Hyphaene
Over Hyphaene
Doum palm, vorm, palmen, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik,
Uit J. Jacquin.
Ongeveer 8 soorten komen voor in dit geslacht die groeien in tropisch Afrika en Madagaskar.
Het zijn ongewapende bomen van middelbare hoogte, ze verschillen door de regelmatige vertakte stammen.
Palmaceae, palmenfamilie, Arecaceae.
Hyphaene thebaica, Mart. (uit Thebe) De doumpalm groeit zeer langzaam en kan een omtrek halen van 30cm en een hoogte van 6m.
De naar gingerbread geurende en appelachtige vruchten hangen in trossen tot 200 stuks.
De pulp is een voedsel voor de arme klasse van Egypte, lijken en smaken naar cake.
Is inlands in boven Egypte, Nubië en Abessinië tot Indië. Daar zijn de vezels en bladeren gebruikt om er manden van te maken. De dunne bruine bast tot cake en zoetstoffen. Zou gewijd zijn bij de oude Egyptenaren en is gevonden in de tomben van de farao ‘s. 3000 jaar oude vruchten zijn gevonden in de tombe van farao Toetanchamon. De harde steenvrucht werd gebruikt als plantaardig ivoor.
Naam, etymologie.
Hyphaene komt van Grieks hyphe: ineen weven, naar de vezels van de vrucht.
Doumpalm, van Arabisch dum, daum, Engels gingerbread-tree, Duitse Dumpalme, Doum of Dompalme, in Eritraea als akat of akaat. Le palmier doum d'egypte.
Tekst uit Matthiola: ‘De boom welke Theophrastus Cucioferam noemt is de dadelboom gelijk. Het groeit in Afrika, alleen dit onderscheid is tussen die en de dadelboom dat de dadelboom opgaand en ongespleten omhoog stijgt, deze echter zo het voor een deel opgegroeid is splijt het zich en gewint twee stammen, gelijkerwijze worden deze twee stammen wederom afgedeeld. Het draagt niet veel gaarden en die zijn kort, de bast is zoals aan dadelboom. Het brengt zijn bijzondere vrucht zoals alhier getekend, die is zo groot dat men ze nauwelijks met een hand begrijpen kan, toch worden ze zo groot tot ons niet gebracht, aan smaak zoet en erg lieflijk, aan de verf en gestalte geelachtig zoals een kweeappel. De innerlijke notensteen is een walnoot groot, vast vierkantig, onder breder, boven spitser, heeft een harde, gerimpelde roodzwarte schaal, inwendig aan te zien zoals een marmersteen, is ook harder, midden daarin ziet men een groefje zo groot dat een hazelaarnoot met zijn schaal kon daarin liggen, echter dat groefje is leeg, heeft geen nootkern. Uit dit hout maken de Perzen bedstijlen. Ze zeggen, deze boom heeft gelijke kracht met [161] de dadelboom, vooral echter loven ze dat steenachtige notenbeen, stoten het tot klein poeder en drinken het in wijn tegen de lendensteen. Ettelijke andere hebben deze vrucht bekomen alsof het van de Bdellium afkwam.’
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/