Santalum

Over Santalum

Sandelhout, vorm, kruiden, soorten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik,

Uit M. Vogtherr.

Een geslacht van altijdgroene glimmende, vaak half parasiterende bomen of struiken.

Ongeveer 25 soorten komen voor in India, Maleisië, Australië en de Pacific eilanden.

Bladeren tegenoverstaand en zelden afwisselend, leerachtig. Bloemen staan in oksel- of eindstandige trossen.

Alle soorten produceren “reukhout”.

Santalaceae, sandelhoutfamilie.

Santalum album, L.(wit) Heeft bijna tegenoverstaande en lichtgekleurde bladeren.

Wordt 10m -15m groot, haalt zelden 30 cm in doorsnede.

Het is een kleine boom uit O. Indië die in 1804 beschreven is De sandelboom groeit gezellig in de droge laaglandsavannebossen van oost Java en de kleine Soenda-eilanden (vooral Timor) Is inlands in vele delen van India, vooral op Malabar en Coromandel, ook Malay, Fiji en vele eilanden van de Pacific oceaan.

De cultuur heeft oorspronkelijk enige moeilijkheden gegeven omdat sandelhout een wortelparasiet is en voor zijn goede ontwikkeling een “gastplant” nodig heeft.

Om goed sandelhout te krijgen moeten de bomen minstens 40, liefst 80 jaar oud zijn.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) ‘Sandelhout is drievormig, rood, wit en bleekgeel. De bomen van alle drie zijn slecht van elkaar te onderscheiden. Het rode groeit bij de Ganga, te weten in Tanasarim en in sommige landen die aan de zee palen en heeft de minste reuk en wordt uit Malakka elders verzonden. Het wit sandelhout dat men in de apotheken vindt is ook zonder reuk en al vindt men er enig welriekend hout dat men voor wit sandelhout verkoopt, dat is niet echt want van alle de echte soorten, zegt dezelfde Garcias, is het merg of binnenste hout alleen welriekend en het buitenste ruikt niet of zeer weinig. Dan het echte witte sandelhout groeit meest in het eiland Timor met het bleke, doch veel overvloediger en wordt ook uit Malakka in deze landen gezonden en is goed van reuk, buiten witachtig en binnen bijna geelachtig. Het bleke heeft de beste reuk van allen en is zwaar, vast, knoopachtig, binnen geel en met een zoete reuk die de hersens verkwikt, zegt Clusius, en laat een goede smaak op de tong na. Dan het wordt hier te lande zelden gebracht, zoals Garcias ook betuigt, omdat het in Indien zelf duurder is dan men dat hier te lande zou kunnen verkopen.

Dodonaeus (a) ´Deze drie soorten van hout heten in Indien chandama en sercanda (niet serincada of zerincada) in Arabië sandal. in het Grieks Santalon, in het Latijn Santalum, in de apotheken Sandalum, in het Frans sandal, in het Italiaans sandali, in het Duits ook sandelhout’.

Santalum levert het sandelhout, Duits Sandelholz en het Engelse sandal wood, Frans bois de santal. De naam sandel komt van oud-Frans sandal en dat van middeleeuws Latijn sandalum, dat van het Arabisch sandal en dit van het Perzische chandal wat stamt uit het Sanskriet chandana of candana, candras: glanzend. Of candana: brandend hout, omdat het gebruikt werd voor wierook. Het Maleis heeft tsjendana: nuttig. Engels E. Indian or white sandal wood.

Dodonaeus (b) ‘De rode soort heet Santalum rubrum’.

Lignum santolinum rubrum, of rood sandaalhout, wordt van Pterocarpus santalinus verkregen

Dodonaeus © ‘De witte komt van Santalum album’. Van Santalum album het witte sandelhout, Lignum santali album. White of East Indian sandalwood.

Dodonaeus (d) ‘De gele of bleke heet Santalum citrinum in de apotheken en in het Latijn Santalum pallidum of ook Santalum odoratum omdat ze beter ruikt dan de andere en sommige toenamen heeft ze als mahasari of mahassari, machazari, makassari in het Arabisch of mazaffrani. Het is geen Aspalathus zoals sommige menen.’ Komt ook van Santalum album en van Santalum freycinetianum Gaudich.( J. Freyn, Oostenrijkse botanicus, 1845-1903) Bekend is dat vooral op Soemba of Sandelhouteiland veel sandel groeit. Van Timor vanwaar witte en gele sandelhout verscheept wordt; en wel Mena, Matomea (Batoemea), Camanace (foutief voor Amarasi), Cerviague (Sorbian). Ook vermeldt hij als een plaats waar een sandelhoutbos wordt aangetroffen Makassar.

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (141, 164, 562) ‘Men acht ze nochtans zeer goed voor de hete mensen, gepoederd en ingenomen en tegen de pijn van de maag die door scherpte van de gal komt want allerlei sandelhout geeft het gans ingewand en vooral het hart veel kracht, verheugt en verkwikt dat en wordt gedaan bij de dingen die men bereidt tegen het beven of kloppen van het hart en vooral het gele, dan in de hete koortsen gebruiken de Indianen het rode alleen zowel van buiten als van binnen om den brand te verkoelen. Met suiker genuttigd verslaat de dorst en stopt alle vloeden en onmatige bloedgangen en gekookt en met suiker vermengt beneemt het alle kwade hitte maakt steeds en goed gesteld bloed en stilt de beroerdheid van het hart van toren of gramschap. Het witte en gele of bleke sandelhout wordt van de Indianen met houten stampers in houten vijzels gestoten en in water geweekt en met dat water strijken ze hun ganse lichaam en laten dat daarin drogen om de huid te verkoelen en een goede reuk te laten behouden. Dan daar alleen verkoeling nodig is zal men het rode alleen gebruiken dat in Indien ook dient om er beelden van te maken en kerken van te timmeren en daartoe worden de dikste en grootste stukken meest geacht. Doch ze gebruiken het meest om hun lichaam daarmee te bestrijken om dat een goede reuk te laten krijgen en om hun huid te verkoelen als ze het te heet hebben.’

Zaagsel van sandelhout dat in linnen kussentjes genaaid en bij de kleren gelegd is, geeft daaraan een aangename geur die er lang blijft. Het gewreven hout op het hoofd en aangezicht gesmeerd doet de hoofdpijn wegtrekken en beschut het gelaat tegen zonnebrand. Sandelhout dankt zijn geur en geneeskrachtige eigenschappen aan een etherische olie. Sandelolie wordt gebruikt om fijne bloemengeuren als van rozen, jasmijn en Mimusops vast te leggen. Op die wijze krijgt men verschillende soorten van reukwerk, een attar.

Het sandelhout wordt gebruikt als een wierook in religieuze riten en heeft de hoogste waardering. Het was in de oudheid al in Indië en China hoog gewaardeerd vanwege zijn geur en omdat het hout niet door termieten wordt aangetast. Het werd gebruikt voor godenbeelden en tempeldecoraties en nu nog in de tempeldienst en dodencultus. Het hout wordt verbrand voor de afbeeldingen van de heiligen. Miljoenen Brahmanen en Boeddhisten, die de rook hemelwaarts zien gaan, denken dat ze hiermede hun godsdienstige plichten hebben gedaan en dat door parfumgeur hun zonden bij hun godheid zijn vergeven. In Chinese tempels worden kaarsen, gemaakt van zaagsel van sandelhout en zwijnenmest, gebrand voor hun idolen. Feestartikelen van dit hout zijn hoog geprezen bij de Chinezen als een geschenk.

Het is de kajoe tjendana van de Javanen. Die gebruiken het aftreksel van het hout om de doden te wassen.

De Egyptenaren haalden het in de 17de eeuw v. Chr. uit de landen tussen Aden en de Perzische zeekust. Op Sri Lanka zou sandelhout al in de 9de eeuw voor inbalsemen gebruik zijn geweest. Madagaskar levert groen sandelhout dat in India bij lijkverbrandingen gebruikt wordt.

Bij de ontdekking van sandelhout op de Polynesische eilanden werden scheepsladingen naar China en Europa overgebracht en wel zoveel dat de boom in vele eilanden aan het uitsterven was. In die tijd zagen de eilandhoofden dat als een stuk sandelhout aan een bezoeker gegeven werd dat dit als een waardevol geschenk ontvangen werd. De hebzucht van de blanken was echter groot, clandestiene roof en unfaire handel zodat men aan beide zijden kwade gezichten kreeg, moord en doodslag.

Overeenkomstig de grootte en de ouderdom van de boom is het binnenhout, dat normaal licht is, donker of van roodachtig geaderd. Hoe hoger de kleur des te beter is de kwaliteit. Stukken van het hout variëren in grootte naar de omstandigheden. Het komt in stukken van ongeveer 1m lengte en 7-30cm dikte in de handel. Het hout is zeer hard en homogeen, zinkt in water. Het is dicht bezet met afwisselende lichte en donkere roodachtige jaarringen van een aangename geur dat vooral bij aansnijden of verwarmen optreedt.

Mythologie.

Het is een van de bomen van Boeddha’s paradijs. In het Sanskriet heet hij candana. Indra wrijft zijn borst met de gouden candana en daarvan is zijn borst vervuld en, door aanraking, krijgt de guirlande die op de borst van deze god neervalt dezelfde kleur.

Overig sandelhout.

Uit Zanzibar komt sandelhout voor onder de naam lawa. Een andere soort sandelhout komt van een Crotonspecie.

Het rode sandelhout stamt van Pterocarpus santalinus, een vlinderbloemige die in zuidoost Indië en de Filippijnen groeit. Dit is bijzonder dicht maar niet zwaar, splijt zeer gemakkelijk en is aan de buitenkant zwartrood, reuk en smaakloos. In zijn thuisland werd het als bouwhout gebruikt voor tempels. Zie verder de geslachten Amyris en Baphia.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl