Equisetum
Over Equisetum
Paardenstaart, schaafstro, vorm, kruiden, soorten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik,,
Equisetum pratense uit O. Thome, www.BioLib.de.
Historie.
De paardenstaartfamilie behoort tot de oudste families van de aarde. Ze zijn de moderne vertegenwoordigers van die opmerkelijke fossiele overblijfsels, zogenaamde Calamites en Sphenophyllaceae, die net als de tegenwoordige vormen holle stengels hadden. (Zie varenfamilie)
De verwante planten hadden in de steenkooltijd een grote verspreiding in rijkdom van vormen en het aantal individuen. De planten hadden dikke stammen en haalden zo beduidende dimensies. Sommigen van die vroegere vormen waren zo hoog als bomen, 30m, en vormden daarvan hele bossen.
Boomvormige brokstukken van zulke stammen zijn gevonden van Calamites ramosus (vertakt) Brongn. , Calamites cistii, Brongn. (Cistus-achtig) zo ook van Equisetum arenaceum, (zand bewonend) met armdikke stammen van 6m hoog. Ze waren over de steenkooltijd van Europa en Amerika verspreid en zo ook in het Triastijdperk.
De laatste overgebleven vormen zijn nog maar 11,5m hoog zoals Equisetum giganteum, L. (gigantisch) uit Amerika.
Er zijn nu 15 soorten van deze familie bekend, waarvan 1 tropisch, de anderen zijn van de gematigde streken.
Ze zijn te beschouwen als relicten van boomvormen.
Equisetacaea, paardenstaartfamilie.
Vorm.
Ze worden in de meeste delen van de wereld gevonden en in ons land zijn ze gewoon op vochtige plaatsen. Er zijn een 15 soorten bekend die meestal op drassige bodems groeien.
Onze inlandse paardenstaarten zijn maar een meter hoog.
Ze geven net als varens en wolfsklauwen sporen.
Dit is een taai relict die met zijn slappe en zwarte wortels in de diepte steeds weer uitloopt en fijn stralige groene kransen aan voet hoge stengels weet voort te brengen. Zonder blad ontspringen ze uit donkerbruin vertakte stengels die diep de in de grond gaan. Daar vertakken ze zich gewillig om zo nieuwe planten vormen.
Als periscopen groeien ze op, als een door de motten gegeten asperge. De stengels zijn op regelmatige afstanden geleed. Hier bevinden zich de kransen van zijtakken die op hun beurt weer geleed zijn waar zich weer kransen met getande bladeren of een soort kokertje bevindt. De stengels zijn gemakkelijk te demonteren en weer in elkaar te zetten, een kinderspelletje.
De onvruchtbare en holle stengels worden gewoonlijk veel langer dan de chlorofyl loze vruchtbare stengels. Die laatste zijn dan ook bruin en verschijnen het eerst boven de grond en worden gevolgd door de groene, op dennenboompjes gelijkende, onvruchtbare stengels.
Algemeen komt de paardenstaart voor op vochtige plaatsen, in slecht verzorgde drassige weiden en akkers, moerassen, langs sloten en vaarten.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) Paardenstaart wordt in het Grieks Hippuris genoemd en in het Latijn Equisetum of Equinalis. Plinius noemt het in het 28ste kapittel van het 18de boek Equisetis omdat het Դ haar van de paarden of ook op de paardenstaart lijkt, sommige noemen het ook Salix equina, de apothekers noemen het Cauda equina. De Hoogduitsers noemen het Roseschwantz of Pfertzschwantz, de Fransen queue de chaval, de Spanjaards coda de mula en rabo de mula (muilezels), de Italianen coda de cavallo, wij Nederduitsers noemen het paardenstaart, de Engelsen horse taile, de Bohemers pres licka.’
Equisetum, stamt van Latijn equis: een paard, en seta: een strong haar. Griekse naam is Hippuris: paardenstaart. Paardenstaart en bij Culpeper horsetail, in oud-Hoogduits was het Pferdeszagel of Pferdeschwanz, Rossschwanz bij Bock, in Frans queue de cheval en prele.
Dodonaeus. De Hoogduitsers noemen het Scaffthaw. De grote soort wordt van ons eigenlijk paardenstaart genoemd en van sommige in het Latijn Asprella al of men ruwkruid zei en dat niet zonder grote reden want het is zo ruw en oneffen in het aanvoelen dat vele werklieden die klein houtwerk maken of polijsten zoals kammakers, hechtmakers en diergelijke andere handwerkers hun kammen, hechten en meer andere dingen met de steel van dit kruid plegen te schrabben, effenen of te polijsten. Het wordt ook van de vrouwen in Duitsland Kannenkraut genoemd omdat ze daarmee hun kannen en andere tinnenwerk heel fraai en naar hun wijze vegen en laten blinken. Men noemt het ook Ephydron omdat het in waterachtige grondt groeit. Het verschilt nochtans van dat gewas wat eigenlijk Ephedra en Anabasis en van sommige ook Hippuris genoemd wordt. De eerste soort van paardenstaart plag wanneer ze uit de aarde komt een zeker dik uitspruitsel te geven wat mals en teer is en dat wordt in Italië paltrufali genoemd. Sommige noemen ze in het Latijn ook Equiselis, in het Grieks Salpingion en oneigenlijk Anabasis, in het Spaans ciennudillos.’
De schadelijkheid wordt veroorzaakt doordat de stengels veel kiezelzuur bevatten, soms meer dan 70%, het kruid knarst bij kauwen. Om die reden werd het gewas vroeger ook gebruikt om ijzeren voorwerpen, als schoppen, schoon te maken. Ook werd het door schrijnwerkers gebruikt om te schuren. Schaafstro verkreeg om die reden dan ook zijn naam. Vandaar schaafstro en schuurbies, Duitse Fege-, Scheur- en Kannenkraut, of Zinnkraut, (zink) Handwerkerskraut, Schaferush, Schafheu, -stroh, het Engelse pewter, scrub grass en shavegrass. Het is een woord wat tot schaven behoort, het Germaanse skafti, waaruit Schachtelhalm ontstond, het Duitse Scaften, Scaghen, Schachtelhalm, Schafriet en het Noorse skjefte en Zweedse skafte.
Bij Hildegard von Bingen werd het Catzenzagel genoemd, Kattensteert, -schwanz bij Bock, Cattensagel, -wedel, -steil, -schwanz, -zagil.
Engels joint grass of paddock pipes, andere Duitse namen zijn, Negenknee, Pintz, Preibusch, Taubenrocken, Zinngras, Italiaans rasperella en equiseto dei boschi.
In het buitenland werd het wel verkocht onder de naam Dutch rushes, hoewel wij deze soort uit het buitenland betrokken, waar ze dikker groeiden dan bij ons, maar werd door de Hollanders verhandeld.
Naaldenkoker, de bladen of tanden staan bij elkaar in een kokertje en tussen de kokertjes staan de lange schachten.
De namen roebol, ruigebol, ruwebolt zouden in dezelfde richting wijzen, bolt is een naam voor onkruid. De streek Roebolligehoek is ervan afgeleid.
Paardenstaarten komen voor als een vrijwel onmogelijk uit te roeien onkruid, de zich vertakkende wortelstok kan wel 6m diep zitten. Soms werd het kruid gebruikt om zandbanken vast te leggen. Op vochtige plaatsen, waar ze veel kunnen voorkomen of op slechte gronden, zijn ze schadelijk voor het vee. Ze werden dan ook wel unjer en in Duits Unger: duivel of spook genoemd. In Nederlandse betekenis zijn unghers‑eyeren naar een paddestoel genoemd, zie Phallus. Bij Kilian is het werkwoord ungheren Hollands en betekent toveren: ungher-hoere. Van ungher werd het tot eunjer en unjer. Volgens sommigen is het woord afgeleid van Hoogduits ungar: Hongaar of een zigeuner. Er zijn dan ook unjerpaden, als vroeger in Zwaag, waar deze planten veel voorkwamen.
Historie.
(411) Uit de oudheid is er niets of weinig over bekend. In de schriften van de antieke artsen en natuuronderzoekers schijnen de schachtelhalmen met gewassen van hetzelfde uiterlijk verwisseld of er niet streng van gescheiden te zijn. Zo mag onder ϊονφς (Hippuris) van Dioscorides een Equisetum soort, mogelijk E. maximum, begrepen worden. Ofschoon Dioscorides het synoniem έφεδρν (Ephedron) opvoert kan men toch nauwelijks de plant met de tegenwoordige Ephedra campylopoda vergelijken omdat Dioscorides uitdrukkelijk zegt dat het op vochtige plaatsen groeit en Ephedra is een plant van droge gronden. Voor Equisetum klopt het weer niet dat de stam van de plant sterk klimt wat weer op Ephedra passen zou. (zie daar) Net als op veel plaatsen schijnt Dioscorides ook hier twee planten, die hij niet uit eigen onderzoek kende, tot een gebracht te hebben.
De plant Hippuris zou adstringerend werken, haar sap bloedvloeiingen van de baarmoeder stillen. Met wijn gedronken verdrijft ze de plas, eigenschappen die het volksmedicijn nog aan Equisetum toeschrijft. Daartegen is er niets meer te vinden van het gebruik als hoest- en wondmiddel wat Dioscorides van Hippuris opgeeft. Overigens gebruikt hij ook een hetera hippuris, een andere hippuris die ook als een Equisetum herkend is. Plinius noemt die door de Grieken genoemde plant equisaetum of paardenhaar. In een nieuwe aarden pot gekookt verteert (extinguit) het de milt van de hardlopers, haar kracht om bloed te stellen is zo groot dat het genoeg is om haar in de hand te houden. Wat hij verder over het gewas zegt komt niet overeen met de vermeldingen van Dioscorides. Opvallend is dat ook Marcellus Empiricus de herba hippuris als middel voor miltziektes noemt.
In de 12de eeuw wordt het cauda equi genoemd door Albertus Magnus. Zijn bron schijnt het ‘anon ‘van de Arabische arts Avicenna te zijn. Hij vermeldt ook de bloedstelpende eigenschappen.
H. Bock beschrijft vooral de kleine, klein Schaffthew of Katssenschwentz en beschrijft er twee vormen van, de steriele en bloeiende. Ook het gebruik om te poetsen was in zijn tijd gebruikelijk en verder zijn bloedstelpende eigenschappen. In latere tijden is ze vooral bij Kneipp bekend geworden. Die roemt haar bij plasmogelijkheden als enig en onvervangbaar, bij bloedingen verhaalt hij wat Dioscorides een 2000 jaar al zei. In de Pfalz werd het bij vingerzeer, panaritium, gebruikt. Opvallend is dat het in Graubunden als afdrijvend middel gebruikt werd. De Esten gebruiken een afkooksel tegen Amenorroe en Hydrops ascites.
De planten bevatten equisetine, dat in grote aantallen giftig is voor vee. Grote hoeveelheden in het hooi kunnen bij paarden verlammingen oproepen.
Het kruid behoort tot Saturnus, toch is het vrij onschadelijk. In de 16de eeuw werd zijn bloedstelpende werking geroemd. De plant werd gebruikt als plas drijvend middel bij nier- en blaasziektes. Uitwendig tegen behandeling van slecht helende wonden en zweren, het werd als mondspoeling en als gorgelmiddel gebruikt.
Zo was het gebruik vroeger. (164, 311, 309) Tegen wonden en zweren van de nieren, blaas en darmen: Neem van paardenstaart drie handen vol, van wijn een pint en van gerstewater een half pint, kook dit tezamen tot een derde deel verkookt is en laat hiervan twee of driemaal per dag drinken. Of neem het sap van paardenstaart en geef hiervan viermaal per dag drie lepels vol in. Dodonaeus.
Tegen bloedspuwen, bloedplassen, buiklopen, onmatige maandstonden, oude hoest en benauwdheid: Neem gedroogde paardenstaart, stamp het heel fijn en gebruik hiervan een vierendeel lood dat met wijn of water dat van ditzelfde kruid gedistilleerd is. Of neem van het uitgeperste sap drie ons, van rode wijn twee ons, vermeng het en geef hiervan dikwijls twee lepels vol in. Dioscorides. Het sap van paardenstaart in de neus gedaan stopt het bloeden uit de neus en met een pessarium in de baarmoeder gedaan stelpt de vloed der vrouwen, hetzelfde doet het gedistilleerd water van dit kruid. Dodonaeus.
Tegen de roos en rode puisten aan de schaamdelen: Neem van het gedistilleerde water van paardenstaart vier ons en van rozenazijn een ons, de doeken die hierin nat gemaakt zijn zal ge daar dikwijls op leggen. Ravelingius.
Dioscorides zegt dat door vele soorten van paardenstaart de bloedige wonden geheeld worden als men die daarop legt als ze klein gestampt of gewreven zijn, zelfs al waren de zenuwen geraakt en bijna afgesneden als Galenus daar noch meer van zegt.
De ruwe harde stelen van grote paardenstaart zijn geschikt om daarmee de kammen, hechten en ook kannen en alle andere tinnenwerk en huisraad te reinigen, effen en glad te maken en daartoe wordt dat kruid veel van de vrouwen in Duitsland en overal van de hechtmakers, kammakers en diergelijke werklieden gebruikt en geprezen.’
Folklore.
De bloeiende paardenstaarten geven een goudgeel poeder af. Dat komt omdat ze met hun diepe onderaardse en koordvormige stengels zo diep en naar alle kanten uitstrekken tot daar, waarvan het uiteinde vrijwel niet te vinden is. Dit uiteinde gaat zo ver naar een plaats waar goud ligt. Aan Niederrhein en Braunsweig zegt men dat geheel onder aan de wortel een goudklompje hangt. Hiertoe heeft wel mede bij gedragen dat men soms aan de onderaardse wortel een met reservestoffen gevuld knolletje gevonden heeft. De zin ervan is dat daardoor de veldarbeiders aangespoord werden om het lastige onkruid geheel uit de bodem te halen.
Zaad.
De zaaddozen, waarin zich de sporen bevinden, zitten aan de top van de vruchtbare stengels. Elk spoor bevat twee, elkaar kruisende, spiraaldraden die aan beide zijden enigszins verdikt zijn en zeer hygroscopisch werken. Met vochtig weer draaien ze zich in elkaar en met droogte strekken ze zich. Daardoor ontstaat er bij afwisselende vochtigheid een sterk huppelende beweging die te demonstreren is door erover te ademen. Als ze op een geschikte plaats landen gaan ze kiemen en vormen een zogenaamde voorkiem die de manlijke of vrouwelijke voortplantingsorganen dragen. De vrouwelijke organen kunnen door bewegende cellen uit de manlijke worden bevrucht en daarna een nieuwe plant voortbrengen.
Uit; http://thelostworldnursery.myshopify.com/products/equisetum-japonicum
Equisetum japonicum (uit Japan) Stengels komen een 80-100cm boven water.
Ronde en smalle stengels met zwarte ringen.
Japanse holpijp, mooie vijverplant.
Maakt wortelstokken en kan zich zo uitspreiden.
Onaanzienlijke bloemen.
Komt uit Azië.
Subgenus Equisetum.
Equisetum arvense, L. (van de akkers) heeft een lange en kruipende, holle, veel vertakte stengel met knopen als de stengel erboven. Uit elke knoop komt een krans van taaie, zwarte gelede wortels.
De stengel bestaat uit celachtige stof, naar buiten is er een houtachtige structuur met een steenachtige stof, regelmatig en mooi bekleed, in alle vormen, gearrangeerd in lijnen of andere vormen De onvruchtbare stengels hebben een paar voren, zijn licht ruig en bleekgroen en soms vertakt, 50cm hoog en soms wel meer.
De vruchtbare stengels zijn zonder vorens, lichtbruin tot roodachtig en niet vertakt en 30cm hoog, komt in maart boven de grond en geeft zaad in april of mei.
De stengels zijn op regelmatige afstand verdeeld in knopen, onder aan dichter bij elkaar dan erboven en eindigen in een stompe roodbruine top De knopen zijn stevig en omgeven door doorzichtige getande scheden, de delen ertussen zijn hol. De takken zijn ruig en staan in kransen. Ze komen veel voor op akkers, slechte weiden en wegranden van het N. Halfrond.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) ‘De kleine soort wordt Minus Equisetum genoemd, dat is kleiner paardenstaart, van sommige in het Grieks naar het Latijns Equnion. Het wordt van andere kattenstaart genoemd. Dit gewas is van Dioscorides en Plinius beschreven als korter en zachter uitgroeiend en voorwaar het is korter en zachter dan niet alleen de Ephedra, maar ook van de grote paardenstaart. De kleine paardenstaart wordt van sommige hier te lande heermoes genoemd al of men heelmoes zegt omdat ze zo krachtig is om de breuken te helen. Haar wortel is teer, zwart en dun, de leden zijn rondom met ronde geknoopte biesjes bezet als aan de grote paardenstaart, doch niet zo groot en niet zo rouw, maar zachter zodat ze tot polijsten niet geschikt zijn.’
(578) Het is heermoes of hermoes, Duits Heermos of Herrmus, Hermuss, is mogelijk afgeleid van heer of kudde, een verwijzing naar het dicht opeen groeien van de planten. Moes van mos omdat het gewas niet echt bloeit, gelijk de mossen. Waarschijnlijk niet van heelmoes omdat het weinig medisch gebruikt werd.
Roobol en unjer, Duits Unger, zie boven.
Kattenstaart is een kleine vorm van de paardenstaart, Engelse cornfield horsetail of false horse tail, Duitse Katsenschwanz, Kattensteert, Katzenzahl, Katzenwedel, Katsenschwoaf, Fuchsschwas, Pferdeschwanz, Ratsenschwoaf, Zwitsers Chassaschwanz, Chassastiel.
Duits Acker- of kleiner Schachtelhalm die op akkers en wegen voorkomt.
Engelse bottle brush: flessenveger, Duits Fegkraut, dus meer om te vegen.
Papenpint, de vruchtstengel, zo ook Franse prele.
Equiseto van de Italianen en Spanjaards, chwostch bij de Russen.
Ze worden in Engels wel jointed ferns of leafless ferns genoemd hoewel er geen groen blad aan zit.
Holle stengels die geleed zijn in Duits, Hollpiepen, Hollrusch, Negenknee, Pipenstal en zijn niet goed voor vee, Koodood, Kuhmuss, verder Lidruste, Spengelbusche, Duwock, Greibsch, Reibisch, Spinnlich, Uneet, Zopfling. Zinnkraut, Acker-Zinnkraut, Schaftheu, Pfannebutzer of Scheuerkraut.
Gebruik.
Medisch werd een afkooksel, 30 gram op een liter water, gebruikt als water afdrijvend middel. Kneipp beveelt het aan tegen blaaspijnen, steen en als bloed reinigingsmiddel en om wonden te wassen.
Equisetum fluviatile, L. (van de waters)
Stengel is opgaand en glad, kaal of vertakt, de scheden gesloten en staan dicht tegen de stengel aangedrukt met vele tanden, gemarkeerd met opvallende ribben die niet ruig zijn. Sommige zijn vrijwel zonder zijtakken en andere hebben rond het midden onregelmatige zijtakken, soms is er hier een daar een krans.
De aanwezigheid van katjes is het enige verschil tussen de vruchtbare en onvruchtbare.
Groeit in stromende wateren van het N. Halfrond en wordt soms meer dan een meter lang.
Naam.
Holpijp, pijpheermoes of lidruske, Duits Lidruske, Hollpiepen en Schaftheu bij Bock, Teich-Schachtelhalm, Frans prle des eaux.
Rijt of brekebeen, Engels water horsetail en smooth naked horsetai, swamp horsetail. Volgens Carolus Linnaeus zullen rendieren, die geen hooi eten, dit wel eten omdat het sappig is en wordt ook in noord Zweden gesneden voor koeien om hun melk te laten vermeerderen, maar paarden eten het niet.
Uit J. Kops.
=Equisetum palustre, L. (van het moeras) die in het moeras groeit.
De ruwe stengels zijn opgaand met vele vertakkingen, de scheden zijn lang en los, er zijn maar een paar tanden die wel lang zijn, Stengels met duidelijke ribben en diepe voren, ongeveer 8 in aantal en ruig om aan te raken.
Bij deze zijn de vruchtbare en onvruchtbare stengels vrijwel gelijk en worden 50cm hoog.
De gladde kruipende wortels zijn bijna even lang als de stengels, waaruit zwarte wortels komen
In moeras van het N. Halfrond, vooral Europa, komt het voor het vee schadelijke soort voor.
Naam.
Lidrus, Engels marsh horsetail, Duits Pferdeschwanz, midden-Hoogduits Duwenwock: duivenvoet, Sumpf-Schachtelhalm, Frans parle des marais.
Uit J. Kops, www.BioLib.de.
Equisetum sylvaticum, L. (van het bos) wordt een 60-70cm hoog.
De bruine en kruipende stengel is vertakt, vaak getooid met bossige wortels.
Deze plant heeft twee soorten takken. Beide takken zijn opgaande stengels en beide zijn als ze volgroeid zijn omgeven door kransen, maar er zijn aan de vruchtbare minder dan aan de onvruchtbare. De vruchtbare zijn eerst geheel zonder twijgen, maar die ontwikkelen zich daarna snel, meestal 6-8 stuks die hangen en daaraan hangen weer takjes.
De stengel is dofgroen en succulent en heeft ongeveer 12 dunne richels met gelijke voren. Is niet zo ruw als de meeste.
De onvruchtbare is meestal minder succulent en smaller en meestal kleiner met duidelijker ribben. Het licht groene blad herinnert aan een kleine palmsoort. Uit N. Halfrond.
Naam.
Bospaardenstaart, Engels wood horsetail en bottle brush, Duits Purpatsch, Wald-Schachtelhalm, Frans parle des bois.
Uit J. Kops, www.BioLib.de.
Equisetum telmateia, Ehrh. (Grieks telmatiatios, moeras, telma; put) is de grootste vorm die soms tot 175cm komt.
Zwarte en draderige wortels die diepgaan.
De onvruchtbare stengels zijn opgaand en hebben 30-40 takjes in een krans. De vruchtbare stengels hebben losse scheden.
De onvruchtbare is vanaf de top tot aan de onderkant bedekt met spreidende kransen van zacht groene takjes. Op het stevige deel van de vruchtbare bestaan de kransen uit 30 tot 40 takjes die weer vertakt zijn, licht groen en heeft kortere stengels dan de onvruchtbare zodat die zelden 30cm hoog worden.
Stevige stengels ter dikte van een wandelstok die langzaamaan versmallen. Het gladde oppervlak is gemarkeerd met vele lijnen.
Uit Z. Europa en 1 subspecie in N. Amerika.
Naam.
Reuzenpaardenstaart, Fries grutte rugebal, Engels great horsetail, great water horsetail of great mud horsetail, Duits Riesen-Schachtelhalm, Frans grande prle.
Subgenus Hippochaete.
Uit www.biolob.de
Equisetum hyemale, L. (winter, ze staan er in de winter nog) is een vorm die in de duinen en bossen voorkomt.
Die grijzige stengels voelen al ruw aan, opgaand en sterk gemarkeerd met lijnen. De scheden zijn kort en dicht tegen de stengel aangedrukt, de tanden vallen af.
Heeft gelijke stengels, diegene die de katjes dragen zijn gelijk aan de onvruchtbare stengels. Deze vorm heeft geen kransen rond de hoofdstengel en hier en daar wordt een enkele holle tak geproduceerd die vanaf de basis van de schede 60-90cm hoog wordt.
Heeft minder uitlopers en kan in waterpartijen gebruikt worden.
Werd ook wel medisch gebruikt. Het uitgeperste sap in de neus gedaan en gelijk op de nek, stopt het bloeden van de neus. Het verse sap zou ook goed zijn bij wonden.
Groeit in het N. Halfrond.
Naam.
Schaafstro of schrijnwerkersbiezen, Engels rough horsetail, shave grass, Dutch rush, pewter wort, scouring rush, Duitse Polirkannenkraut, Polier-, Tischler-, Winter-Schachtelhalm, Frans prle dըiver.
Uit ww.dicoverlife.org
Equisetum ramosissimum Desf (zeer vertakt) wordt 30-70cm hoog en vormt wortelstokken met harige scheden.
Is vertakt, maar alleen de alleenstaande stengels zijn vertakt.
Grijsgroene, iets ruwe, liggende tot rechtopstaande, holle stengels zijn tot 9 mm dik.
Bladeren staan in kransen en bestaan uit kleine schubben.
In mei-augustus verschijnen er sporenaren op de top van de stengels.
Komt uit Eurazië en Noord-Afrika.
Naam.
Vertakte paardenstaart, Duits stiger Schachtelhalm, Engels branched horsetail, Boston horsetail, Frans prle rameuse.
Uit delta-intkey.com
Equisetum variegatum, Schleich. ex Web. Et Mohr. (gevarieerd)
Stengels zijn kruipend of opgaand, de scheden zwart aan de top met een paar tanden die niet afvallen.
Een plant van de kust waar het als zandbinder dienst kan doen. De lange ondergrondse stengel kruipt een lang stuk, net onder de oppervlakte.
De vruchtbare en onvruchtbare stengels zijn gelijk en zelden vertakt, behalve aan de basis, maar ze hebben vele vertakkingen onder de oppervlakte. Meestal heeft de opgaande stengel een vertakking, gelijk aan de stengel zelf die hier en daar uit een knoop ontspringt. De stengels zijn ongeveer 30cm hoog en gevoord met 4 tot 10 sterke ribben. De katjes komen in het midden van deze stengels, zijn klein, zwart en gepunt.
Naam.
Bonte paardenstaart, Engelse variegated rough horse tail, Duits Holzgras of Schaftheu.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl