Cupressus
Over Cupressus
Cipres, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, planten, teelt.
Uit ww.gardensandplants.com
De tot de familie der cipressen behorende bomen lijken heel anders dan de andere coniferen. De kleine blaadjes liggen zeer dicht tegen elkaar aangedrukt waardoor er vrijwel geen twijgen of takken te zien zijn. Het hout wordt bedekt door schubjes.
Er worden geen knoppen gevormd en schijnbaar groeien deze planten het gehele jaar door en groeit de twijg geleidelijk aan uit tot een tak. Cupressus en Chamaecyparis zijn soms moeilijk te onderscheiden. De cipres vertakt aan weerszijden van de scheut en bij de Chamaecyparis is de vertakking alleen horizontaal.
Cupressus of cipres is een slanke en hemel strevende boom van 20m hoog en soms nog hoger.
Kan zeer goed tegen snoeien en is zo te gebruiken als haagplant.
Als middellandse zeeplant is de cipres maar matig bestand tegen ons klimaat, er is een overlevingsmogelijkheid door de boom in de winter in te pakken tegen de koude oostenwinden.
Ook komt er een zwamziekte op voor waardoor dode takken ontstaan of zelfs het afsterven van de boom.
Pinaceae, Cipressen.
Dit geslacht bestaat uit ongeveer 15-20 soorten.
Hun natuurlijke verspreidingsgebied ligt in het M. Zeegebied, Azië, Centraal Amerika, N. Californië en Arizona.
Ze zijn goed bestand tegen droogte omdat de naalden aangepast zijn, die zijn klein en liggen tegen de stengel aan waardoor ze weinig vocht verdampen. Om die reden worden ze in droge gebieden veel aangeplant als laanbomen die een aangename schaduw geven.
Opmerkelijk zijn de fraai gevormde kegels die uit schubben met een kantig en schildvormig buitenvlak zijn opgebouwd. Voor kerstversiering zijn de kegels van de gewone cipres uit het Middellandse Zeegebied zeer in trek.
De nootjes van de cipres uit de oude wereld hebben meer schalen, 8-14, die uit de nieuwe wereld 4-8 en vaak met een kleine doren en meer verwant met Callitropis en Juniperus dan met Cupressus zodat ze nu in Callitropis geplaatst worden.
Uit J. Banks.
Cupressus nootkatensis (Callitropsis nootkatensis Florin.) (Cupressus nootkatensis, de originele naam waar het onder beschreven is in 1824. Chamaecyparis nootkatensis) (Nootka, bij Vancouver island) sommige willen het onder een nieuw geslacht Xanthocyparis brengen samen met de net ontdekte Gouden cipres van Vietnam, Xanthocyparis vietnamensis, die veel op de nootka cipres lijkt.)
De gele, nootka- of sitkascipres heeft enigszins hangende, geelachtige en min of meer ziek lijkende takken. Hangend en wel wordt het daar toch 36m. hoog.
De geur van het blad is sterk en onplezierig en lijkt wat op die van de sabina jeneverbes.
De vierkante takken zijn zwaar en ruw om aan te voelen.
Een opvallend kenmerk zijn de dorens op de ‘nootjes.’
Groeit op voldoende vochtige gronden, wat zuur tot neutraal. Is ook goed bestand tegen wind. Is een ouder van Leylandii cipres.
Naam, etymologie.
Gele, nootka- of sitkascipres, Duitse Nootka-Zypresse, Nutka -Scheinzypresse en Engelse Nootka sound cypress werd in de inham Nootka Sound, bij Vancouver Island, de Nuu-chah-nulth van Vancouver Island, British Columbia, op een oever ontdekt door de botanist A. Menzies. Yellow cypress en Alaska cypress.
Vormen.
Een heel aparte en artistieke vorm is de cv. ‘Pendula’, waarvan de twijgen zeer sterk en slap hangen, zo erg dat de boom weleens gerooid is omdat men dacht dat de plant ziek was. Bij aankoop moet je er op bedacht zijn dat de top telkens bij gebonden wordt.
Deze boom ontstond in Nederland omstreeks 1875.
Van de cv. 'Aurea' ('Lutea') zijn verschillende vormen in omloop. Ze zijn allen lichtgroen met gele toppen die ook in de winter die kleur behouden. Deze gele is uit Duitsland afkomstig in 1891. Eveneens uit dat land kwam in 1891 de zeegroene Լb>Glaucaռ/b>, eerst wat smal groeiend maar maakt later ook sierlijk overhangende takken.
2. =Cupressus macrocarpa, Hartw. (grote vruchten) (Callitropis macrocarpa Hartweg) is afkomstig uit Californië. Is beschreven in 1847.
Naam.
De 2 enigste natuurlijke bossen waar de monterey cipres voorkomt zijn Point Lobos en Cypress Point, de baai van Monterey. Wordt daar tot 35m hoog. De monterey werd geïntroduceerd voor 1838.
Monterey cypress, Duits Monterey-Zypresse.
Vormen.
Vele gele vormen zijn hiervan, onder andere de bekende geelgroene piramidaal opgroeiende =’Goldcrest.’. Ook deze is niet winterhard.
De cv. ‘Lutea’, is misschien meer winterhard dan de groene vorm.
Planten.
Deze plant wordt wel in pot geteeld vanwege de sierlijke lichtgroene naalden in zijn jeugd, op oudere leeftijd worden de schubben donkergroen. Deze potplant die als kamerplant gekweekt wordt groeit vaak meer dan een meter per jaar. Is schadelijk voor vee en paarden. Wordt geteeld vanwege houtproductie.
7. Uit Marco Antonini.
Cupressus arizonica, Greene, (uit Arizona) (Cupressus glabra) (glad) (Callitropis arizonica) Van de Amerikaanse vormen is deze aantrekkelijk omdat die een bijzonder fraaie blauwe kleur heeft. Bij oudere exemplaren ontwikkelen zich vele gele bloemen en dit geeft een mooi contrast. Opvallend is ook de stam die in platen afschilfert waardoor lichte en grijsblauwe plekken ontstaan.
‘Glauca’, is redelijk winterhard en beter dan de soort. Een compacte en wat zuilvormige conifeer.
Arizona cypress. Arizona-Zypresse.
9. Uit J. Banks.
=Cupressus lusitanica, Miller. (Portugees) Callitropis lusitanica) cedar of Goa is beschreven in 1683.
Komt uit Mexico heeft een bredere kroon, kleinere blauwe kegels en zich uitspreidende puntige bladschubben.
Mexicaanse cipres, Mexican cypress, Duits Mexikanische Zypresse.
De naam lusitanica; Portugal, verwijst naar de vroege teelt daar toen planten gemporteerd werden uit Mexico naar het klooster te Buaco, bij Coimbra in Portugal rond 1634, deze bomen waren al meer dan 130 jaar oud toen de soort door Miller beschreven werd in 1768.
11. uit forums.gardenweb.com
Cupressus cashmeriana Royle (uit Kasjmir)(Cupressus himalaica, ‘Cashmeriana,’(uit de Himalaya))
Die heeft in tegenstelling tot de anderen een losse groeiwijze, groeit horizontaal uit terwijl de zijtakjes meer gaan hangen.
Het blad heeft een blauwachtige kleur.
Die wordt in oktober wel gestekt, ibz 50 mg per liter.
Komt uit Kasjmir behoort tot de nieuwste introducties. De soort is beschreven in 1849.
Bhutan of Kashmir cypress, Duits Kaschmir-Zypresse, is de officile staatsboom van Bhutan en heet daar tsenden waar het vaak geassocieerd wordt met religieuze plaatsen en veel geplant rond kloosters en tempels.
1. Uit C. Pallas.
Cupressus sempervirens, L. (altijd levend, blijft altijd groen en kan 2000 jaar oud worden) is beschreven in 1548.
‘Stricta’, wordt in het M. Zeegebied op kerkhoven geplant. De vorm ‘Horizontalis’, komt minder voor en is een breeduit groeiende.
De cipressenboom is een hoge boom die een lange rechte en dikke stam heeft met een spits opgaande top. Deze stam is in de ronde begroeid met zeer vele takken die zich niet wijdt uitbreiden of spreiden, maar langs de middenstam omhoog groeien, doch geenszins tot de top toe raken zodat deze boom boven nimmermeer breed is, maar een scherpe top heeft die van het midden af geleidelijk aan smaller en spitser wordt. Dat hout is hard, dicht en vast gesloten, welriekend en geelachtig van kleur, bijna als geel sandelhout, doch wat bleker, vast en dicht ineen gesloten dat geen verrotting of vermolmen of andere gebreken van ouderdom voelt en ook geenszins vanzelf of door op den duur splijt of opengaat of enige kloven krijgt. De bladeren zijn langwerpig rond zoals de bladeren van Tamarix, doch wat dikker en steviger. De vruchten hangen van de takjes nederwaarts af die bijna op de nootjes van lorkenboom lijken, doch groter en dichter ineen gedrongen, ja bijna zo groot als gewone pruimen en als die rijp en droog zijn vanzelf splijten en op vele plaatsen opengaan en dan valt het zaad er uit dat daarin besloten was en wordt door de kracht van de wind uitgeschud en vliegt weg en dit zaad is klein, plat en zeer dun, grauw of besmeurt van kleur dat de mieren zeer beminnen en voor een bijster aangename spijs houden.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Deze boom wordt in het Grieks Cyparissos of Cypatissos genoemd, in het Latijn Cupressus, in de apotheken Cypressus, in het Nederduits cypresse-boom, in het Hoogduits Cypressenbaum, in het Italiaans cipresso, in het Frans en Spaans cipres.
De vruchten worden in het Grieks Sphaeria tes Cyparissou genoemd en in het Latijn Pilulae Cupressi, Nuces Cupressi en Galbuli, in de apotheken Nuces Cypressi, dat is cipressennoot.’
De naam cipres, in het Duits Zypresse, midden-Hoogduits cipres(se) Engels cypress en Frans cypres is ontleend aan oud-Frans cipres en dit van Italiaans cipresso (Spaans cipres en Portugees cipreste) dat uit Latijn cyparissus (ouder Cupressus) stamt. De naam is net als het Griekse κυαρισσος kyparissos of kuparissos, maar onafhankelijk daarvan uit een klein-Aziatische spraak overgenomen uit de gelijke Hebreeuwse betekenis gofer. Luther schrijft naar aanleiding van het Latijnse cypresse en bestemt daarmee de noord-Duitse vorm.
Dat de cipres door Semitische landen naar Griekenland ingevoerd werd lezen we in de Griekse naam, kupros, cupar of cuper, in oud Hebreeuws gofer, (koper) Genesis 6: 14, zonder twijfel uitgedrukt. ҍaak u een ark van goferhoutӮ (Vergelijk Cyperus, van het Hebreeuwse kophur: hars)
Waarschijnlijk is Kreta hierbij een tussenstation geweest. Daarop duidt de mythe van de verandering van Cretenzer kyparissos in een cipres.
Dodonaeus (b) ‘De heidenen plagen de cipressenboom aan de God van de hel Pluto toe te wijden en Arbor Ditis en Arbor feralis te noemen als een boom die de doden toekomt en daarom geloven sommige dat de schaduw ervan schadelijk is of immers enig ongeluk of iets kwaads betekent.’ Zie onder. Trauerzypressen.
Dodonaeus ‘De vruchten of nootjes mogen driemaal in een jaar verzameld worden, te weten in januari, mei en in september en daarom heeft deze boom de toenaam Trifera, dat is driemaal vruchten dragend gekregen.’
Sulenzypresse, Echte Zypresse, Italienische Zypresse of Mittelmeer-Zypresse.
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘Voorts is in de cipresboom niets gebruikelijker dan alleen de vrucht want de nootjes die vers gestoten zijn en in wijn geweekt en die wijn gedronken is goed tegen het hoesten, kuchen, kortheid van adem of benauwdheid als men niet anders dan met uitgerekte hals ademen kan. Die nootjes met droge vette vijgen vermengt maken de hardheden murw en laten de gezwellen van de manlijke leden zinken, maar als men er wat heesdeeg bij doet laat ze de kroppen en klieren vergaan, daarop gelegd.
De bladeren van deze boom doen ook hetzelfde en vooral het sap daaruit geduwd welk sap met wat olie vermengt de schemering van de ogen geneest en de bladeren opgelegd genezen de hete zweren die aan de oren komen, dan binnen het lijf genomen, dat is met malvezij, enige zoete wijn of honingwater gedronken genezen diegene die hun plas onwillens ontgaat, de druppelplas of koude plas hebben en die met grote smart plassen. Ook als men deze bladeren klein stoot en oplegt dan stelpen ze het bloed en helen de verse wonden.
Azijn of water daar deze bladeren of nootjes in gekookt zijn verdrijft ook de tandpijn als men de mond daar dikwijls mee spoelt.
Een pleister van deze bladeren en noten gemaakt is goed van buiten opgelegd als er iets van binnen het lijf gebroken is. Maar de bladeren alleen gestoten met tweemaal zoveel week brood en met wijn gekneed stillen de pijn van de voeten.
Azijn daar de bladeren en nootjes in geweekt of gekookt zijn is ook goed om het haar zwart te maken en de sproeten en andere plekken te verdrijven.
Cipreshout is boven alle andere zeer nuttig om beelden, koffers, kleerkasten, stoelen en andere dingen te maken omdat het behalve zijn goede reuk zeer lang goed blijft zonder te bederven en vermolmt niet. De stoelen van dit hout gemaakt worden van de pestmeesters in de hete tijden veel geacht omdat ze als ze bij het vuur gezet worden een goede reuk zeer ver van zich verspreiden en zo de besmette lucht enigszins verbeteren mogen.’
Hildegard von Bingen vermeldde dat de Cipres als amulet gebruikt werd tegen kwade dingen die in duivelse planten zaten, als bijvoorbeeld Solanaceae. Was een mens door de duivel bezeten dan moest die genezen worden door hem negen dagen water te geven dat op een bijzondere manier verkregen was. Dit water moest met de volgende toverformules door een gat in cipressenhout gegoten worden: ‘Ik giet u, water, door dit gat, waarmee je met zijne kracht, die er van natuur uit in is, uit deze mens vloeit. ‘
De jonge twijgen werken bij afkoken als plas en zweetdrijvend middel, vandaar het gebruik bij waterzucht, wisselkoorts, jicht en reuma.
De tinctuur wordt uit 5 delen verse twijgpunten en 6 delen wijngeest gemaakt en tegen aambeien, eksterogen en door ermee te wrijven bij reuma gebruikt.
Het mooie geurende hout heeft een roodachtige gloed die nooit verdwijnt. Dit hout is zeer hard en gold voor onvergankelijk. Het verbrandt in de vlammen met een aangename geur. Het zou zevenmaal langer duren dan eikenhout. Voor alle grote bouwwerken werd dit hout gebruikt en daarom was ook de brug die Semiramis over de Eufraat liet leggen van dit hout. Zo voldaan was Plato over zijn hardheid dat hij de wetten op tafelen van cipressenhout liet leggen in plaats van het op koperen platen te graveren.
Theophrastus meldt dat balken van dit hout, die gebruikt werden in tempels, beroemd zijn omdat ze niet rotten, niet verteren door huiszwam of andere invloeden Cipressenhout gold voor onvergankelijk en onverstoorbaar. Ten opzichte van de duurzaamheid verhaalt Thucydides dat de Atheners hun helden in kisten van dit hout begroeven, ze hadden dit van de Egyptenaren geleerd wier mummies reeds een 1000 jaar daarin lagen, zonder dat het hout verrot was.
Het werd gebruikt voor de handelsschepen van Fenicië. Zoals waarschijnlijk de ark van Noach uit cipres gemaakt was, zo bouwde Alexander de Grote zijn Eufraat vloot uit dit edele materiaal en zo liet Antigonus in zijn oorlog tegen zijn veldheren de prachtige ceders en cipressen van de Libanon vellen. Bij het prachtschip van Hiero werd het hout gebruikt.
Het hout werd tot kostbare kisten, deuren voor tempels als van de Dianatempels te Efeze gebruikt. Ook de St. Pieterskerk te Rome had 2 grote deuren die hiervan gemaakt waren. Ze werden gemaakt onder Constantijn en bleven daar tot paus Eugenius IV, dus 1100 jaren, maar ze waren nog zo mooi alsof ze pas gemaakt waren. Paus Eugenius liet ze door koperen deuren vervangen die echter, volgens de oude geschiedschrijvers, niet de indruk maakten van de eerbiedwaardige deuren van cipressenhout.
Vooral werd het gebruikt voor godenbeelden, en dat waren er in grote en kleine heiligdommen een enorm aantal die over geheel Griekenland verstrooid zijn.
Hiervoor werd graag geurend, de tijd en wormen weerstaande cipreshout genomen. Niet alleen voor bouwwerken, ook voor harpen en andere instrumenten, het is een welluidend hout dat de fijnste politoer aanneemt. Zelfs orgelpijpen werden er van gemaakt.
In the Tale of Sir Thopas vertelt Chaucer in de Canterbury Tales (1387) echter over lieflijke dingen, maar ook over een speer van cipres;
‘His sadel was of rewel boon, =ivoor
Hys brydel as the sonne shoon
Or as the moone light
His spere was of fyn ciprees.’
Shakespeare heeft een kast van cipressenhout in Taming of the Shrew, 1, 353.
(411) Maerlant, ‘Cupressus, dat is een hout, bijna van de ceders bouw. Want het groeit hoog en groot en buigt niet door geen nood overal waar men het als balken legt. Het is hout dat goed geurt in het land, waar dit hout wel groeit pleegt men dat men er de doodskisten van maakt vanwege de stank die van te sterk de doden komt.’
Teelt.
Zo was de teelt vroeger. (Dodonaeus) ‘Al wordt deze boom zo hoog en groot, nochtans komt het van een bijster klein zaadje voort wat gezaaid moet worden met gerst want men zegt dat deze boom daar zeer graag bij is en dat hij dan in het eerste jaar zo hoog opschiet als de gerst, maar als hij voortgekomen is dan moet men er wel op letten dat men de toppen niet afbreekt of scheert want hij zal vergaan hoe weinig dat men hem snijdt, maar als men hem van onderen afhouwt dan spruit hij uit de wortel overvloedig wederom uit. In Frankrijk en Nederland is hij ook bekend met de naam mannetje en wijfje want als het groot wordt en nootjes draagt dan heet hij cipres mannetje en als het onvruchtbaar is en klein blijft dan heet het cipres wijfje. Sommige bestrijken hem met kalk om de mieren er van weg te houden die deze boom niet alleen zeer beminnen, maar die ook wel laten sterven. In Kreta groeit hij meer dan in enige andere landen. In Turkije en Italië is hij ook zeer algemeen om alle hoven en andere gewijde en ongewijde plaatsen te versieren.’
Lyrisch.
De cipres is een van de duisterste onder de donkergroene bomen. De boom is algemeen in gebruik bij begraafplaatsen, heeft ook een verbinding met de zonnereligie.
Vondel, De Leeuwendalers;
‘Men zal uw zerk rondom beplanten met cypressen
En wensen dat ze in het graf uw minnevuur mag lessen.’
De cipres is een levende vibrerende zuil van mysterieus groen. In warme luchten is het de formele piramide van een cipres die torent als de spits van een kathedraal die naar de hemel jaagt. De plataan boeit ons door zijn schoonheid, de olijf door zijn onvergankelijkheid en door de rijke gaven van zijn zachte olie die tot allerlei heilige en profane doelen dient. De vijgenboom is de oorspronkelijke levensboom tot voeding van de volkeren. De dadelpalm was het beeld van kracht en de voeder van het mensdom want hij schudde de hoorn des overvloed over de aarde uit. De granaat bekoorde door de schoonheid van zijn bloesems en de symboliek van zijn vrucht die bij alle volkeren weerklank vond. De Pistacia door de adel van zijn onaanzienlijke, maar fijne vrucht. De vruchtloze cipres betoverde het gemoed door zijn piramidale hoge groei die haar het zinnebeeld van de zonnestraal en vlam heeft gemaakt, terwijl haar edel en alles overlevend hout met dat van de ceder het meest gezochte tot versiering van de paleizen en het degelijkste voor de oudste scheepsbouw in de Middellandse zee werd. Ze is als een vermaning om het aardse leven vaarwel te zeggen.
Vuurreligie.
(349) (417) Cipres is de bekende boom uit de zuidelijke streken met zijn slanke obeliskachtige vorm. Naar een oud Iraanse overlevering is de boom afkomstig uit het paradijs en Zoroaster had hem op aarde geplant. Hij was gewijd aan Ormuzd en diens zuivere woord. Die vorm werd door de Zend‑religie gezien als het beeld van de heilige vuurvlam en door geheel Iran prijkt de boom dan ook in zeer oude exemplaren voor de vuurtempels en in hoven en paleizen. Geplant door Zarathustra die de boom als het evenbeeld van Ahuramazda, de god van het Goede beschouwde Als teken van triomf zou Zarathustra een cipres geplant hebben voor zijn vuurtempel in Keshmar. Die werd in 1670 omgehakt door de mohammedanen als teken van zege van de Islam over de vuurreligie. Tussen de opkomst en afgang van de boom heerste Zarathustra ‘s vuurreligie.
Het was de cipres waarin 800 jaren v. Chr. Gustasp de aanneming van de leer der Zoroaster sneed en de beroemde cipressen-pelgrimstocht in het Perzische rijk stichtte.
De cipres draagt bij hen de naam Azad: vrij, en Diruti azad: een vrije boom. Ook betekent het woord azad bij de Perzen edel en rein of heilig en vast, ze geven de boom zo de titel van hoogheid, reinheid, grootheid, waardigheid. Hij heette ook serw en daarom heten serwan ook vorsten en bestuurders. Ser-Wedschan heet ook een meisje met een trotse, bekoorlijke gang en een edele houding wat ook cipressenziel of cipressengedaante betekent.
Volgens een Perzische overlevering van Musla Eddin Seadi vroeg men eens aan een wijze hoe het kwam dat, hoewel God zoveel geroemde bomen had geschapen, die groot en vruchtbaar waren, geen enkele vrij genoemd werd dan de cipres die geen vrucht droeg. ‘Wat zou dit betekenen?’. De ziener antwoordde:’Voor elke boom is een zekere tijd bepaald en bekend waarin hij nu eens in de ontluikende natuur bloeit en dan weer kaal en gestorven is, maar de cipres ondervindt hier niets van. Hij is altijd jong, dit is nu de eigenschap van een vrije. Zet het hart niet op wat voorbij gaat, want lang na de Kaliefen zal de Tigris nog door Bagdad stromen. Als gij vermogend zijt, wees dan vrijgevig als de palm, maar zijt gij onvermogend, wees dan vrij als de cipres.’
Omdat de cipres overal als hoog en verheven bekend stond was hij bij de Perzische dichters het beeld der helden. Ook de schoonheid van de gestalte van een vrouw werd daarmee vergeleken. Zo roept Sadi zijn geliefde toe: ‘Wees als de cipres, slank en vrij.’ Ook stonden er te Schiras twee cipressen van buitengewone grootte die, volgens de Perzen, reeds 600 jaren oud zijn. Ze werden door hen enorm vereerd en bij voorkeur Aaschek en Maaschuka, of de minnaar en de geliefde genoemd.
In het leven als in de dood gaf de cipres aan elk die met haar in aanraking kwam een bijzondere wijding. De Perzische lievelingsdichter Hafis ligt bij Schiras in een bidplaats begraven die niet alleen door rozen maar ook door prachtige cipressen omringd is. Overal waar ze hun doden ter aarde bestellen moeten cipressen staan om de wacht te houden.
Cyprus.
In het gevolg van de Iraanse lichtdienst kwam de cipres naar het westen. Op spijkerschriften van kleitabletten te Gilgamesj bleek dat de 2 belangrijkste planten van de Assyrische en Babylonische farmacopee de cipres en wilg waren. Cipres onder andere tegen aambei. Met de oudste Assyrische/Babylonische veroveringen drong de boom door tot de Aramese/Kanaänietische stammen op de Libanon en kwam zo naar Cyprus waar het cyprus, cypria of cypris (een andere naam voor Aphrodite) en bij de Grieken kypros en bij de Turken kibris genoemd werd. Dit eiland was de hoofdzetel van haar eredienst en hier was ze uit het schuim: aphros, van de zee geboren. Hier ontkiemden de nieuwe bomen uit de takken of de wortel van de moederboom, terwijl ze elders gewoon uit zaad ontsprongen.
Bijbel.
Genesis 6: 14:’Mҍaak u een ark van goferhout; met vakken zult gij de ark maken en haar van binnen en buiten met pek bestrijken.’ Het verhaal van de zondvloed, door vele volkeren gekend en doorgegeven, laat Noach het gofer of gopherhout gebruiken. Veel reizigers naar het H. Land maken expedities naar de berg Ararat in het geloof dat het schip daar nog steeds ligt. Vanouds gebruikten de zeevaarders van die tijd, de Feniciërs, het hout van de cipres voor hun schepen. (Pol.& Huxley)
Volgens Herodotus zegt Hiram tot Salomon: ‘Ik zal het bevel geven om de mooiste ceders en cipressen te exporteren.’ Reden om in de Moffat versie, de Algummimboom te verwijzen als een cipres, 1 Koningen 10: 11-12 ‘Bovendien bracht de vloot van Hiram, die goud uit Ofir aanvoerde, uit Ofir zeer veel almuggimhout en edelgesteente mee’. 2 Kronieken 2: 8 ‘Zend mij ook ceder-, cipressen- en algummimhout van den Libanonռ/’ (Moldenke) Meestal wordt verwezen naar sandelhout, maar naar de twee verschillende plaatsen van afkomst kan ook cipreshout van de Libanon bedoeld zijn.’ Zie Callitris.
Jesaja 41:19, ‘Ik zal in de woestijn ceder, acacia, mirt en olijfwilg zetten. Ik zal in de wildernis cipres naast plataan en dennenboom planten.' 60:13 'De heerlijkheid van de Libanon zal tot u komen, cipres, plataan en dennenboom tezamen’..
Dioscorides schrijft dat de Libanon overdekt was met de prachtigste ceders en cipressen. (Anderson)
De boom is wijdverspreid op de Libanon en het is de enigste boom op het hoogste punt van de Hermon. (Ecclesiasticus. 24:13, 50:10)
Verscheidene Hebreeuwse worden vertaald als cipres.
De Hebreeuwse naam Tirzah of Tizzah is maar eenmaal vermeld als bouwstof voor een afgodsbeeld, Jesaja 44:14. Volgens sommigen is dit cipreshout en volgens anderen van hulst, de laatste groeit daar niet, dan Quercus ilex of Q. aegilops, een ander als plataan.
Uit Dodonaeus.
Mythologie.
Bij de Grieken was ze ook de boom van Hades en moest, evenals de meeste bloemen en bomen uit de onderwereld, niet op de gewone manier maar van mythische oorsprong zijn.
Ze was gewijd aan het Noodlot, aan de Furiën, aan Proserpina en vooral aan Pluto. Maar ze was ook het zinnebeeld van de uit de aarde voortkomende eeuwige verjonging van de natuur, zodat men leven en dood in haar meende te zien. Bij de offers die ‘s nachts aan Pluto werden gebracht droeg de priester een krans van cipressenloof. Omdat nu ernst en droefheid in haar verenigd waren lag er een diepere zin in de mening dat Amor de pijlen uit cipressenhout sneed die hij naar de aarde slingerde om liefdessmarten voort te brengen. Alleen de gouden pijlen uit zijn koker brachten geluk aan.
De scepter van Zeus stelde men zich ook voor als van dit hout gesneden, omdat hij heer was over leven en dood. Symbool des doods. Cipres en Calendula samen zijn het symbool van wanhoop en melancholie.
In de cipressenwouden waren gewoonlijk de heiligdommen van de goden, als bij Tarrha op de witte bergen van Candia en aan de uiterste helling van de Ida bij Konossos. Ze waren overal een voorwerp van verering en achting. Het cipressenbos bij Corinthië met de tempel van Hebe behoorde tot de beroemdste van zijn tijd. Deze godin had ook een tempelwoud bij de stad Phlyonte en diende de vluchtelingen tot schuilplaats.
Melpomene, de Muze van de tragische dichtkunst, droeg veelal een cipressenkrans. In de voorhoven van de tempels van Aesculapius plantte men graag cipressen. Dit was niet zonder betekenis, want in een brief van Hippocrates, waarin van de tempel van Aesculapius sprake is, heet het: ‘zij vieren een feest in een talrijke vergadering en met grote luister bij de cipres van de god’. In Arcadië vraagt de stervende herder zijn vriend om een graf onder de cipressen.
Eens, verhaalt men, had Phoicon een jonge man, die gewoon was met meer ijdelheid dan verstand te spreken, geantwoord: ‘Jongeling, uw redeneringen hebben veel van de cipres, ze zijn groot en hoog, maar dragen geen vruchten.’
Volgens de Grieken was de slanke gestalte van de cipres een zinnebeeld van vrouwelijke schoonheid. Ook Helena werd door haar lieftalligheid en waardigheid met deze boom vergeleken. Volgens het droomboek van Artemidorus was zij ook echter een zinnebeeld van lankmoedigheid en van het verstandig dralen. Als men haar zag, dan werd men genoopt ‘zich te bedenken.’
Ten teken van haar smart koos Ceres cipressenstammen voor de fakkels waarmee ze haar verloren dochter ging zoeken. Ze ontstak ze aan de vlammen van de Etna en om ze voor de gehele reis te laten branden begoot de godin ze met het geheimzinnige sap, waarmee de zon en de maan haar onsterfelijke rossen sprengden. Het is de fakkel van de godin Ceres die hem in de krater van de Etna wierp, ten einde de uitbarsting van de vuurberg tegen en de god Vulcanus zelf gevangen te houden. Uitbarstingen van de Etna werden beschouwd als een poging van Vulcanus om uit zijn gevangenis bevrijd te worden. In de Homerische boeken vindt men twee naar de cipres benoemde steden, Kyparissos en Kyparisseis. In de Odyssee groeit de geurende cipres in het park bij Calypso, de boom die met de godin om het vertrek van Odysseus treurt. Op Ithaka verschijnt het hout als bouwmateriaal.
De Grieken bedienden zich van cipressenhout bij het verbranden van lijken om door haar geur de onaangename brandlucht te verdrijven.
Het geurende hout en de vruchten werden door de Arabische artsen gebruikt om er een drank voor diabetici en reuma uit te bereiden. Mensen die aan een borstziekte leden werden voor genezing naar de zuiverende cipreswouden gestuurd. De bladen zouden volgens Avicenna goed zijn om alle wonden te helen en het bloed te stelpen.
Het model van de cipres heeft als model voor de minaret van de moskee s gediend.
Sage.
Volgens de mythologie was Cyparissus de zoon van Telephus, een door Apollo geliefde knaap. Vanwege zijn per ongeluk gedode lievelingshert liet hij zich in een als een treurboom geldende cipres veranderen.
Venus rouwde om Adonis en droeg een krans van cipres, zo ook deed de tragische Muse, Melpomene. Een cipres die groeide aan de tombe van koning Cyrus, de Pers, zou elke Mohammedaanse sabbat (vrijdag) bloed druppelen.
Of de cipres is zo genoemd naar een andere sage uit de mythologie. ҅r waren eens drie jongedames die de dans zeer toegedaan waren. Al hun tegenstanders overtroefden ze in deze kunst en werden zeer bewonderd. Dat maakte ze overmoedig en ze wilden met de goden in deze kunst wedijveren. Maar dat vertoornde de onsterfelijke. Met machtige hand grepen ze in en ze zonden de jongedames naar een moeras waar ze een ellendige dood stierven. Moeder aarde ontfermde zich over hen en veranderde ze in bomen, mooi en slank als de meisjes in hun leven waren. De mensen die deze onbekende bomen zagen noemden ze cipressen.’
Hun indruk op de toeschouwers is steeds star en duister en zo zette men de boom, die van de doden zijn oorsprong had, bij de doden. Op het kerkhof houdt de cipres stil de wacht bij de graven van de geliefden.
Italië.
Ook de Romeinen vereerden de boom en brachten hem in betrekking tot de duistere machten van het noodlot. Zo meende men dat een door de wind ontwortelde cipres onheil aankondigde en zich nooit meer opheffen kon. Toen echter in de tijd van Vespasianus zulk een omvergeworpen boom toch zelf weer oprees en zijn wortels in de grond sloeg werd dit algemeen als een bijzonder gunstig teken gezien.
Priapus was een Romeinse godheid die de hoven, velden en wijngaarden moest bewaken. Het beeld van de wachter, met overgrote Phallus, was uit cipressenhout gehouwen en stond bij de te bewaken akkers.
De god Sylvanus, koning van de bossen, werd bij de Romeinen met een ciprestak voorgesteld. De cipres is geen vruchtboom zodat die in de religie weinig gebruikt zal zijn. Hierdoor kwam het in Italië pas bij de eerste kolonisatie aan. Plinius spreekt van een cipres in Volcanal bij Rome. Plinius zegt dat het beeld van Jupiter in het Capitool in het jaar 661, de stichting van Rome, van cipressenhout gemaakt was en in zijn tijd nog zeer goed was. Die cipres zou zo oud als de stad zijn geweest en werd op het einde van Nero ‘s tijd omgehaald. (213)
De vraag is of hier zijn ouderdom aan te berekenen is. Geloofwaardiger schrijft hij op een andere plaats dat de cipres in Italië een vreemde boom is waarvan de aanpassing moeilijk ging. In het warmere Sicilië ging het gemakkelijker waar het ook gebruikt werd voor tafelgereedschap en snijwerk zodat het hout een hoge prijs opbracht. Het praktische volk maakte, naar Plinius, daar gebruik van door een cipresaanplant als bruidsuitzet voor de dochters te gebruiken. Een cipressenplantage als bruidsgift te krijgen duidde op een groot vermogen en zulke dochters behoorden tot de meest begeerde partijen. Men plantte de boom bij de geboorte van een dochter en met haar groeide het in de hoogte als levendig kapitaal, gelijk met zijn beeld en gelijkenis, sierlijk en slank. In de cipres woont een vrouwelijke godheid en omgekeerd werd de jonkvrouw met een cipres vergeleken, wat een oostelijk religieus en dichtersgebruik is van de oudste tot in de moderne tijd. De wortels werden om hun rekbaarheid voor matrassen en andere rustbedden gebruikt.
Er is een boom die in Lombardije staat en de oudste boom van Europa is. Er wordt gezegd dat die 36m hoog is met een stamomvang van 2,50-3m. Het was een goed volgroeide boom in de tijd van Julius Caesar. Napoleon was er zo van onder de indruk dat hij de boom spaarde toen hij de weg bouwde door de Simplon pas.
Teken des doods.
De cipres was aan Pluto, de god van de onderwereld, geheiligd. Dit werd waarschijnlijk veroorzaakt doordat het hout van de cipres als immuun tegen rot werd beschouwd en gebruikt voor kisten in de huishouding en doodskisten. Een cipres voor het huis geplaatst was een teken dat er een dode was, evenzo plaatste men ze bij brandstapels en op graven. In de tijd van Augustus waren de brandstapels en lijkenaltaren algemeen omringd door cipressen. Het was de treurboom van de begraafplaatsen, ‘Tristis Cupressus.’
De twijgen werden gebruikt om de lijken te verbranden. Op het lijk legde men cipres en de graven versierde men met Jubet Cupressus funebres. Op een plaats spreekt Ovidius van de ‘gehate’ cipresboom. In de Aeneis VI, 125 heet de boom Cupressus feralis: dat is de cipres aan de doden gewijd, item in III, 69, Cupressus atra: de zwarte cipres. Horatius beweerde dat deze doodsboom sneller dan enig andere boom opgroeide, een zinnebeeld dat de mens zich in korte spanne tijd die hem gegund is ten nutte moet maken, eer de dood hem overvalt.
Toch groeien ze in Italië minder dan in de Oriënt. Op het Aziatische deel van Constantinopel zijn de kerkhoven beroemd door de talloze hoge cipressen.
De H. Theodulus van Anazarbe werd met de haren aan een cipresboom opgehangen.
Egypte.
In Egypte zou de cipres geïntroduceerd zijn door de grote Mohammed Aly. Bij dode mohammedanen werden op het graf twee cipressen geplant, een rechts en een links van het graf. Met veel interesse wordt nu de groei van de planten gevolgd. Zetten ze wortel dan is het een teken dat de dode in het paradijs aangenomen is, begint de plant echter te kronkelen of te verdorren dan sluit men daar een treurig lot voor de gestorvene af. Men vermoedt dat de dode door zwarte engelen gepijnigd wordt en men vindt geen rust dan anders door gebed aan de profeet om die arme betreurenswaardige ziel te bevrijden. De stille stad der doden, zoals de mohammedanen hun kerkhoven noemen, is het eigenlijke vaderland van de cipres geworden. Ze werd, zegt men, voor treurboom gehouden omdat als ze eenmaal afgehakt is, geen nieuwe takken voortbrengt. Waar men in het Oosten voor een deur cipressentakken ziet is dit een teken dat er een sterfgeval in huis heeft plaats gehad.
Het is de lievelingsboom van de Turken en wordt door hen overal voorgesteld. Men ziet ze op de wanden van de kamers, in borduurwerk, aan de ranken van de shawls, zilverwerk en zelfs op de zilveren platen van de uniformen van de officieren bij de troepen van de Grote Heer, altijd met een enigszins gebogen kruin, als door de wind bewogen.
Spanje.
Verscheidene fijne luchtige cipressen groeien er in Granada, maar in het Generalif staan de oude reusachtige cipressen die aan de reizigers onder de naam ‘Cypresses de la reine Sultana’ genoemd worden. Onder hun donkere schaduwen had koningin Zoraide haar nachtelijke bijeenkomsten met haar geliefde Abencerage. Gomar ontdekte met een oog van brandende jaloezie de verhouding van de door hem aangebeden Zoraide en verraadde haar uit wraak wegens onbeantwoorde liefde aan haar gemaal Boabdil. Van toen af aan ging zij haar treurig lot tegemoet dat de boom des doods bereid had.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl