwederik. (Lysimachia thyrsiflora) Geslacht. In het getal van de waterkruiden moet deze oneigen of bastaardsoort van Lysimachia ook gesteld worden die we waterwederik noemen. Gedaante. Waterwederik staat overeind met een rechte steel bij de zestig cm hoog als met sommige leden gedeeld, onder kaal en bloot van bladeren en van het midden af tot de top toe bekleed zijn met bladeren die altijd twee tegenover elkaar uit elk knietje of lid spruiten en zijn langwerpig en de wilgenbladeren of die van gele wederik van vorm en grootte voldoende gelijk en uit het voortkomen of schoot er van spruiten op korte steeltjes vijf of zes ruige hoofdjes die kleine mosachtige gele bloempjes vertonen. De wortel zinkt recht en diep in de aarde gelijk die van het Phellandrium of watereppe doet. Plaats. Dit kruid groeit in stil staande of zacht lopende wateren en grachten van Holland en ook elders op diergelijke plaatsen. Tijd. Deze wederik bloeit in de zomer. Naam. We noemen dit kruid waterwederick, want zijn bladeren tonen duidelijk genoeg dat het een soort van Lysimachium is en daarom zal men het de Latijnse naam Lysimachium aquatile of palustre mogen geven en voor een bastaard of oneigen soort van Lysimachium houden want het heeft geen andere namen, immers die mij bekend zijn. Aard, kracht en werking. Van de krachten en van het gebruik van dit kruid weten we nu niets te schrijven. BIJVOEGING. In de laatste kapittels van het derde boek hebben we vele soorten van wederik of Lysimachia beschreven en sommige ook met wilgenbladeren zulks als diegene is die Lobel Salicaria mulcibruta Germanica noemt en voor de Onagra houdt, maar de tegenwoordige lijkt van bloemen het meest op de wilg, dan of ze de pest geneest en Pestifuga heten mag en alle krachten van wederik heeft staat noch te onderzoeken. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/