Phoenix
Over Phoenix
Dadelpalm, Bijbel, vorm, kruiden, soorten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik,
Uit C. Martius.
Dit is een apart en zeer belangrijk palmengeslacht met geveerde bladeren en doornloze stengels.
13 soorten, mogelijk meer, behoren tot dit geslacht. Ze groeien in Tropisch en Subtropische Afrika en Azië, Kreta. Phoenix verschilt van andere palmen doordat het de bladeren opwaarts gevouwen heeft in de lengte.
Ook zijn er vrouwelijke en manlijke vormen.
Palmaceae, palmenfamilie, Phoenix klasse.
3. =Phoenix paludosa, Roxb. (van het moeras) is de zuidelijkste Indische soort die mooie dichte bossen vormt. Wordt tot 5m hoog, bladeren zijn 2-3m lang en gedraaid. Is beschreven in 1820.
Mooie kamerplant uit kust van India, Maleisië.
Mangrove date palm. Duitse Sumpfdattelpalme Mangroven-Dattelpalme.
Gebruik.
De stammen van deze kleine boom dienen als wandelstok en de inwoners geloven dat ze daarmee de slangen van zich af kunnen houden. De langere stammen leveren balken en de bladeren dakstro.
4. Uit W. Roxburgh.
=Phoenix pusilla Gaertn (zeer klein, onbeduidend) (Phoenix farinifera, Willd.) (meel dragend) is beschreven in 1800.
Groeit in de berggebieden van voor Indië op droge en onvruchtbare grond. De stam is maar 30-60 cm hoog en zo in bladscheden verstopt dat het geheel op een dikke bos lijkt. Wordt niet hoger dan 5m.
Gebruik.
Uit het blad worden matten en uit de bladstelen korven gevlochten. De melige substantie die uit de witte en in elkaar gevlochten vezels van de stam vloeit wordt in tijden van nood gegeten en tot een dikke brei, kauji, ingekookt.
Engelse sago dattelpalme, Ceylon date palm, Duits Ceylon-Dattelpalme.
7. uit nl.wikipedia.org
Phoenix roebelenii, O. Brien. (C. Roebelin, Zwitserse plantenzoeker voor de fa Sander & Sons, kwekers te St. Albans bij Londen in de tweede helft van de 19de eeuw)
Maakt sierlijke bosjes van heldergroen en hangend blad, deelblaadjes zijn smal en niet zo stijf. Loopt van onderen overal uit en groeit in bosjes van verscheidene stammen. Jonge scheuten zijn meelachtig wit.
Het is een pygmee Phoenix. Planten van 20-30 jaar oud zijn nog maar een halve meter hoog, wel zo breed.
Is inlands in Laos waar die ontdekt werd door Mr. Roebelin. Vooral kwam deze palm overdadig voor bij de Nam Ou River Valley en buiten Pac Lay. Is beschreven in 1889.
Dwergdadel palm, miniatuurdadel palm, Engels miniature date palm, pygmy date palm, roebelin palm, Frans palmier dattier miniature, Duits Zwerg-Dattelpalme.
10. Uit www.biolib.de
= Phoenix canariensis, Hort.. (uit de Canarische eilanden) De bladnerven geven vaak verdiepingen in de stam waarin zich allerlei bloemen nestelen die de plant een apart aanzien geven.
Glanzend helder groene bladeren zijn geveerd en staan vrijwel rechtop, deelblaadjes zijn stijf en staan rechtop, 90cm lang.
Dikke stam is gevormd uit brede bladsteelresten die met bruine, vezelige haren zijn bedekt
Kan 16m hoog worden. Het is de nobelste van alle Phoenix soorten en een van de meest majestueuze van alle palmen. Zijn groei is verbazend. Een tien jaar oude boom was op een stamhoogte van anderhalve meter 90cm in diameter.
Op die leeftijd draagt de boom ongeveer 100 bladeren die een hoofd van 8m doorsnede vormt. Een andere boom van dezelfde leeftijd baarde 8 vruchttrossen, elk van 25 kg. De vrucht is houtachtig en niet eetbaar. Heeft de gewone dadel verdreven maar vormt er wel hybriden mee.
Wordt gebruikt als sierboom, in pot of, ouder wordende, in volle grond als park- en straatboom. Het is nu een van de meest bekende M. Zeepalmen. Kan zelfs 5-6% graden onder nul weerstaan.
Is beschreven in 1869.
Canarische dadelpalm , Engelse Canaries date palm, Canary Islands date palm, Frans palmier dattier des Canaries, palmier ornemental des Canaries, Duits Dattelpalme, Kanarische Dattelpalme.
11. uit C. Martius.
Phoenix sylvestris, Roxb. (van het bos) wordt 4-8m hoog en 40cm in diameter; niet zo groot als de palm van de Canarische eilanden waar het wat op lijkt.
Bladeren zijn 3m lang, sierlijk gedraaid aan 1m lange stelen.
Alleenstaande vrucht wordt purperrood.
Uit India. Is beschreven in 1763.
Deze onderscheidt zich van de volgende palm door de kleine en oneetbare vruchten.
Gebruik.
Op zijn zevende jaar is de boom anderhalve meter hoog en levert een suiker die men door insnijdingen onder de weke eindknop wint. Hetzelfde sap wordt licht tot palmwijn, tari, waaruit men na distillatie arrak wint. De boom levert per jaar 20-25 liter of 4kg suiker per jaar.
Naam.
Wine palm, khujjoor of khurjurah palm, date-sugar palm, Indian date, sugar date, wild silver date palm, Frans palmier dattier sauvage, Duits Tannenpalme, Walddattelpalme, Wilder Dattelpalme, Silber-Dattelpalme, Indische Wald-Dattelpalme, Indische Waldpalme.
Phoenix theophrasti Greuter (Theophrastus371-287 v. Chr. Leerling van Aristoteles) is een kleine palm uit het Oostelijk M. Zeegebied, Z. Griekenland en Kreta tot zuidelijk Turkije.
Het is een kleine palm van 15m met verschillende dunne stengels.
Geveerde bladeren zijn 2-3m lang met vele grijsachtige lijnvormige deelblaadjes van 15-50cm lang.
Oranje gele vrucht van 1-5cm lang en 1cm doorsnede met een enkel zaad.
Cretan Date Palm, Kretische Dattelpalme.
12. uit C. Martius.
Phoenix dactylifera, L. (dadel leverend) de dadelpalm heeft een hoge en rechte stam, wordt een 9-24m en meer groot. Aan de basis is de stam kegelvormig met hogerop de bladvoeten van de afgevallen bladeren. Bladeren zijn gekromd en vormen een los boeket. De bladsteel is een 20cm lang en bezet met stevige dorens die alle kanten uitwijzen, dan komen de blaadjes in 2 gelijkmatige rijen, eerst met een bruin vlies en later blauwachtig.
Voor het voortplanten worden wortelscheuten gebruikt en soms zaailingen. De eerste methode heeft de voorkeur omdat zaailingen onregelmatige planten geven, verschillend van smaak en opbrengst.
Na 5-10 jaar beginnen de jonge planten te bloeien en meestal pas met hun 20ste jaar beginnen ze vrucht te dragen, met 30-100 jaren is de boom in de volle kracht van zijn leven en begint dan af te takelen. Met 100 jaar kan het een 60-100 cm dikke stam hebben, met 200 jaar is het meestal afgelopen met deze boom.
Vrucht.
De vruchtorganen verschijnen in 1m lange trossen. De manlijke vormen geven ongeveer 12 000 gele bloemen, de vrouwelijke maar een 100-200 in een vruchtbeginsels. Bij kunstmatige bevruchting klimt iemand in de boom en snijdt de gesloten bloem, die er als een grote geelwitte bloemkool uitziet, af. Die snijdt hij in kleine stukjes en beklimt een vrouwelijke boom en schudt het rijpe stuifmeel op de vrouwelijke trossen of hangt dit stuk erin. De bestuiving geschiedt dan verder door de wind of insecten.
De vruchten zijn ei- kogelvormig en tot 5cm lang, groen, geel tot bruin. De oogst komt in de herfst. In een bloeitak komen meer dan 100 vruchten tot ontwikkeling en daarvan wordt een gedeelte, die voor bewaring gebruikt wordt, van de tros geplukt, in de zon nagerijpt en gedroogd. In volle groei kan een boom 18-20.000 dadels leveren. Het vruchtvlees is zoet en bevat 35% aan suiker, 6,6% eiwit en wordt vers of gedroogd gegeten of tot dadelkoeken gemaakt. Het hoge suikergehalte verhindert, na licht drogen, het bederven en schimmelen en zijn zo goed te transporteren. Samengeperst en in zand begraven blijven ze een 2 jaar goed en bederven niet in de zon. Het is in de woestijn het enige houdbare voedsel.
Naar de rijpheid onderscheidt men naar de Arabische betekenis; kimri; onrijp, khalal, groot en hard, rutab, rijp en week, tamr, rijp en in de zon gedroogd. Er zijn vele cultivars; ‘Ajwah,’ naar de stad Ajwah in Saoedi-Arabië, waar Mohammed zijn beroemde hadith begon.’Aԁmir Hajj,’ of ‘Aԁmer Hajj,’, uit Irak, ‘The visitor ’s date’ omdat het aan gasten geserveerd wordt. ‘Deglet Noor,’ (Arabisch: ’Verlichtend’ of ‘Dadel van licht, ‘omdat het centrum oplicht als goud als je het in de hand neemt tegen de zon.
Naam, etymologie.
(88, 1942, 417) (a) El. De waardevolste en mooiste boom moet aan de wieg van de mensheid gestaan hebben. Een boom die de mensen alles kon bieden en daardoor goddelijke verering ten deel viel en goddelijke kracht toegedeeld werd.
De palm groeit zo slank als de mens op, zo sierlijk en gracieus en is er in manlijke en vrouwelijke vormen. Slaat men het de kop af dan sterft die, als de kop lijdt, lijdt de hele boom mee. Worden zijn bladeren afgebroken dan groeien die maar weinig weer, als de armen van mensen. Zijn vezels bedekken de stam als de haren van de mens.
De boom brandt slecht vanwege zijn saprijkheid en geeft veel rook. Dat gaf wel aanleiding tot het bijgeloof dat in de boom een onheil afwerende schuttende kracht woont. Bij grote branden verkoolden de stammen en later droegen die toch gewoon vrucht alsof er niets gebeurd was. Andere boomsoorten waren tot stof en as vergaan.
(Dodonaeus) ‘`Aangaande de wortels, die zijn zo kort dat het niet te geloven is dat die elkaar raken en de vruchtbaarheid maken zouden kunnen zoals enige geloven, ja die wortels zijn zo klein dat het wonder is dat de bomen zo groot worden en dat ze met hun takken niet omverwaaien en vooral nu het onderste van de stam dat vlak bij de aarde is dunner is dan het bovenste. Daarom zijn er vele die geloven dat deze boom niet gevoed worden van de aarde door de wortel opgetrokken, maar door de lucht die ze zuigen of scheppen: (welke mening in meest alle bomen plaats zou mogen grijpen omdat de bomen nimmermeer geen holte in de aarde veroorzaken, maar door de regen of dauw hun grond eerder verhogen dan verlagen) want als men de top of bovenste dat ze het hart noemen er afsnijdt dan sterft de boom en niet als men het onderste afkapt.’
De oermensen zagen in hun strijd om het dagelijks leven in deze boom een godheid. Zo zagen ze, omdat ze vrijwel geen andere indrukken hadden, de hete zon die altijd in de heldere blauwe hemel staat als de lichtgod en in de palm de schenker en behouder van het leven.
De dadel als belangrijke voedselbron werd de levensboom.
De oudste naam van de plant is El: dat is ‘e Sterke’ wat gelijk zijn godsnaam is. De boom is sterk, in grote sierlijkheid groeit ze op tot een koninklijke 40m. Zijn stam is vast en hard die zich ook op leeftijd wat kromt. Zijn bladeren zijn altijdgroen. Geen ziekte beschadigt zijn hout, blad of vruchten. Wordt de boom geveld dan schieten talloze spruiten op. De palmboom verjongt zich als nieuwgeborene en werd gelijk onsterfelijk.
Bij de opgang van de zon in het milde purperen licht van de morgenhemel en in het zonnegoud van de avondhemel doorsnijden de loodrechte lijnen van de slanke stammen en de fladderende bladerbundel de heldere hemel. Ze betekenen in het oosten het ontstaan van het leven in het paradijs, in het westen het begin van de eeuwigheid, naar het verlangde vredige land.
De Semieten zouden de palmen in Babylon gevonden hebben, de palmenhaag van Eridu gold lang als de bron voor de christelijke legende van de hof van Eden.
Uit Bock en Gart der Gesuntheit.
(b) Phoenix. Bij de Egyptenaren diende de palmboom als symbool van de zonnegod om de daarmee de steeds hernieuwende tijd uit te drukken. Aan de top van de stam bevindt zich een kroon van 40-60 donkergroene en ongeveer 3 m lange bladeren. Elk jaar vallen enkele van de onderste bladeren af en worden er ongeveer 12 nieuwe bladeren gevormd. Voor de oude Egyptenaren was de palmboom het symbool om zo het jaar in 12 maanden in te delen. Job 29,18 'Ik zei bij mijn zelf; in mijn woonplaats zal ik den geest geven, nadat ik mijne dagen zal vermenigvuldigd hebben als een palmboom.’
De palm geeft 360 nuttige zaken, zo naar Babylonische en Perzische hymnes, een mythisch astrologisch getal dat al bij de Egyptenaren werd gevonden.
Het begin van een grote tijdrekening heette bij de Semieten chol of chul die door de Grieken Phonix (vergelijk Phoeniciers) genoemd werd.
(187) De vogel kwam alle 500 of 1461 jaren uit Indië naar Arabië, vlak bij een koele bron. Elke morgen baadt het in dit water en zingt een prachtig lied zodat de zonnegod zijn wagen stopt om te luisteren. Er bestond maar 1 Phoenix per tijdvak.
Als hij voelde dat zijn stervensuur gekomen was, elke 500 of 1461 jaar, bouwde hij een nest van aromatische kruiden en stak die in brand waar hij en het nest verteerd werd door de vlammen.
Uit de as ontstond hij dan verjongd weer op om weer 500 of 1461 jaar te leven. Het balsemde de as van zijn voorganger in een ei van mirre en vloog er mee naar Heliopolis (zonnestad). Daar legde het ei op het altaar van de zonnegod.
Ook de vogel was, als de palm, een symbool van onsterfelijkheid daarom betekenen de Griekse en Semitische namen beiden palm en vogel. Het is de zonnevogel en de boom de zonneboom. Zeer waarschijnlijk is het woord phonix uit phuna ontstaan zoals ook het Latijnse punis of poenus met hetzelfde woord bunni of phunnum samenhangt. In de oude Griekse en Egyptische mythologie is de Phoenix een mythische vogel en geassocieerd met de Egyptische zonnegod Re en de Griekse Phoibos.
De Grieken haalden de vruchten van de Phoeniciers. Mogelijk was hier de naam Phonix: de vrucht met de bloedrode kleur, die hiertoe aanleiding gaf en werd later de naam op de boom overgedragen. Zo is de naam Phoenici niet van de boom maar van de vrucht af te leiden. Zo betekent het land Phoenici, bij de Grieken Phoenike, bij de Romeinen Phoenice: dadelland. Dioscorides noemde de palm Phoenix.
(Dodonaeus) (e) 'Deze boom heet in het Grieks Phoenix en naar zijn vruchten schijnt de naam Phoeniceus color en Spadiceos color naar de Spathae of vruchtzakken van die gekomen te zijn die andere Spathalion caryocarum of Puniceus color noemen, want deze vruchten hebben een roze of roodachtige kleur zoals men in de granaatschillen ook vaak ziet,’
Ilex. Bij de Arabieren heet de dadel als God boom Ozza, wat aan het oude Hebreeuwse Ez hangt. Ez betekende elke boom en met El werden alleen de sterken aangeduid. Latere overzettingen en verklaringen van de bijbel verstonden onder El alle mogelijke bomen, als eiken, terebint, es, beuk en linde waardoor een onoverzienbare verwarring van namen ontstond. Zeker is uit El, Ela en Allon ontstaan. Namen waaronder men de eik rekende. Daarmee werd duidelijk de verbinding van de levensboom van het zuiden, de dadel, zichtbaar met de godenboom van de Grieken, de eik. Die is ook herkenbaar aan het latere Grieks/ Romeinse Ilax of Ilex (Quercus ilex) Die naam is van El af te leiden dat ook als Il gesproken werd. De naam El of Ela gold ook als godsnaam.
(d) Tamar. Met het verlies van de godsdienst en de uitbreiding van de religie van de enige god gaf men de plant naar haar vorm profane namen.
De oudst bekende is tamar, dit is de slanke en sierlijke boom. Tamar of thamar, soms thomer of thimmora genoemd. In het Arabisch is daarvan afgeleid een wortelwoord, tamara: vrucht dragen. De wortel is klein en bitter ‘Noem mij niet Naomi, maar Mara, want de Heer heeft mij bitterheid aangedaan.’ Sommigen leiden thamar af van weerspannig zijn omdat de palmboom alle zwaarte tegenstaat.
Een hele rits van plaatsen werd daarna genoemd. Tamar was een vestigingsstad in het zuiden, 1 Kronieken 9: 18. Engedi droeg ook de naam Hazezon-Tamar, Genesis. 14: 7.
