Ficaria

Over Ficaria

Speenkruid, vorm, kruiden, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik

Ranunculaceae, ranonkelfamilie. Een 4 soorten.

Ficaria verna Huds (vroeg) Ranunculus ficaria L. (aambeien of spenen) (of nu weer Ficaria verna, Huds. (in het voorjaar verschijnend)

Speenkruid is een laagblijvende en meestal kruipende plant.

Het blad is ei/niervormig en glanzend groen, ze variëren in vorm en grootte. De grote bladeren van de wortelstok zijn min of meer hartvormig en vaak wit/bruin geblokt, de kleinere van de stengels lijken meer op klimopblad. De bladeren zitten aan zachte kruipende ranken. Ook in kleur variëren ze, van donker groen tot een lichtere tint.

Dit is een van de eerst voorjaarbloeiers waar de bloem geboren wordt op lange stevige stengels. De bloemen hebben een glinsterende coating van een vernisachtige gom dat een gele weerspiegeling geeft aan de lippen en kin. Dit als kinderen ze gepro­beerd hebben. De heldergele bloemensterren sluiten tegen de avond en met nat of koud weer. Honigklieren zitten aan de voet van de kroonbladen, wespen, bijen, vliegen en kevertjes bezoeken haar.

Sommige planten vormen geen okselknolletjes, maar produceren dan veel kiembaar zaad, de okselknol exemplaren hebben slecht kiemende zaden. Komt uit N. Europa en W. Azië.

3 var. of subspecies; verna en var. bulbifera Lambinon, de knoldragende vorm., subspecie grandiflora.

Naam, etymologie.

Ficaria, van Latijn ficus; vijg, de knolletjes.

(Dodonaeus) (a) ‘Dit gewas heet in het Grieks Chelidonion micron, in het Latijn Chelidonium minus en Hirundinaria minor. In het Hoogduits Klein Schwalbenkraut, in het Nederduits kleine gouwe. Dit kruid zou enigszins van de zwaluwen zijn naam mogen hebben, want het begint zich pas te vertonen omtrent de tijd dat de zwaluwen in het land komen, maar nochtans het is al lang vergaan eer de zwaluwen weg gaan. Voorts wordt deze kleine gouwe ook kleine celidonie of klein zwaelwekruid genoemd en groeit ook op droge plaatsen, maar niet zo goed.’

In de middeleeuwen werd speenkruid vergeleken met stinkende gouwe (Chelidonium majus) en daarom Chelidonia minor genoemd. De laatste is de stinkende gouwe en het speenkruid werd Cleyne gouwe genoemd naar de overeenkomst in de bloemkleur, Engels lesser celandine, Frans petite chelidone, Duits Schelword of Schinword. Het is een kruid onder Mars. Bock; ‘De Duitsers noemen het Feigblatern Eppich, Feigwartzenkraut, Meienkraut, Schoτbochskraut, Biberhdlin, Rammenhdlin, Pfaffenhdlin (aambeien eppe, aambeienkruid, meikruid, scheurbuikkruid, beverballetjes, rammenballetjes en priesterballetjes.) Dioscorides libro 2 kapittel 173 noemt het Chelidonion micron of minus en zegt ettelijke hebben het Triticum agrion genoemd. Daaruit is te merken dat het niet altijd Chelidonium geheten heeft zodat het dan ook geen Scholwurtz is. Zo het echter Chelidonium zal heten wil ik het liever Schwalben kraut noemen.’

Dodonaeus (b) ‘In de apotheken en ook elders noemt men dat Scrophularia minor en Ficaria minor, in het Hoogduits Feigwurtzenkraut, in het Nederduits speenkruid. Sommige noemen het ook vijgenbladeren Eppe, in het Latijn Apium haemorrhodale. De naam Haemorrhoidalis in het Latijn heet eigenlijk speenkruid in onze taal, nochtans wordt hij noch dit tegenwoordig klein speenkruid, noch het gene dat in het volgende kapittel beschreven wordt van niemand gegeven. In onze tijden en wat er door heeft men de worteltjes met de aanhangende korreltjes of korentjes begon te gebruiken om de spenen te genezen en men heeft dit kruid daarom de naam van speenkruid gegeven, want de spenen of aambeien dat met het sap van dit kruid of van zijn wortels en met wijn of plas van de zieke gemengd is en dikwijls gewassen en nat gemaakt worden kleiner en ineen getrokken en verdrogen geheel en de pijn vergaat gans. Ja, sommige menen dat dit kruid maar bij ons gedragen de smarten van de aambeien genezen en verzoeten kan.’

Het gebruik tegen aambeien, wat dus pas later gekomen is en bij de ouden niet bekend was. Ficaria, komt van Latijn ficus: een vijg, een verwijzing naar de vijgachtige knollen aan de wortels, dan ficus in de betekenis aambei, omdat ze hiertegen gebruikt werd, ook naar de vorm van de speentjes, dit in de signatuurleer. Speenkruid, speen is de gouden ader, de hamorrhoide, de Franse herbe aux hemorroides. In oud-Hoogduits was het Vigwurz, midden-Hoogduits Vicwurz of Vicwarz, staat in de gelijke betekenis met vic, vergelijk Italiaans fico: vijg, uit die verkorte vorm is Feigwurz ontstaan, Feigwarzenkraut. Engelse fig wort of marsh pile wort, pilewort, van Duitse Feigwurtz, Feigwarzenkraut bij Bock, ook fogwort.

King’s evil, schreef Culpeper, zijn de aambeien, die ik met deze plant genezen heb. Hiertegen stampt men de verse wortel met de bladeren tezamen of de wortel malen en met een gebraden appel mengen en als een pleister gebruiken, zou wonderbaarlijk de pijnen van de aambei stillen.

Dodonaeus; ‘In het Hoogduits heet het Blaternkraut, Pfaffenhoetlin en Meyenkraut.’

Soms heet het naar de vroege bloei, Maienkraut bij Bock, Meiblader, en verdwijnen dan, Smoltblume.

Dodonaeus (d) ‘Serapio noemt dat Memiten in het Italiaans wordt het fanoscelle genoemd, in het Frans esclere en petit bassinet.’

Frans petit bassinet: kleine beker, de bloemvorm, pot au burre: boterpot, kleur, Engelse butter cup crow foot, Duits Butterblome, ook Gauseblomkes.

(e) De glanzende bladeren en bloemen, Gliserli, Goldblumli, Spiegelblome, Sternblumlein, Butterblatt en Schmalzblatt, Schmalzplotschen.

(f) De speentjes of knolletjes die als reservevoedselbron dienen werden wel beversculletjes genoemd, katte‑ of haneclootjes. Ze zorgen voor de verspreiding zodat deze plant zich overal kan vestigen. Na harde slagregens werden ze wel in massa's weggespoeld zodat men wel over mannaregens sprak omdat de kleine witte knolletjes in grote getale zichtbaar werden, Biberhodlin bij Bock.

(g) Dit kwam vooral voor in Silezië waar ze verzameld en als voedsel gebruikt werden. Vandaar Duitse Erdgerste, Erdtopfel, Himmelsbrot, Himmelmehl, de tarwe grote knolletjes, Mausebrod, Pelterchen, Kreuzerlan, Zigeunerkraut, Zigeunersalat, Liebeherrgottsbluemli, Plapperkrut, Zwitsers Gali Geisbluemli, Glinza, Sternli, Tee-Bluemli .

(h) Het blad in een salade gegeten zou goed zijn tegen scheurbuik, vandaar de naam Duitse Scharbockskraut. (Scheurbuik werd ook wel blauw‑schuit genoemd) ‘Kleine gouwe is geschikt voor de Blauw‑schuyt wat de oorzaak is, dat de Duitser het Schor‑buyck Kreutlin genoemd hebben.’

(i) In de Highlands en Ierland was ze belangrijke, lus an torranain: het kruid van St. Torranan of St. Ternan, de missionaris van Ulst.

Gebruik.

De sappige blaadjes worden door de dieren niet gegeten, zelfs niet door slakken. De planten bevatten net als vele anderen uit dit geslacht een gif en dit kan zelfs huiduitslag veroorzaken. Toch is ze mogelijk niet zo giftig als andere planten uit deze orde, de blaadjes zouden zelfs wel eens als soepgroente zijn gegeten, heeft toch weinig smaak. De kinderen uit Kent wrijven er mee over hun tanden zodat die witter worden.

Het gebruik was hetzelfde als dat van de stinkende gouwe, later dus gebruikt tegen de aambeien.

Zo was het gebruik vroeger. (164, 311, 309) ‘Galenus heeft gevreesd om dit kruid te gebruiken om zijn bijtende en scherpe kracht, maar dat in deze landen groeit is bijt niet zo erg en als de Italiaanse kruidbeschrijvers betuigen hetgeen dat in Italië groeit is geenszins schadelijk of zo erg bijtachtig dat men dat daarom zou schromen te gebruiken

Speenkruid kan de huid snel ophalen en laten zweren, zo Galenus en Dioscorides betuigen, het laat de oneffen of ruwe nagels afgaan en afzweren. Zowel de bladeren als de wortel genezen de kroppen of zweren aan de keel en andere vuile zweren, ook de aambeien, de kanker, wratten, zwammen en koude gezwellen door een zacht makende en verdelende kracht die ze heeft’.

Folklore.

Om een hoge vloed van room te produceren in de uier werd de wor­tel in een tros in een groep van 4 bollen als de 4 spenen van een koe, gehangen in de koeienstal.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl