Abies

Over Abies

Zilverspar, vorm, soorten, heester, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, stekken, teelt.

Abies bracteata uit C. Lemaire. Santa Lucia spar of bristlecone spar.

De familie is wijdverspreid over de aarde. Het grootste ge¬deelte wordt gevonden in de gematigde en subarctische zones. Dennenbossen vormen een groot kenmerk van het noordelijk halfrond, vooral die gebieden die direct ten zuiden van de poolcirkel liggen als Canada, Noord-Rusland en Siberië. Araucaria’ s en Agathis nemen hun plaats over in het zuidelijk halfrond.

Sparren komen met een 45-55 soorten slechts in bepaalde en kleine gebieden voor. De meeste zijn afkomstig uit bergstreken van het Noordelijk Halfrond en N. Afrika en kunnen een hoogte halen van dertig meter. Enkele vormen worden zelfs vijftig meter of hoger, 80m.

Het zijn meestal allemaal wintergroene, hoge en kegelvormige bomen die hun takken straalsgewijze hebben uitstaan.

Ze groeien op wat zure tot neutrale gronden.

Pinaceae.

Verschil tussen Abies en Picea.

Bij de zilveren dennenboom staan de naalden meestal uitgespreid rondom de tak of ze zijn naar voren gericht en vaak aan de top ingekerfd. De naalden van de zilverden kunnen wel een zes tot tien jaar aan de bomen blijven zitten. Ze vallen ook na drogen niet af, dit in tegenstelling tot de spar (Picea Abies, ofwel de kerstboom) en geven aan de onderkant twee witte strepen.

De naalden vormen een onderscheidingsteken tussen de Abies en Picea. Het blad van Abies is zacht, terwijl de bladeren van Picea juist stekelig aanvoelen. P(icea)=Pikkend, Abies=zacht, het belangrijkste verschil voel je gewoon.

Als je de naalden van Picea er af trekt blijft een bladkussentje aan het naaldje zitten. Abies heeft naalden zonder dit bladkussen. Bij het normaal afvallen van de naalden veroorzaken die bladkussentjes op de twijgen van Picea een ruwe, stekelige oppervlakte, in tegenstelling tot de glad blijvende Abies takken. Een ander verschil ligt in de kegels, bij Abies staan ze en laten bij het afvallen hun centrale spil staan. Bij Picea hangen ze en vallen ze af zonder een spoor achter te laten. De boomhabitus van Abies is meer een cilindervorm, Picea heeft meer een piramidale vorm. Abies heeft geen penwortel, maar diep in de grond dringende hartwortels. De gladde bast is meer zilvergrauw en vallen de zaden niet in het voorjaar op de bodem maar vallen er gelijk met de schubben af zodat alleen de spil blijft staan.

Uit Bock.

Vorm.

De mannelijke bloeiwijze staat in groepen aan de onderkant van de takken, terwijl de vrouwelijke katjesachtig zijn verenigd en opstaan. De kegelopbrengst wisselt met het seizoen. In de kegels zitten gevleugelde zaden.

Jonge zilversparren zijn veelal kegelvormig en bezitten een regelmatige en min of meer horizontale takstand. Door de takstand bezit het hout ronde kwasten. Op latere leeftijd wordt de kroon breder en platter wat ooievaarsnest genoemd wordt.

Het zijn schaduw gevende en schaduw verdragende, wintergroene bomen. Ze zijn over het algemeen geschikt als bosboom en worden geplant voor houtproductie, hoewel het hout zachter en eerder aan bederf onderhevig is dan het hout van de gewone Picea.

Verdeling in groepen.

Abies wordt onderverdeeld in twee groepen:

De groep waarbij alleen aan de onderkant van de naalden witte huidmondstrepen aan te treffen zijn en waarbij de bovenzijde glimmend groen is: de soorten alba, amabilis, balsamea, cephalonica, firma, grandis, homolepis, nordmanniana en veitchii.

De groep waarbij de naalden aan beide zijden grijs of blauwachtig zijn, met op beide zijden huidmondjes: de soorten concolor, lowiana, nobilis, magnifica, lasiocarpa, pinsapo.

Ondergeslacht Abies. (Centraal, zuid & oost Europa, Klein Azië)

1. Uit O. Thome.

Abies alba, Mill. (L) (wit) (Abies pectinata, DC.) (kamvormig) De naalden staan spiraalvormig om de as. Hier zijn de naalden naar twee zijden afgedraaid zodat het lijkt alsof ze in twee rijen staan. De bovenste naalden zijn korter dan de lagere en worden twee tot drie cm lang. Jonge naalden zijn gevoelig voor de vorst en vooral de voorjaarsvorst.

De mannelijke en vrouwelijke bloemen staan aan de bovenste twijgen en meestal aan het hout dat het jaar ervoor gevormd is, zelden aan de top. De vrouwelijke bloemvorm is ongeveer 5cm lang en donkergroen (bij de Picea abies) purperrood. Hieruit komen in de herfst de opstaande kleurloze bruine kegels.

De zilverspar bloeit vanaf zijn 60ste jaar en draagt alle 2 5 jaar zaden, maar niet zo rijk als de Picea abies. De kegels groeien in groepen in de top.

In zijn jeugd groeit de spar piramidaal. Naarmate hij ouder wordt groeit hij onregelmatiger en wordt de kroon afgeplat. Deze den heeft geen last van sneeuwbreuk ondanks de soms zeer grote takken. Ook komt er vrijwel geen insectenvraat op voor.

De zilverspar heeft een diepe paalwortel met vele zijwortels en kan zo een storm weerstaan. Hij kan zeer veel schaduw verdragen en is zodoende geschikt voor onder beplanting en voor verjonging onder scherm. Hij stelt hogere eisen aan de rijkdom van de bodem dan de Picea abies, maar kan op drogere gronden groeien. De groei is langzamer dan de Picea abies en pas na 25 30 jaar begint hij op gang te komen. Deze groei houdt de boom echter wel ongeveer 200 jaar vol. Hij kan daarom zo’n 500 tot 600 jaar oud worden. In Engeland werd een exemplaar aangetroffen van 55m. Deze had lange tijd de titel van grootste boom van het eiland, totdat een Douglas hem in 1955 overtrof. Tot de invoer van Amerikaanse coniferen was de zilverspar de belangrijkste bosboom. Ze kunnen dan 4m diameter halen.

De zilverden is een zeer mooie woudboom. Hij groeit in middelgebergtes in de beukenzone en onderste sparrenzone. Hij komt voor in het vochtige maritieme klimaat van Midden en Zuid-Europa, van de Pyreneeën tot aan de Kaukasus. In de Alpen groeit deze spar tot 1300m en in de Pyreneeën zelfs tot 2000m. Mooie dennenwouden zijn er in het Zwarte Woud, Vogezen en een deel van de Karpaten. Noordelijk komt ze tot de Vogezen, zuidelijk tot Westfalen, noordelijk Saksen, in de Harz is ze zelden.

Naam, etymologie.

Abies is mogelijk afgeleid van abeo: van de grond af vertrekkend, naar de hoogte die sommige exemplaren van deze soort kunnen bereiken, maar waarschijnlijk is dat Abies komt van het Indo-Germaanse abh: dit betekent zoveel als stromen of saprijk, een harsboom. De hars werd in het Grieks elate genoemd en in het Latijn Abies.

Ook zou de naam Abies afgeleid kunnen zijn van abire: afwijken, omdat ze de overige bomen aan hout overtreft.

Een laatste verklaring luidt dat het woord van bios komt: leven, naar het lang leven van deze bomen.

(Dodonaeus) ‘Dit geslacht van bomen wordt in het Grieks Elate genoemd welke naam tegenwoordig in Griekenland noch onbedorven gebruikt wordt, in het Latijn Abies, in onze taal witte dennenboom, in het Hoogduits Weisse Dannen en Weisser Dannenbaum, in het Italiaans abete en abezzo en in het Spaans abotoծ

Dodonaeus (a) ‘De eerste soort noemen we eigenlijk gewone witte dennenboom.’ Zilverspar is zo genoemd naar de zilverwitte onderkant van de naalden die meestal twee rijen huidmondjes bezitten. Duitse Silber-, of Weisztanne, Engelse white spruce (zie Picea) of silver fir.

Dodonaeus (b) ‘In Frankrijk noemt men het siusse, sap en sapin, Bellonius houdt het voor de Abies femina, dat is wit dennenboom wijfje, naar de lering van Theophrastus, en verzekert dat ze in het Latijn Sapinus genoemd wordt. Maar nochtans de naam Sapinus betekende bij de oude Latijnen geen aparte soort van enige boom maar was niets anders dan het onderste deel van de stam van deze boom die zonder knopen of knoesten is zoals niet alleen uit Plinius blijkt in het 39ste kapittel van zijn 16de boek, maar ook uit Vitruvius in het 11de kapittel van zijn 2de boek die er noch bijvoegt dat het opperste van die stam dat knoopachtig, knoestig en hard is Fusterna plag te heten. ‘Vitruvius II 9: ‘Abies - Quae vero est superior - dicitur esse fusterna, ima autem sappinus vocatur’.

In Frans sapin blanc, het laatste van het witte hout. Sapin komt van Latijn sappinus dat via Frans sapa of seve: sap, een harsboom betekent.

Dodonaeus; ‘In Oostenrijks heet het Thannen en in het Hoogduits Thannenbaum, Dannenbaum en Fiechtenծ Dennenhout, Duits Tannenholz, ons woord ‘dennen het Duitse Thanneՠ zijn verwant met het Duits woord Dehnen: in de lengte groeien of gedijen. Een andere mogelijkheid is verwantschap met het Engelse dun: donker, naar de naaldkleur. Deze betekenis is terug te vinden in het met dennen begroeide Schwarzwald, (zie verder Pinus)

Dodonaeus (d) ‘Het is het mannetje waar het vrouwtje Picea is of andersom. In het Latijn Abies Plinij & vulgi en Abies mas Theophrasti (tot verschil van de vurenboom of Fohren van de Duitsers die Abies femina en Picea Plinij & vulgi heet. Clusius is van mening dat de rode dennenboom (Picea) of Abies Cruciata voor de echte Elate arrhen, Abies mas of Abies mascula van Theophrastus te houden is. Voor het wijfje of Elate theleia van dezelfde Theophrastus houdt hij deze tegenwoordige witte dennenboom.’

(e) Vanouds werden er drie soorten dennen onderscheiden.

Megenberg onderscheidt die uit het hoog gebergte als aller edelste, omdat ze het witste en lichtste hout heeft, dus vandaar edelden, is nu Abies alba.

Dodonaeus (f) ‘In onze taal noemt men deze witte dennenboom gewoonlijk mastboom, in Engeland ook mast tree, derle of fixre tree, in Frankrijk avet en ook du vergno, als Bellonius betuigt, in Italië ook abezzo daar de vochtige hars er van ook oglio dաbezzo heet, in het Latijn Oleum abiegnum’

Dodonaeus (g) ‘De murwe hars die uit de schors van de jonge witte dennenbomen vloeit noemt men in het Grieks Dacryon tes elates en in het Latijn Lachryma Abietis en Lachryma abiegna, dat is traan van de witte dennenboom en in Italië heet het ook lagrimo, dan in de apotheken van Duitsland noemt men dat kwalijk Terebinthina Veneta, dat is terpentijn van Venetië. De droge hars van deze witte dennenbomen wordt met recht Rhetina elatine en in het Latijn Abeigna resina, dat is hars van witte dennenboom, genoemd’.

Dodonaeus (h)’In het Hongaars heet ze fenyo fabue alle vele egy felol all, zoals Clusius daarvan schrijft’.

(i) Spar heet in Fries sparrebeam en spjer. ‘spar is een woord dat waarschijnlijk verkort uit sparrenboom ontstaan is. Het is een boom die geschikt is voor het maken van sparren. Een spar was oorspronkelijk een woord voor het gevorkte eind van een balk waarop de vorstbalk rust. Spar komt van oud-Engels spearrian: sluiten of dragen. Het oud-Noors kent de naam sparri en het oud-Hoogduits sparro: voorzien van of verstevigen met. De Germaanse woordwortel sper schijnt vooral voor onderdelen van het dak gebruikt te zijn. Het woord is mogelijk verwant met speer, oud-Hoogduits sper, en in het Latijn sparus: jachtspriet. In het Midden-Nederlands komt sparre voor: stang, balken of dwarsbalken, zoals in wapens. Ook in Engels spar en midden-Engels sparre komen varianten voor. Sperren heeft de betekenis 'met sparrenwerk verstopt’.

(j) Engels fir, zie Pinus, in Duitsland komt dit woord voor als Fohre, zie de naam Weissfichte, of het woord is verwant met firm: hard, vanwege het hout, respectievelijk met Langobardisch fereha: Quercus, zie daar, of met fire: vuur, omdat het als brandhout gebruikt werd.

Gebruik.

Vanouds gebruikte men het zo. (Dodonaeus) ‘De vochtige of murwe hars, dat is de traan van de witte dennenboom die sommige Veneetse terpentijn noemen is warmer en droger dan de echte terpentijn of ook van de lorkenhars, dat is gewone terpentijn, omdat het ook bitterder is dan die. Het veegt af, zuivert en opent en reinigt alle verouderde wonden en zeer, maar heelt en geneest alle verse wonden en kwetsingen en is bijzonder en eigenlijk goed tegen de wonden van het hoofd.

Dezelfde Veneetse terpentijn een half ons of een lood zwaar tegelijk ingenomen maakt de buik zacht en gemakkelijk week en drijft alle onzuiverheden af die in de darmen vast zijn en kleven of al te lang marren. Op dezelfde tijd drijft hij af alle zandjes of niergruis dat in de loopgaten of aderen en doorgangen van de plas blijft steken en laat het water en de plas tamelijk goed zinken en rijzen.

Men zegt nochtans dat de schaduw van deze boom hinderlijk is net zoals de schaduw van de walnotenboom.

Het hout is licht en wordt bijna nimmermeer van de wormen beschadigd en daarom maakt men er masten van en ook wel ganse schepen en riemen van de galeien en speren.’

Megenberg; ‘Abies heet een den en is in Latijn zoveel gesproken zoals een opgaande, want de boom wordt erg hoog en gaat over ander bomen, zoals Isidorus spreekt, en is erg luchtige aard. Daarom mag men het goed handelen tot gebouwen en tot vuur want het is vlak en heeft niet veel knorren die van aardse grove vochten komen. Dat hout heeft die aard, is dat man het altijd in water legt of als het altijd aan de lucht staat dan vervuilt het zelden of nimmer; is echter het een tijd in water en een tijd in lucht en geschiedt die afwisseling vaak dan vervuilt ze gemakkelijk. U zal ook weten dat de meesters in de natuur Pinus hout en Picea hout allen dennen heten met de algemenen naam Abies: echter ze spreken dat de echte den onder de drie de aller edelste is want die heeft dat aller witste en dat aller luchtigste hout. Dat Picea hout is een deel roder en de Picea bladeren zijn niet zo smal zoals de dennenbladeren, echter Pinus hout is vol kien en daar maakt men licht uit. Die drie boom heten in Latijn na elkaar Abies alba, Abies citrina en Abies resinosa. Toch zullen we van de Picea apart schrijven. Uit dennenhout worden geen goede buiken tot citer spel zoals tot violen, tot lieren en tot andere dingen, daarom dat dit soort hout van zijn luchtige natuur verstrooit lijf is en vol erg kleine gaatjes die we aan ons zweetgaatjes noemen en daarom houdt het de lucht niet vast waarvan de klank komt, echter het wordt een erg goede bodem aan zulke dingen uit dennen hout, daarom wanneer zich de lucht gestoten heeft aan de sterke zijden in die ding hun buiken zo trilt het langzaam door die zachte bodem en daarvan wordt dat geluid zoet.’

Terpentijn wordt onder de bast verzameld uit de blaasvormige verdikkingen en komt na destillatie met water als Staatsburger terpentijn in de handel, wat er over blijft is hard pek of colofonium. Het balsemachtige ruikende dennenolie wordt op kokend heet water verdund bij inademen van catarre, hoesten en astma, ook bij reuma of jicht door het er op te wrijven.

Dit is een geurende olie met de reuk van citroenen. Terpentijn is in gebruik geweest om boze geesten uit te roken. (=ontsmetten)

Het hout is wit en laat zich goed bewerken, een prima bouw en brandhout en ook voor draaiers en snijwerk, ook voor muziekinstrumenten. De Cremonenzer vioolbouwers hebben het dennenhout beroemd gemaakt. Dit waren de gebroeders Amati met hun zoons, waar Stradivarius en Guarneri leerlingen van waren. Vooral het hout van jonge bomen wordt gebruikt als resonansbodem.

Hout van de zilverspar werd in vroeger tijden gebruikt voor masten en ra’s.

Volgens Vergilius zou het paard van Troje bedekt zijn met sparrenhout. In die regio’s groeit een soort spar die er zijn naam aan te danken heeft, Abies equi ‘Trojani’, zie Nordmannspar.

Folklore.

God kwam door een bos, samen met de H. Nicolaas. Ze zagen dat er rook opsteeg vanuit een bepaalde plaats. St. Nicolaas er heen en die zag dat de duivel bezig was om brandewijn te stoken uit eikels. St. Nicolaas vond dat wonderbaarlijk en vroeg zich af of dit werkelijk naar brandewijn zou smaken. Het was voor de duivel dan ook geen moeite om hem over te halen wat te proeven. St. Nicolaas had zo een beker leeg en wilde weer vertrekken. ‘Ho, zei de duivel, ‘J hebt me nog niet betaald’. Dat was vervelend. Een heilige heeft nooit geld op zak. ‘Het spijt me’ zei hij, ԩk heb geen geld bij me, maar ik zal het laten brengen’. Okay’. zei de duivel, ‘wanneer zal dat zijn? ‘Als de zilverden zonder naalden staat. De duivel vond dat goed en St. Nicolaas keerde terug naar God. Die vroeg hem waar hij zo lang gebleven was en hij vertelde hem alles eerlijk. God maakte dat de zilverspar in de zomer en winter zijn naalden houdt. Wel bleef St. Nicolaas de schuldenaar van de duivel.

2. uit Curtis botanical magazine.

Abies nordmanniana Spach. (Link) heeft zijn naam te danken aan Alexander von Nordmann, professor in de zoölogie te Helsinki, 1803-1866.

De lichtgroene naalden zijn langer en breder dan die van de zilverden. Ze zijn in een halve cirkel gerangschikt over de twijgen en sterk naar voren gericht. Alleen de naalden van de onderzijde van de twijgen zijn naar links en rechts afgedraaid. Ze hebben aan de onderkant twee witte lijnen.

Het is een snelgroeiende boom die gemakkelijk dertig meter groot kan worden en zelfs vijf en zestig meter kan halen. Hij bezit zeer grote en vaak met hars overdekte kegels.

Is eerst breed kegelvormig en later zuilvormig gevormd.

De Nordmannspar loopt in het voorjaar later uit dan de zilverden en is daardoor beter bestand tegen voorjaarsvorsten. Houdt van een hoge luchtvochtigheid en niet te droge grond.

De Nordmannspar is in 1838 door Alexander von Nordmann in West-Europa geïntroduceerd en kwam in 1848 naar Engeland. Deze spar is afkomstig uit Krim, Kaukasus en met Kaukasus verbonden Armeense hooglanden. Het groeit op de Ararat en zou mogelijk al door Noah gekend zijn. De spar groeit boven de loofhoutgordel en komt gemengd voor met Picea orientalis. De boom kan 60 m hoog en 2 m in stamomtrek worden en is kegel- tot zuilvormig. In het UNESCO Werelderfgoedreservaat Westelijke Kaukasus in Rusland zijn zelfs exemplaren gesignaleerd met een hoogte van 85 m, waarmee het de hoogste boom is van Europa.

Er zijn twee ondersoorten die makkelijk met elkaar kruisen:

Kaukasische zilverspar, Abies nordmanniana subsp. nordmanniana. Komt voor in de Kaukasische bergen en Noordoost-Turkije en heeft gewoonlijk behaarde scheuten. Turkse spar, Abies nordmanniana subsp. equi-trojani (Trojaanse paard) komt voor in Noordwest-Turkije en heeft gewoonlijk gladde scheuten.

Vormen.

‘Aurea’ met goudgeelachtige kleur, ‘Pendula’ met hangende takken, ‘Golden Spreader’ met dwerggroei en goudgeelachtige kleur, ‘Robusta’ met spiraalsgewijze groei.

Naam, etymologie.

Nordmannspar staat onder meer bekend als de Kaukasische zilverspar, Kaukasische of Krimspar, in het Duits als Nordmannstanne en is de Engelse Nordmann of Caucasian fir.

3. uit plantplaces.com

Abies cilicica Carr. (Cilicië in Klein Azië) is een piramidaal groeiende boom met spreidende takken. Hij kan ongeveer dertig meter groot worden. Groeit in Griekenland en Klein-Azië in gebergtes boven 800m waar ze grote bossen kunnen vormen. Qua vorm lijkt deze boom op Abies nordmanniana.

Cilician fir, Syrische zilverspar.

Gebruik.

Volgens Theophrastus zou deze boom het beste scheepstimmerhout leveren voor triremes vanwege zijn lichte hout en duurzaamheid. Vanwege dezelfde eigenschappen zou het hout ook geschikt zijn voor huizenbouw. De boom zou voorkomen op de muren van Luxor en Karnak tempels, hoewel het niet in Egypte groeit.

12. uit Curtis botanical magazine.

Abies cephalonica, Loud. (Cephalonica, een berg van Griekenland) Spitse naalden met 2 witte banden aan de onderzijde. De naalden staan meer rondom dan de zilverden en met een hollere stand, ze zijn enigszins naar voren gericht en lopen in een scherpe punt uit.

De Apollo den of Griekse zilverspar is een tot 30m, zelden 40m, hoge en open groeiende, breed. kegelvormige boom met een stam van 1m diameter. De Apollo den loopt vroeg uit in het voorjaar en is bij ons niet geheel winterhard. De den is ziektevrij en kalk minnend.

Is gevonden op de Parnassus, de verblijfplaats der muzen. Een oude naam van de boom is Abies reginae Amaliae, waarbij de tweede naam is gegeven ter eren aan de gemalin van koning Otto. Bekend sinds 1824. Greek fir, Griekse zilverspar.

Ondergeslacht Piceaster (zuidelijk Spanje, N.W. Afrika)

13. uit L. van Houtte.

Abies pinsapo, Boiss. (de naam pinsapo is vermoedelijk afgeleid uit sappinus, dit was bij Plinius een soort den) De Spaanse zilverspar is n van de gemakkelijkst te identificeren dennen door de dikke, stugge, korte en spitse naalden die als borstels of egels rondom de tak zitten. Dit is een opvallend verschil met andere soorten. Aan beide zijden van de naalden zitten witte banden.

Het wordt een 20 25m groot, maar is bij ons meer struikvormig.

Spaanse spar kan tegen kalk en droge gronden.

Is afkomstig uit de provincie Malaga, van de noordelijke hellingen van het Serrania da Ronda gebergte. Hier komt de spar voor op hoogtes van 1000-2000m boven de zeespiegel. Het is sinds 1838 in cultuur.

Abies pinsapo var. Marocana, (uit Marokko) Moroccan fir.

Naam, etymologie.

Spaanse zilverspar heeft de volgende benamingen: in Duits Spanische Edeltanne, Franse sapin d’ Espagne en Engelse Spanish fir of hedgehog fir (=egel den).

Vormen.

‘Glauca’ heeft opvallend blauwachtig wit berijpte naalden, die naar alle richtingen uitstaan, hard en stijf, maar steken niet. Het is een langzaam groeiende den die omstreeks 1867 in Frankrijk is gewonnen. Heeft een voorkeur voor vochtige, kalkhoudende grond.

Ondergeslacht Balsamea. (Taiga, boreaal Azië en N. Amerika en hoge bergen verder zuidelijker)

6. Uit J. Banks.

Abies balsamea, Mill. (balsem dragend) wordt 15m hoog met een piramidale kroon.

Deze vorm heeft een zwarte bast.

De dichte en korte naalden zijn enigszins V-vormig gerangschikt.

De kegel bevat violette zaden.

De balsemden komt veelvuldig voor in Canada van Labrador tot de noordwestelijke provincies, Mackenzie en Saskatchewan. In Amerika groeit hij tot de Alleghany mountains en Zuidwest Virginie. De balsemden werd voor 1700 geïntroduceerd in Engeland.

Naam, etymologie.

Balsemden, balsemzilverspar staat in het Duits bekend als de Balsamtanne en in het Engels als balsam fir of balm of Gilead. Zie Commiphora. Frans le sapin baumier.

Gebruik.

Het hout is van weinig waarde, omdat het zacht en weinig duurzaam is. Deze den wordt veel als kerstboom gebruikt in Amerika omdat zijn naalden er verscheidene weken aan blijven. In Amerika is het een belangrijke bosboom voor de papierindustrie, in Nederland vertoont de boom een te slechte groei. De takken worden gebruikt voor bedden, de twijgen voor kussens en het droge hout voor vuur. Ook zijn er medische gebruiken als bij keelziektes wat al stamt uit de pionierstijd van Amerika.

De naalden en twijgen ruiken aangenaam. De meeste sparren leveren een hars die als een wierook gebruikt kan worden. Van deze hars kan ook terpentijn verkregen worden en van sommige varianten zelfs pek. De meest geschikte harsleverancier is Abies balsamea, Mill. : (balsem dragend), die de Canadabalsem levert. Dit is een doorzichtige en geurige hars die als kitstof voor lenzen in de microscopie gebruikt wordt. Elke soort heeft zo zijn geur die uiteenloopt van de geur van mandarijnen tot de odeur van citroenen of terpentijn.

