Blechnum
Over Blechnum
Dubbelloofvaren.Vorm, afkomst, geschiedenis, etymologie of naamgeving, vermeerderen, cultuurvariëteiten.
Een grote varenfamilie van enige honderden soorten die in alle werelddelen voorkomen en meestal op het zuidelijk halfrond. De meeste groeien in de regenwouden van Azi, Australi en Afrika. Het zijn allen op de grond levende planten. Meestal is er een duidelijk verschil tussen fertiele en steriele bladeren.
Blechnaceae, dubbelloof familie.
Uit cfferns.com
Blechnum.
De planten uit dit geslacht bezitten een recht opgaande wortelstok met schubben. Sommige soorten geven kruipende rhyzomen van waaruit op het einde zich nieuwe planten ontwikkelen
Kleine, kruipende planten die langzaam groeien tot hogere planten die na verloop van tijd een stam vormen en dan boomvarens zijn.
De leerachtige bladeren zijn meestal geveerd of veerspletig.
De sporenhoopjes zitten meestal op fertiele (vruchtbare) bladeren die wat afwijken van de onvruchtbare bladeren. De sporenhoopjes liggen als lange streepjes naast de bladnerven op de onderzijde van de bladen en zijn afgedekt met een eveneens langwerpig dekvliesje dat naar de bladnerf opengaat.
Meestal komen ze voor op het Zuidelijk Halfrond. Bij ons wordt de familie vertegenwoordigd door dubbelloof.
Meer dan 200 soorten zijn beschreven.
1. =Blechnum brasiliense, Desv. (uit Brazilië) (=Neoblechnum brasiliense Gasper.)
Jonge planten vormen een rozet vanuit de zwart/bruine wortelstok Op oudere leeftijd vormen de planten een bruin geschubde stam van een halve meter hoogte waarop een kroon van een meter lange en 30cm brede bladeren komt.
Enkel geveerde, paarsgewijze gerangschikte bladeren zijn donker groen, jonge bladeren zijn brons/groen.
Uit Brazilië en Peru, is beschreven in 1820.
‘Crispum, groeit minder sterk en heeft kleine, gegolfde bladeren. Colcanoՠ’ met rode kleur in het jonge blad.
Dwarf Brazilian tree fern, red dwarf tree fern.
4. uit J. Jacquin.
Blechnum occidentale, L. (westers)
Kruipende, ondergrondse wortelstokken.
Wat gebogen en hard groene bladeren zijn 45cm lang en 12cm breed, bij het uitkomen rood gekleurd met lichter gekleurde hoofdnerf.
Uit Brazilië is beschreven in 1823.
9. uit www.harviesplants.co.nz
Blechnum gibbum, Mett. (bultig of gebocheld)
Stam is geschubd en kan 90cm hoog worden.
Vormt een mooi symmetrisch rozet van enkel geveerde, glanzend groene en smalle, gebogen bladeren van 90cm lang en 20cm breed, steriele bladeren zijn breder en lichter van kleur dan de fertiele. 'Silver Lady' met mooie frisgroene bladeren.
Uit Nieuw Caledonië.
Dwergboomvaren, Dwarf tree fern, silver lady fern.
11.
=Blechnum spicant, (L) Sm.. (aarvormig, spikant zou de volksnaam zijn, Linnaeus heeft daaruit de soortnaam gemaakt)
Smal langwerpige, leerachtige en glanzend donkergroene, geveerde bladeren.
Dubbelloof heeft steriele bladeren die vrijwel horizontaal liggen en 40cm lang zijn. De vruchtbare bladeren staan vrijwel recht omhoog, 70cm, in het midden van de plant en vandaar dubbelloof.
Ze ontspringen alle twee uit een klomp en worden tot 45cm hoog en zijn heldergroen. De deelblaadjes van de liggende staan dichter bij elkaar dan die van de opgaande vruchtbare. Die zijn in zoveel smalle blaadjes verdeeld dat het wel een kam lijkt.
Ze hebben een korte en schalige stengel.
De vruchtbare bladen hebben een donker bruine stengel van vrijwel de halve lengte van het blad met lange en gepunte schalen.
Dubbelloof is een altijdgroene varen die voorkomt op muren, steenachtige en arme vochtige gronden met een kruipende wortelstok.
Is hier vrij zeldzaam en wordt wel eens gebruikt in de huiskamers, maar moet droger dan de andere varens gehouden worden omdat bij teveel vocht de bladeren bruin en dan zwart worden. In de wintermaanden wordt het blad sowieso wat bruin. Ook is het geschikt voor bloemisten. In de tuin kun je die zetten onder schaduw van heesters, bomen, muren en schuttingen.
Komt voor in Midden Europa, tot Japan en N. Amerika, meest in dennenbossen.
'Concinnum,' met kleinere bladeren en wat gegolfde slippen.
'Cristatum' met meestal sterk gekroesde toppen.
'Imbricatum' heeft wat gebogen bladslippen.
'Latifolium' een sterk groeiende plant die in alle delen veel forser en groter is.
'Serratum' met fijn getande tot ingesneden bladslippen.
'Օndulatum' met sterk golvende bladeren.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) 'Hier te lande wordt dit kruid grachtvaren genoemd.'
De plant heet ook grachtvaren en dit laatste naar zijn groeiplaats, zo ook slootvaren.
Dodonaeus (b) 'In het Hoogduits heet het Grosz Miltzkraut en in het Engels splene-wort.'
De naam miltkruid is zo naar zijn gebruik.
Dodonaeus; 'Dioscorides noemt het Lonchitis tracheia in het Grieks en dat is op het Latijns Lonchitis aspera of zoals dezelfde Dioscorides betuigt Longina en Calabrina. Sommige noemen het tegenwoordig ook in het Latijn Asplenium silvestre of Asplenium magnum, dat is wild of groot miltkruid. Valerius Cordus houdt het voor de Struthiopteris. Aangaande de naam Lonchitis, Dioscorides maakt twee soorten van Lonchitis en een met bladeren als prei en een ander met groter en ruwer bladeren zulks als dit kruid daar we tegenwoordig van handelen wat groter en wijder bladeren heeft dan het Scolopendrium of miltkruid en ook ruwer dan die en met meer verdelingen en kerven gesneden. In het Latijn wordt dit gewas tot onderscheidt van de ander Lonchitis met preibladeren, Lonchitis altera als aspera genoemd, in het Hoogduits Spicant.
(d) Blechnum komt van Grieks blechnon, wat zonder deugd betekent, omdat varens geen nuttige eigenschap bezitten. Franse blegne, van Blechnum blechnum en epi.
(e) Dubbelloof, Duitse Kammenfarn, heeft twee soorten blad, Rippenfarn.
(f) Duitse Streifenfarn of Rippenfarn, (ribvaren) Kraftfarn, Engelse Herrington fern, naar de groeiplaats, hard fern, snake fern, deer fern en rusty back.
In Zwitserland Geilleiterli.
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) 'Grachtvaren, zegt Dioscorides, heeft een kracht in zijn bladeren om de wonden toe te helen en te beletten of te verhoeden dat die niet zweert of ontsteekt en verhit worden. Die bladeren met azijn gedronken verminderen en verteren de milt, zoals de voor vermelde Dioscorides ook betuigt. Bijna al hetzelfde schrijft Galenus die zegt dat de groene bladeren van grachtvaren bekwaam zijn om de wonden toe te helen en als het droog met azijn gedronken wordt het de verharde milt geneest.'
Gerard schrijft dat er blinde genezers zijn die leren dat dit kruid niet alleen de hardheid en zwellingen van de milt geneest, maar dat ook alle ongeregeldheden van de lever in korte tijd vernieuwd worden en zo goed is dat een gekookte lever van een beest vernieuwd of hersteld wordt tot zijn vroegere gesteldheid, als het opnieuw gekookt wordt met dit kruid. Maar dit moet je onder de oude wijvenpraat houden en dat ook wat Dioscorides vertelt van het verzamelen in de nacht en andere vage dingen die we hier en daar in oude boeken vinden. Het miltkruid van Dioscorides was wel Ceterach.
Planten.
Vermeerderen door sporen en scheuren.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl