Thapsia
Over Thapsia
Deadly carrot, vorm, kruiden, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, teelt,
Naam, etymologie.
Thapsia, van Thapsos, de naam van een plaats of eiland in Sicilië waar Thapsia garganica groeit.
Uit Curtis botanical magazine.
Grote meerjarige planten of halfheesters. Maar enkele soorten van giftige planten behoren hiertoe, deadly carrots, als Thapsia villosa L. (viltig) uit M. Zeegebied, Portugal, Spanje. Plant van 70-190cm hoog. Geveerde bladeren, gele bloemen in schermen. Vruchten met 4 vleugels.
Apiaceae, schermbloemfamilie.
=Thapsia garganica, L.( naar de berg Gargano in Apulië) is een meerjarige van 50-125cm hoog.
Gele bloemen in juli/augustus.
Is afkomstig uit het Westelijk M. Zeegebied, N. Afrika en is in 1683 beschreven. Het sap kan huidirritatie geven.
Engels drias plant, deadly carrot, gargan deathcarrot, Panacea D’Esculapio, Frans thapsie faux fenoil.
(Dodonaeus) ‘Beschrijving van Thapsia en haar geslachten. Omdat de Thapsia van sommige voor de Ferulago of wilde Ferula gehouden wordt daarom zullen we de beschrijving van die uit de eerste druk van het kruidboek van Dodonaeus verhalen en daarbij voegen hetgeen dat Lobel en Clusius daarvan geschreven hebben.
Gedaante van Thapsia.
Thapsia, als Dioscorides schrijft, is de Ferula gelijk, maar haar stelen zijn dunner en heeft bladeren als venkel. De bloemen zijn geel en groeien op kroontjes als aan dille. Het zaad is breed, maar kleiner dan het zaad van Ferula. De wortel is lang en dik, buiten bruin en binnen wit en met een dikke schors bekleed vol wit sap en scherp van smaak.
Deze Thapsia van Dioscorides is van Lobel ook beschreven en Turbith Gallicum of Turbith cinericum officinarum genoemd en heet Thapsia in het Grieks naar het eiland Thapsus hoewel dat het tegenwoordig op de berg Garganus in Apulië en meer andere plaatsen van Italië gevonden wordt, dan zo Lobel betuigt heet het ook zo naar haar vlammende hitte die ze als ze aan het lichaam gehouden wordt inbrandt, ja ook van ver en voornamelijk een die daartegen over staat.
Gewone Thapsia met gedaante van peen is van Lobel gehouden voor de Thapsia Matthioli & Italorum, in het Frans turbith gris, van sommige in het Latijn Sagapeni odore Ferulacea planta of ook Sagapenifera Ferula. Dit gewas is van reuk de Sagapenum zeer gelijk en heeft open, tere, takvormige en hurkende bladeren die gesneden zijn als die van duizendblad en stinkende kamille. De wortel is sapachtig en die van varkensvenkel gelijk, van buiten zwart en van binnen wit met een stinkende reuk. De bloemen zijn geel en groeien op brede kroontjes en het zaad is bladachtig als dat van Seseli Peloponnense.
Geslachten van Thapsia uit Clusius.
1. De eerste groeit op steenachtige heuvels in vele rijken van Spanje en bloeit in de augustus en soms vroeger. Ze heeft bladeren als die van Ferula, groen en met enige dons of ruige harigheid bedekt en liggen ter aarde in de ronde verspreidt en zijn onlieflijk van reuk en daartussen spruit de steel van negentig cm hoog en een vinger dik, geknoopt en van binnen voos en hol en met weinig bladeren begroeid die op zijn uiterste een grote en brede kroon draagt die van gele bloemen verzameld is en als die kroon met het zaad rijp is heel rond als een bol schijnt te wezen. Dit zaad is breed, kafachtig met een lang en smalle uitwas of uitspruitsel. De wortel is dik en lang, bovenaan harig en met een dikke schors bedekt, van buiten bruin of zwartachtig en binnen wit vol melkachtig sap en van smaak zeer bitter en scherp, doch tot walgen verwekkend en zeer onlieflijk op de tong, de middelzenuw van die wortel is voos. Dit gewas is van Dodonaeus tevoren in het kapittel van Griekse Seseli beschreven daar hij betoont dat sommige deze Thapsia met onrecht voor het Grieks Seseli of Seseli Peloponnense gehouden hebben.
Seseli van Peloponnense of Grieks Seseli van sommige. In plaats van dit gewas hebben sommige het volgende beschreven wat van gedaante op de Ferula lijkt en een steel heeft die hoger wordt dan vijf en veertig cm en soms ook wel negentig cm lang en een vinger dik, geknoopt of in leden gedeeld en van binnen hol en voos met grote wijde zeer doorsneden en gekerfde ruigachtige bladeren, grote en brede bloemkransen met gele bloemen, breed langwerpig plat zaad en een dikke lange van buiten zwartachtige en van binnen witte wortel heel vol melkachtig sap dat van smaak bitter is en de mens laat walgen, ja dikwijls ook braken of overgeven. En als dat zo is, zoals we Carolus Clusius zeer wel geloven zo is het geenszins waarschijnlijk dat dit gewas het echt Seseli van Peloponnesus is of Grieks Seseli daar Dioscorides van spreekt zou mogen wezen.
2. De andere soort groeit op dezelfde plaatsen wiens steel vijf en veertig cm hoog wordt, dunner en teerder dan die van de voorgaande soort en de kroon is ook diergelijk, maar kleiner, de bladeren zijn veel dunner en bijna als venkelbladeren en hebben geen smaak. De wortel is lang en een vinger dik, buiten zwart en binnen wit en voos, scherp van smaak en bovenaan harig en ruig.
3. De derde soort is veel groter dan de voorgaande twee en heeft een steel omtrent de drie of vier vingers dik die dikwijls hoger dan een mannen lengte opschiet, het zaad en de bloemen zijn als die van de eerste soort. De bladeren zijn veel wijder en groter eer dat de steel voortkomt die doch ook in de ronde verspreidt liggen. De wortel is ook dikker. Dit gewas is geenszins de grootste of stinkende Cicutaria van Lobel zoals sommige menen.
4. De vierde soort heeft bladeren als die van de Libanotis die ter aarden verspreidt liggen en altijd met een taaie en lijmachtige dauw besproeid zijn en, donker groen blinken. De wortel is dik, lang en zeer mals en broos, van buiten zwart en binnen wit vol melkachtig sap. De steel is, zo men zegt, recht en slecht en daarop staat een kroon van bloemen die in de rondte balvormig gehoopt zijn. De eerste van deze soorten van Clusius beschreven heet in sommige plaatsen van Spanje cumillo omdat ze vol sap is, maar meest canaheja zoals ze alle Ferula’s en Libanotides doorgaans noemen omdat ze een rietachtige steel hebben. De vierde soort is van hun tuero genoemd.
Aard, kracht en werking.
Met goede reden hebben de oude kruidbeschrijvers achtergelaten de gewoonte om de buik week te maken met het sap van de Thapsia mits dat de darmen daardoor zeer gekwetst werden en soms grote pijn en krimping verwekt werden. Maar is het dat het gemengd wordt met zoeter dingen die de nature nuttiger en lieflijker zijn dan zal het nuttig mogen wezen net zoals het sap van Sarcocolla, Ammoniacum of het sap van Turbith. Aangaande dat sommige Thapsia voor de Turbith houden zo zal men de krachten er van in het kapittel van Turbith mogen zoeken. Want, zo het schijnt, hetgeen dat Dioscorides Thapsia noemt, dat is de Turbith van Mesue en dit is dat Turbith dat men in de medicijnen van Mesue geordonneerd behoort te gebruiken daar het tegenwoordig hier te lande onbekend is want onder de naam van Turbith wordt in de apotheken gebruikt de wortel van een geslacht van wolfsmelk dat bladeren heeft van postelein zoals we elders uitvoeriger verklaard hebben. Thapsia en vooral de schors van de wortels is heet tot vol in de derde graad met een overvloedige vochtigheid die oorzaak is dat ze gemakkelijk bederft en niet lang bewaard kan worden. Deze schorsen van de wortels van Thapsia omtrent een vierendeel lood of minder zwaar ingenomen maken kamergang en jagen daardoor af de taaie koude fluimen en grove humeuren en soms ook de gele cholerieke vochtigheden die het niet alleen uit de maag (die deze wortel heel zuivert) of borst, maar ook uit de verre leden haalt en naar zich trekt en is daardoor goed tegen de kortheid van adem, verstopping van borsten, koliek, verouderde pijn in de zijde, kramp en spanning van de zenuwen, jicht en weedom van de uiterste leden en gewrichten. Deze wortel met olie vermengt geneest de kwade schurftige hoofden wanneer dat haar uitvalt en laat dat haar wederom groeien als het daarop gestreken wordt. De wortel van Thapsia met wierook en was vermengt scheidt dat gestolde bloed en verdrijft alle blauw geslagen of gestoten vlekken en plekken. Het sap van de wortels met honing neemt af de sproeten en alle plekken en kwade schurftigheden van het aanzicht. Hetzelfde sap met zwavel vermengt laat alle koude en harde gezwellen scheiden, daarop gestreken. Van deze wortel met olie en was wordt een zalfje gemaakt dat zeer goed is tot alle verouderde pijn van het hoofd, van de zijden en van de uitwendige leden.
Als men het sap van deze wortel verzameld of uit het middelste trekt dan komt diegenen die dat doet grote zwellen in het aanzicht aan en de handen worden vol puisten. En als deze ingenomen wordt dan maakt het zo grote winden, opblazen, walgen en beroerten in het lichaam en als ze teveel ingenomen wordt dan kwetst ze de darmen en de inwendige lede
Als men het sap van Thapsia verzamelen wil of die wortel uithalen dan zal men het aanzicht en de blote leden van het lichaam bestrijken met een zalfje van olie van rozen en was gemaakt. En als men de wortel ingeven wil om kamergang te hebben dan zal men daartoe doen gember of lange peper en wat suiker en alzo ingeven. En op die manier ingenomen zal het de natuur niet zeer hinderlijk wezen.
De wortel van de derde Thapsia van Clusius beschreven wordt in Spanje van de vrouwen gebruikt om de maandstonden te verwekken, dan het laat zo sterk braken en van onder afgaan dat ze dikwijls de mens in doodsnood brengt .
Megenberg; ; Thapsia heet bedelaarskruid (Sterzelkraut). Dat heeft die aard wie het eet die blaast het op dat aanzicht alsof hij huiduitslag heeft en dat heelt men met een doek in azijn gedoopt die dat aangezicht daarmee wrijft of met zijn groene sap of met de zalf die populeon heet van die we zeiden toen we schreven van de populier. De bedelaars (sterzel) gebruiken het kruid en leggen zich alzo opgeblazen aan de straten.’
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/