Pistacia
Over Pistacia
Terpentijn, mastiek, vervolg Dodonaeus, vorm, dennen, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Geschreven en opgezet door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
HET XIX. CAPITEL. Van Termenthijn boom. Ghedaente. Den oprechten Termenthijn vloeyt uyt eenen wilden boom, die altijdt groen ende met loof bekleedt blijft, als Theophrastus betuyght. Dese boom wast dickwijls ghelijck een heester, ende en wordt niet seer groot oft hoogh: somtijdts schiet hy hoogh op ghelijck andere boomen. Hy spreydt veele tacken uyt, die langh zijn; ende daer aen wassen oock langhworpighe bladeren, veel tsamen aen een ribbe oft aen beyde sijden van een middelzenuwe ghevoeght, als de Esschen-bladeren: maer sy zijn dicker ende vetter dan die; ende elck bijsonder bladt is als een Laurier-bladt. De bloemen hanghen druyfs-gewijs by een, ende zijn mosachtigh, als de Olijf-bloemen, van verwe wat peersch. De vruchten zijn soo groot als Geneverbezien, hardt, in ’t aenraecken vet ende herstachtigh, ende de handen smeerachtigh maeckende; van verwe uyt den blauwen groenachtigh, als sy rijp zijn. Het hout van desen boom is hardt, als dat van den Lentiscus. Behalven de vruchten soo draeght desen boom noch ettelijcke langhworpighe horenachtighe van binnen ijdele hauwkens, wat roodtachtigh van verwe: ende daer in schuylen kleyne wormkens, als Muggeskens; ende somtijdts wordt daer oock eenighe vochtigheyt in ghevonden. Wt den struyck ende houtachtighe tackskens van desen boom vloeyt een schoone klaere doorluchtighe weecke ende vochtighe soorte van Herst; de welcke oprechtelijck Termenthijn heeten magh; ende verschilt veel van den Ghemeynen Termenthijn, dat is den Lorcken-herst, ende van den anderen Termenthijn van venegien, dat is den Dennen-Herst, die elders van ons beschreven zijn geweest. Plaetse. Desen Termenthijn-boom wast in ’t Joodschelandt, Syrien, Afrijcken, ende in de eylanden van Cypers ende van de Griecksche Zee, diemen Cyclades noemt, dat is de eylanden van Archipelago, als Dioscorides schrijft. Bellonius betuyght oock, dat hy overvloedighlijck voortkomt in Syrien ende Cilicien, ende van daer tot Damasco te koope ghebroght wordt. Carolus Clusius seydt dat hy in Vranckrijck, te weten in Proventzen ende Languedock, ende op veele plaetsen van Portugael ende Spaegnien van selfs pleeght te groeyen; maer dat hy daer meestendeel kleyn ende heesterachtigh blijft, ende geenen Herst oft Termentijn voort en brenght. Theophrastus schrijft oock, dat een Termenthijn-boom omtrent den Bergh Ida ende in Macedonien heel neer ende leegh, dat is heel heesterachtigh, krom in een gedraeyt wast; maer dat hy in Syrien omtrent Damasco groot, weeldigh ende schoon in ’t aenschouwen wordt. Den selven seydt oock, dat een soorte van Termenthijn Manneken heet; ende een ander Wijfken; ende dat het Manneken onvruchtbaer is, ende het Wijfken vruchtbaer: ende dat een soorte van dit Wijfken vruchten draeght die van ’t beghinsel af roodt zijn, soo groot als Linsen, die niet rijp oft volkomen en konnen worden: ende de ander vruchten heeft, die eerst groen zijn, daer nae rosachtigh ende ten laetsten swart worden; de welcke met [1360] de Wijndruyven volkomen ende rijp worden; soo groot als een Faba oft Cyamos, dat is als een groote Erwte van dese tijden, met veel Herst oft Termenthijn vervult. Den selven Theophrastus vermaent oock van een soorte van Termentijn (in ’t Latijn van de oversetters Terebinthus Indica ghenoemt) die in Indien wast; ende eenen boom is, den welcken van tacken ende bladeren den Termenthijn ghelijckt, maer van den selven aengaende zijn vruchten verschilt: want de vruchten worden als Amandelen. Dan dit schijnt eenerhande ghewas te wesen met den boom die de Pistacien oft Fisticien voortbrenght, daer wy te voren van gheschreven hebben. Tijdt. In de Lente oft Vooriaer komen de nieuwe bloemkens van den Termenthijn met hun ionge spruytkens voort: in September ende October, alsmen de Wijndruyven pluckt ende den wijn perst, worden de bezien rijp. Omtrent den selven tijdt salmen daer de voorverhaelde horenkens oock aen sien wassen. Naem. Dese boom wordt hier te landen Terbenthijn-boom oft Termenthijn-boom geheeten, nae den Grieckschen Terminthos, oft, soo hy somtijdts oock ghenoemt wordt, Terebinthos; ende daer nae heet hy in ‘t Latijn Terebinthus; in ’t Fransch Terebinte; ende in ’t Italiaensch Terebintho; maer de Spaegniaerts noemen hem Cornicabra, de Arabers Botin oft Albotin. Den Herst, die uyt desen boom vloeyt, wordt in ‘t Duytsch Termentijn ghenoemt, in ’t Griecks Rhetine Termenthine; in ’t Latijn Terebinthina, oft Resina Terebinthina. Andere noemen hem nae ’t Arabisch Gluten Albotin; ende de selve segghen dat de vrucht een groene keerne heeft. Aerd, Kracht ende Werckinghe. De schorsse, bladeren ende vruchten van desen Termenthijn-boom hebben eenighe tsamentreckinghe in haer: dan sy verwarmen tot in den tweeden graed; als sy noch groen ende versch zijn, dan zijn sy matelijcken verdrooghende; maer als sy dor oft droogh zijn, dan verdrooghen sy tot in den tweeden graed; maer de vrucht verdrooght noch meer, selfs seer nae by den derden graed; ende is oock veel warmer. Dese vrucht is bequaem om eten, als Dioscorides seydt; dan is de maghe teghen: sy doet de pisse rijsen ende wel voortkomen; ende is seer nut de ghene die een verstopte milte hebben; ende sommighe ghevense met wijn te drincken teghen de steken oft beten van de quade verghiftighe Spinnekoppen, diemen Phalangii noemt. Den Herst van desen boom, te weten den oprechten Termenthijn, gaet alle andere Hersten te boven, nae ’t ghevoelen van Dioscorides. Maer Galenus acht den Herst van den Lentiscus voor den besten van allen: ende daer nae stelt hy desen Termentijn. Want desen Herst oft oprechten Termenthijn is oock merckelijck tsamentreckende van krachten, ghelijck den Herst van den Lentiscus diemen Mastick noemt, doch niet soo sterckelijck; maer hy heeft by die tsamentreckinghe noch eenighe bitterheydt; door de welcke hy meer verteert dan den Mastix; ende om dieswille heeft hy daer beneffens een soo groote suyverende ende afvagende kracht, dat hy de placken van de huyt ende alle krauwagien ghenesen kan, als ’t blijckt uyt het 8.boeck. De simpl. medic.facultat. Dan in het boeck De medicam.sec.gen.schrijft hy, dat den Termenthijn den Lorcken-Herst ghelijckt, die nochtans (nae sijn segghen) vochtigher is dan alle andere Hersten, ende gantsch gheen scherpigheydt oft bijtachtigheydt in en heeft, als wy in ’t voorgaende Capitel breeder betoont hebben. BIIVOEGHSEL. In de Apoteken van dese landen is desen oprechten Terebenthijn oft sijnen Herst onbekent: want ’t ghene dat sy Terbenthijn noemen, ende daer voor ghebruycken, is anders niet dan den Morwen Herst van den Witten Denne-boom, oft Lorcken-boom, als voren ghenoegh gheseydt is. Hy bemint een warme locht, daer de Sonne groote kracht heeft: dan den grondt magh wel vocht ende leegh oft oock steenachtigh zijn. Om hem hier te lande te saeyen, moetmen de groene saden verkiesen: want de roode zijn meest te oudt. Te Roomen wordt hy groot ende dick (ende in ’t Joodsche landt bijster hoogh ende grof;) maer elders in Italien is hy kleyn ende slim. Clusius seydt daer van, dat sijn bladeren zijn als die van de Pistacien, oock dierghelijcke reuck hebbende, maer des winters afvallende (ghelijck Bellonius oock tuyght) ende niet altijdt aen den struyck blijvende, als Dodoneus uyt Theophrastus hier vermaent. De vruchten zijn als die van de Lentiscus, wat grooter ende langher, eerst groen, daer nae uyt den blauwen groenachtigh, vet, ende met mergh vervult; dan meestendeel vallen sy af, eer sy volkomen rijp zijn. De blaeskens, die hy draeght, zijn als de ghene diemen op de Olm-boomen vindt: dan daer beneffens heeft hy de voorseyde harde oft knorselachtighe horenkens vol taeye vochtigheydt ende kleyne dierkens. Bellonius seydt, dat de bollekens in Thracien vergadert worden aen den Terebinthijn Manneken, oft Terebinthus mas, in ’t laetste van de Braeckmaendt, ter wijlen dat sy kleyn zijn, binnen hol, soo groot als andere Galnoten: want alsmense aen de boom wat meer tijdts laet blijven, dan worden sy langhworpigh als horenen. Lobel seydt van de Languedocksche Termenthijn-boomen, alsmen die quetst oft snijdt, dat daer veel klaren Termenthijn uyt vloeyt. Hy schrijft oock, dat hy uyt de eerste uytspruytende ranckens ende klauwierkens eenen seer klaeren ende welrieckende Traen van den Terebinthijn ghetrocken heeft, wel taey ende klam als Balsem. Dan den selven Lobel (die desen boom Oprechten Termentijn-boom noemt, in ’t Enghelsch Terpentine tree) maeckt daer twee soorten van. De eerste heet hy Kleynen Termentijn-boom met Mastick-bladeren; om dat de bladers die van den Mastick-boom ghelijcken soo van stant als van verwe ende ghedaente, maer tweemael grooter. De tweede noemt hy Grooten Termentijn-boom met bladers van Pistacien, in ’t Latijn Terebinthus maior Pistaciae folio; want dese soorte heeft de bladers veel breeder ende ronder, die van den Lauwer-boom ende Pistacien heel ghelijck: selfs de ghemeyne Pistacien worden Terebinthus Indica Theophrasti van sommighe gheheeten. Aengaende de naemen van desen boom, den selven Lobel meynt dat hy in ’t Griecks Terebinthos heet, om dat de vrucht van ghedaente ende verwe een Cicer ghelijckt, die in ’t Griecks Erebinthos ghenoemt wordt. In Italien heet hy Terebinto oft Trivente, ende op sommighe plaetsen Macchia agra; ende den Herst heet Ragia Terebintina oft Termentina. Hy heet oock Arbor Grani viridis, om dat de vrucht Granum viride ghenoemt wordt; want Bellonius schrijft dat een soorte van dese vrucht soo schoon blauw is, datse alle andere blauwe verwen te boven gaet, te weten middelmatighlijck ghestelt tusschen den groenen ende blauwen, oock van sommighe voor Bel Serapionis, Avicennae & Rhazis ghehouden. Rauwolfius schrijft dat de Arabers hem hedensdaeghs Bont noemen, de Persiaenen Terbaick; ende datter twee andere soorten van zijn; de welcke beyde Terebinthus Indica Theophrasti souden moghen wesen, als Clusius seydt: de eerste heet Bont quibir, om dat haer vrucht grooter is als Pistacien, maer korter, ronder, lieffelijck om eten als Pistacien, met de volghende soorte veel in [1361] Persien, Mesopotamien, dat is Asamien, ende Armenien groeyende: dan dese grootste soorte soude de Pael Arabum wel moghen zijn, seydt den selven Clusius. De Kleyne soorte, in ’t Arabisch nu Bont fougier oft Bont seghit genoemt, heeft een vrucht, de welcke, midtsgaders haer schorsse, soo groot is als een Erwte, rondt, wat holachtigh, oock eetbaer; ende magh de Bel van de Arabische meesters wel wesen. Noch van de krachten. Dioscorides seydt dat de bladeren, schorssen ende vruchten van den oprechten Terebentijn-boom stoppende zijn, ende tot de selve ghebreken goedt, daer toe die van den Mastick-boom nut zijn, in der selver voeghen bereydt ende inghenomen. De vruchten, seydt den selven, verwecken tot bijslapen; ende sy worden in Turckijen van den ghemenen man ghegeten soo gretighlijck alsmen hier te lande de Haselnoten ende dierghelijcke vruchten pleeght te eten, ghelijck Rauwolfius ende Bellonius betuyghen. Oock soo wordt dit saedt heel Grieckenlandt door te koop ghestelt. Den Herst oft oprechten Terebentijn, die uyt Asien ghebroght moet worden (al is ’t saecke dat sommige dien van Languedock oft den Franschen ende andere dien van Sicilien voor soo goet achten) is best als die wit is, doorluchtigh, blauwachtigh oft glasverwigh, ende goedt van reuck. Desen heeft alle de krachten die wy in de voorgaende Capitelen alle de soorten van weecke ende harde Hersten toegheschreven hebben. Immers hy verwarmt, treckt uyt, vermorwt, vaeght af ende suyvert: ende is seer goedt ghenut van de ghene die koude hoesten hebben: ende dient sonderlinghen wel de ghene die afnemen ende uytdrooghen; ende gheneest alle qualen van de borst: want hy suyvert die, ende doet de fluymen rijpen ende rijsen, te weten met Honigh oft Suycker inghenomen oft gheleckt. Met Noten Muscaten ende Suycker omtrent een Note groot inghenomen, gheneest hy veelderley ghebreken, maer meest de smerte der blasen ende nieren, ende de droppelpisse, doet ’t graveel lossen ende rijsen, ende suyvert de lendenen, ende is seer goedt tot den vloedt van de schamelijcke leden. Den selven inghenomen omtrent een once swaer, maeckt den buyck weeck ende los, ende iaeght daer door af alle geele galachtighe vochtigheyt, ende andere quade overvloedigheden; ende is goet om alle winden ende opblasinghen te doen scheyden, ende alle rouwigheden rijp te maecken. In der selver voeghen inghenomen, oft oock opgheleydt, gheneest de heup-gicht ende alle weedom der leden ende lidtmaten. Een once tseffens eens ter weken inghenomen, maeckt de gheswollen milte kleyn. Maer om de geelsucht te ghenesen, neemt alle weken van dese Terebentijn soo groot als een Olijve; stroyt daer een draghme oft een half Rhabarber poeder op: ende swilght dit tsamen in. Men magh hem oock van buyten op de borst ende sijde legghen, om de pijne te doen vergaen: ende op de leden, om de smerte te versoeten die uyt koude komt: ende met Honigh op de swarte bleynen gheleydt, beneemt de pijne der selver, ende gheneest die: alleen oft met Honigh opghesmeert, verdrijft het ieucksel van de schamelijck leden. Hy gheneest oock de loopende oft draghende ooren, met olie ende Honigh daer in ghedruypt. Alle salven ende plaesteren diemen maeckt om ’t lijf te verwarmen, daer maghmen desen oprechten Terebentijn by doen: ende daer af sullen sy een heelende, suyverende ende vermorwende kracht behouden, seer bequaem in de wonden, ende om de oude ende harde zeeren te vermorwen ende te ghenesen. Met Spaensch groen, Koper-roodt ende Nitrum ghemenght, gheneest de schorftheydt soo wel van de beesten als van de menschen. Hy doet oock de kromwassende hayren van de ooghschelen ende winckbrauwen wederom recht wassen. Maer voor allen is hy nut om alle doornen ende angelen uyt de wonden te haelen. De Persiaenen knauwen hem ghemeynlijck, ghelijck wy den Mastick: ende hy is wel soo bequaem; want hy blijft aen de tanden min kleven, ende en smilt in den mondt niet. Traen van den Termentijn-boom, te weten sulcks als Lobel uyt den oprechten Terebentijn-boom vergadert heeft, vermagh nae sijn goevelen al ’t selve dat den oprechten Balsem doet, soo wel in ’t digereren, vermorwen, tsamen heelen, als in ’t versoeten van allerley pijn: daerom voeght hy daer by, alsmense iet in stede van den oprechten Balsem soude willen stellen, soo soudemen den oprechten Terebinthus ende sijnen Traen nemen (oft oock sijnen Harst.) Immers men ghelooft, dat den Balsem hedensdaeghs met desen Traen verlenght oft vervalscht wordt, doch met niet al te schadelijck bedrogh, midts dat den oprechten Balsem haest bederft. Daer is nochtans een Balsem van Terebinthijn; ende welcken veel ghebruyckt, behoedt den mensche van seer veele ende verscheyden ghebreken. Om die te maecken, neemt den Terbentijn versch van den boom, doet hem in een glas, leght dat in mest, tot dat hy sich selven suyvert, ende rijst als Most; ende dan doet dat door, ende bewaert het in een ander glas, pot oft vat. Den selven Lobel seydt oock dat de velachtighe blaeskens een sap van haer gheven, dat seer goedt is om daer eenen Balsem van te maecken. Dan Bellonius schrijft dat de selve blaeskens, oft anders de Galnoten van den Terebinthijnboom (soo hy die noemt) die noch rondt zijn (ende noch niet oudt, ende langhworpigh oft horenachtigh gheworden) in Grieckenlandt met groote winst vergadert worden, om dat sy soo nut zijn om de fijne sijde lakenen daer mede te verwen. |
HET XIX. KAPITTEL. Van terpentijn boom. (Pistacia terebinthus) Gedaante. De echte terpentijn vloeit uit een wilde boom die altijd groen en met loof bekleedt blijft, zoals Theophrastus betuigt. Deze boom groeit dikwijls als een heester en wordt niet zeer groot of hoog, soms schiet het hoog op zoals andere bomen. Hij spreidt vele takken uit die lang zijn en daaraan groeien ook langwerpige bladeren die veel tezamen aan een rib of aan beide zijden van een middelzenuw gevoegd zijn zoals essenbladeren, maar ze zijn dikker en vetter dan die en elk apart blad is als een laurierblad. De bloemen hangen druifvormig bijeen en zijn mosachtig zoals olijfbloemen en van kleur wat paars. De vruchten zijn zo groot als jeneverbessen en hard, in het aanraken vet en harsachtig die de handen smeerachtig maken en van kleur uit het blauwe groenachtig als ze rijp zijn. Het hout van deze boom is hard zoals dat van de Lentiscus. Behalve de vruchten draagt deze boom noch ettelijke langwerpige horenachtige en van binnen lege hauwtjes die wat roodachtig van kleur zijn en daarin schuilen kleine wormpjes als mugjes en soms wordt er ook enige vochtigheid in gevonden. Uit de stam en houtachtige takjes van deze boom vloeit een mooie heldere doorluchtige weke en vochtige soort van hars die echte terpentijn heten mag en verschilt veel van de gewone terpentijn, dat is de lorkenhars, en van de andere terpentijn van Venetië, dat is dennenhars die elders van ons beschreven zijn geweest. Plaats. Deze terpentijnboom groeit in het Joodse land, Syrië, Afrika en in de eilanden van Cyprus en van de Griekse Zee die men Cyclades noemt, dat zijn de eilanden van Archipelago, zoals Dioscorides schrijft. Bellonius betuigt ook dat hij overvloedig voortkomt in Syrië en Cilicië en vandaar te Damascus te koop gebracht wordt. Carolus Clusius zegt dat hij in Frankrijk, te weten in Provence en Languedock en op vele plaatsen van Portugal en Spanje vanzelf plag te groeien, maar dat hij er meestal klein en heesterachtig blijft en geen hars of terpentijn voortbrengt. Theophrastus schrijft ook dat een terpentijnboom omtrent de berg Ida en in Macedonië heel laag en klein, dat is heel heesterachtig, krom en ineen gedraaid groeit, maar dat hij in Syrië omtrent Damascus groot, weelderig en mooi in het aanschouwen wordt. Dezelfde zegt ook dat een soort van terpentijn mannetje heet en een ander wijfje en dat het mannetje onvruchtbaar is en het wijfje vruchtbaar en dat een soort van dit wijfje vruchten draagt die van het begin af rood zijn en zo groot als linzen die niet rijp of volkomen kunnen worden en dat de ander vruchten heeft die eerst groen zijn en daarna rosachtig en tenslotte zwart worden die met [1360] de wijndruiven volkomen en rijp worden en zo groot als een Faba of Cyamos, dat is als een grote erwt van deze tijden, met veel hars of terpentijn vervult. Dezelfde Theophrastus vermaant ook van een soort van terpentijn (in het Latijn van de overzetters Terebinthus Indica genoemd) die in Indië groeit en een boom is die van takken en bladeren op terpentijn lijkt, maar van die aangaande zijn vruchten verschilt want de vruchten worden als amandels. Dan dit schijnt hetzelfde gewas te wezen met de boom die de pistache of fisticien voortbrengt daar we tevoren van geschreven hebben. Tijd. In de lente of voorjaar komen de nieuwe bloempjes van de terpentijn met hun jonge spruitjes voort en in september en oktober als men de wijndruiven plukt en de wijn perst worden de bessen rijp. Omtrent dezelfde tijd zal men er de voorverhaalde horentjes ook aan zien groeien. Naam. Deze boom wordt hier te lande terbenthijn-boom of termenthijn-boom genoemd naar het Griekse Terminthos of, zo hij soms ook genoemd wordt, Terebinthos en daarnaar heet het in het Latijn Terebinthus, in het Frans terebinte en in het Italiaans terebintho, maar de Spanjaarden noemen hem cornicabra, de Arabieren botin of albotin. De hars die uit deze boom vloeit wordt in het Duits Termentijn genoemd, in het Grieks Rhetine Termenthine en in het Latijn Terebinthina of Resina Terebinthina. Andere noemen hem naar het Arabisch gluten albotin en die zeggen dat de vrucht een groene kern heeft. Aard, kracht en werking. De schors, bladeren en vruchten van deze terpentijnboom hebben enige tezamen trekking in zich, dan ze verwarmen tot in de tweede graad als ze noch groen en vers zijn en dan zijn ze matig verdrogend maar als ze dor of droog zijn dan verdrogen ze tot in de tweede graad, maar de vrucht verdroogt noch meer en zelfs zeer dichtbij de derde graad en is ook veel warmer. Deze vrucht is geschikt om te eten, als Dioscorides zegt, dan staat de maag tegen en laat de plas rijzen en goed voortkomen en is zeer nuttig diegene die een verstopte milt hebben en sommige geven het met wijn te drinken tegen de steken of beten van de kwade vergiftige spinnen die men Phalangium noemt. De hars van deze boom, te weten de echte terpentijn, gaat alle andere harsen te boven, naar de mening van Dioscorides. Maar Galenus acht de hars van de Lentiscus voor de beste van allen en daarna stelt hij deze terpentijn. Want deze hars of echte terpentijn is ook merkelijk tezamen trekkend van krachten net zoals de hars van de Lentiscus die men mastiek noemt, doch niet zo sterk, maar hij heeft bij die tezamen trekking noch enige bitterheid waardoor hij meer verteert dan mastiek en daarom heeft hij daarnaast een zo grote zuiverende en afvegende kracht dat hij de plekken van de huid en alle jeuk genezen kan zoals het blijkt uit het 8ste boek. De simpl. medic.facultat. Dan in het boek De medicam.sec.gen.schrijft hij dat terpentijn op lorkenhars lijkt die nochtans (naar zijn zeggen) vochtiger is dan alle andere harsen en gans geen scherpte of bijten in zich heeft zoals we in het voorgaande kapittel uitvoeriger betoond hebben. BIJVOEGING. In de apotheken van deze landen is deze echte terpentijn of zijn hars onbekend want hetgeen dat ze terpentijn noemen en daarvoor gebruiken is niets anders dan de murwe hars van de witte dennenboom of lorkenboom zoals tevoren genoeg gezegd is. Hij bemint een warme lucht daar de zon grote kracht heeft, dan de grond mag wel vochtig en laag of ook steenachtig zijn. Om hem hier te lande te zaaien moet men de groene zaden kiezen want de rode zijn meest te oud. Te Rome wordt hij groot en dik (en in het Joodse land bijster hoog en grof) maar elders in Italië is hij klein en krom. Clusius zegt daarvan dat zijn bladeren zijn als die van de pistache en ook diergelijke reuk heeft, maar ‘s winters afvallen (zoals Bellonius ook betuigt) en niet altijd aan de struik blijven zoals Dodonaeus uit Theophrastus hier vermaant. De vruchten zijn als die van de Lentiscus, wat groter en langer en eerst groen en daarna uit het blauwe groenachtig, vet en met merg vervult, dan meestal vallen ze af eer ze volkomen rijp zijn. De blaasjes die hij draagt zijn als diegene die men op de olmbomen vindt en daarnaast heeft hij de voor vermelde harde of korrelachtige horentjes vol taaie vochtigheid en kleine diertjes. Bellonius zegt dat de bolletjes in Thracië verzameld worden aan terpentijn mannetje of Terebinthus mas op het eind van juni terwijl dat ze klein zijn en binnen hol en zo groot als andere galnoten, want als men ze aan de boom wat meer tijd laat blijven dan worden ze langwerpig als horens. Lobel zegt van de terpentijnbomen in Languedock dat als men die kwetst of snijdt dat er veel heldere terpentijn uit vloeit. Hij schrijft ook dat hij uit de eerste uitspruitende rankjes en klauwiertjes een zeer heldere en welriekende traan van de terpentijn getrokken heeft dat goed taai en klam was als balsem. Dan dezelfde Lobel (die deze boom echte terpentijnboom noemt, in het Engels terpentine tree) maakt er twee soorten van. De eerste noemt hij kleinen terpentijnboom met mastiekbladeren omdat de bladeren op die van de mastiekboom lijken en zo van stand als van kleur en gedaante, maar tweemaal groter. De tweede noemt hij grote terpentijnboom met bladeren van pistache, in het Latijn Terebinthus major Pistaciae folio, want deze soort heeft de bladeren veel breder en ronder en die van de laurierboom en pistache heel gelijk en zelfs de gewone pistache worden van sommige Terebinthus Indica Theophrasti genoemd. Aangaande de namen van deze boom, dezelfde Lobel meent dat hij in het Grieks Terebinthos heet omdat de vrucht van gedaante en kleur op een cicer lijkt die in het Grieks Erebinthos genoemd wordt. In Italië heet hij terebinto of trivente en op sommige plaatsen macchia agra en de hars heet Ragia Terebintina of Termentina. Hij heet ook Arbor Grani viridis omdat de vrucht Granum viride genoemd wordt, want Bellonius schrijft dat een soort van deze vrucht zo mooi blauw is dat ze alle andere blauwe verven te boven gaat, te weten middelmatig gesteld tussen het groene en blauwe en wordt ook van sommige voor Bel Serapionis, Avicennae & Rhazis gehouden. Rauwolfius schrijft dat de Arabieren hem tegenwoordig bont noemen, de Perzen terbaick en dat er twee andere soorten van zijn die beide Terebinthus Indica Theophrasti zouden mogen wezen, als Clusius zegt, de eerste heet bont quibir omdat haar vrucht groter is dan pistache, maar korter, ronder en lieflijk om te eten als Pistache en met de volgende soort veel in [1361] Perzië en Mesopotamië groeien, dat is Azië en Armenië, dan deze grootste soort zou de pael Arabum wel mogen zijn, zegt dezelfde Clusius. De kleine soort wordt in het Arabisch nu bont fougier of bont seghit genoemd en heeft een vrucht die met haar schors zo groot is als een erwt, rond en wat holachtig en ook eetbaar en mag de bel van de Arabische meesters wel wezen. Noch van de krachten. Dioscorides zegt dat de bladeren, schorsen en vruchten van de echte terpentijnboom stoppend zijn en tot dezelfde gebreken goed daar die van de mastiekboom nuttig in zijn, op dezelfde manier bereidt en klaar gemaakt en ingenomen. De vruchten, zegt dezelfde, verwekken tot bijslapen en ze worden in Turkije van de gewone man net zo gretig gegeten als men hier te lande de hazelnoten en diergelijke vruchten plag te eten, zoals Rauwolfius en Bellonius betuigen. Ook zo wordt dit zaad heel Griekenland door te koop gesteld. De hars of echte terpentijn die uit Azië gebracht moet worden (al is het zo dat sommige die van Languedock of de Franse en andere die van Sicilië voor net zo goed achten) is best als die wit is, doorluchtig, blauwachtig of glaskleurig en goed van reuk. Deze heeft alle krachten die we in de voorgaande kapittels alle soorten van weke en harde harsen toegeschreven hebben. Immers het verwarmt, trekt uit, vermurwt, veegt af en zuivert en is zeer goed genuttigd van diegene die koude hoest hebben en dient bijzonder goed diegene die afnemen en uitdrogen en geneest alle kwalen van de borst, want hij zuivert die en laat de fluimen rijpen en rijzen, te weten met honig of suiker ingenomen of gelikt. Met notenmuskaten en suiker omtrent een noot groot ingenomen geneest het vele gebreken, maar meest de smart van de blaas en nieren en de druppelplas, laat het niergruis lossen en rijzen en zuivert de lendenen en is zeer goed tot de vloed van de schaamdelen. Die ingenomen omtrent een ons zwaar maakt de buik week en los en jaagt daardoor alle gele galachtige vochtigheid en andere kwade overvloedigheden af en is goed om alle winden en opblazen te laten scheiden en alle rouwigheden rijp te maken. Op dezelfde manier ingenomen of ook opgelegd geneest het de heupjicht en alle weedom van de leden en ledematen. Een ons tegelijk eens per week ingenomen maakt de gezwollen milt klein. Maar om de geelzucht te genezen, neem elke week van deze terpentijn zo groot als een olijf, strooi er een drachme of een half rabarber poeder op en zwelg dit tezamen in. Men mag het ook van buiten op de borst en zijde leggen om de pijn te laten vergaan en op de leden om de smart te verzoeten die uit koude komt en met honig op de zwarte blaren gelegd beneemt de pijn er van en geneest die, alleen of met honig opgesmeerd verdrijft het jeuken van de schaamdelen. Het geneest ook de lopende of dragende oren, met olie en honig daarin gedrupt. Alle zalven en pleisters die men maakt om het lijf te verwarmen daar mag men deze echte terpentijn bij doen en daardoor zullen ze een helende, zuiverende en vermurwende kracht behouden die zeer geschikt is in de wonden en om de oude en harde zeren te vermurwen en te genezen. Met Spaans groen, koperrood en Nitrum gemengd geneest het de schurft zowel van de beesten als van de mensen. Het laat ook de kromgroeiende haren van de oogschellen en wenkbrauwen wederom recht groeien. Maarvoor alles is het nuttig om alle doornen en angels uit de wonden te halen. De Perzen kauwen hem gewoonlijk net zoals wij mastiek en het is wel zo goed want het blijft minder aan de tanden kleven en smelt niet in de mond. Traan van de terpentijnboom, te weten zulks als Lobel uit de echte terpentijnboom verzameld heeft, kan naar zijn mening hetzelfde dat de echte balsem doet, zowel in het digereren, vermurwen en tezamen helen als in het verzoeten van allerlei pijn en daarom, voegt hij daarbij, als men iets in plaats van de echte balsem zou willen stellen dan zou men de echte Terebinthus en zijn traan nemen (of ook zijn hars.) Immers men gelooft dat de balsem tegenwoordig met deze traan aangelengd of vervalst wordt, doch met niet al te schadelijk bedrog omdat de echte balsem gauw bederft. Daar is nochtans een balsem van terpentijn die veel gebruikt wordt en de mens behoedt van zeer vele en verschillende gebreken. Om die te maken neem terpentijn vers van de boom, doe het in een glas en leg dat in mest totdat het zichzelf zuivert en rijst als most en zeef dat door en bewaar het in een ander glas, pot of vat. Dezelfde Lobel zegt ook dat de velachtige blaasjes een sap van zich geven dat zeer goed is om er een balsem van te maken. Dan Bellonius schrijft dat die blaasjes of anders de galnoten van de terpentijnboom (zo hij die noemt) die noch rond zijn (en noch niet oud en langwerpig of horenachtig geworden) in Griekenland met grote winst verzameld worden omdat ze zo nuttig zijn om de fijne zijden lakens daarmee te verven. |
HET XX. CAPITEL. Van Lentiscus ende Mastix. Ghedaente. Den Lentiscus blijft somtijdts leegh ghelijck een heester, sonder eenighen grooten struyck oft stam: maer geeft uyt haer wortel veele ende verscheyden dunne spruyten ghelijck den Haselaer: dan seer dickwijls schiet hy hoogh ende recht op, ende wordt als eenen tamelijcken grooten boom. Sijn tacken oft rancken zijn taey ende buyghsaem. De schorsse is rosachtigh, ende is oock taey ende vlechtbaer. De bladeren komen veel by een, te weten gemeynlijck acht aen een tacksken oft middelribbeken, als de bladeren van Suethout, maer harder donckergroen van verwe, ende rondom somtijdts wat roodtachtigh, ende oock met ettelijcke dierghelijcke aderkens oft streepkens doortoghen; wat swaerachtigh van reuck. De bloemen zijn moschachtigh, ende hanghen druyfs-gewijs aen dunne steelkens. Daer nae volghen bezien soo groot als Erven, eerst groen, ende daer nae peersch, ten laetsten swart, vet ende vol olie, binnen in een hardt swart steenken hebbende met een witte keerne oft mergh vervult; uyt de welcke oock Olie ghedouwt wordt, als Dioscorides betuyght. Dit boomken brenght oock blaeskens oft hauwachtighe huyskens voort, die als horenkens omghekromt zijn: in de welcke eerst een vochtigheyt, ende ten laetsen, als die vochtigheyt oudt wordt, kleyne beestkens als Muggen ghevonden worden, min noch meer alsmen in de horenkens van den voorbeschreven oprechten Termenthijn-boom vindt, oft in de tsamen ghevouwen oft ghekronckelde bladeren van de Olmen. Wt desen Lentiscus vloeyt oock een soorte van Herst, doch niet vocht, maer hardt, diemen Mastiche, Mastick oft Mastix pleeght te noemen. Plaetse. Den Lentiscus komt voort in veele ende verscheyden landen oft ghewesten, als in Syrien, Candien, Italien, Proventzen ende Languedock, ende in veele rijcken van Spaegnien, ende oock elders. Maer den genen die in het eylandt Chios groeyt, wordt wel meest gheacht; ende hy wordt daer bijnae alleenlijck neerstighlijck [1362] gheoeffent ende onderhouden, om den willevan sijnen Herst oft Masticks; den welcken van de inwoonders van ’t selve eylandt uyt de wel gheoeffende oft Tamme Lentisck-boomen alle iaeren vergadert wordt, naedemael dat sy den struyck ende steelen eerst ghequetst oft wat ghesneden hebben: ende dien Herst wordt van daer voort al de wereldt over ghesonden. Tijdt. De bloemkens van desen boom komen in de Lente voort: dan de bezien worden in den Herfst volkomen ende rijp. Maer den Herst oft Mastick wordt omtrent den Wijntijdt vergadert. Naem. Wy gheven dit boomken hier te lande meest den Latijnschen naem Lentiscus; oft anders Mastick-boom; in ’t Griecks Schinos; in ’t Fransoys lentisque; in ’t Italiaensch Lentisco; in ’t Spaensch Mata ende Arcoyra. Den Herst van dit ghewas heet in ’t Griecks Mastiche, ende somtijdts Rhetine schinine; in ’t Latijn oock Mastiche oft Resina lentiscina; in de Apoteken Mastix; in ’t Fransch, ghelijck oock in ’t Hooghduytsch ende Nederduytsch, Mastic; in ’t Italiaensch Mastice; in ’t Spaensch Almastiga, Mastech ende Alcemega. De olie die uyt de Mastick-bezien ghedouwt wordt, heet in Spaegnien Azeyte de Mata, als Clusius betuyght. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Den Mastick-boom oft Lentiscus is ghemengelt van stoffe: want hy heeft eenighe waterachtighe redelijcken warme ende eenighe eerdsche koude deelen: ende hy is drooghmaeckende in den tweeden graed volkomentlijck; maer is bijnae in ’t midden van de hitte ende koude ghestelt; hy is oock in alle sijn deelen tsamentreckende, te weten soo wel in sijn uyterste spruytkens, ionghe scheutkens, bladeren, vruchten ende schorssen van sijn tacken ende wortelen, als in het sap dat uyt sijn bladeren ghedruckt wordt. Ende eenighe van dese deelen, ’t zy alleen gedroncken, ’t zy met andere dierghelijcke dinghen vermenght, worden seer goet ghehouden teghen ’t roodtmelizoen, buyckloopen, bloetspouwen ende bloedighe vloeden des moeders; ende oock teghen het uytvallen oft sincken van de moeder ende van den eersdarm. Want in ’t kort gheseydt, sy vermoghen al ’t selve dat Acacia ende Hypocistus konnen wercken. ‘Twater, daer die selve inghesoden zijn, doet het vleesch in de holle zeeren ende diep gaten groeyen, alsmen de selve daer mede stooft, net oft baeyt: het selve hecht de ghebroken beenders weder aen een; stopt de vrouwelijcke vloeden: belet den voortgangh van alle knaghende ende dooretende zeeren; verweckt de pisse; ende maeckt de loterende tanden vast alsmen den mondt daer mede wascht oft spoelt. Ende tot dien eynde worden van de kleyne tackskens van dit ghewas tandt-keuterkens ghemaeckt. De olie uyt de Mastick-bezien ghedouwt, heeft oock de selve tsamentreckende kracht. Den Mastick oft den droogen Herst van dit geboomte heeft oock kracht om alle de voorseyde werckinghen te betoonen; ende dit is den besten ende edelsten van alle Hersten: want beneffens dat hy redelijcke tsamentreckende van aerdt is, soo is daer oock eenighe drooghmaeckinghe in, sonder eenighe scherpachtigheyt oft bijtachtighe eyghentheyt, als Galenus betuyght. Maer voor allen soo is desen Herst oft Mastick sonderlinghen goedt om de weecke oft slappe maghe te verstercken: hy stilt de smerten ende weedom van de selve, ende stelpt het braecken, al bezichtmen daer heel luttel tseffens van, selfs niet meer dan ’t ghewicht van dry greynen tseffens, ’t zy binnen den lijfve ghenomen, ’t zy van buyten met olie opghestreken, maer meest ende alderbequamelijckste op een leder ghebreydt ende plaesters-ghewijs op den buyck by de stede van de maghe gheleydt: want in dier voeghen ghebruyckt kan hy de walginghe beletten oft verdrijven, ende den mensch lust oft appetijt om eten doen krijghen: ende hy versoet alle smerten, ende versterckt de kracht van de maghe, soo dat de spijse daer te langher in blijft, tot dat sy verdouwt is. Mastick is oock goedt de ghene die bloet spouwen oft overgeven, met Honigh oft eenige ander leckinge ingenomen; ende gheneest den ouden hoest. Men doet hem oock by die dinghen diemen bereydt om de losse tanden vast te maecken, ende om de onsuyverheyt van de selve wegh te nemen: men mengt hem oock by die salfkens ende oliekens, ende andere dingen, die de huyt klaer ende suyver maecken. Mastick geknouwt ende langh in den mondt gehouden, maeckt eenen goeden ende welrieckenden adem, verdrooght ende sterckt de herssenen, ende doet de slijmerige overvloedigheden uyt den hoofde gemackelijck ende allenghskens af komen ende dalen: hy versoet den tandtsweer, ende maeckt de tanden vaster, ende sluyt het tandtvleesch dicht in een, als het te slap oft te weeck ende te vochtigh is. Dioscorides voeght daer noch meer by, dat Mastick de hayren, die aen de wijnbrauwen qualijck wassen ende het ghesicht moeyelijck vallen, wederom recht doen staen. BIIVOEGHSEL. Desen Lentiscus oft Mastick-boom is oock altijdt groen, ende behoudt sijn bladeren al den winter door: ende dese bladeren zijn wel aen beyde sijden van een middelribbe ghevoeght, dan en hebben gheen enckel oft alleen staende bladt aen ’t uyterste, ghelijck ment siet aen den Terebintijn-boom, Esschen-boom, ende Sorben-boom; ende hier in zijn sy de bladeren van den Cyperus oft Alcanna ghelijck. De selve bladeren zijn somtijdts vet ende in het aentasten klam oft lijmachtigh, wat suerachtigh ende tsamentreckende van smaeck. De bloemen zijn bleeck uyt den grasverwighen, wat nae den peerschen treckende. Hier te lande komt hy somtijdts van vremdt saedt voort: maer moet neerstelijck teghen de kouwe bewaert worden. In Spaegnien heeten hem sommige Xarveca oft Arveira; in Italien Macchia, maer meest Stinchi, Stinco (ende de Olie die uyt de vruchten ghedouwt heet Oglio de Stinco; in ’t Fransch oneyghentlijck Huile de Mastic;) nae den Grieckschen Schinos; in Languedock Restinele; in Engelandt Mastic tree. De vruchten heeten Schinides in ’t Griecks, ende niet Echinides, alsmen in sommige bedorven boecken vindt, sommighe heeten hem oock Morellaria op ’t Latijnsch. Noch van de krachten. De bladeren van den Mastick-boom zijn wat tsamentreckende, ende door haeren suerachtighen smaeck seer bequaem om den dorst te verslaen, alsmense in den mondt houdt oft knauwt; ende dan maecken sy oock eenen goeden aedem door haeren lieffelijcken reuck; al is ’t dat sommighe klaghen dat hy hun ’t hooft beswaert. ‘Tsap uyt de versche bladers ghedruckt, heeft een seer stoppende kracht, nut tot allerley vloeden. Dan Lobel vermaent van een sap oft uyttrecksel (liquamentum oft chylisma ghenoemt) van den Mastick-boom; ’t welck men aldus bereydt: De bladers, schorsse ende wortel worden in water ghesoden; ende als sy langh ghesoden zijnde koudt gheworden zijn, dan worptmen de bladers wegh: ten laetsten wordt dit water wederom ghesoden tot dat het soo dick is als Honigh. Dit is een Extractie die van de ouders seer ghebruyckelijck was (hoe wel dat sommighe meynen dat die wijse van bereyden eenen nieuwen vont van de Alchymisten is, waer mede sy de krachten van alle cruyden pleghen te trecken, ende de quincessentie daer uyt te haelen) tot veele ende verscheyden ghebreken: ende het is metter waerheyt seer nut in al ’t ghene daer eenighe tsamentreckinghe, versterckinghe ende stoppinghe van noode is. De vruchten pleghen in oude tijden ghesouten heele tonnen vol wegh gheleydt te worden, alsmen de Olijven ende Cornoelien pleeght te doen, seydt Plinius. Dan in Sicilien ende elders wordt daer een Olie van ghemaeckt, nut om in de spijse ende oock in de lampen te doen, ende seer bequaem tot veele ghebreken, om haer tamelijcken koude ende tsamentreckende kracht. Dan den Herst oft Mastick is meest ghebruyckelijck in desen boom. Ende den besten Mastick is de ghene die klaer, blinckende, wit, schoon, sonder eerde oft vuyligheyt, broosachtigh, gheluyde ghevende ende welrieckende is: want den groenen is quaedt. Hy en is niet vochtigh: noch en vergaet niet tsamen ghelijck de andere Hersten, maer blijft in veele kleyne stuckskens verscheyden, die omtrent een Terwe-koren groot oft grooter zijn. Dien van ’t eylandt Chios is nu meest geacht. Maer Galenus prees die van Egypten boven allen. Men hout desen Mastick voor warm in den eersten oft in ’t beghinsel van den tweeden, ende voor droogh verre in den tweeden graed: daerom dient hy de maghe, de lever ende den buyck die met overvloedighe slijmerigheden verladen ende ghequelt zijn: want hy treckt veele quade vochtigheden nae hem. Hy is oock weyckende ende scheydende; ende is goedt op de harde sweeringhen gheleydt; ende in sommighe landen maecktmen kleyne plaesterkens van Mastiche, diemen aen ’t slagh van den hoofde oft elders hout, tegen de catarrhen ende sinckinghen: want hy stelpt den vloedt van alle vochtigheden, ende is goet tot allerley buyckloop ende bloetgangh. Om de spijse te verdouwen, sieden sommighe den Mastick in water met Venckel, ende drincken dat water. Maer alleen ghegeten, doet sommighe slappe maghen ruspen. Teghen het springhen ende klieven van handen ende lippen, neemt poeder van Mastick, gheklopt met wit van een Ey, ende strijckt de kloven daer mede. De Pillen van Mastick worden veel in de Pest gebruyckt: ende heeten daerom by sommighe Pest-pillen, doch oneyghentlijck. Olie van ghestooten Mastick ghemaeckt, heeft oock alle de voorseyde krachten: want sy verwarmt matelijck, treckt te samen, ende maeckt oock morw. Het hout van desen boom wordt voor Xylobalsamum gebruyckt: de bladeren dienen om het leder te bereyden: den roock van den Herst oft Mastick self dient in Turckijen om daer de brieven mede te mercken, seghelen oft onderteeckenen. EYNDE VAN HET SESTE ENDE LAETSTE DEEL DESE CRUYDTS-BOECKS. |
HET XX. KAPITTEL. Van Lentiscus en mastiek. (Pistacia lentiscus) Gedaante. Lentiscus blijft soms laag als een heester zonder enige grote struik of stam, maar geeft uit haar wortel vele en verschillende dunne spruiten zoals de hazelaar, dan zeer dikwijls schiet het hoog en recht op en wordt als een tamelijke grote boom. Zijn takken of ranken zijn taai en buigzaam. De schors is rosachtig en is ook taai en vlechtbaar. De bladeren komen veel bijeen, te weten gewoonlijk acht aan een takje of middelrib zoals de bladeren van zoethout, maar harder donkergroen van kleur en rondom soms wat roodachtig en ook met ettelijke diergelijke adertjes of streepjes doortogen en wat zwaarachtig van reuk. De bloemen zijn mosachtig en hangen druifvormig aan dunne steeltjes. Daarna volgen bessen zo groot als erven die eerst groen en daarna paars en tenslotte zwart zijn, vet en vol olie die binnenin een hard zwart steentje hebben dat met een witte kern of merg vervuld is waaruit ook olie geduwd wordt, als Dioscorides betuigt. Dit boompje brengt ook blaasjes of hauwachtige huisjes voort die als horentjes omgekromd zijn waarin eerst een vochtigheid zit en tenslotte als die vochtigheid oud wordt kleine beestjes als muggen gevonden worden, min of meer zoals men in de horentjes van de voorbeschreven echte terpentijnboom vindt of in de tezamen gevouwen of gekronkelde bladeren van de olmen. Uit dezen Lentiscus vloeit ook een soort van hars die niet vochtig maar hard is en die men mastiche, mastick of mastix plag te noemen. Plaats. Lentiscus komt voort in vele en verschillende landen of gewesten zoals in Syrië, Kreta, Italië, Provence en Languedock en in vele rijken van Spanje en ook elders. Maar diegene die in het eiland Chios groeit wordt wel meest geacht en wordt daar bijna alleen vlijtig [1362] geteeld en onderhouden vanwege zijn hars of mastiek die van de inwoners van dat eiland uit de goed geteelde of tamme Lentiscus bomen alle jaren verzameld wordt nadat ze de stam en stelen eerst gekwetst of wat gesneden hebben en die hars wordt vandaar verder de hele wereld overgezonden. Tijd. De bloempjes van deze boom komen in de lente voort, dan de bessen worden in de herfst volkomen en rijp. Maar de hars of mastiek wordt omtrent de wijntijd verzameld. Naam. Wij geven dit boompje hier te lande meest de Latijnse naam Lentiscus of anders mastick-boom, in het Grieks Schinos, in het Frans lentisque, in het Italiaans lentisco, in het Spaans mata en arcoyra. De hars van dit gewas heet in het Grieks Mastiche en soms Rhetine schinine, in het Latijn ook Mastiche of Resina lentiscina, in de apotheken Mastix, in het Frans net zoals ook in het Hoogduits en Nederduits mastic, in het Italiaans mastice, in het Spaans almastiga, mastech en alcemega. De olie die uit de mastiekbessen geduwd wordt heet in Spanje azeyte de mata, als Clusius betuigt. Aard, kracht en werking. De mastiekboom of Lentiscus is gemengd van stof want het heeft enige waterachtige redelijke warme en enige aardse koude delen en het is droog makend in de tweede graad volkomen, maar is bijna in het midden van de hitte en koude gesteld, het is ook in al zijn delen tezamen trekkend, te weten zowel in zijn uiterste spruitjes, jonge scheutjes, bladeren, vruchten en schorsen van zijn takken en wortels net zoals het sap dat uit zijn bladeren gedrukt wordt. En enige van deze delen, hetzij alleen gedronken, hetzij met andere diergelijke dingen vermengt worden zeer goed gehouden tegen de rode loop, buiklopen, bloedspouwen en bloedige vloeden van de baarmoeder en ook tegen het uitvallen of zinken van de baarmoeder en van de aarsdarm. Want in het kort gezegd, ze kunnen hetzelfde dat Acacia en Hypocistus kunnen bewerken. Het water daar die in gekookt zijn laat het vlees in de holle zeren en diepe gaten groeien als men die daarmee stooft, nat maakt of baadt, hetzelfde hecht de gebroken beenderen weer aaneen, stopt de vrouwelijke vloeden, belet de voortgang van alle knagende en dooretende zeren, verwekt de plas en maakt de losse tanden vast als men de mond daarmee wast of spoelt. En tot dat doel worden van de kleine takjes van dit gewas tandenstokers gemaakt. De olie uit de mastiekbessen geduwd heeft ook dezelfde tezamen trekkende kracht. De mastiek of de droge hars van deze boom heeft ook kracht om alle voor vermelde werkingen aan te tonen en dit is de beste en edelste van alle harsen want naast dat het redelijke tezamen trekkend van aard is zo is er ook enige droog maken in zonder enige scherpte of bijtende eigenschap, als Galenus betuigt. Maar voor alles zo is deze hars of mastiek bijzonder goed om de weke of slappe maag te versterken, het stilt de smarten en weedom er van en stelpt het braken al gebruikt men er heel weinig tegelijk van, zelfs niet meer dan het gewicht van drie greinen tegelijk, hetzij binnen het lijf genomen, hetzij van buiten met olie opgestreken, maar meest en allerbeste op een leer gebreid en pleistervormig op de buik bij de plaats van de maag gelegd, want op die manier gebruikt kan het de walging beletten of verdrijven en laat de mens lust of appetijt om te eten krijgen en het verzoet alle smarten en versterkt de kracht van de maag zodat de spijs er langer in blijft totdat ze verteerd is. Mastiek is ook goed voor diegene die bloed spuwen of overgeven, met honig of enige ander likking ingenomen en geneest de oude hoest. Men doet het ook bij die dingen die men bereidt om de losse tanden vast te maken en om de onzuiverheid er van weg te nemen, men mengt het ook bij die zalfjes en olies en andere dingen die de huid helder en zuiver maken. Mastiek gekauwd en lang in de mond gehouden maakt een goede en welriekende adem, verdroogt en versterkt de hersens en laat de slijmerige overvloedigheden uit het hoofd gemakkelijk en geleidelijk aan af komen en dalen, het verzoet de tandpijn en maakt de tanden vaster en sluit het tandvlees dicht ineen als het te slap of te week en te vochtig is. Dioscorides voegt er noch meer bij, dat mastiek de haren die aan de wenkbrauwen slecht groeien en het gezicht moeilijk vallen wederom recht laten staan. BIJVOEGING. Deze Lentiscus of mastiekboom is ook altijd groen en behoudt zijn bladeren de hele winter door en deze bladeren zijn wel aan beide zijden van een middelrib gevoegd, dan hebben geen enkele of alleen staand blad aan het uiterste zoals men aan de terpentijnboom, essenboom en sorbenboom ziet en hierin zijn ze de bladeren van Cyperus of Alcanna gelijk. Die bladeren zijn soms vet en in het aantasten klam of lijmachtig, wat zuurachtig en tezamen trekkend van smaak. De bloemen zijn bleek uit het graskleurige en trekken wat naar het paarse. Hier te lande komt het soms van vreemd zaad voort, maar moet vlijtig tegen de koude bewaard worden. In Spanje noemen sommige het xarveca of arveira, in Italië macchia, maar meest stinchi, stinco (en de olie die uit de vruchten geduwd wordt heet oglio de stinco, in het Frans oneigenlijk huile de mastic) naar de Griekse Schinos, in Languedock restinele, in Engeland mastic tree. De vruchten heten Schinides in het Grieks en niet Echinides zoals men in sommige bedorven boeken vindt, sommige noemen het ook Morellaria op het Latijns. Noch van de krachten. De bladeren van de mastiekboom zijn wat tezamen trekkend en door hun zuurachtige smaak zeer geschikt om de dorst te verslaan als men ze in de mond houdt of kauwt en dan maken ze ook een goede adem door hun lieflijke reuk al is het dat sommige klagen dat het hun hoofd bezwaart. Het sap uit de verse bladeren gedrukt heeft een zeer stoppende kracht en is nuttig tot allerlei vloeden. Dan Lobel vermaant van een sap of uittreksel (liquamentum of chylisma genoemd) van mastiekboom wat men aldus bereidt: ‘De bladeren, schors en wortel worden in water gekookt en als ze lang gekookt zijn en koud geworden zijn dan werpt men de bladeren weg en tenslotte wordt dit water wederom gekookt totdat het zo dik is als honig. Dit is een extract die van de ouders zeer gebruikelijk was (hoewel dat sommige menen dat die wijze van bereiden een nieuwe vondst van de alchimisten is waarmee ze de krachten van alle kruiden plegen te trekken en de essentie er uit te halen) tot vele en verschillende gebreken en het is met de waarheid zeer nuttig in al hetgeen daar enige tezamen trekking, versterking en stoppen nodig is’. De vruchten plegen in oude tijden gezouten en met hele tonnen vol weg gelegd te worden zoals men de olijven en kornoelje plag te doen, zegt Plinius. Dan in Sicilië en elders wordt er een olie van gemaakt die nuttig is om in de spijs en ook in de lampen te doen en zeer geschikt tot vele gebreken om haar tamelijke koude en tezamen trekkende kracht. Dan de hars of mastiek is meest gebruikelijk in deze boom. En de beste mastiek is diegene die helder, blinkt, wit, schoon en zonder aarde of vuiligheid, broosachtig, geluid geeft en welriekend is, want de groene is kwaad. Het is niet vochtig, noch vergaat niet tezamen zoals de andere harsen, maar blijft in vele kleine stukjes apart die omtrent een tarwekorrel groot of groter zijn. Die van het eiland Chios is nu meest geacht. Maar Galenus prees die van Egypte boven allen. Men houdt deze mastiek voor warm in de eerste of in het begin van de tweede en voor droog ver in de tweede graad en daarom dient het de maag, de lever en de buik die met overvloedige slijmerigheden verladen en gekweld zijn want het trekt vele kwade vochtigheden naar zich. Het is ook wekend en scheidend en is goed op de harde zweren gelegd en in sommige landen maakt men kleine pleistertjes van mastiek die men aan de slag van het hoofd of elders houdt tegen de katarren en zinkingen, want het stelpt de vloed van alle vochtigheden en is goed tot allerlei buikloop en bloedgang. Om de spijs te verdouwen koken sommige de mastiek in water met venkel en drinken dat water. Maar alleen gegeten laat sommige slappe magen oprispen. Tegen het springen en klieven van handen en lippen, neem poeder van mastiek dat geklopt is met wit van een ei en bestrijk de kloven daarmee. De pillen van mastiek worden veel in de pest gebruikt en heten daarom bij sommige pestpillen, doch oneigenlijk. Olie van gestoten mastiek gemaakt heeft ook alle voor vermelde krachten want ze verwarmt matig, trekt tezamen en maakt ook murw. Het hout van deze boom wordt voor Xylobalsamum gebruikt, de bladeren dienen om het leer te bereiden en de rook van de hars of mastiek zelf dient in Turkije om er de brieven mee te merken, zegelen of ondertekenen. EINDE VAN HET ZESDE EN LAATSTE DEEL VAN DIT KRUIDBOEK. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/