Vormen.

Van de balsemden zijn er klein blijvende tuinvormen. In de bergen van New Hampshire in N. Amerika werd Abies balsamea ’Nana’ gevonden. Dit is een dwerg die plat bolrond en zeer compact groeit met donkergroene naalden, 30cm. Planten op vrij vochtige, humusrijke grond. ‘Silberlocke’ met kortere naalden, ‘Piccolo’ is een bolvormige dwergconifeer met grote groene naalden.

Uit F. Antoine.

Abies fraseri Poir. (Schotse botanist, John Fraser, 1750-1811) heeft 12-25 mm lange, donkergroene, platte, buigzame naalden die spiraalsgewijs op de twijgen staan, door een draaiing aan de basis lijken ze in twee rijen te staan. De top van de naald is rond en heeft een inkeping. Op de onderkant van de naald zitten twee zilverkleurig rijen huidmondjes, ze ruiken naar terpentijn.

Purperachtige kegels zijn 3,5-7 cm lang, cilindervormig en met hars bedekt.

Komt voor in de zuidoostelijke Appalachia, zuidwest Virginia en in het oosten van Tennessee op vochtige, zure zandgrond op 1200-2000 m hoogte.

Wordt tot 25m hoog met een stamdikte van 75 cm diameter en een 6-12m brede kroon.

De vorm van de kroon is piramidaal. Op jonge leeftijd is de boom dicht, maar wordt opener naarmate deze ouder wordt.

De schors is grijsbruin en wordt op latere leeftijd schilferig, met veel harsblaasjes.

Wordt ook als kerstboom gebruikt en geeft al op jonge leeftijd helder gekleurde kegels.

Abies balsamea var. phanerolepis (zichtbare schubben) is mogelijk een hybride van de balsamspar en de fraserspar. Bracted balsam fir.

Fraserspar, Fraser fir.

Ondergeslacht Balsamea.

Uit Mary Vaux Walcott.

Abies lasiocarpa, Nutt. (wollig behaarde vruchten) (Abies arizonica ‘Compacta’ (uit Arizona) Het is een vrij smalle en slanke grijze den met naalden die eerst wat naar voren zijn gericht en daarna teruggebogen. (als bij Abies nobilis) Het heeft een kurkachtige schors.

Het is een gebergteboom uit Noord-Amerika die daar tot aan de boomgrens voorkomt, vaak gemengd met Picea engelmannii en Pinus murryana.

De boom is in ons land zeer gevoelig voor voorjaarsvorsten.

‘Compacta’ wordt 1-2m hoog en is afkomstig uit Nederland. Een dwergvorm met zilverachtige korte naalden die kegelvormig groeit. ‘Toenisvorst’ of ‘Tonis-Meyer’ ՠis een compacte bolvorm.

Bergzilverspar, Subalpine for of Rocky Mountain fir.

Ondergeslacht Balsamea.

Uit nursery.artknappsurrey.com

Abies koreana, Wils. (uit Korea). Jonge dennen onderscheiden zich door donkere zilvergrijze of purperen scheuten en heldergroene bladeren. De korte naalden zijn als zachte borstelharen naar boven gekromd tot bijna verticaal, zwartgroen van boven en aan de onderkant voorzien van twee witte banden. De naalden bedekken vrijwel de takbovenzijde.

Deze den tooit zich in oosterse pracht met opvallende en overvloedige paars/violette kegels. Die overdadige kegeldracht gaat ten koste van de groeikracht.

Deze Koreaanse spar, zilverspar, is een soort die geschikt is voor tuinbeplanting. Hij groeit langzaam maar sierlijk op en gewoonlijk tien meter in veertig jaar. Een boompje van een halve meter kan op deze wijze al vijf tot tien jaar oud zijn. Daardoor is hij duur in aanschaf. Niet planten op klei of erg verzuurde grond.

Koreaanse den werd in 1905 op een eiland voor Korea ontdekt, groeit vooral in Jeju-island. Daar is een gezegde dat deze boom maar honderd jaar lang kan leven. E. Wilson nam in 1917 voldoende zaad mee waardoor het boompje verspreid werd over de gehele wereld. Korean fir.

Vormen.

In de handel is vaak sprake van hybriden van Abies koreana x Abies veitchii die sneller en hoger groeien en pas op latere leeftijd kegels dragen. Doordat ze uit zaad gekweekt worden is de kegelkleur verschillend. Deze kleur loopt van geelgroen tot donkerpaars met alle tussen liggende tinten. Een mooi donkerpaars exemplaar wordt vegetatief vermeerderd door middel van enten. Op die manier zijn er ook vele verschillen in vorm met lange naalden, gedrongen naalden, gele naalden, zilveren naalden etc.

Abies nephrolepis (Trautv. ex Maxim) Maxim. (Grieks nephros; nier, lepis; schaal) Oost Siberisch zilverspar is een middelgrote boom met een kegelvormige kroon van een ruime 30m. dofgroene naalden zijn aan de onderkant grijs. Komt voor van Korea tot China. Oost Siberische zilverspar.

Uit; https://nl.wikipedia.org/wiki/...

Abies sachalinensis (F. Schmidt) Mast. (uit Sachalin) smalle en torenvormige sparren van een 20m. Diepgroene naalden die dicht tegen elkaar staan, onderzijde is grijsachtig. Uit Sachalin en Noordoost Azië. Sachalin zilverspar.

5. uit F. Antoine.

Abies sibirica, Ledeb. (uit Siberië) wordt 30m hoog. Bezit een zwarte bast en zeer dicht bijeen staande twijgen waarvan de onderste overhangen.

De naalden zijn 1,5-2,7cm lang.

Hij groeit in Noord en Midden Wit Rusland en in Noord-Azië tot aan de Amoer. Hij komt vooral voor in het Altaj gebergte tot 1700m. hoogte. Bekend sinds 1820.

Siberische zilverspar, witte den, de chadsura van de Mongolen, Siberian fir.

10. uit botany.cz

Abies veitchii, Lindl. (Engelse kweker fa. Jas. Veitch & Son te Chelsea) De stand van de naalden doet bij deze soort meer denken aan die van A. nordmanniana: in een halve cirkel en naar voren gericht. De onderzijde is opvallend wit, als met witkalk bestreken, terwijl de bovenzijde glimmend groen is.

Hij wordt niet erg oud maar wordt veel aangeplant omdat de den goed bestand is tegen luchtverontreiniging en voorjaarsnachtvorsten.

De Veitch zilverden is de kleinste van de Japanse zilverdennen. Deze zilverden wordt ongeveer 20m hoog met smaller toelopende kroon en vlakke top.

Is afkomstig van de hellingen van de Fujiyama, de heilige vulkaanberg van Japan. John Veitch, een vermaard Engels kweker, verzamelde tijdens zijn rondreis door Japan in 1860 verschillende waardevolle planten, waaronder deze zilverden.

Veitch zilverden of Japanse zilverspar, Veitch’ s silver fir.

Abies veitchii var. sikokiana, (uit het eiland Shikoku, Japan) Shikoku fir.

Sectie Grandis. (westelijk N. Amerika tot Mexico en Guatemala, laaglanden in het Noorden, hogere gebieden in het Zuiden.

Ondergeslacht Grandis.

8. uit F. Antoine.

Abies grandis, Lindl. (groot) De dubbele rij naalden staat als een kam aan weerszijden van de twijgen, ze liggen vrijwel zuiver in een vlak. Aan de onderkant zijn ze voorzien van twee blauwe strepen. Bij kneuzen merk je een citroengeur. Deze den heeft is meer aromatisch dan de Douglas.

Bij oudere bomen zie je een roodbruine schors waar veel harsbuilen op zitten. De knoppen zijn paars beharst.

Kleine kegels waarvan de bracteeën niet buiten de zaadschub uitsteken.

Het is een snel¬groeiende bosboom en als hij vrijstaat kan hij zijn takken van onderaf aan behouden. Een karakteristieke boom die vaak groeit met afstaande, tafelvor¬mige vertakkingen. De reuzen zilverspar of Vancouver den is afkomstig van de westkust van Canada en Noord-Amerika. Hij wordt Vancouver den genoemd naar zijn groeiplaats in West Canada. Op Vancouver Island staan er enkele 90m hoge bomen. De reuzen zilverspar komt hoger in de bergen voor dan de Douglas en Sitka.

Ook deze boom is ontdekt door D. Douglas. Hij nam de Vancouver den mee naar Engeland in 1831 waar er nu bomen staan van 56m hoogte. Deze den is nu de grootste boom in Engeland. In Nederland wordt het een boom van een ruime 20m.

In Europa wordt de boom van steeds meer betekenis en vervangt geleidelijk aan de Europese zilverden, Abies alba. Deze laatste heeft nogal te lijden van luchtverontreiniging. Bovendien levert de reuzen zilverspar meer hout in een korter tijdsbestek. Kan elk jaar wel anderhalve meter groeien. Groeit ook goed op vrij droge en lichte gronden en heeft een dicht wortelgestel en kan goed tegen schaduw en wind. Het hout is zacht en gebruikt om papier te maken en licht timmerwerk.

Naam, etymologie.

Naast de benamingen reuzen zilverspar en Vancouver den staat de boom ook bekend in het Duits als Riesentanne en in Engels als giant fir, Vancouver fir of Oregon fir.

9. uit C. Sargent.

Abies concolor, Lindl. ex Hildebr. (gelijk kleurig) Opvallend zijn de lange vlezige naalden, ze prikken niet en zijn aan beide zijden grijsgroen. Het zijn lange naalden die betrekkelijk hol staan en gewoonlijk wat sikkelvormig zijn gebogen.

De witte den is een boom van 30-70m hoogte met een stam die een 120-200cm in doorsnede kan worden.

De witte is een goede parkboom die geen last heeft van droogte en goed bestand is tegen luchtverontreiniging. Hij groeit vooral in zijn jeugd snel. De boom houdt de onderste takken vrij lang en is daardoor een mooie solitaire conifeer. Groeit niet op dichte klei of verzuurde grond, wel op rijke, vochtige leemgronden, ook op droge en arme grond.

Hij groeit in Zuid-Oregon tot laag California, Utah, Z. Colorado en Noord-Mexico. Er zijn 2 vormen: de ene van de Pacific kust die minder hard is en minder als sierboom gebruikt wordt. De andere vorm, de Colorado vorm, heeft langere en meer blauwere naalden. De naalden ruiken bij wrijven naar citroenen. De witte den bereikte in 1851 Engeland, is ontdekt door William Lobb in zijn expeditie naar Californië in 1849-1853. Hout is knoestig en zacht, gebruikt voor papier maken en zachte constructies.

Naam.

De witte den of Colorado zilverspar is ook bekend onder de Engelse naam western white fir en Duitse Blastanne.

Vormen.

De vorm levert enkele mooie tuinvormen als Abies concolor ‘Violaceae; ‘Globosa’, ’Brevifolia’.

Ondergeslacht Momi. (oost & centraal Azië, Himalaya, gewoonlijk op lage tot wat hogere hoogtes)

Uit Curtis botanical magazine.

Abies homolepis, Sieb.& Zucc. (de soortnaam is afgeleid van Grieks homo: zelfde, en lepis: schub)

De naalden bezitten twee opvallend witte banden aan de onderkant. Alle naalden staan omhoog gericht en staan V-vormig, waardoor de witte onderkant goed te zien is.

De jonge twijgen zijn gegroefd en wit van kleur.

De kegel is harsig en komt over de hele boom voor.

Wordt een 25-30m hoog. Deze den kan tegen verontreinigende lucht

Is afkomstig uit Japan van het eiland Honshu of Hondo. Deze den is in Engeland geïntroduceerd door A. Veitch in 1861.

Japanse zilverspar, Nikko zilverspar, Nikko den, Nikko fir.

Uit; https://nl.wikipedia.org/wiki/...

Abies holophylla Maxim. (wit blad?) Mantsjoerije zilverspar. Smalle piramidaal vormige boom van een 25-40m hoog. Heldergroene platte naalden van 2-4cm en 1,5-2,5mm breed met 7-10 rijen huidmondjes. Jonge loten zijn glad en geel grijs die later grijsbruin worden. Geelbruine kegels van 12-14cm lang. Typisch voor de soort is de helbruine tot geelbruine gekleurde hars rondom de egels. Komt uit Korea tot China.

Ondergeslacht Nobilis. (westelijk Amerika op hoge plaatsen)

Uit the journal of the Linnean society.

Abies procera, Rehd. (hoog en slank opgroeiend) (Abies nobilis, Lindl.) (edel of nobel) De edelden of edelspar heeft naar boven gekromde blauwgrijze naal¬den.

De schors heeft in zijn jeugd vaak harsblazen.

Valt op door zijn grote kegels die wel meer dan 1000 zaden kunnen bevatten, alsmede door zijn zilvergrijze, gegroefde schors. De boom houdt niet van kalkgronden.

Wordt ongeveer 40-70m hoog met 2.7m diameter. Hij is afkomstig uit een klein verspreidingsgebied: de hellingen van het Cascadegebergte, Oregon en Californië. Hier vormt de den grote wouden. Ook de edelden is ontdekt door David Douglas in 1825 en door hem geïntroduceerd in Engeland in 1830.

Edele zilverden, edelspar, edelden, noble fir.

Vormen.

De edelden is vanaf de bodem dicht bezet met zware takken. In zijn jeugd groeit het gewas langzaam, maar met een intens blauwe kleur. Zo kan het nog jaren een sieraad vormen in de tuin. Wordt een zijscheut gekweekt, dan groeit deze gewoon vlak door en krijgt men een aardige, kruipende vorm.

In 1863 won men in Engeland de cv. ‘Glauca’ met blauwachtig-grijze naalden. Opvallend zijn de grote kegels met bracteeën die ver buiten de zaadschub uitsteken.

De cv. ’Compacta’ is in Nederland ontstaan. Het is een langzaam groeiende, ongelijke en dichte kegelvormige dwergvorm. De plant heeft een aparte grijsblauwe kleur en in het voorjaar lopen de twijgen zilverblauw uit. De cv. Argentea’ heeft blauwgrijze naalden en is een breed piramidale boom.

Vermeerderen.

De spar en Abies nordmanniana worden gebruikt als onderstam voor andere Abies soorten en cultivars. Hiervoor worden eenjarige griffels gebruikt, de kop moet je in de stam laten. Enten in de eerste week van november en de ent koel bewaren.

Het zaad moet op tijd geplukt en koel bewaard worden. Het zaaien van Abies gebeurt in mei, laat het zaad eerst een tot twee weken voorkiemen in vochtig zand. Zaaien op schoon veld en licht bedekken met schone teelaarde.

Stekken van Abies balsamea.

Neem in juliaugustus 5cm lang topstek van recht opgaande knoppen, de onderkant mag een beetje houtig zijn. Gebruik ook gezonde delen. Het kan zonder groeistof. Anders worden de niet verwonde uiteinden in 1% ibz groeistof of in een oplossing van 50mg ibz (pillen) per liter water geplaatst. Laat dit een 10 uur staan Planten in 4 delen gezeefde turfgrond met 1 deel zand, aangieten, plastic erover heen en elke week even controleren op vochtigheid, droogte, schimmels. Laat het plastic er dan een paar uur af zodat het gewas wat opdroogt en bedek het dan weer. Na een ruime maand weken is het stek geworteld. In de winter vorstvrij bewaren.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl, en: volkoomen.nl