Meum

Over Meum

Bergvenkel, vorm, kruiden, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, teelt,

Uit O. Thome, www.BioLib.de.

Het geslacht is nauw verwant aan Ligusticum.

Wordt soms gecultiveerd om de mooie bladeren.

1 meerjarig kruid omvat dit geslacht.

Apiaceae, schermbloemenfamilie.

Meum athamanticum, Jack. (van de berg Athamas, in Thessalië) (Athamanta meum, L.) uit Pyreneen, Alpen, Jura en Apennijnen wordt 15-45cm hoog.

Opstaande stengels zijn hol en weinig bebladerd. De meestal wortelstandige, gesteelde bladeren zijn 3-4veervormig ingesneden en langs de deelblaadjes verdeeld in vele haarachtige segmenten. Het blad lijkt op een soort asperge.

Kleine en vele roze/witte bloemen staan in 6-15stralige schermen. Je kan het met een sierlijk dennenboompje vergelijken in juni/augustus.

Meerjarig.

Het kruid is karakteristiek voor het gebergte in de woud regionen.

Het kruidige en geurende gewas komt veel voor in Thüringen, verder Midden en W. Europa. De wortel is als een peen en heeft een zoete geur die aan de Melilotus herinnert en zou aan de melk overgedragen worden als het vee hierop weidt in het voorjaar.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘De Grieken noemen dit gewas Meion of Meon, in het Latijn noemt men het ook wel Meum, in het Italiaans meo. Hier te lande heeft het geen eigen naam dan Meum. Het beste Meum is dat omtrent de berg Athamas van Thessali groeit en daarom Meum Athamanticum heet. Plinius heeft de kruidbeschrijvers oorzaak van dwaling gegeven terwijl hij schrijft dat Meum in Italië niet plag te groeien, maar alleen van de dokters, ja ook van weinig van hen gezaaid werd zoals blijkt in het 23ste kapittel van zijn 20ste boek. Want uit die woorden heeft men geloofd dat het een vreemd en buitenlands gewas in Italië was ten tijde van Plinius en al was het zaak dat het in Italië zeer algemeen en overal te vinden was, nochtans is het lange tijd eerst voor enig ander kruid aangezien geweest dan voor het echt Meum en zo hebben enige van die dat voor Daucus Creticus genomen en andere voor Seseli Creticum of voor Tordylion, noch een ander heeft geloofd dat het een soort van Libanotis was hoewel dat het echt Meum van de ouders is. Meum wordt onder de wortels van Dioscorides beschreven.’

Meum, Grieks maia, moeder of baker, zo naar de melk bevorderende eigenschappen, Mutterwurzel in Bern, Gebarwurz, gross Herzwurz, ons moederkruid of hartwortel. Matthiola: ‘Bardillen hat seinen Namen darumb, dasz sie der Bermutter sonderlich wol bekompt’.

Of van Grieks meion: zeer klein, het is een verwijzing naar de fijne en haarachtige delen op de bladeren. Meum is geïdentificeerd met de Meon athamantikon van Dioscorides.

(Dodonaeus; b) ‘Dan die van het landschap Pouglie in Italië hebben dat Imperatrix of Imperatrice genoemd, zo Matthiolus verhaalt, in Spanje is het bij sommige sistra genoemd en bij sommige andere pinello, in Duitsland Beerwurtz. Hier te lande heeft het geen eigen naam dan Meum of op het Hoogduits beerwortel, de naam beerwortel of Beerwurtz komt overeen met die van dat Barwurtz of Mutry van de Zwitsers wat een middelsoort tussen karwij en Meum is, in het Engels mew.’

Berendille of berenvenkel levert de geneeskrachtige en sterk kruidige Radix Meu, Radix Anethi ursini of Radix Foeniculi ursini (=beer). De plant werd door de vrouwen gebruikt bij een vrouwenziekte bij de baarmoeder, die ziekte noemden ze ber. Vandaar de Duitse naam Barwurz, Bardille, Barendill of Barenfenchel, Beerendill, -fenchel, Berwrz en Berwurt bij Hildegard. Volgens anderen slaat de naam beerwortel op het feit dat het gebruikt is in bier en likeuren, Engelse bear-wort. Smaakt bitter en bijtend, kruidig, werd gebruikt in de artsenij en nog in kruidenlikeuren.

Dodonaeus ‘Ruellius zegt dat het in Frankrijk de naam van kromme of gekronkelde dille voert of wilde dille en op het Latijns Anethum tortuosum & silvestre. Sommige Nederlandse apothekers noemen het Foeniculus Porcinus of Foeniculum Porcinum, dat is varkensvenkel, welke toenaam nochtans van andere aan Peucedanos of Peucedamum toegeschreven wordt. Dit kruid heet in sommige apotheken in Italië soms finochiella, in Catalonië pinillo olotoso.’

Duits Saufenchel.

(d) Engels meu, spignel en badmoney of baldmoney, bald zou genomen zijn van Balder, de Apollo van het noorden aan wie de plant was opgedragen. Meu van de Spanjaarden en Italianen.

Frans l’ethuse a feuilles capillaires; Aethusa met haarachtig blad.

Keltisch muilceann en fell wort, huidkruid?

Oude Duitse namen zijn; Hausmark en Pewurtz.

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (164, 309, 311) ‘De wortels van Meum zijn geschikt om het ingewand zuiver te maken en van alle verstopping en vervulling te verlossen en zijn de nieren en de blaas zeer toegedaan en nuttig.

Ze laat het water lossen en genezen de druppelplas en niet alleen in warm water geweekt of gekookt of gestoten en zo te drinken gegeven, maar ook van buiten op het schaam of geslacht en vooral van de jonge kinderen gelegd en laten de stenen ook rijzen en drijven het niergruis uit.

Men houdt het ook voor zeer geschikt om de winderigheid van de maag te verdrijven en de krampen en rommelingen van de buik te laten vergaan en voorts ook om alle gebreken en kwalen van de baarmoeder te genezen en allerhande smarten of weedom van de leden en jicht en diergelijke pijnen te verzoeten.

Een badstoof bereidt daar deze wortels in gekookt zijn geweest laat de vrouwen hun maandstonden krijgen als ze daarin zitten en baden.’

Fijn gewreven met honing was het goed tegen borstreuma, Lungenwurz in Zwitserland. Het was een belangrijk kruid in latere middeleeuwen.

In de Highlands kauwen ze op de aromatische wortels die gedroogd werden en dan stimulerend werken.

Het kruid geeft een zeer goed veevoer dat melk en boter een balsemachtige geur en smaak geeft.

Gebruikt in kruidkaas, in Ertsgebergte voor de Koppernickel-Suppe.

Volgens Montanus zijn de genezende krachten talrijk, (1522-1590);

Beerwurtzwasser getruncken/ erffnet die verstopffung der Leber/ der Nieren/ Harngng/ und der Blasen/ vertreibet die Geelsucht/ Wassersucht/ den schmertzen der Darm und der Mutter/fhret auss den Stein/ treibet den/ vertreibt die Harnwinde/ und das trpfflingen harnen. (New Kreuterbuch 1588) Trstlich ist auch, dass dass Rindvieh jsset dz Kraut von der Beerwurtz fast gern/ unnd bekommen die Kohe viel Milch davon/ darauss treffentliche gute Kss im Schwarzwald unnd andersswo gemacht werden.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/