De naam tamar ging op vele Griekse plaatsen over. In het Arabisch tekende men de rijpe en gedroogde vrucht met tamr (zie ook Tamarinde) Dit woord is door geheel N. Afrika, met talrijke afwijkingen, verspreid. Ook het Portugese tamara voor de vrucht en tamarera voor de boom zijn daaruit ontstaan.
Ook het woord palma moet uit het Semitische tamar of tomer ontstaan zijn. De Bijbelse stad Tadmor heet in het Grieks/Latijn Palmyra of Palmira. Ook wel palm genoemd naar de bladstand die als een palm, vlakke hand, staat. Door toedoen van de kerk uit Latijn palma. In oud Frans kent men palmere, pelgrim, uit midden latijn palmrius dat zijn naam dankt aan de gewoonte van de pelgrims naar het Heilige Land om een palmtak mee terug te brengen.
(Dodonaeus) ‘Caryotae van Dioscorides en Galenus zijn niets anders dan de vruchten van de gewone dadelboom die tegenwoordig ook bij sommige Palma Tamara heet die noch onrijp zijn en van aard en smaak droog zijn.’
(Dodonaeus) (e) Dadel.’Deze boom heet in onze taal dadelboom. Mesue noemt deze boom Dactylos Keiroo naar de stad Kaïro in Egypte, want men vindt op de weg tussen Alexandrië en Kaïro hele bossen van dit geboomte, hoewel dat ze in andere landen en vooral in Indien wel zo overvloedig te vinden zijn. De vrucht zelf heet hier te lande dadelen, dadeleo, daden, daeyen, maar ook wel dactelen en dattelen, in Hoogduitsland Dattelen, in Frankrijk dattes of dactes, in het Engels daets tree, in Itali dattoli, in Spanje tamaras en dattiles, in Bohemen daktyle, in de apotheken Dactylus, maar in goed Latijn heet ze Palmulam in het Grieks Balanos Phoenicon, dat is Glans Palmarum of met een woord Phoenicobalanos. Dan de zoetste dadels zulks als zijn diegene die in het Joodse land of in het Filistijnen land groeien heten Karyotae in het Grieks.
De Egyptenaren noemen de boom zelfs dathel en de tak daar de vruchten aanhangen samarrich, het omwindsel van de dadels dux en de eerst voortkomende onrijpe dadel talla en als ze groter geworden is nin, de heel volkomen en die bijna rijp is ramich, de gans rijpe bellan, maar de rijpe droge tamar en die bijna rot zijn rotob, de bladeren van de boom zaaf alsof men zwaarden in onze taal en in het Grieks Spathae zei.
Het omwindsel of de zak daar deze dadels in gewonden of gedekt worden en waar haar bloemen in schuilen wordt in het Grieks Spathe en soms Elate genoemd, dan sommige noemen de schede zelf en het eerste beginsel van de bloemen en vruchten van deze boom in het Grieks Elate en sommige Borassos.’
Naar de wiegende beweging in de woestijnwind gaf men het ook de Aramese en Hebreeuwse namen dekhle en dikhla waaruit de Arabieren dakhl maakten. Daaruit ontstond het Griekse en Latijnse daktylos of dactylus en W. Europese afleidingen hiervan. Hieruit werd het Italiaanse dattolo en dattero gevormd, de Franse datte en dattier, de Spaanse datil en datilero, de Engelse date en date tree, Hollandse dadel en Duitse Dattel en Dattelpalme.
Dactilbom en Dattilbaum komen voor bij H. Hildegard.
Plinius beschreef al een groot aantal soorten. Dit naar grootte, vorm, kleur, zachtheid en smaak. In het zuiden van het Babylonische rijk groeiden de Syagren, de wilde varkensdadels, en de prachtige Margariden die kort, rond en wit zijn waarom ze de naam van de parel: margarita, gekregen hebben. Vooral de vruchten van Juda waren beroemd wiens vette sap een wijnachtige honigsmaak hadden. De minder sappige, maar zeer grote dadels heten Nikolaeen. Dit naar de in Damascus levende vriend van de keizer, Augustus Nikolaus, de geschiedschrijver en filosoof. Andere soorten waren de Karyoten die Galenus beschrijft als week, sappig en zoet, de Adelphinen, zusterdadels, de Pateten: de vertrapt uitziende dadels die zeer sappig en mooi aan de boom zitten en de Daktylen, de eigenlijk dadels van de handel, die door de in Juda wonende Isralieten Chydaen: uitschot, genoemd worden.
(Dodonaeus) (f) ‘In het Latijn heet het Palma, in het Spaans heet het palmera, in het Frans palmier of dattier. Voorts zo is dit de echte palmboom daar de palmenzondag zijn naam naar heeft in plaats van die hier te lande vele andere kruiden of boompjes op palmzondag gebruikt worden zoals zijn buksboom, muizendoren en jeneverboom die oneigenlijk de naam palmboom voeren.’
Uit Matthiola.
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘Deze vruchten worden veel gebruikt voor spijs en ook van buiten het lichaam als men versterken wil, drogen, tezamen trekken, stoppen en dik maken wil. Als ze goed rijp zijn en van een goede sterke maag verteerd worden dan voeden ze redelijk en vooral met suiker gegeten of gekookt of als men er zure spijs na eet. Maar voor alles moeten ze heel zoet zijn, niet vermolmt of bedorven en dan zegt men dat ze vet maken, de hoest genezen, de lever helpen en de buik week maken. Dan de verse en groene dadels stoppen meer dan de droge, zegt Dioscorides, en ze maken dronken veel gegeten en verwekken zeer tot onkuisheid.
Van de kleine en lage dadelbomen hield men de Egyptische voor de beste, zegt dezelfde Dioscorides. Maar de dadels van Thebe in water gekookt en dat gedronken blussen de hitte, dan met oude mede ingenomen vermeerderen en vernieuwen de krachten en hetzelfde doen ze ook gegeten. Uit dezelfde wordt ook een wijn gemaakt die zeer goed en nuttig is tot verschillende dingen. Men zegt dat er ook brood van gebakken wordt.
De onrijpe dadels zijn ook goed om de maandvloeden te stoppen en de baarmoeder toe te sluiten die in nood is om haar vrucht te verliezen door haar losheid of weekheid, te weten gegeten of het water daar ze in gekookt zijn gedronken en zo gebruikt zijn ze ook zeer goed tegen het bloedspouwen en bekwaam om allerlei overvloedige bloedloop te stoppen en ook tegen de buikloop en rodeloop, tegen het bloedbraken en om de aambeien te drogen en om alle gewone vleeswonden of zeren te genezen. Tot al hetzelfde gebruikten de Egyptenaren de siroop die van onrijpe dadels gemaakt is.
Die dadels als ze goed rijp zijn en zeer zoet doch met enige zachte tezamen trekking erbij zijn goed tegen de heesheid van de keel, hoest, benauwdheid, zijziekte en longzucht.
De droge dadels in gorgels gebruikt genezen de kwade zweren die in de mond komen en 't water daar ze in gekookt zijn gedronken geneest alle vloeden van de buik. Die droge dadels genezen het walgen en braken van de bevruchte vrouwen en vooral van buiten op de maag gelegd of ingenomen en zo versterken ze de lever en milt, maar met menigte genoten veroorzaken ze bijten in de maag en openen de aambeien al te zeer, schaden de tanden en verharden de lever.
Het wit poeder dat men in het omwindsel of dadelzak in de lente vindt terwijl de boom begint te bloeien gebruikt men tegen de heesheid en ruwheid van de keel, hoest en tranen van de ogen, met suiker vermengt. Dit poeder is zoet en wat tezamen trekkend. De vrouwen gebruiken dat veel om hun stonden te stoppen en de vrucht in de buik te houden.
De landlieden van Egypte zoeken de dadelbomen die misdragen hebben en snijden de toppen af en nemen er het wit merg uit en verkopen dat om rouw gegeten te worden en zulks is hetgeen dat de ouders Palmae medulla, Palmae cerebrum in het Latijn en in het Grieks Encephalon Phoenicos noemden en daarvan komt de naam van de jonge spruiten en vruchten van de wilde dadelboom die de Sicilianen cephatoni noemen.
Megenberg; ‘Palma heet een palmboom. Die heeft veel eigenschappen tegenover andere bomen bijzonder. Het wordt niet volkomen wanneer het maar uit een kern groeit, het moet uit veel kernen groeien en daarom nemen de planters veel kernen in een zakje en graven dat in de aarde wanneer ze de boom willen zetten. De andere eigenschap is dat onder dat soort bomen zij en hij is en de hij brengt nimmer geen vrucht, men moet ze beide nabij elkaar planten. Zo dan de rechte tijd komt zo neigt zich de hij tot de zij en schrankt zijn takken tussen haar takken en elke der zij takken drukken zich tezamen en omvangt die van de hij een tak. Daarna richten ze zich weer op want zo heeft de zij ontvangen en is vruchtbaar geworden, echter ze neemt niets van hem dan een geestelijke kracht zoals een lucht en een damp is. Wanneer nu de zij vrucht draagt en is het dan dat de wind door de hij waait en draagt zijn damp op de vrouw zo worden die vruchten des te eerder rijp. De boom zijn vrucht heet in Latijn dactylus en noemen wij ze in Duits dadels, daarom dat de vrucht langachtig is want dactylon heet in Grieks lang. De vrucht heeft inwendig een harde kern en uitwendig een erg zoet vlees. De boom heeft ook die aard zo het meer hoger wordt zo het zich meer vaster uitbreidt. Want de stam grootte niet erg wijd tegen de aarde zoals aan andere bomen er is daar klein en knotachtig, boven breidt het zich echter meer uit.’
De takken van deze bomen zijn zeer sterk en hoe meer ze geladen worden hoe ze zichzelf meer verheffen en geenszins ter aarden buigen zoals ander hout doet, ja ze schijnen tegen de last te dringen en op te staan en breken eerder dan buigen en van deze takken maken de Egyptenaren hun muren en ook schotels die ze cussaz noemen.
Uit de stammen of middelstammen maken dezelfde Egyptenaren balken om huizen te timmeren, zegt Prosper Alpinus, maar om er planken van te maken zijn ze niet nuttig, als Bellonius te kennen geeft.
De schorsen van den stam dienen om er touwen of kabels van te draaien voor de schepen.
Van de bladeren worden ook waaiers gemaakt om de vliegen te verjagen en ook manden of korven, ja de inwoners van de Rode Zee naaien de planken of berders van hun schuiten daarmee aaneen en nagelen ze voorts met houten nagels zo vast en bestrijken ze daarna met pek en maken ze zo dicht dat ze daarmee de zee overvaren.’
(213) De stam is zeer elastisch, een storm kan hem wel buigen of uit de grond rukken, maar niet breken. Die stammen werden wel als balken gebruikt waaraan men de eigenschap toeschreef dat ze bij belasting niet doorbogen, maar zich tegen de druk in gingen krommen. Waar dan mogelijk de uitdrukking vandaan komt, 'de palm groeit tegen de verdrukking in,; vergelijk Vondel Palamedes 1042:
't Loon dat waere deughd’
Als dեedle pallemboom, geen last te draeghen weygert
En tegens Դ swaer gewight der lasteringen steygert.’
Aristoteles roemde de taaiheid van de palm omdat ze, net als een trotse krijger, zich niet buigt. Bij de vroege christenen werd de palm als levensboom op de graven geplant, in de tijden van vervolging waren ze wel te buigen maar groeiden tegen de verdrukking en braken niet. Tevens een symbool van wederopstanding, naar de telkens opschietende altijd groene spruiten.
Vondel, De Heerlijckheyd van Salomon;
‘Vondel, Huigh de Groots Josef of Sofompaneas
‘Van duurzaam cederen hout op de Libanon afgehouwen.
‘t Zij dat er alruin bloeit, of palmbomen staan
Wier tak zich niet buigt, hoe zwaar zij hangt geladen
..’Amandels, dadels, myrrhe en balsem..
‘De rechte Palm in ‘t neigen
Kust vriendelijk zijn bruid.’
Vondel, Salomon;
‘Dan smaakt geen muskadel zo lekker als haar borsten
Wat dochter treedt zo braaf, als deze spruit der vorsten
Hoe rijzig schiet ze omhoog, gelijk een palmboom
Dan viert de minnegloed der poëzie de toom
Om 't lichaam naar zijn lust met zulk een geur te kleden
En wederom te ontkleden haar schone albasten leden
Die wijnkroes boordevol, en rond gedraaid en net
Die gouden tarweschoof, met leliën bezet
De dicht gesloten hof, en wat voor lieve namen
En titels zijn vermaak en liefde meer betamen’
Vondel, Bespiegelingen van Godts wercken,’
‘Behalve dat ons plant en kruid en dier genezen
Kan elk uit haar aard en eigenschappen lezen
Een lering voor 't gemoed, de brave dadeltak
Door de Duitsers palm genoemd, bezwijkt niet onder ‘t pak
Met heft het hoofd om hoog, en leert in tegenspoeden
Volharden, en getroost de schade met baat vergoeden
De kuisheid wederstreeft, gelijk de lauwrier
De vlamme, en slaat geluid in 't heilloos minnevier.’
(88, 194) De dadel levert alles voor de bevolking, het dagelijks voedsel, wijn, azijn, groente, hout, taaie bastvezels, wandelstokken, hut bedekking, omheining, schoenen, matten en dekens, korven en huisgerei, borstels en bezems en de afgestorven delen worden als tonders gebruikt. Uit de vezels worden sterke touwen gemaakt die door inweken met water en sterk bekloppen met houten staven versterkt kan worden. Die zijn bijzonder tegen zeewater bestand en worden zo bij scheepvaart gebruikt. De zeer geliefde palmkool wordt maar weinig gebruikt omdat de plant daarna sterft. Xenophon in Anabasis, 3, vermeldt dit al.
Herodotus vermeldt, ongeveer 460 v. Chr., in zijn reis naar Babylon, dat ze op hun reizen over de Eufraat palmwijn meenamen. De Grieken zullen zich er te goed aan hebben gedaan. Er wordt uitdrukkelijk bij vermeld ‘dat de soldaten hier een hevig hoofdpijn van kregen.’ Plinius meldt zelfs dat niet alleen de wijn uit in water geweekte dadels hoofdpijn veroorzaakte maar ook verse dadels. Het is daar de vervanger van de druif. (Vele andere soorten geven ook palmwijn, overal waar palmen groeien is er palmwijn) (Dodonaeus) ‘Poma en Adipsos wordt van Dioscorides een drank genoemd die uit deze onrijpe of noch wrange Egyptische dadels geperst wordt en zeer geschikt is om de dorst te verslaan zulks als wij uit appels, peren en sorben plegen te maken. ‘Het sap van de boom bevat veel suiker dat al gauw gaat gisten en zo een verdovende drank geeft. Omdat er geen voorschriften bestaan in welk stadium de palmwijn gedronken moet worden is het laten staan van het sap de enige mogelijkheid voor de Mohammedanen, in de religie wordt alcoholgenot verboden om te drinken, om zo’n verdovende drank te verkrijgen. Je hoeft het tenslotte niet te drinken, je kan het ook oplepelen.
Shakespeare.
Shakespeare in All’s well that ends well 1, 173:’Yҙour date is better in your pie and your porridge than in your cheek.’ The Winters Tale IV.II. 50: I must have saffron, to colour the warden pies; mace, dates, none; thatճ out of my note: - nutmegs seven; a race of two of ginger, four pound of prunes.
De palm-tree in As You Like It, III,2,186.
Mohammed.
In het oosten was het de profeet Mohammed, 570?- 632 na Chr., die de palm creëerde, ze ontsprongen uit de aarde op zijn bevel.
Op verschillende plaatsen in Arabië staan wilde palmen waarvan de sage gaat dat Fatme, de lievelingsdochter van Mohammed, die geplant had bij de moskee bij Medina. Hier rust de profeet met zijn beide oudste vrienden en onmiddellijke opvolgers, Abu Bekr en Omar.
Met dankbare verering kijken de Arabieren naar de dadelpalmen.
Een oude sage verhaalt dat uit het restant van het materiaal dat overgebleven was, nadat Allah de eerste mens had gemaakt, deze palm gemaakt werd zodat die op de mens zou lijken. Enige oeroude niet ontwijde palmen zag men voor de eigenlijke godsbomen aan waarin Allah tot hen sprak. Onder een van die eerwaardige reuzen lag een brede steen waarop de offergaven neergezet werden. Op een vaste dag van het jaar ging een onafzienlijke menigte daar te bedevaart, naar de heilige bomen die ze sierden met tapijten, maakten omgangen en hielden daar gebedsoefeningen. Bij die heilige handelingen kwam, naar hun overtuiging, de godheid naar beneden zo gauw als de bladen ruisten en zich op en neer bogen. Dan kwamen priesters of wijszeggende vrouwen naar voren en legden het volk de geheimzinnige tekens van de bladen uit. Verdoofd stonden de mensen in een ring om hen en hoorden het orakel dat voor hen even betrouwbaar was als bij ons het evangelie.
Groeiplaats.
Deze palm kan tegen hitte, koude en soms zelfs vorst in de desert nachten. Maar moet wel volop water hebben en wordt dan ook gevonden bij rivieren, oases en meren, Exodus 15:27, maar houdt niet van vochtige lucht. De dadel moet met de kop in het vuur en met de voeten in het water staan, is een gezegde. De palm signaleert dat er een oase in de desert is en is zo’n welbekend landmerk dat de palm vermoedelijk genoemd is in Richteren 4:4, de palm van Deborah.
Zonder dadel kon men vrijwel niet leven. In Babylon was dit gewas dan ook bekend als de genadeboom, een boom die vol gunsten voor de mens is. De dadels kunnen door mens en dier gegeten worden en de boom op allerhande manieren gebruikt worden. De vruchten worden op verschillende tijden rijp, de oogst duurt een 2-3 maanden, een omstandigheid die niet uit te vlakken is. In die tijd eten ze niets anders dan verse dadels, later zijn de gedroogde vruchten het hoofddeel van de voeding. Bij een totale misoogst is de ellende niet te beschrijven. Het is daarom ook te verklaren dat hun zorgen, bevruchtingen en hoop op het groeien van de dadels geconcentreerd zijn. Dat doen de Bedoeïenen sinds oude tijden en zo is het een algemeen gebruik bij een ontmoeting, na de gebruikelijke groet, de vraag te stellen: ‘Wat kosten de dadels in Mekka en Medina?’
Palmboom of dadelpalm was een welbekend kenmerk van de zandwoestijnen in de half tropische gewesten. Vanwege zijn vorm was het een symbool van elegantie, sierlijkheid en (op) rechtheid. De Hebreeuwse naam voor de palmboom, Tamar, is een naam gegeven aan vele vrouwen, naar het vroegere geloof dat de naam de kwaliteiten van de mens zou beïnvloeden en ontwikkelen. De gestalte van de bruid uit het Hooglied wordt dan ook met een palmboom vergeleken.
De sierlijke palm werd gebruikt als versieringsmotief, Ezechiël 40:16. Dat de keus van de ornamenten en de bestemming van het gebouw waaraan de plantenornamenten moesten worden aangebracht een grote invloed hadden, spreekt vanzelf.
De architectuur is de verpersoonlijking van de geestelijke en zedelijke cultuurtoestand van een volk. De elementen van hun wereldbeschouwing en religie keren in de grondlagen van de bouwkunst terug.
Palmen zijn als boomvormige leliën en hun slanke stammen verheffen zich waar bovenop een bladerdos prijkt. Hiertussen wandel je als in een overdekte zuilengang. In de slanke stam zag het volk het rustige en eenvoudige ontstaan uit de zondige aarde naar een reine wereld, de godheid. De machtige bladeren welven zich boven tot een dak samen en beschutten tegen de gloeiende zonnestralen. Aan de boomkroon lichten de heerlijke goudgele vruchten die het volk tot voedsel dienen. Een vergelijking met de kunst van andere volkeren met die van Egypte, Assyriërs en Grieken laat zien dat de cultuur geheel anders geweest zou zijn als ze niet het motief van de palmboom in zuilenvorm gebruikt hadden. Het is duidelijk welke diepe indruk een palmenwoud op hun denkwereld maakte. De scheppende kunstenaar staat altijd onder invloed van zijn omgeving. Zijn vormen ontstaan door zijn fantasie met zijn leven te verweven. Het elegante blad, zijn vruchtstelen en zelfs de zwelling van zijn top gaven aanleiding tot kunstige ornamenten. Zelfs de zwelling van de zuil aan het onderste gedeelte kunnen we aan het natuurlijke voorbeeld, de dadel, herkennen. Die buikige stam is te zien in Noord-Afrika. Het mooist evenwel in de Horus tempels te Edfu. Ze was de aan de zonnegod gewijde boom De zuilenhal van de tempel herinnert aan een palmenhaag. Vanuit Egypte ging de zuilenbouw in de Phoenische kunst verder als de geweldige zuilen in de Baaltempel, de gouden en smaragden zuilen van de Melkarttempels in Tyrus, zoals de voorhal van de mooiste godin op Paphos en Cyprus laten zien.
Niet alleen in oud-Egyptische en Griekse bouwwerken is de palmboom in de zuilen belichaamd, maar ook in de Gotische kerken van Midden-Europa vind je de zuilen terug. De lijsten die van het bovenste deel van de zuilen naar de zoldering van het gebouw overgaan vertonen juist dezelfde lijn als de veren van de dadelpalm, het inwendige van zulke Gotische kerken is blijkbaar naar 't model van een woud van dadelpalmen ingericht. Als twee dadelpalmen naast elkaar staan vormen de bladerkronen de spitsbogen. Zowel de geweldige hoogte van de gotische zuil, de zuilensamenkomst en vele kapittelornamenten hebben de dadel als voorbeeld en niet, zoals veel gedacht wordt, de beuk en het beukenwoud.
Een uitlegging verlangen de guirlandes die op de meeste beelden de heilige boom omgeven. Ze bestaan uit waaiervormige bladeren die zijdelings met elkaar verbonden die met drie wortels aan de stam van de boom liggen. Duidelijk hebben we hier te doen met het voorbeeld van de zogenaamde palmetten die door de Grieken op hun friezen, op vazentekeningen en dergelijke veel gebruikt werden en nog als decoratie gezien en gebruikt worden. Je zou kunnen denken dat het oerbeeld van die palmetten het blad van de waaiervormige palm is (Chamaerops humilis) Die hoort echter thuis in het westelijke deel van de M. Zee en is in die tijd bij de Grieken en in Mesopotamië onbekend. Dan moet de Assyrisch palmette een veervormige palm voorstellen, namelijk de jonge dadelpalm.
Het reliëf van Kujundchik die het bevruchten van de palm voorstelt door Assyrische koning en hemelse boden. Staatsmuseum Berlijn.
Historie:
(349) Palmen zijn in de tropen vaak geheiligde bomen en de cultus van de dadelpalm is de oudste boomcultus waar we bewijzen van bezitten. In Arabië, waar de dadelpalm al sinds de oudste tijden de voedselleverancier van de mensen is en waar zijn ganse existentie op berustte, verbond het zich vroeg met de religieuze voorstellingen van het volk. Ze zijn gecultiveerd in oude tijden in Mesopotamië en historisch Egypte, mogelijk al 4000 v. Chr. Er is archeologisch bewijs van cultivatie in O. Arabi van 6,000 v. Chr. (Alvarez-Mon 2006).
Griekenland.
In Griekenland is de dadelboom eerst in de 9de eeuw v. Chr. bekend geworden. Volgens de fabelleer ontsproot op het eiland Delos de beroemde palmboom die Latona tot steun diende bij de geboorte van Apollo.
De eerste aanwijzing vinden we in de Odyssee, in het oudste gedeelte van dit epos, 6,162, de heilige palm van Delos met woorden waaruit bewondering spreekt. Het is de enigste palm die hij op zijn reizen vindt. Odysseus vergelijkt de boom in zijn schoonheid met de slanke vorm van de Phaaken koning Nausikaa, net als de zanger van het Hooglied 7, 8. De oude Grieken kenden de dadelpalm echter nog niet als vruchtboom, vermoedelijk is het dat pas onder cultuur geworden. Een groot aantal Griekse steden en landen als Efeze, Kreta en Euboa hielden de palm nog lang op hun munten.
Verspreiding.
Volgens Herodotus was de ganse vlakte tussen de rivieren van Mesopotamië bedekt met palmbossen en voeren schepen met grote vaten palmwijn op de beide rivieren, zo ook volgens Xenophon en Strabo. Jericho (betekent palmstad) was beroemd om zijn dadelpalmen, mogelijk is van hieruit de verspreiding gekomen, Deut. 34:3. Volgens Plinius was Jericho in een vlakte gelegen en omgeven door een palmwoud van 5 uren gaans.
Toch is de dadelpalm vermoedelijk niet inheems in Palestina en Fenicië, met uitzondering van El-Ghor en de Gaza vlakte, dit omdat in de andere gebieden de dadel niet volkomen rijpt. Mogelijk is deze plant door de handelsmensen van Fenicië verspreid. De Feniciërs vereerden Baal, en de van haar afgeleide culturen als Carthago laten vaak stenen zien waarop de verering van de palm staat, ook zijn waaiers als een geliefd grafornament. Zie Baal-Tamar, Richt. 20: 33.
Naar Carthago kwam de palm door de Feniciërs, omstreeks 600 v. Chr. Het werd daar zo belangrijk dat het opgenomen werd in hun wapenbeeld en munten.
Naar Egypte kwam de boom in de 12de dynastie op het eind van 3000 v. Chr. onder de namen bunnu en phunnu, waarschijnlijk gelijker tijd met de vijg. Bij de mooie afbeeldingen in de graven van Beni Hassan vinden we gevelde palmbomen, ook zijn er bij doodsgiften dadelvruchten gevonden.
Van Arabi uit heeft ze zich straalsgewijze verplaatst, voor zover ze daar kon groeien. Naar het oosten komt ze tot Iran waar de Indus vloed haar stopt. In het noorden dringt ze tot de Armeense hooglanden door en de vruchten rijpen hier, net als in M. Zeelanden, niet geheel. De dadel beheerst geheel Noord-Afrika tot op de Canarische eilanden.
Zegebladen.
Palmbladen dienden later bij de vier grote feesten als zegeteken, deels in de vorm van kransen op het hoofd, deels als twijg in de handen. Dit gebruik zou afstammen toen Theseus van Kreta terugkeerde na zijn roemrijke overwinning op de Minotaurus. Hij bezocht Delos en vierde ter eren van de lichtgod Apollo een kamp en de overwinnaar werd met twijgen van palmen versierd waarna dit gebruik in de overige spelen overgegaan is. De palm is zo geen attribuut van de licht en zonnegod Apollo, maar een symbool van zege en vrede vanuit Kreta en Delos uit de cultuur en religieuze voorstelling van de Semieten gekomen. Op plaatsen waar ze niet groeit, bijvoorbeeld Dodona, trad de eikenkrans als vervanger op.
Palmtwijgen dienden als zegeteken omdat de plant altijdgroen is, niet verwelkt, niet wijkt voor enige zwaarte, gebogen wordt maar daarna toch weer oprijst. De palm zou het langste leven en bevrijd zijn van ouderdom en ondergang. Overwinnaars ontvangen dan kronen van palmloof omdat ze door de kracht van tegenstand niet zullen bezwijken. Dit was een gebruik dat reeds bij de Semieten al een teken van schoonheid en victorie was. Zo ook bij de feesten van Osiris in Egypte. De boom was ook aan Nike, de godin van victorie, gewijd. Ze wordt dan ook afgebeeld met een palmtak in de hand. Justitia droeg een palm in de linkerhand en Libertas had op zijn hoofd een palmkroon.
Van Griekenland kwam, de palm via de onder Italiaanse koloniën naar Rome waar de veldheren met zegenrijke overwinningen de met palmornamenten bestikte tunica palmata droegen.
De middeleeuwse naam Palma slaat op Phoenix dactylifera en zijn bladeren die als teken van rechtvaardigheid van de Joodse naar de Christelijke kerk is gekomen, in zijn plaatst treden verscheidene andere groene twijgen op die vandaar de naam palmen hebben. Midden Hoogduits Kron des gesiegs der Martern of der Martler en Seges loy, oud-Hoogduits Palm of Palmenbaum.
Israël.
Zo werd de palm ook gebruikt bij de Joden. De palmtwijg (Lulab) met mirt in de rechter en citroen in de linker is het drievoudige herinneringsteken van het leven in de woestijn en werd op het Loofhuttenfeest door de Joden gedragen. Het was de ziel van de natie en voor de Joden het teken van triomf en gedragen in processie, een herinnering aan de aangename bronnen van het beloofde land en de succesvolle oorlogen die ze waagden om dit te bereiken. Het waren ook palmtakken die door de menigte werd gebruikt om Jezus in te halen. Op de olijfberg groeien echter geen palmen, maar mogelijk werden ze gehaald of meegenomen vanuit Jeruzalem waar ze tot op heden in de beschutting van de huizen groeien en mogelijk opzettelijk gekweekt werden voor het gebruik op het Loofhuttenfeest.
De palm wordt een 31 maal vermeld en een vijfmaal figuurlijk, Job 29. 18, Psalm 91:13, Apocalyps 7: 9. In architectonische situaties als bij de bouw van Salomons tempel, 1 Koningen 6: 29 en 32, Ezechiël 40: 31. Bladen als symbool van blijdschap Johannes 12: 13 en Openbaringen 7: 9. De ’sterke drank’ die in sommige verzen gebruikt wordt als apart van wijn zou van de palmboom komen, Leviticus 10: 9, Numeri 6: 3, Deuteronomium 14: 26 en 29: 6, Richteren 13: 4, Spreuken 20: 1 en 31: 4 en 6, Jesaja 5: 11, 24: 9, en 28: 7, Micha 2: 11, Lucas 1: 15. Het is ook hetzelfde wat de Joden meestal ‘honing’ noemen, in Hebreeuws d’ash, in Genesis 43: 11, 1 Samuël 14: 25, Psalm 19: 10, Spreuken 24: 13, 25: 16 en 27: 7, Hooglied 4: 11, Openbaringen 10: 9. Bijen worden maar vier maal vermeld terwijl honing 94 maal vermeld wordt. Dat leidt tot de conclusie dat honing niet altijd de honing was als wij die nu kennen. Herodotus sprak over de palm dat die brood, wijn en honing gaf.
Palm komt voor Genesis 14: 7, 38: 6, Exodus 15: 27, Leviticus 23: 40, Numeri 33: 9, Deuteronium 2: 8, 34: 3, Richteren 1: 16, 4: 5, 20: 33, 2 Samuël 13: 1, 14: 27, 1 Koningen 6: 29 en 32, 2 Koningen 9: 26, 14: 22, 16: 6, 1 Kronieken 3: 9, 2 Kronieken 8: 4 en 17, 20: 2, 26: 2, 28: 15, 31: 5, Nehemia 8: 15, Psalm 1: 3, 92: 12-14, Hooglied 7: 7-8, Jeremia 10: 5, Ezechiël 40: 31, 47: 19, 48: 28, 1 Makkabeeën 13: 51, 2 Makkabeeën 10: 7, 14: 4, Marcus 11: 1, Lucas 19: 29, Johannes 1: 18, 12,: 13, Handelingen 11: 19, 15: 3, 27: 17, Openbaringen 7: 9.
In Hebreeuws wordt de palmboom elot genoemd. De naam voor de dadel is tamar of temarim. Het symbool van sierlijkheid en elegantie, een naam die vaak aan vrouwen werd gegeven als bijvoorbeeld de zuster van Absalom als een verwijzing naar haar sierlijke recht opgaande gang. Nog is Tamar en Tamarah een meisjesnaam.
Het is een symbool van Isral en Palestina. Vele plaatsen droegen de naam van de palm, Jericho, in Hebreeuws Yղicho, Hazazon-tamar, in Hebreeuws chatzմzon tamar wat het vellen van de palmbomen betekent, Baal tamar, in Hebreeuws baal-tamar betekent de mannelijke palmboom en Salomons Tadmor die later bekend geworden is als Palmyra in Richteren 1: 16 en 3: 13. Bethany, Hebreeuws bet teainah, betekent het dadelhuis. Er zijn er die denken dat de naam Elim, in Hebreeuws Ehլimah, een van de halteplaatsen tussen Egypte en Sinaï zo genoemd was vanwege zijn 70 palmbomen, Exodus 15: 27, Numeri 33: 9, en de Elath, Hebreeuws ehլit, of Eloth, in Hebreeuws eլot, van Deuteronomium 2: 8, 1 Koningen 9: 26, 2 Koningen 14: 22, en 16: 6, 2 Kronieken 8: 17 en 26: 2, een meervoudsvorm is van hetzelfde Hebreeuwse woord elim en zo ook palmbomen betekent. De naam Phoenicia, in Hebreeuws Tzidon, was bij de Grieken en Romeinen bekend als het land van de palmen. Het is de Phenice van de King James en Douay versie van Handelingen 11: 19 en 15: 3. Na de verovering van de Romeinen en vernietiging van Jeruzalem door Titus in 70 na Chr. Liet de Romeinse keizer Vespasianus een munt slaan die een wenende vrouw liet zien onder een palm, is dit kenmerk in de loop der eeuwen verdwenen.
Romeinen.
In Italië was de palm pas de 3de eeuw na Chr. bekend, maar vermoedelijk al eerder in gebruik wegens hun verkeer met zuidelijke streken, de vrucht pas in die tijd. Ook verscheen het op wapenbeelden als attribuut van Leto en Apollo en zo ook op hun munten. Titius Livius vermeldde als eerste een palmboom in het Romeinse rijk. Dit was de in 291 v. Chr. geplante palm in een Apollotuin van de havenstad Anthium (Porto dՁnzio) De vrucht kwam pas een 200 jaar later als Grieks handelsartikel onder de naam dactyli naar Rome.
Spanje.
In Spanje werd eerst door de Moren onder het kalifaat van Abd er Rahman I, omstreeks 756, in het park van Cordoba de eerste dadel geplant. Hiervan zouden alle andere dadels van het land afstammen. Bij hun verdere veroveringstochten brachten de Saracenen de dadel naar beneden Italië en Sicilië waar de christenen ze, als herinnering aan de intocht van Jezus Christus in Jeruzalem, als sier in de straten en huizen gebruikten. Tot hetzelfde doel werd later de beroemde palmentuin van Bordighera geplant. Nog worden in die streek, tussen Ventimiglia en San Remo, dadels in grote aantallen gekweekt en als handelsartikel naar de christelijke landen verstuurd. Bij Elche, een zuidelijke Spaanse provinciestad, bestaat nog, enig in Europa, een dadelpalmenwoud met meer dan 120 000 stammen.
Bestuiving.
Maerlant, Ԑalma, zoals Isidorus zegt, is een boom die haar blad niet pleegt te vernieuwen. Plinius die zegt ons dat het een boom is, zonder waan, die zeer vele jaren kan staan. Al groeit het zo ook in menige stede, niet in elk land draagt het zodat zijn vrucht rijp wordt. Alleen in de hete lucht van de Oriënt dragen ze best, dus hoor ik aanraden. Haar vrucht heet dadel. Deze boom heeft een hij en zij en nimmermeer dragen ze, elk staat de ander zo na dat elke twijg de andere te boven gaat en elk zich buigt te andere waart. In de lente, dat is haar aard, dat elk zich naar de ander buigt en elk probeert en poogt als die zijn echtgenoot zoekt. En dit is een wonder groot dat hij bloeit en zij niet. Van zulke wordt gezegd dat ze honderd jaar moeten hebben voor ze dragen, voorwaar en dat ik het niet voor waar hoor geven, want ik vond het opnieuw beschreven.’
In Babylon en Assyrië komt de palm in inscripties en bas-reliëfs voor. Naar oeroud gebruik hebben de koningen van het tweestromenland de bestuiving van de dadels zelf uitgevoerd, een symbolische handeling die op een verzorgende en een goede regering duidde. Dit bericht Herodotus en wordt ook zo vaak op reliëf schilderingen afgebeeld.
De Heerser treedt met de dan nog gesloten bloemknop of een stuk hiervan in de verhoogde rechterarm op de boom toe. In de linkerarm draagt hij een buidel/zakachtig geval, waar geen duidelijkheid over is. Sommigen menen dat het een watervat is om de boom na de bevruchting te bewateren. Voor de boom is dit niet nodig, die heeft zijn wortels diep genoeg. De buidel is ook te klein, symbolisch lijkt onwaarschijnlijk omdat het nergens voor nodig is. Mogelijk dat het stuifmeel bevat.
Het wezenlijke is de sacrale handeling, het voornemen van bestuiving. Bij de koning zie je ook hemelse boden die de koning ondersteunen, gevleugelde mannen met baardige- of roofdierenhoofden. Die, voor de Assyrisch kunst karakteristieke gevleugelde gestalten, gingen al snel als verkorpering van de hemelsboden in de vrome cultuurvolkeren over, vooral de Feniciërs hebben ongetwijfeld invloed gehad op de gelovige voorbeelden van de seraphim en cherubijn, de engelen en geesten.
De boom is dus tweehuizig, Theophrastus wist de noodzakelijkheid en vertelt hoe te handelen, hoewel ze het principe niet kenden. Sinds de ouderdom was kunstmatige bevruchting een gewoonte, de klusters van de manlijke werden aan de vrouwelijke gehangen. (Men zag het meer als een voedend bestanddeel, zoals de wortels bemest worden, zo worden de bloemen ook bemest) Zo is de palm tot het zinnebeeld van het huwelijk geworden, van vruchtbaarheid, ja van het leven zelf en dat, wat zeer opmerkelijk is, zonder de medewerking van de mens is zijn ontwikkeling niet denkbaar. De dadelboom werd tot levensboom. Volgens de ouden helden de bomen zelfs naar elkaar over. Bartholomeus, 1525, vermeldt dat als de manlijke palm geveld wordt, de vrouwelijke na 2 dagen zal verwelken.
Dit gebruik van bevruchting was voor de Arabieren een feest en werd het huwelijk van de palmen genoemd. Het ergste wat hen dan kon overkomen was dat in tijden van oorlog de vijand vlak voor dit feest de bloemen afhakten. Herodotus bericht dat de wilde nomadenvolkeren van de hellingen der Himalaya ‘s s, van de Kaukasus en Zwarte Zee, buiten de Perzen, niet tot vestigingen overgingen’ omdat ze geen woonplaatsen of palmenaanplantingen te verdedigen hadden.’ Steeds weer wordt van verstoring van de vruchtdragende palmen gesproken die de levensmogelijkheid onttrok of waardoor ze tot onderwerping gedwongen waren. In een Turkse oorlog tegen Arabische volkeren liet de veldheer de tegenstander meedelen dat, als ze de vijandelijkheden niet stopten, de manlijke palmen geveld zouden worden, zodat de vrouwelijke palmen niet bevrucht zouden worden en ze van honger zouden moeten sterven. Ibn Saud, de grote, maar ook brutale en gewetenloze veroveraar heeft zijn werk uitgevoerd om de vijanden te veroveren door hun dorpen te vernietigen, de bronnen te verstoppen en hun enige voedselbron, de dadel, om te hakken.
De manlijke klusters gaan met een knal open en zijn eerder rijp dan de vrouwelijke, waardoor windbestuiving moeilijk wordt. Het manlijke stuifmeel is echter lang kiemkrachtig. De noodzaak van bestuiving was dus groot en het is bekend dat de Rabbijnen het verrichten van kunstmatige bestuiving zelfs op het paasfeest toestonden. Plaats van palmsnijden, mogelijk naar kunstmatige bevruchting, 2 Kronieken 20:2.
Levensboom.
Op oude Egyptische muurschilderingen zie je het idee van de wereldboom en takken die in de hand tegenover elkaar worden gehouden met kegelvormige producten. Mogelijk handelt het hier om een als religieuze ceremonie verheven bevruchting van de vrouwelijke dadelpalm. Op de zogenaamde zondeval cilinder zien we een dadelpalm afgebeeld met 7 takken en aan iedere kant een man. Beiden strekken hun hand uit naar de dadels. Achter de vrouw staat een slang op het puntje van haar staart.
Het westelijke einde van de wereld is een poort in de bergen. De zon gaat 's avonds door die poort en loopt achter de bergen om en komt door een poort in het oosten weer terug. Bij die poort staat een boom die bezet is met prachtige edelstenen, het is de boom van het licht. De zon gaat uit de boomtop omhoog. Hij heeft zijn tocht door de duistere wereld volbracht en verrijst uit de dood. Bij het opgaan staat hij dus eerst op de grens van 2 werelden, die van leven en dood. Soms zie je dan ook dat de zon tussen twee bomen opgaat, de ene als symbool van de dood of de onderwereld en de ander het symbool van het leven. De een is de boom die bij de poort van het westen staat, de ander die van het oosten.
In de Syrische bewerking van de roman van Alexander wordt de boom in ‘t westen beschreven: ‘Op de oever van de rivier stond een boom die vanaf het aanbreken van de dag tot zes uur steeds groter werd, en vanaf het zesde uur tot zonsopgang steeds afnam tot hij nog net zichtbaar was. Zijn geur was heerlijk.’
Als levensboom wordt de palm genoemd in het Gilgamesj epos, de boom van de zon en de boom van de maan. Het gelukt de held van het verhaal de tuin van de goden te bereiken waar die bomen staan. (zie Malus)
‘Naar de hof en tuin van de Goden
snelde hij toe, zodra hij die zag!
Een boom uit usnalijnsteen draagt vruchten,
wijnranken slingeren zich daarom heen
bekoorlijk om te aanschouwen, bomen uit lazuursteen dragen bloesems
en vruchten dragen zij, een lust voor de ogen! ..’Gilgamesj epos, negende zang v, 49-51.
Palmvader.
In het noordelijke binnenland van Arabië, aan de rand van de Syrische woestijn vindt men massieve gebouwen die nog van een voorwereldlijke volksstam getuigen, de Beni-Tammur, dat is de palmenzonen. Er zijn daar ook bronnen waarvan een de Ain-El-Temer of Tamar: de dadelbron heet. Bij die dadelgroepen verzamelden zich in de troosteloze woestijn de verstrooid levende stammen. Hier ook ontstonden uit de nomaden de eerste nederzettingen en zo kwam de gelegenheid voor de eerste stadsgrond die steeds onder een palmenbos stond.
Het middelpunt van de vestiging vormde de in steen gevatte bron midden in het palmenbos. Een bijzonder grote boom met de kostelijke vruchten, waarschijnlijk een wilde, door mensenhand en mensenkunst niet ontwijde palm was de eigenlijke godenboom waaronder op een stenen tafel de goden offergaven gebracht werden. Uit het ruisen van zijn bladeren, het wiegen van zijn stam gaf de God zijn orakel door. Al gauw kwam het orakel met voorspellingen en daarmee behielden de priesters de macht over het volk. Dit zien we ook in de bijbel waar de profetessen een opvallende plaats innamen, bij Mozes de vrouw Zippora die een dochter van de palmenpriester Jethro in Midjam was, van Mirjam, de zuster van Mozes en Deborah. Interessant is dat men later ook schoonheid met het woord tamar tekende, zie het Hooglied van Salomon. Inderdaad verkoos men zulke personen tot priesters of profetessen die zich door bijzondere schoonheid onderscheidden. Men verlangde van hen niet alleen een rein en onbesproken levenswandel, maar ook een mooi lichaam zonder gebreken.
Op vaste tijden werd de plaats met rijk bestikte klederen versierd en verzamelde het volk zich om de boom des levens.
De plaatsvervanger van God en uitlegger van het orakel was de priester. Die priester werd ab: vader genoemd, de hoge priester was abi-tamar: de palmenvader. Later werden de priesters koningen.
Vaak vinden we, naast de priesters, wijszeggende vrouwen als in de oudste Egyptische orakeltempel, de Ammonium in de oase Siwah in Libië. Nog is de heilige palm daar de enige bestaansmogelijkheid in de oase, wiens palmenbos van 170 000 bomen de ruinen van de grote Ammontempels overschaduwen. Ook het oude Zeusorakel in Dodona werd door priesteressen beheerst. Ook dit heiligdom was een boomorakel, zie eik.
Loofhuttenfeest.
In de palm oase, in het heilige oord, werd gerecht gehouden. Hierheen zochten de vervolgden een plaats. De boom des levens werd tot asiel. Hier vond ook in de herfst, op de tijd dat de dadels rijpen, een feest plaats. In die tijd verzamelden zich op verschillende plaatsen en 4-6 weken lang mensen die hutten van palmbladen oprichtten om hun tijd met feestelijkheden van allerlei soort door te brengen. Het Loofhuttenfeest van Israël, oorspronkelijk het enige feest, is niet anders dan een namaking en voortzetting van het dadeloogst-feest, waarop het Hebreeuwse woord Chagha-sukkoth: inzamelingsfeest wijst.
Op de bestemde feestdag waren ook ernstige zaken gewijd en op die plaats werden feestelijkheden en luide juich en dankfeesten gehouden. Onder palmenveren trokken de mensen naar het heiligdom, de feestelijk versierde godsboom. Oorlog en bloedige familietwisten waren deze dagen ten strengste verboden. Hier vonden gymnastische spelen plaats, werden oorlogs- en sportieve wedstrijden gehouden waarbij zelfs poëtische discussies niet ontbraken. Alles gebeurde onder leiding van de priester waaruit hij zijn macht afleidde. Hier, in die oasen, waar de levensenergie van de mens zich in elke vorm kon ontvouwen, ontstond waarschijnlijk het boekenschrift. De oudste behouden en in 1905 ontdekte teksten zijn in Phoenische geschrift beschreven. De oudste palmenstad Debir, Kirjat Sanna of Kirjat Sepher, heet ook de boekenstad.
De betekenis van de dadel voor de cultuur wordt vooral op munten achtergelaten die in Phoenici, Juda en Syri gevonden worden. Een palmyrische munt laat een vruchtdragende palm zien. Op een Damascener munt zie je een stempelvorm van een vrouw die een slang een met dadels gevulde schaal voorzet.
Nimrod.
De naam Nimrod hangt met de palmencultus tezamen. Nimrod, de geweldige jager, was een heerser die het Babylonische rijk vestigde. Hij zou oorspronkelijk uit Arabië stammen, waar Hud, een Arabische patriarch, als priester van de palmgod in het volk van Beni al Nemr: dadelvolk, leefde. Nimrod is uit beide woorden, nemr en hut, ontstaan.
Samenvatting.
Eens was de palm het symbolische woonoord van de zonnegod die de Sterke is en sterkte verleent. Nog is de palmenbos het zinnebeeld van de zege die de mensen in vrede en vreugde verbindt.
Christelijk.
De Phoenix symboliseert onsterfelijkheid, opstanding en leven na de dood. Naar dat aspect werd het veel afgebeeld op de graven. In het christendom is de palm het symbool van onsterfelijkheid en van de marteldood. Engelen zouden takken naar de martelaren gebracht hebben om hun ziel te bevrijden van de kwellingen, martelingen, kruisingen en vlammen om ze naar de hemel te brengen. Op Allerzielendag, 2 november, werden palmbladen in het vuur gegooid en hun oprijzen naar de hemel als rook is het bewijs van de overwinning van de zielen die op deze dag bevrijd zijn van de loutering uit het vagevuur. In de catacomben te Rome vind je de palmtak op alle graven van de eerste Christen afgebeeld, hoewel niet altijd als symbool van marteldood te beschouwen. Op palmzondag bewaren we de gedachtenis van Christus intocht in Jeruzalem met palmbladen. (Buxus)
Op Allerzielen worden palmen in het vuur gegooid zoals die oprijst in de rook vormen ze het bewijs van victorie van de zielen.
Behalve in de catacomben zien we dit motief op mozaïeken, onder andere in de absis van Santi Cosma e Damiano te Rome, omstreeks 530. Bosio brengt de voorstelling in verband met de passage uit het Hooglied 7,8 waar gezegd wordt: ‘Ascendam in palmam, et apprehendam fructus eius, ‘Ik zal de palmboom beklimmen en zijn vruchten plukken.’
St. Christoffel.
In de traditie van sommige landen is de palm de verboden vrucht uit het Paradijs. In het legerkleed van Zuid-Carolina zien we een afbeelding die hiernaar suggereert, een palm omcirkeld door een serpent.
Het is de palm die St. Christoffel als staf gebruikte toen hij, in zijn voorchristelijke tijd als Offero, de zwakken en kleinen over de ruwe rivier droeg en zo Christus over bracht. Als reus stond hij versteld dat een zo groot gewicht kan huizen in zo’n klein ventje. Christus vroeg hem zijn staf in de grond te steken waar het zou bloeien als een voorteken van zijn diensten. Hij deed dat en de staf barstte in bloei en vrucht want het was een dadelboom. Zijn donkere geest werd verlicht en begreep dat hij geen gewone mens had overgedragen, knielde en aanbad de Heer, nam de naam aan van Christofero of Christusdrager, leefde en stierf met de geur van heiligheid en werd onder de Heilige verzameld.
Een ander is St. Clara, de stichter van de orde die de wereld op palmzondag verwerpen, ontving van St. Francis van Assisi de palmtak die in zijn tijd het teken van heiligheid was.
In de legenden van de H. Familie commandeerde de Maagd dat de palm zijn bladen boven hen uitstrekte tijdens hun vlucht zodat de baby zijn schaduw zou hebben. Op een andere keer toen de moeder van Christus hongerig was en Jozef vroeg om wat dadels te plukken had die daar niet zo veel zin in, maar het Kind beval de boom te buigen zodat hij de vruchten kon plukken wat de boom zo gewillig deed dat hij gezegend werd Hij en koos het als een symbool van redding voor de stervenden en beloofde hem dat hij Jeruzalem zou binnen gaan met een palm in Zijn hand. Engelen zouden palmtakken van de hemel naar de aarde hebben gedragen na Zijn kruisdood. Maria gaf ze aan Johannes om die bij hem te dragen bij het de lijkbaar.
De bedevaartgangers naar het H. Land hadden vroeger de gewoonte om palmtakken mee te brengen en werden daarom ‘palmerio, ‘genoemd.
De H. Palmerio, kluizenaar, wordt met een palmboom voorgesteld als bedevaartganger naar Palestina.
St. Paulus de heremiet. Bij een spelonk, op een berg, stond een grote palmboom en liep een klare fontein. Daar leefde Paulus. Hij dronk het water van de bron en kleedde zich met zijn bladeren en at zijn vruchten. De H. Antonius die later in deze spelonk het lichaam van de gestorven Paulus vond, trok de rok uit die de heremiet van de palmbladen gemaakt had, en ging met die schat naar het klooster terug. En om te laten zien hoe groot hij dit kleed achtte, deed hij het aan op de Paas- en Pinksterendag.
H. Onuphrius leefde in een woestijn van Thebaida in een groot hol waar een palmboom groeide. Die gaf hem alle jaren 12 vruchten en elke maand 1, welke hem, evenals sommige kruiden die hij erbij at, zoeter dachten te zijn dan honing. Toen Paphnutius in dezelfde wildernis kwam en Onuphrius vond, die naakt en bedekt was met koorden, als een wild beest, gingen ze beiden naar de spelonk waar de palmboom groeide. En ze zagen in het midden ervan brood en water. Ze aten en dankten God. De andere dag stierf Onuphrius na 70 jaar in de wildernis geleefd te hebben en steeds door een wonderbaarlijke palmboom gevoed geweest is. En Paphnutius wilde daar net zo lang blijven als zijn heilige voorganger, maar zag dat zijn arme hutje ingestort en dat de palmboom omgevallen was. Zo zag hij dat het Gods wil was dat hij hier niet zou blijven.
De H. Paphnucus, martelaar uit Egypte werd ook aan een palmboom gekruisigd.
De H. Stephania heeft men aan twee palmbomen vastgehecht om zo uiteengescheurd te worden
Verder worden de martelaren meestal met een palmtak afgebeeld.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl