Cardamine

Over Cardamine

Koekoeksbloemen, vervolg Dodonaeus, vorm, waterplanten, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

HET XIV. CAPITEL.

Van Koeckoecks-bloemen.

Ghedaente.

De Kleyne Water-Kersse, anders Koeckoecks-bloemen gheheeten, krijght eerst uyt haer wortel veele langhe steelkens met veel rondtachtighe bladerkens bewassen: tusschen de welcke daer nae eenen dunnen middelsteel [938] spruyt bijkants eenen voet hoogh: daer aen wassen dunne kleyne bladerkens, ghesneden ende om een middelribbe staende ghelijcke Eruca oft Rackette, oft liever de bladeren van de Water-Kersse niet seer onghelijck, maer kleyner: op d’opperste van de steelkens komen de bloemkens voort, van verwe witachtigh, oft licht lijfverwigh oft peerschachtigh, in vier bladerkens ghesneden, ende kleyne Filierkens bijnae ghelijckende. Nae de bloemen volghen kleyne hauwkens oft laeykens, daer in seer kleyn saedt leydt. De wortel is veselachtigh.

Plaetse.

Dese Kleyne Water-Kersse wast hier te lande niet alleen in ’t water selve, maer oock in de vochte broeckachtighe leeghe plaetsen; de welcke eensdeels door de regenen ende eensdeels door het overvloeyen van de beeckskens oft naeste wateren onder ligghen ende bedeckt zijn.

Tijdt.

Dit cruydt bloeyt in April ende Mey.

Naem.

In ’t Brabandtsch is dit cruydt Koeckoecks-bloeme gheheeten, oft Kleyn Water-Kersse; in ’t Hooghduytsch Gauchblum; Wilderkresz ende Wisenkresz; in ’t Fransch Passerage suavage; in ’t Latijnsch Flos Cuculi; oft oock Nasturtium aquaticum minus, ende Nasturtium aquatile alterum. Het is een mede-soorte van de Water-Kersse; ende magh Sisymbrium alterum minus heeten.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

De Koeckoecksbloemen zijn niet alleen van ghedaente, maer oock van aerd de Water-Kersse ghelijck; te weten oock scherp van smaeck, ende warm in ’t wercken wesende.

BIIVOEGHSEL.

De gheleerde van dese tijden hebben dit cruydt seer langh voor de Iberis Cardamantice ende Agriocardamon ghehouden, ende Nasturtium silvestre gheheeten; sommighe oock Lepidium. Dan nu zijn die cruyden beter bekent, als uyt hunne beschrijvinghe hier naemaels beter blijcken sal. Lobel noemt dit ghewas Cardamine altera. Dan aengaende den naem Flos cuculi, die is de Craeyen-bloemkens van sommighe oock mede-ghedeylt gheweest; ende eenighe gheslachten van Wilde Jenettekens oft Christus-ooghen. Koeckoecks-broodt oft Koeckoeck-loock is de Alleluya oft Sure-Claver. Dan Koeckoecks-cruydt is den naem van eenighe soorten van Standel-cruydt.

Cardamine oft Wilde Kersse van Lobel (verscheyden van die Wilde Kersse, waer van Dodoneus hier nae onder de gheslachten van Thlaspi handelen sal) in ’t Latijn Cardamine sive Sisymbrium alterum Dioscoridis, Nasturtium agreste oft Iberis van Fuchsius, Cardamum van Apuleius, Nasturtium Italicum oft Nasturtium pratense Tragi ende Nasturtium silvester Cordi, oft Gauchblum, is van ghedaente ende plaetse van groeyen onse voorbeschreven Koeckoecks-bloemen seer ghelijck; ende heeft den scherpen smaeck van de selve. Want dit cruydt groeyt gheerne in claere fonteynen ende beeckskens, daer oock de Water-Eppe groeyt: maer is gheheel teerkens ende dun, hebbende de onderste bladers breedt uytghespreydt aen zenuwachtighe steelkens, die van de ronde Rackette ghelijck, oft van de ghemeyne Water-Kersse: maer die aen de steelen komen, de welcke anderhalve palme ofte eenen voet hoogh zijn, die zijn veel smaller, ende ghesneden, ghelijck die van de Hof-Kersse. De bloemen zijn witachtigh; ende komen voorts boven aen de steelen, ende zijn scherp van smaeck, nochtans in salaet niet soo seer ghepresen.

Claver-Kersse, in ’t Latijn Cardamine trifolia, sal om de ghelijckenisse van haer bladeren beter hier dan by de oprechte Kersse beschreven worden. Dese wast in sommighe hoven van Nederlandt, seydt Lobel, ende is een cruydeken van een palme hoogh, dat van smaeck ende ghedaente de voorseyde Kersse ghelijck is, hebbende eenigsins de bladeren van de Wilde Kersse voorseydt, maer wassende als een Claver-bladt, op der aerden ligghende, ghelijck die van de Oxys oft Koeckoecks-broodt. De bloemen zijn wit van verwe, op hooghachtighe steelkens groeyende. De wortel is faselachtigh. Sommighe hebbense sonder reden Sanicula trifolia gheheeten: maer Clusius noemtse Cardamine alpina trifolia. Sy wast in Oostenrijck oock seer veel, ende blijft daer dickwijls den heelen winter over groen, ghelijck de Winter-Kersse.

Alderkleynste Cardamine, in ’t Latijn Cardamina alpinum minima van Clusius, van andere Nasturtiolum gheheeten, magh hier oock beschreven worden om de ghelijckenisse der krachten ende wesen. Het is een seer teer kleyn cruydeken, met steelkens van een duymbreedde hoogh, de bladerkens wassen dry, vijf oft meer aen dunne middelribbekens; ende zijn scherp ende heet van smaeck. De wortel is wit, tamelijcken langh, ende met haer faselinghen in de rotsen ende steenachtighe berghen van Stiermarckt vast: maer oock wel wassende in Tyrool ende Switzerlandt. Hier by hoort de Cardamine pusilla saxatilis montana discorides, alsoo van Fabius Columna gheheeten, om datse van smaeck de Kersse ghelijckt. Sy wast in Apulien, ende is in den Mey te vinden, alleen levende door de locht ende dauw, in steenrotsen, die den reghen beschutten, ende nimmermeer door en laten sippen. Het is een palme hoogh, ten hooghsten. De bladerkens, die eerst uyt het saedt voortkomen, zijn rondt, daer nae vloghels-ghewijs, vijfdeeligh, aen beyde de sijden in twee snippelinghen verdeylt, ende daer nae in vier, somtijdts in acht ende neghen; die de aerde naest zijn, soo groot ende soo rondt als een kleyne Linse, daer nae langher ende langher aen den steel; die somtijdts in sijd-steelkens verdeylt wordt, draghende op sijn tsop witte bloemkens, soo kleyn, datse nauws gheschildert konnen worden, uyt een knoppeken van vier groene bladerkens; uyt de welcke wederom vier andere witte bloembladerkens teghen de bloemknoppe gheschickt staen, soo datter acht schijnen te wesen. In ’t midden staet het scheysel van de vrucht, ende daer om seer dunne geele draeykens. Daer nae worden de vruchten grooter, ende zijn eys-ghewijs, langhs het tsop der steelen met beurten oft over d’andere gheschickt: waer in geele saden schuylen, scherp van smaeck, soo als het gantsche cruydt de Kersse ghelijckt.

Veranderinghe. Somtijdts is het heel kleyn, met weynigh verdeylingen oft bladeren.

Noch van de krachten van Koeckoecks-bloemen.

Men pleegh dit cruydt teghen den Scheurbuyck bijnae soo veel te achten ende te ghebruycken als de Water-Kersse: andere houden ’t van krachten de Iberis ghelijck; de welcke seer heet ende droogh is, de nature van de Kersse hebbende.

Koeckoecks-bloemen in looghe ghesoden, dooden ende veriaeghen de Luysen, alsmen ’t hooft oft die plaetse daer de Luysen zijn daer mede wascht.

Daer Koeckoecks-bloemen veel in de weyen wassen, daer gheven de Koeyen seer goedt melck, daer seer goede vette ende smaeckelijcke Boter af komt.

HET XIV. KAPITTEL.

Van koekoeksbloemen. (Cardamine pratensis)

Gedaante.

De kleine waterkers, anders koekoeksbloemen genoemd, krijgt eerst uit haar wortel vele lange steeltjes met veel rondachtige bladertjes begroeid waartussen daarna een dunne middelsteel [938] spruit van bijna dertig cm hoog en daaraan groeien dunne kleine bladertjes die gesneden en om een middelrib staan als Eruca of raket of liever lijken ze zeer veel op de bladeren van de waterkers, maar kleiner en op het opperste van de steeltjes komen de bloempjes voort van kleur witachtig of licht vleeskleurig of paarsachtig en in vier blaadjes gesneden en bijna op kleine violieren lijken. Na de bloemen volgen kleine hauwtjes of laatjes waarin zeer klein zaad ligt. De wortel is vezelachtig.

Plaats.

Deze kleine waterkers groeit hier te lande niet alleen in het water zelf, maar ook in de vochtige broekachtige lage plaatsen die eensdeels door de regen en eensdeels door het overvloeien van de beekjes of naaste wateren onderliggen en bedekt zijn.

Tijd.

Dit kruid bloeit in april en mei.

Naam.

In het Brabants is dit kruid koeckoecksbloeme genoemd of klein waterkersse, in het Hoogduits Gauchblum, Wilderkresz en Wisenkresz, in het Frans passerage suavage en in het Latijns Flos Cuculi of ook Nasturtium aquaticum minus en Nasturtium aquatile alterum. Het is een medesoort van de waterkers en mag Sisymbrium alterum minus heten.

Aard, kracht en werking.

De koekoeksbloemen zijn niet alleen van gedaante, maar ook van aard de waterkers gelijk, te weten ook scherp van smaak en warm in het werken.

BIJVOEGING.

De geleerde van deze tijden hebben dit kruid zeer lang voor de Iberis Cardamantice en Agriocardamon gehouden en Nasturtium silvestre genoemd en sommige ook Lepidium. Dan nu zijn die kruiden beter bekend zoals uit hun beschrijving hier later beter blijken zal. Lobel noemt dit gewas Cardamine altera. Dan aangaande de naam Flos cuculi, die is de kraaienbloempjes van sommige ook meegedeeld geweest en enige geslachten van wilde jenettekens of Christusogen. Koekoeksbrood of koekoekslook is de alleluja of zure klaver. Dan koekoekskruid is de naam van enige soorten van standelkruid.

Cardamine of wilde kers van Lobel (verschillend van die wilde kers waarvan Dodonaeus hierna onder de geslachten van Thlaspi handelen zal) in het Latijn Cardamine sive Sisymbrium alterum Dioscoridis, Nasturtium agreste of Iberis van Fuchsius, Cardamum van Apuleius, Nasturtium Italicum of Nasturtium pratense Tragi en Nasturtium silvester Cordi of Gauchblum is van gedaante en plaats van groeien onze voorbeschreven koekoeksbloemen zeer gelijk en heeft de scherpe smaak ervan. Want dit kruid groeit graag in heldere fonteinen en beekjes daar ook de watereppe groeit, maar is geheel teertjes en dun en heeft de onderste bladeren breed uitgespreid aan zenuwachtige steeltjes die van de ronde raket gelijk of van de gewone waterkers, maar die aan de stelen komen die vijftien of dertig cm hoog zijn die zijn veel smaller en gesneden als die van de hofkers. De bloemen zijn witachtig en komen bovenaan de stelen voort en zijn scherp van smaak, nochtans niet zo zeer in salade geprezen.

(Cardamine trifolia) Klaverkers, in het Latijn Cardamine trifolia, zal om de gelijkenis van haar bladeren beter hier dan bij de echte kers beschreven worden. Deze groeit in sommige hoven van Nederland, zegt Lobel, en is een kruidje van tien cm hoog dat van smaak en gedaante op de voor vermelde kers lijkt en heeft enigszins de bladeren van de wilde kers, als gezegd is, maar groeit als een klaverblad en ligt op de aarde als die van de Oxys of koekoeksbrood. De bloemen zijn wit van kleur die op hoogachtige steeltjes groeien. De wortel is vezelachtig. Sommige hebben het zonder reden Sanicula trifolia genoemd, maar Clusius noemt het Cardamine alpina trifolia. Het groeit in Oostenrijk ook zeer veel en blijft er dikwijls de hele winter door groen als de winterkers.

(Cardamine bellidifolia) Allerkleinste Cardamine, in het Latijn Cardamina alpinum minima van Clusius is van andere Nasturtiolum genoemd, mag hier ook beschreven worden vanwege gelijkenis van krachten en wezen. Het is een zeer teer klein kruidje met steeltjes van een duimbreed hoog, de bladertjes groeien drie, vijf of meer aan dunne middelribjes en zijn scherp en heet van smaak. De wortel is wit en tamelijk lang die met zijn vezels in de rotsen en steenachtige bergen van Stiermarkt vast zit, maar ook wel in Tirol en Zwitserland groeit.

(Cardamine flexuosa? ) Hierbij hoort de Cardamine pusilla saxatiles montana discorides, alzo van Fabius Columna genoemd omdat het van smaak op kers lijkt. Het groeit in Apulië en is in mei te vinden en leeft alleen door de lucht en dauw in steenrotsen die de regen beschutten en nimmermeer door laten sijpelen. Het is ten hoogste een tien cm hoog. De bladertjes die eerst uit het zaad voortkomen zijn rond en daarna vleugelvormig, vijfdelig en aan beide zijden in twee snippels verdeeld en daarna in vier en soms in acht en negen die vlak bij de aarde zitten en zo groot en zo rond als een kleine lins, daarna langer en langer aan de steel die soms in zijsteeltjes verdeeld wordt en op zijn top witte bloempjes draagt die zo klein zijn dat ze nauwelijks geschilderd kunnen worden en uit een knopje van vier groene bladertjes komen waaruit wederom vier andere witte bloemblaadjes tegen de bloemknop geschikt staan zodat er acht schijnen te wezen. In het midden staat de scheiding van de vrucht en daarom zeer dunne gele draadjes. Daarna worden de vruchten groter en zijn eivormig die langs de top van de stelen om beurten of om de andere geschikt staan waarin gele zaden schuilen die scherp van smaak zijn net zoals het ganse kruid op kers lijkt.

Verandering. Soms is het heel klein met weinig verdelingen of bladeren.

Noch van de krachten van koekoeksbloemen.

Men plag dit kruid tegen de scheurbuik bijna zoveel te achten en te gebruiken als de waterkers, andere houden het van krachten de Iberis gelijk die zeer heet en droog is en de natuur van de kers heeft.

Koekoeksbloemen in loog gekookt doden en verjagen de luizen als men het hoofd of die plaats daar de luizen zijn er mee wast.

Daar koekoeksbloemen veel in de weien groeien daar geven de koeien zeer goede melk waar zeer goede vette en smakelijke boter van komt.

zie verder; Volkoomen.nl