Aucuba

Over Aucuba

Broodboom, slagerspalm, vorm, heesters, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten.

Uit J. Hooker.

Een geslacht van ornamentele planten die gekweekt worden om hun grote en altijdgroene bladeren. Vaak zijn die bladeren mooi gevlekt en bij sommige cvճ om hun helderrode vruchten.

Het zijn struiken met sterk gevorkte takken, 1-10m.

De gesteelde bladeren zijn tegenoverstaand, soms afwisselend geplaatst en leerachtig.

De kleine purperen bloemen verschijnen in trossen, tweehuizig, zeer klein en 4tallig in eindstandige tuilen, bij de mannelijke bloemen is de kelk nauwelijks zichtbaar, vrouwelijke bloemen met duidelijke 4tandige kelk.

Vrucht is besvormig, 1zadig en rood.

3 soorten komen voor in O. Azië en komen tot W. China en O. Himalaya, Flora van China geeft 10 soorten op.

Cornaceae, kornoelje familie of Aucubaceae, nu Garryaceae.

=Aucuba himalaica, Hook (uit de Himalaya) De jonge twijgen zijn mogelijk tegen de kou behaard.

Deze vorm heeft fijnere bladtandjes dan de andere.

Stamt uit de Himalaya waar de plant op meer dan 2000m hoogte groeit.

Himalayan laurel. Himalaja Aukube.

Uit www.woodlanders.net

Aucuba chinensis Bentham. (uit China) komt van oorsprong voor in China en Taiwan.

Wordt een paar meter hoog met zeer veranderlijke leerachtige bladeren, ze zijn dof-grijsgroen, gaafrandig en scherp gespitst, aan de onderzijde blauwgroen.

Chinesische Aukube.

Uit Nederlandsche flora en pomona.

Aucuba japonica, Thunb. (uit Japan) Bladsteel is 1-4cm lang.

Bladeren zijn 8-20cm lang, langwerpig met spitse top, rand met wijd uiteen staande tanden, glanzend donkergroen en van onderen glanzend heldergroen.

Twijgen zijn glanzend groen en dik.

Bloeit in maart/april met kleine bloemen in eindstandige pluimen, vrouwelijke bloemen in korte en bijna geheel kale pluimen met korte stijl, mannelijke bloemen in tot 12cm lange en iets behaarde pluimen met nauwelijks zichtbare kelk, 4 meeldraden met kleine helmdraden.

Vrucht is tot 1.5cm lang en scharlakenrood met 1 samengedrukte steen.

Groeit het liefst op wat beschaduwde plaatsen.

Aucuba is een altijdgroene plant die een 2‑2,5m en soms tot 4,5m hoogte kan komen.

De vorm zelf is groenbladig.

Is afkomstig uit Japan, Korea en de Lucha‑archipel.

Alsof de struik door mensenhanden gemaakt is staat de Aucuba in een rustige en onberoerde houding. Onveranderlijk in vorm en alleen in het voorjaar geeft het teken van leven door het oprijzen van de nieuwe scheuten. Er zijn cvճ met leren lappen met blokken, stipjes of vlekjes. Er zijn struiken met en zonder stip. In de volle zon wordt het groen valer en de stip bleker. In de schaduw vallen de gouden zonnevlekjes het beste op tussen het zachte groen. Dan grijnst de struik van tevredenheid naar de toeschouwer.

De kleine purperen bloemen worden wel kunstmatig bestoven middels een kameelhaar waarmee de pollen worden overgebracht. Dan geeft de vrouwelijke vorm opvallende rode vruchten.

Vormen.

‘Variegata’ heeft tegenoverstaand, leerachtig en onregelmatig gestippeld en altijd bont blad. Is geschikt voor halfschaduw en kan tegen rook en vuil in hoge graad. Tijdens vorst moet de struik wat beschermd worden, ook kan het niet goed tegen felle zon.

Er zijn vele bontbladige tuinvormen als bijvoorbeeld 'Bicolor,' de tweekleurige die op het groene blad een grote witte vlek geeft.

‘Crotonifolia’, is sterk gespikkeld met fijne gele vlekjes, maar groeit echter niet zo sterk.

‘Crassifolia’, heeft getand, Crassula-achtig blad.

Grote bladeren heeft de ‘Grandis.’

‘Goldiaena,’ met groen gerande, gele bladeren.

‘Picturata’, of ‘Picta’, met gele vlekjes.

‘Longifolia,’ met lange bladeren.

‘Fukurin’, heeft een gele of wat witte rand.

Verder kwam de door de Engelse kweker Hillier uit Winchester op de markt gebrachte ‘Hillieri,’ met karmijnrode vruchten. De meest gebruikte vorm is wel ‘Variegata,’ met vele grote en kleine gevarieerde bladeren.

‘Rozannie,’ is de enige tweeslachtige variëteit in het geslacht en draagt al als jonge plant veel rode vruchten.

Naam, etymologie.

Aucuba is zo genoemd naar zijn Japanse naam aokiba of aoki wat groen zou betekenen, + ba; blad, naar de altijd groene heester.

Aucuba, slagerspalm, naar zijn standplaats, Engelse blotched-leaved laurel, gold leaf plant en spotted laurel, de laurierachtige bladeren, Duitse Goldorange, Aukube, Schlachter- of Schusterpalme, Metzgerpalme omdat de bonte bladeren voor decoreren van toneel gebruikt worden, de gele bonte vorm draagt de naam Goldbaum en in Frans aucuba. Broodboom.

Historie.

E. Kaempfer ontdekte de bonte vorm in Japan en maakte er een tekening van. Een honderd jaar later, 1783, bracht Thunberg de eerste plant in Europa. (Volgens anderen was het John Graeffer in 1783.) Veel begeerd en aanbeden, probeerde men het gewas te cultiveren waardoor de struik bijna werd omgebracht. Men teelde de plant eerst in warme kassen, maar de hardheid was gauw genoeg bekend en zo werd het voor het eerst beschreven te Kew, 1813, als een winterharde plant. Het werd ook in 1856 door Phillip Franz von Siebold ingevoerd, na von Siebolds werd het populair.

Deze luchtige en gele wolk hult zich nu soms met rode bessen. Het is een tweehuizige plant. Al de planten in Engeland waren in de eerste tijd vrouwelijk, wat eerst niet opviel, de plant was mooi genoeg. Een nieuwe aanvoer door von Siebold haalde ook niets uit, wel bracht hij vele nieuwe var. maar die waren ook allen vrouwelijk. Men begon te fluisteren dat in zijn thuisland de plant compleet was met een hoofdtooi van helderrode bessen die een mooie achtergrond vormden tegen de bonte bladeren. Zo zette in 1860 R. Fortune zeil om een mannelijke Aucuba op te halen. Er werd er een gevonden die groenbladig was en die direct opgestuurd werd zodat in 1864 de eerste vrouwelijke plant versierd was met rode bessen. Dit was een sensatie onder de kwekers, vele biologieboeken werden weer eens doorgelezen.

Vermeerderen.

Zaaien is mogelijk, maar vanwege de kleurvlekken, alleen voor Aucuba japonica.

Neem een mooie plant, met sprekende kleuren, de kleuren lopen wel eens terug. Neem een topstek eind juli/september, als de eindknop vrijwel niet meer groeit en verwijder het onderste bladpaar, dan verwond je het ooggedeelte licht, zoals je met de duimnagel zou doen. Meestal steek je 3 stekjes in een rond pot 9. Je zal zien dat de pot zeer gevuld wordt. Het in potten is vanwege de sterke beworteling. In dat geval mag je de bladeren halveren. Op de helft snij je de rest eraf met een scherp mes. Daar kunnen ze tegen. De stekgrond is 4 delen gezeefde turfgrond op 1 deel scherp zand, Planten, aangieten, plastic erover heen en elke week even controleren op vochtigheid, droogte en schimmels. Laat het plastic er dan een paar uur af zodat het blad wat opdroogt en bedek het dan weer. De luchtvochtigheid is hoog genoeg als het plastic bedekt is met waterdruppeltjes, je kan de plant dan niet zien. De waterdruppeltjes houden ook ultraviolette stralen van de zon tegen, op droge plekken komt de zon erdoor en verbrandt het gewas. Je kan ook een halvarinebakje nemen, een paar cm. stekgrond erin, (dat is gezeefde potgrond zonder mest) plastic eroverheen en vastbinden met een elastiekje Na enkele weken/maand is het stek geworteld, de plant begint dan te groeien, langzamerhand meer luchten en tenslotte het plastic eraf halen. In de winter vorstvrij houden. In buiten brengen na de ijsheiligen, half mei. Jonge planten zijn de eerste jaren toch nog vorstgevoelig. Ze houden van gedeeltelijke schaduw. Plant ze onder hoge bomen zodat in de winter de zonnestralen ze niet bereiken.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl