Picea

Over Picea

Spar, vorm, coniferen, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt.

Uit G. Oeder.

Een geslacht van mooie bomen die gekweekt worden om hun altijdgroene bladeren en regelmatige, piramidale vorm, vele soorten zijn waardevolle houtleveranciers, 20-60, soms 90m.

35 soorten komen voor in de koudere en gematigde klimaten van het noordelijk halfrond, van de arctische cirkel tot in de hoge bergen van de gematigde gebieden.

Onderscheidt zich van het verwante geslacht Abies, dat de naalden van bladkussens zijn voorzien, de hangende en niet uiteenvallende maar in hun geheel afvallende kegels, de droge en niet harsige zaden die niet met de vleugel vergroeid zijn maar in een lepelvormige uitholling van de vleugel liggen en de dunnere in kleine plaatjes afbladerende schors van oudere bomen.

Het belangrijkste verschil voel je, Abies is zacht en Picea is Pikkend.

Pinaceae.

1 Kegels met dikke schalen, bladen vierkant in doorsnede: sectie Picea.

1b kegels met gladde ronde schalen, bladen stomp of soms wat gepunt.

5. =Picea abies, Karsten. (op Abies gelijkend) (Pinus abies, L., Abies excelsa, Poir.) (verheven) (Picea excelsa, Link.) Twijgen zijn rood/bruin, kaal tot wat behaard.

Bladeren meestal in 2 rijen geplaatst en naaldvormig, 1.5-2.5cm lang, spits in doorsnede enigszins vierkant, aan beide kanten glanzend donker groen.

In het voorjaar verschijnen bij jonge planten helder groene scheuten wiens naalden eerst door de bruine schubben van de knop bedekt zijn. Met zijn vijftigste brengt het zaden voort. De onrijpe mannelijke bloeikatjes hebben vrijwel de grootte van een aardbei en lijken ook daarop door een prachtige purperrode kleur. Bij het rijpen worden ze het vele stuifmeel geel geverfd. Omdat het een windbloeier is zoals vrijwel alle naaldbomen staan de vrouwelijke bloemen apart en gaat de bestuiving via de wind. De verspreiding van stuifmeel gaat gemakkelijker omdat ze aan de zijkanten twee met lucht gevulde zakjes bezitten. De vrouwelijke bloemen zijn karmijnrood en staan op de toppen van de twijgen en eerst opstaand en gaan bij het rijpen later hangen, 12-20cm lang, bruin met zwak gegolfde schubben. De zaden zijn rijp in oktober maar vallen meestal vaak in het voorjaar er uit en worden via de vleugels gemakkelijk en ver weggedragen. Het zaad blijft wel 3-5 jaar kiemkrachtig. Komen ze op een gunstige standplaats dan kan men de 6-9 naaldvormige in een krans staande kiembladen zien.

Sparren hebben vaak last van de sparrengalluis, waardoor de naalden gaan vergroeien tot verdikkingen die wel wat op ananas lijken en daarom wel ananasgalluis worden genoemd Vele dwergvormen zijn ontstaan als heksenbezems die na het enten hun vorm behouden. Wel kan er een enkele vorm teruglopen die grotere takken produceert, de oorspronkelijke vorm. Die moeten eruit gesneden worden.

Fijnspar is eigenlijk een boom uit het hoge gebergte en noordoost Europa en komt in de Alpen tot 2000m voor, een continentale houtsoort die een hoge luchtvochtigheid vraagt, veel neerslag en een vochtige grond (liefst stromend water) met een neutrale tot zure grond.

De fijnspargordel (Picetum) ligt in het gebergte boven de beukengordel (Fagetum) en strekt zich uit tot dicht aan de polaire boomgrens, tussen 42 en 69 graden Noorder breedte.

In verband met zijn klimaateisen is de fijnspar -hoewel hier betrekkelijk veel voorkomend- voor Nederland met zijn maritieme klimaat als bosboom niet geschikt.

Dennenbomen komen het verst van onze naaldbomen voor op plaatsen in Zweden en Noorwegen, waar geen graan meer kan groeien en alleen berk en gerst groeit daar nog en waar die niet meer groeien is er alleen nog deze fijnspar.

Hij is wel taai en geeft niet gauw op. Wordt hij op arme gronden uitgeplant wordt hij wel niet zo indrukwekkend, als de prachtige boom die hij behoorde te zijn, maar geeft niet op en maakt de grond voor zijn opvolgers beter. Groeit het liefst op wat lemige, vochthoudende grond. Ze ontbeert een sterke paalwortel waarom ze ook minder weerstand heeft tegen de storm dan den en spar. De vele wortels groeien vlak en dicht onder de oppervlakte. Op vrije plaatsen groeit ze piramidaal, in dichte bestanden meer rond. De knoesten buigen zich wat afwaarts.

Bij ons is de boom pas in 1780 ingevoerd.

Populaties in zuidoost Europa neigen ernaar om langere kegels te geven met meer puntige schalen, die worden soms onderscheiden als Picea abies var. acuminata (Beck) Dallim. & A.B. Jacks., (toegespitst) maar er is een ver verspreide overlapping in variaties met andere soorten. Een andere met gladde ronde kegelschalen en harige scheuten verschijnt in de centrale Alpen en in oost Zwitserland. Heeft ook dikkere blauwgroene naalden. Velen beschouwen het als een variant van Picea abies, anderen dat het meer verwant is met de Siberische, Picea schrenkiana (botanist Alexander Gustav von Schrenk, 1816-1876) en Picea smithiana, kwam in 1818 in Engeland aan waar de kweker Smith het als eerste kweekte. Als een eigen soort heet het Picea alpestris (Brgger) Stein.(uit de Alpen) Alpine spruce.

Lyrisch.

Zijn takken hangen in een bevallige bocht naar beneden. De boom laat zijn kegels droevig hangen. Dicht bijeen geplant laat de boom de onderste takken ook vallen. Toch is dit geen droeve boom. Een vrijstaande boom is een sieraad, vooral in winter als het landschap met koninklijke luister en waardigheid opgesierd wordt. In die tijd zit het op zijn troon nu andere bomen geheel naakt zijn. Vooral als de winter zijn witte winterman­tel over de boom uitspreidt dan krijgt de donkergroene, door de last nog meer dan anders doorbogen takken, een aangenaam contrast met het verblindend wit van de omgeving. De winterkoning is mooi slank met, over de kaarsrechte stam, een egaal kleed verdeelt. Het topje kan tot 44-48, zelfs met 64m naar de hemel reiken.

Zijn kleed is donkergroen met een patroon van 2 rijen in een visgraatmotiefje.

De winterkoning kan als goed doorvoede grijsaard wel 2m middellijn halen. Zoals bij vele ouderen verliest het op latere leeftijd zijn sierlijke bouw, gewoonlijk na een 30 jaar wordt het warrig en dun in de top. De leeftijd van 600 jaar hebben maar weinigen gehaald. Oudere koningen zijn wat onregelmatiger en bezitten een roodachtige/bruine huid. Ook heeft hij vrij grote voeten die meer plat dan diep gaan waardoor de boom weleens wiebelt met zijn tenen als de wind zijn kroon bespeelt.

In het huwelijksleven kan je van een koude winterkoning niet veel verwachten, ongeveer om de 5 jaar is hij actief. Heeft dan een kegel van 10-15cm lengte. Die zitten hoog in de boom, aan de top van de sterkste takken tussen de naalden van het laatste jaar.

Vormen.

Vegetatief vermenigvuldigde sierstruiken zijn onder andere de heel aparte cv. ‘Inversa,’ (omgekeerd), die als de topscheut wordt aangebonden een opgaande treurvorm geeft, met langs de stam aangedrukte vrijwel slangvormige takken die zich later over de grond spreiden. Als de plant niet opgebonden is wordt het een kruipende vorm. Heel mooi groeit het over een muurtje heen. Deze vorm ontstond in 1855 te Engeland.

11 jaar hiervoor ontstond in Frankrijk een gelijke plant, de cv. ‘Virgata,’ met minder vertakte dikke, slangvormige takken en met naalden rondom de twijg, slangenspar.

Gelijk hieraan is ‘Frohburg,’, een tamelijk recht opgaande boom met een forse hoofdtak en afhangende, slanke zijtakken die gedeeltelijk over de grond kruipen en de bodem bedekken. Van origine is dit een Zwitser sinds 1960.

In 1900 ontstond in Duitsland bij R. Grisson jr., kweker te Saselheide bij Hamburg ‘Nidiformis,’. Een dwergspar met groene naalden. Die is laag en breed kegel- tot bekervormig en groeit zeer langzaam, mooi is die in het voorjaar met uitlopen, een hele bekende vorm.

P. abies ‘Little Gem,’ is een dwerg onder de dwergen met zeer korte groene naaldjes, de twijgen staan spreidend en schuin opstaand. Een zeer compacte kussenvormige plant en geschikt voor rots- en heidetuin.

Duitsland kwam in 1890 met de ‘Ohlendorffii,’ die veel opvallend bruine eindknoppen heeft. Eerst groeit die plat rond en later breed kegelvormig. De vele eindknoppen geven het in de winter een lichtbruine kleur.

Clanbrasiliana,’ is een lage struik met dichte plat bolvormige groeiwijze die tot 2m hoog groeit en meestal breder dan hoog. Gevonden door Lord Clanbrasil te Moira bij Belfast, Ierland.

‘Gregoryana,’ wordt 60cm hoog met gedrongen breed piramidale groeiwijze, dunnen en grijsachtige twijgen met kleine eironde bruine knoppen van 6012mm lang. Gewonnen door Gregory, kweker te Cirencester, Engeland.

‘Maxwellii,’ van 60cm hoog met dichte, plat bolvormige groeiwijze en dikke, korte, stijve naalden, eivormige knoppen en naalden die radiaal zijn geplaatst, 5-12mm lang. Gewonnen door Maxwell, kweker te Geneva, N. Amerika.

Uit K. von Marilaun

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) Deze boom wordt van meest alle Grieken in oude tijden Pitys genoemd, uitgezonderd alleen die van Arcadi die de tamme pijnboom zo noemen. In het Latijn heet het Picea en niet Pinus, want de Pinus van de oude Latijnen was de Peuce van de Grieken. In onze taal noemt Lobel deze boom pekboom naar de Latijnse naam Picea, in het Frans pesse, poix of arbre de la poix, in het Italiaans pezzo of ook Picea, in het Engels piche tree, hoewel pek uit de soorten van pijnbomen ook gehaald wordt. Aangaande dat we gezegd hebben dat de Pitys of onze rode dennenboom in het Latijn Picea genoemd wordt dat betuigt Scribonius Largus (Compositione CCI.) die zegt; Neem harst van de Pitys (in het Latijn Resina pityina) dat is van die boom die we in het Latijn Picea noemen. Hetzelfde blijkt uit Plinius ook in het 10de kapittel van zijn 16de boek wanneer hij de woorden van Theophrastus aangaande de Peuce en de Pitys overzet en de Pitys in het Latijn Picea vertaalt.'

Picea is de oude Latijnse naam, ontleend van pix, picis of pic: pek of hars, een verwijzing naar het hars dat overal op hout, naalden en kegels zit. In de spar boort men gaten waaruit gouden droppels parelen die zich harden, de hars. Dit wordt in een ketel op zwak vuur gesmolten en daaruit wint men teer en hieruit maakt men pek. Harsboom of pekboom, Duits Pechbaum, -tanne. Frans epicea, van Picea.

(Dodonaeus b) ԉn Hoogduitsland is het bekend met de naam Schwartz Tannebaum, in het Spaans pino negro. Dan hij heet eigenlijk rode dennenboom en in het Hoogduits Rot Tannebaum omdat zijn hout roodachtig is.'

Schwarze Tanne bij Bock.

De boom wordt ook wel Rottanne genoemd naar zijn rode bast, of Rote Thannen en Rotfichte. Deze naam komt al voor bij Bock in 1546. Dit in tegenstelling tot de Weistanne, Abies alba, die zo heet naar de grauwwitte bast. Vanouds werden er drie soorten onderscheiden. Megenberg onderscheidt; 1, Abies alba uit het hooggebergte als aller edelste omdat ze het witste en lichtste hout heeft. 2, Picea abies uit het middengebergte als Abies citrina met roodachtige hout. 3, Pinus sylvestris uit het laagland als Abies resinosa omdat ԭen er licht uit maaktծ De namen worden, vooral in gebieden waar ze alle drie samenkomen, vaak verwisseld.

Dodonaeus ‘Soms wordt het in het Hoogduits ook Fezenholtz of Feuchten genoemd, dat is vurenhout; hoewel dat die naam ook noch aan andere bomen meegedeeld plag te worden,’

Furijn is de Duitse Fichte, zie het midden-Hoogduits Viehte, oud-Hoogduits Fiuhta, Fiechte of Fiohta, Bayers en Oostenrijks Feuchten, Zwitsers fuechte dat verbonden wordt met feucht: hars, dat verwant met feist, fett en feucht, slijmig vochtig hars.

De naam komt ook in plaatsnamen voor als Feichtbichel, Feuchtbichel. Verder in familienamen Feichter, Feucht. In het Nederlands, Engels en Noors is er geen inlandse naam omdat de boom daar niet groeit.

(d) Vurenhout, vuren is een woord dat afkomstig van oud-Noors fyri, te vergelijken met oud-Hoogduits For(a)ha (nieuw Hoog­duits Fohre) oud-Engels fyr en furh (nieuw Engels fir) verwant met oud-Hoogduits Fereh-eih: eik. (zie Quercus)

Dodonaeus (e) ԁndere noemen hem in het Frans ook pigner, garipolt garipot en pin sauvage. Clusius zegt dat de Hongaren hem kerots zs fenyo noemen, dat is Cruciata abies of gekruiste dennenboom en hij wil besluiten dat het de Abies mascula of Elate arrhen van dezelfde Theophrastus is. Hij zegt dat ze in Spanje pino alnar heet. Het is de Picea wiens noten Plinius Sapinia nux noemt.ՠFrans sapin rouge, zie Abies.

Naar Pinus, dennenboom, fijne den, Noorweegse dennenboom;

(f) In Amerika en Engeland wordt de boom spruce genoemd. Evelyn verhaalt al in zijn Sylva, 1670: ‘For masts etc. those of Prussia, which we call Spruce, and Norway... are the best.’

Spruce fir, een naam voor de Pruisische den, midden-Engels (s)pruce, oud-Frans pruce: uit Pruisen.

(g) Spar heet in Fries sparrebeam en spjer.’sԓpar’ is een woord dat waarschijnlijk verkort uit sparrenboom ontstaan is. Het is een boom die geschikt is voor het maken van sparren. Een spar was oorspronkelijk een woord voor het ge­vorkte eind van een balk waarop de vorstbalk rust. Spar komt van oud-Engels spearrian: sluiten of dragen. Het oud-Noors kent de naam sparri en het oud-Hoogduits sparro: voorzien van of verstevigen met. De Germaanse woordwortel sper schijnt vooral voor onderdelen van het dak gebruikt te zijn. Het woord is mogelijk verwant met speer, oud-Hoogduits sper, en in het Latijn sparus: jachtspriet. In het Midden-Nederlands komt sparre voor: stang, balken of dwarsbalken, zoals in wapens. Ook in Engels spar en midden-Engels sparre komen varianten voor. Sperren heeft de betekenis ԭet sparrenwerk verstopt.

Op Abies gelijkend.

Deze boom heeft nogal een verwarrende naamgeving en wordt wel eens verward met den wat vermoedelijk door zijn kerstgebruik komt omdat het met kerstmis ook wel dennenboom genoemd wordt. Ook lijkt de boom veel op sommige Abies vormen. De verwarring ontstaat dan ook bij Picea abies: op Abies gelijkend.

Deze verwarring is al heel oud, vroeger onderscheidde men ze in manlijke of vrouwelijke bomen: ҄e Abies of Witte Denneboom, is tweerlei, namelijk Mannetje en Wijfje. Het Manneke heeft takken die vol van een haarachtige groente zijn, maar zijn vrij scherper als die van het Wijfje. De vruchten bestaan uit verscheidene op een sluitende schilfers, die opwaarts staan. Het hout is mede vrij harder als dat van het Wijfje, en bij gevolg bewerkbaarder. Bij het Wijfje hangen de vruchten aan Դ Եiterste topje nederwaartsӮ

De manlijke fijnspar is niet zo sierlijk van bouw dan de vrouwelijke Abies.

Gebruik.

Veel wordt deze boom gebruikt voor bosbouw, kan ook dienen als haagplant en kan goed tegen snoeien. Voor tuinen zijn er vele cv. met hangende, rechtopstaande, struikachtige, liggende, afgeplatte, goudkleurige en andere rassen.

Met het bloeistuifmeel werd Lycopodium stuifmeel vervalst en van de knoppen maakt men bier, sparrenbier. Van de groene vruchten werd een water bereid dat gebruikt werd om de rimpels van het gezicht te halen.

Het jonge spinthout werd in Lapland en Zweden wel gegeten en bevat koniferin, waaruit vanillearoma (vanillespar) van gemaakt kan worden.

Uit de hars werd de Straasburger terpentijn gewonnen en verder pek en teer. Hars wordt verkregen door de bast te verwijderen en dan in de lengte van het hout een paar gootjes te maken van 3-4 cm breed. Aesculapius gebruikte de takjes en naalden als geneesmiddel, onder andere de zaadjes met honing tegen bronchitis. De hars werd bijgemengd bij de wijnoogst om die goed te houden.

Hout.

Het hout heeft geen gekleurde kern en is geelachtig van tint met harskanalen. Het is minder duurzaam dan het ‘vurenenhout,’echter rechter en zeer goed splijtbaar en het meest gebruikte hout voor de papierindustrie. Verder voor binnenbouw, meubels en kisten. Hout, vurenhout, werd gebruikt om er masten van te maken. In de Ardennen werden de beste stammen gebruikt om er violen van te bouwen, muziekinstrumenten en zangbodems. Dit heeft het hout gemeen met dat van de zilverspar dat het uitstekend ge­schikt is als resonan voor muziekinstrumenten. Vooral het hout dat uit Bohemen en Beieren komt wordt gebruikt voor klankbodems van piano’s. Voor snijwerk is het niet geschikt omdat er gauw stukjes uitspringen. De Laplanders maakten hiervan hun kajaks en wisten uit de wortels, manden, korven en ander vlechtwerk te vervaardigen. Van het hout maakt men planken, balken, en masten tot schepen want om hun harsigheid kunnen zij tegen het water en daarom slaar men die in de grond om torens, kerken en huizen op te bouwen omdat zij in de grond duizenden jaren goed kunnen blijven wat binnen Amsterdam zeer gebruikelijk is.’

De wortel werd ook wel gespleten in dunnen draden die met water en as werden gekookt en dan zo geschikt was om er een sterk touw van te vervaardigen.

Folklore.

De fijnspar is gehuld in een dicht kleed van naalden en geeft daardoor veel duisternis. Bossen bekleed met sparren bezitten een donkere ernst. Die vinden we terug in de benamingen, zie bijvoorbeeld het Zwarte Woud.

Dennen verenigen zich in geweldige wouden waar stam na stam tot de hemel rijkt. Onder hun dichte kronen heerst een geheimzinnig duister dat bijgelovige mensen met ontzetting vervulde. De dieren die in deze dikte wonen zie je niet duidelijk en ijlen door het halfdonker als geesten en demonen, monsterachtig en gevaarlijk. Angstige naturen geloofden vroeger onaardse wezens te zien, kobolden en monsters. Zo kwam het dat vroeger een dennenwoud als ophoudplaats voor boze geesten, vreemde reuzen en verschrikkelijke ondieren gold.

Karel de Grote gaf zijn mannen eens een heerlijk maal waarbij goud en edelstenen schitterden. Plotseling riep hij vol droefenis: ‘wat baat me alle glans om me heen, het beste kleinood mis ik toch, dat draagt een reus in het Ardenner woud en dit lacht je toe als de gouden zon. Daar rustten zes geweldige helden, waaronder Milon, Rolands vader, zich uit om de reus te verslaan en hem van het kleinood te ontdoen. Bij het afscheid vroeg de jonge Roland of hij mee mocht: ‘al is het alleen maar om uw speer te dragen.’ De vader stemde toe en zo gingen ze op stap. Lang zochten ze vergeefs ofschoon ze bij dag en maanlicht zochten. Eindelijk op de vierde dag was de vader van vermoeidheid ingeslapen en zag Roland in de verte een licht flitsen waarvoor herten en reen opsprongen. Hij zag dat het van een schild kwam die een wilde woeste reus droeg die van de berg naar beneden kwam. Het leek hem niet goed zijn vader wakker te maken die in zoete slaap lag. Hij nam zijn paard en wapen reed door het dennenbos en legde de grote reus na een zware strijd neer. Het lichtende kleinood brak hij uit het schild en verstopte dat in zijn kleren. Daarop reed hij terug en reinigde eerst zijn kleren en zwaard. ‘s Avonds werd de vader wakker, sprong verschrikt op en maakte zijn zoon wakker om de reus te zoeken. Roland zei niets en ging zwijgend met zijn vader mee. Al gauw kwamen ze op de plaats waar de reus verslagen was. Toen de vader dit zag riep hij uit: ‘verslapen heb ik zegen en eer, nu moet ik eeuwig treuren.’ Ondertussen waren ook de anderen gekomen. Ze gingen terug naar de koning, de een droeg het hoofd van de reus en de ander zijn speer enz. Toen ze het slot naderde zette Roland heimelijk het kleinood in zijn vaders schild zodat die bliksemde en oplichtte in de heldere zon. Bij die aanblik juichten allen’ “Heil, Milon von Anglant, je hebt de reus overwonnen zijn hoofd afgeslagen en zijn kleinood ontfutseld.’ Verstomd keek de vader naar zijn zoon en zei: ‘Roland zeg me, hoe komt dat?’ Bezorgd, dat zijn vaders toorn hem treffen zou, antwoordde hij: ‘om God vader, wees niet kwaad dat ik de boze versloeg terwijl jij even indutte.’

De duivel had een nieuwe streek uitgedacht om de mensen beet te nemen en bouwde daartoe een korenmolen. De molen zag er goed uit en de duivel ging kijken of die werkte. Toen nu het koren in de molen was gebracht en het malen begon wilde het koren niet van de steen af vallen. Wat de duivel ook probeerde, niets hielp. Christus kwam langs met Sint-Pieter. Toen hij dit een tijdje had aangezien zei Hij tot de duivel, ‘ik kan wel maken dat de molen goed werkt maar dan moet jij mij als Heer aannemen.’ ‘Dat kan ik wel doen,’zei de duivel,'maar dan voor een tijdje.’ ‘Goed dan, laten wij afspreken totdat de bomen van het bos geen bladen meer dragen.'’ De duivel vond dat goed omdat het al gauw herfst was. Christus raakte de molensteen even aan en de molen begon te werken zoals het hoorde. De duivel kon er alleen maar goed werk mee doen. Dat begon hem al gauw te vervelen en hij ging eens naar het bos om te kijken hoever het met de bladeren stond. Er gebeurde niets. Ook in de herfst viel het blad niet af. Hij probeerde van alles, joeg de storm erdoor, rukte aan takken en bladeren, liet het droog worden, niets hielp. De naalden bleven aan de boom en zo zou het blijven.

Jezus wandelde met zijn volgelingen toen het hard begon te regenen. Jezus wandelde rustig verder maar zijn volgelingen voelden daar niets voor en renden op een grote spar toe om daar bescherming te zoeken. ‘Kom toch hier,’ riepen ze, ‘hier kunnen we schuilen.’ Maar Jezus antwoordde; ‘wie de regen stuurt, zal ook de zonneschijn zenden’ en liep verder. Ondertussen waren de apostels onder de spar gekropen, maar die sloeg met zijn takken op en neer en hield ze omlaag zodat ze doornat werden en niet wisten hoe gauw ze eronder vandaan moesten komen. De bui was weer voorbij en de zon scheen over het veld, toen ze natter als Jezus weer bij Hem kwamen. De spar laat voortaan, als herinnering aan dit gebeuren, nog dikwijls zijn takken hangen.

De Heer wandelde in een bos toen er een geweldige onweersbui losbarstte. De meeste bomen hielden hun takken stijf omhoog of lieten de takken hangen zodat het water op Hem viel. Zo ging Hij naar een den die zorgelijk zijn takken over hem uitspreidde en Hem beschutte tegen de natte vloed. Als dank hiervoor liet de Heer van nu af aan zijn blad houden. Zo werd de den een symbool van hoop en bestendigheid.

Uit Bock.

Heilige boom.

De fijnsparren waren al sinds de oudheid heilige bomen. Er zijn veel heilige fijnsparren, bomen die men groette en die men om raad en genezing vroeg. Er zijn verbazend veel verhalen over heilige sparren, van die bomen waar niemand het zou wagen om er ook maar een takje af te breken. Voorspellen deed de boom ook, sloeg de bliksem in de boom dan zou degene van wie de boom was binnenkort overlijden. (Bliksem slaat zelden in hars bevattende bomen) Verdorde de boom, dan stierf de man, verbrandde de boom, dan stierf de vrouw. Het volksgeloof dacht dat de boomgeest van de spar jicht en reumatiek op de mensen losliet en ook hier ging men vragen of de boom de ziekte niet wilde overnemen. Hier verdorde de boom niet, maar kreeg een ander, bijvoorbeeld een vogel, de ziekte.

Symbool van de winter, met de steenbok, tijd? De grootste boom is 63m hoog in het Perucica Virgin bos, Sutjeska National park te Bosnia-Herzegovina.

Meiboom.

De boom werd veel gebruikt als meiboom omdat die altijd groen is, het symbool van eeuwig leven. In Silezi nagelt men de zomer (dat zijn spartakken die men met bont papier en klatergoud versiert en op Laetare zondag: Halfvasten, al zingend ronddraagt) op de deuren van de stal om die voor betovering en ongeluk te vrijwaren. De den verdringt andere bomen bij feestelijke gelegenheden. Versierde dennentoppen worden op de nok van het nieuw gebouwde huis geplaatst, de maien steken met de feestdronk is eigenlijk het inhalen van de groeigeest in het huis. Bij gildefeesten staan nu dennen voor het café, vroeger waren dat 2 berken in klokvorm met versierde banden, het oude café teken. Als meiboom neemt men nu vaak een den. Symbool van voorbij tegenspoed.

Ontstaan van de Kerstboom.

Reeds Tacticus spreekt van een Germaans dennenfeest Tanfana. Men droeg dennenbomen in de hand. Velen beweren dat dit tanfana de oorsprong is van ons kerstfeest. Tanfana, de godin van de vruchtbaarheid. Toen Germanicus, 14 na Chr. de Marsen overviel, brachten ze haar een offer bij de aanvang van de winter.

De Kerstnacht is de ‘moedernacht.’ Immers ze is de moeder van 365 kinderen.

Winfried, bijgenaamd Ԥe apostel van Duitsland, vertoefde omstreeks het jaar 725 in het hart van Saksen. Daar in de wouden van Fritzlar, bij Geismar, bevond zich een oude eik die aan Thor gewijd was, de dondergod. Onder deze dondereik vond Winfried op een winternacht een troep woeste mannen die er hun offer, een kind, aan de grote god wilden brengen. De apostel springt naar voren, neemt het kind in zijn arm, grijpt een bijl en slaat de oude boom zolang, tot hij valt. Op hetzelfde ogenblik schijnt een zilveren manestraal door het bladerdak van het woud. En zie, daar staat achter de oude boom een jonge spar, wiens puntige takken zich ten hemel heffen. Winfried keert zich tot de verbaasde heidenen, die minstens verwachten dat hun god de heiligschenner zal hebben gedood, en spreekt aldus: ’Van dit ogenblik af aan zal de spar uw heilige boom zijn. Het is de boom van de vrede want uw huizen zijn van dit hout gemaakt. Hij is het teken van onsterfelijkheid want hij is altijd groen. Hij is ook de boom van het Christuskind, want hij wijst met zijn takken naar de hemel.’

De kerstboom is een met licht, geschenken en gaven omhangen boom. Dit gebruik stamt van het oude nieuwjaarsfeest die met haar tabula fortunae beladen was, een met alle denkbare goede dingen beladen tafel als voorspelling voor het komende en volle jaar. De laurier en olijftakken sierden de hal van het huis en uit hun bladeren en bloemen voorspelden de vrouwen geluk en ongeluk voor het nieuwe jaar. Het woud met zijn reuzenstammen boezemde ontzag in, het geheimzinnig leven en het telkens weer opbloeien liet niet na indruk te maken. De boomverering is al zeer oud.

Dit feest werd door de Germanen overgenomen en als takken van de geluksboom gebruikte men dennentakken. Naar Arabische geografen uit de 10de eeuw vindt men voor het eerst het geloof dat het wonder van de sprookjesnacht van godsgeboorte zich alle jaren herhaalde. Dit geloof vond door de kerk verdere verspreiding en men verhaalde dat de boom in de kerstnacht groen, bloei en vruchten zou dragen. Ook zette men de takken in de kamer om haar met kerstfeest in bloei te krijgen. Van het uitlopen en bloeien van de takken hing het geluk van het volgende jaar af. Hiervoor gebruikte men kersen- of berkentwijgen die in water gezet werden en met kerstmis bloeiden of in blad stonden. In Noorwegen werd een lijsterbestak gebruikt. De oudste berichten van bloeiende kersenbomen met kerstavond stammen van het Ҭeven van de heilige Hedwig die omstreeks 1180 in Frankrijk geboren werd. Toen de heilige nog jong was kwam op kerstavond iemand die vertelde dat in de tuin een kersenboom volop in bloei stond. In Tirol werd drie dagen voor kerst kalk ingegraven bij de stam om de boom bij de hierbij ontwikkelde warmte met kerst in bloei te brengen.

(197) De loofbomen gaven door hun grootte en verzorging problemen, later werden dennen gebruikt waarover bont papier werd gelegd. De voorspellingswijze werd vergeten.

Het gebruik van de kerstboom kwam later. Het schijnt toch van vrij jonge datum te zijn, maar er zijn ook aanwijzingen, dat het veel ouder is en op heidense tijden teruggaat. In een Duits handschrift uit 1184 is reeds sprake van een boom die met Kerstmis geleverd moest worden.

Uit een verordening van Schlettstadt in de Elzas blijkt dat men in de 16de eeuw, 1521, geen takken die langer waren dan 8 voet uit het bos mocht halen. Blijkbaar, omdat men grote bomen uit het bos haalde, werd het maximum op 8 voet gezet wat al geen takken meer zijn maar meer kleine bomen. Omstreeks 1600 horen we uit dezelfde plaats, dat de kerstboom met appelen en oblieën behangen werd. Hierbij wordt gesproken over het oprichten van een mei, wat dus kennelijk op een boom slaat. Met Driekoningen kwamen de kinderen aan de boom schudden. Een aquarel uit 1601 vertoont St. Christophorus bij een boom vol etens- en drinkwaren, waar het kerstkind naar grijpt.

Uit Straatsburg wordt in 1605 een kerstboom gevonden. Ze droeg papieren rozen, appels, knispergoud en suikerwerk.

Goethe zag voor het eerst in 1765 te Leipzig een kerstboom en verwoordde die in zijn ҄ie Leiden des jungen Wertherӻ

‘Caume leuchtend, Baume blendend

Ueberall das Susze spendend

In dem Glanze sich bewegend

Altՠund junges Herz erregend.’

Von Wedel, de opperhoutvester van Hertog Carl August van Saksen, noemt het een ‘barbarei; die uitgeroeid moest worden omdat de bossen erdoor gehavend werden. Op het einde van de 18de eeuw werden er in Weimar een 500tal boompjes verkocht. De hertog liet dan ook een verbod uitvaardigen tegen het hakken in zijn bossen.

In 1807 zijn er in Leipzig kerstbomen te koop. Een sterke verspreiding werd in de hand gewerkt door de Duitse volksgeest ten tijde van Napoleon die in dennenbomen een vaderlands zinnebeeld zag. Ook door de invloed van de romantiek die weg van de stad en salons naar de pure natuur terugkeerde en daar een innige bewondering voor koesterde. Daarna vond ze langzame verspreiding, door de vrijheidsoorlogen ging dit veel sneller waardoor ze in 1860 ook in niet Duitse landen verscheen. Vaticaanse bladen waarschuwden in de negentiende eeuw tegen de invoering van het heidense kerstbomengebruik in Italië.

Jesaja 60 vers 13 werd door de Christelijken wel aangegrepen als het ontstaan van de kerstboom. ‘De heerlijkheid van de Libanon zal tot u komen, de dennenboom, de beuken en de buksboom, om te versieren de plaats van mijn heiligdom.’. De Kerstboom werd zo het symbool des levens en zo gebruikt bij de Sound of Music door de Familie Trapp.

Christus staat in het midden van de kerk als boom van het paradijs. Maria wordt afgeschilderd als de bloeiende en onvergankelijke tuin waarin de boom des levens geplant is die aan allen onbelemmerd de vrucht van onsterfelijkheid schenkt. Veel sagen van appelbomen die in de kersttijd te midden van sneeuw uitbotten, bloeien en vrucht dragen zijn op deze allegorische opvatting van Christus gegrond. We hebben hier een voor de kerk van de middeleeuwen algemeen verspreide gedachtegang waaruit zich de oorsprong van de kerstboom met inbegrip van appels en lichtversiering als beeld van levensboom geworden boom van kennis en van Christus zelf als boom des levens en licht der wereld hoogstwaarschijnlijk laat maken.

De kerstboom is van oorsprong een protestant gebruik dat van de gegoede en ‘liberale, ‘burgerij in de steden naar het volk is gegaan, het eerst op de zondagsschool en dan in de kerk.

Het uitgangspunt, een bescheiden tak, ziet men nog bij de boerengemeenschap leven. In Limburg bijvoorbeeld snijdt men de zogenaamde Barbara takken, kersen of berkentwijgen die in water of vochtige aarde gezet worden en met Kerstmis bloeien, een treffende kerstening van een oorspronkelijke vegetatierite. Ook in Noorwegen is zo’n gebruik bekend, komt er daar met midwinter volop blad en bloesem aan de takken dan voorspelt het een goede oogst.

Vermoedelijk heeft de kerstboom zijn oorsprong in de Indo-Germaanse zede op de hoofdfeesten van het jaar, vooral om met nieuwjaar een boom te planten als beschermer tegen boze machten. Bij ons werd dit natuurlijk een naaldboom. Bij de feesten om het huis groen te sieren is het een analogiegetover, men neemt een groene boom om daarmee een groen en vruchtbaar jaar te krijgen.

Kerstnacht.

De H. Augustinus zegt: ‘wij vieren de 25ste december niet wegens de geboorte van God der zon, zoals de ongelovigen, maar wegens de geboorte van Hem die de zon geschapen heeft,’ Paus Leo de Grote klaagt in een kerstmispreek: ‘De duivel heeft eenvoudige zielen zo gek gemaakt dat ze zich verbeelden dat deze dag niet zozeer heilig is door de geboorte van Christus, maar veeleer vanwege de nieuwe loopbaan van de zonnegod.’ De wel vernederde, maar niet overwonnen zon, herneemt na de kortste dag haar vroegere loop.

De goden dalen met de zielen van de zaligen op de aarde neer. Ze wandelen onder de stervelingen in dierengestalte. Daarom worden sommige dieren in die tijd niet bij hun naam genoemd. Daaruit is het spreken van de dieren in de Kerstnacht ontstaan.

Kaarsjes.

(184, 215) Door het vuur heen springen kreeg een verandering en men ging kaarsjes aansteken, een gebruik was het kaarsje springen met Driekoningen. Een aanwijzing is misschien, dat in 452 de kerk het branden van lichten bij bomen, rotsen, kruiswegen en bronnen verbood. Keizer Karel verbood in zijn Capitulare eveneens het verlichten van bomen en bronnen en in de biecht moest, volgens latere biechtvoorschriften gevraagd worden of men lichten of fakkels bij bronnen, bomen, rotsen of kruiswegen geplaatst had. Dit geld alleen voor het plaatsen van licht bij bomen. Het probleem was waarschijnlijk het plaatsen van kaarsen in bomen. In de dertiende eeuwse roman van D. Le Gaulois ziet de held in een bos een boom met brandende kaarsen. En bovenin zit een naakt kind. Aan het slot wordt dan verteld dat de Paus de oplossing van het gezicht geeft: de boom en de kaarsen zijn de mensheid en het kind is het Jezuskind. Hier vinden we dus de kerstboom met het kerstkindje en wij kunnen moeilijk aannemen, dat dit gezicht ontstaan is in een tijd, toen men nog geen kerstboom met kaarsen kende. In 1608 werd over een met lichten versierde kerstboom gesproken waarvan nog geregeld melding van gemaakt wordt. Wat waarschijnlijk op Franse bodem ontstaan is.

Bij Jan Steen zien we de drie armige koningskaars. Dit gebruik werd in Amsterdam op 14 dec. 1714 verboden op straffe van honderd gulden. In Zweden kende men al vroeg een soort kunstmatige lichtboom, een houten geraamte dat een boom voorstelde, op wiens takken lichten geplaatst waren. Hieruit vloeit dan na verloop van tijd de driearmige luchter voort, die nog overal in Zweden met Kerstmis wordt ontstoken en dus wel verwant zal zijn aan de Engelse kandelaars. Deze ontwikkelingsgeschiedenis van houten geraamte tot kandelaar kan het vermoeden rechtvaardigen, dat daaraan een echte boom ten grondslag ligt en dit voert de oorsprong van de verlichte kerstboom weer verder terug.

Samenvatting.

De moderne Europese mensheid, of zij ontkerstend is of zich aan het Christendom gebonden voelt, of zij nog enige notie heeft van mythisch voelen en denken of geheel onwetend is op dat gebied, schaart zich elk jaar om de Kerstboom, die, onder godsdiensthistorische licht gezien, gerust als een onbegrepen samenraapsel, compendium, van alle soorten van boomverering gekenschetst mag worden, ook al is Kerstfeestviering niet als boomverering bedoeld. De Kerstboom overlapt vele oude ideeën en vat de gehele boomverering in haar samen, de meiboom, de oogstboom als afgod en als laatste de wereldboom die lichten van de hemel draagt voor zijn vruchten en de wereld bedekt met zijn takken. De groene dennenbomen, behangen met gouden noten en appelen, overtrokken met sierlinten en geschenken, stralend van licht en luister, die thans het middelpunt vormen van het huiselijk kerstfeest, is als zodanig een vrij moderne uitvinding. De opsomming van de versieringen bewijst al dat die aan verschillende bronnen ontleend en aan verschillende impulsen ontsproten zijn. De voornaamste zijn een onwillekeurig voortzetting van oude gebruiken, die wortelen in de vegetatie-idee en in allerlei mythische voorstellingen, voorts uit speelse fantasie, die ontspringt aan de hartelijke vertedering, bij de gedachte aan het Kerstkind, dat zichzelf gaf voor het heil der wereld, en tenslotte uit profane gezelligheidsbehoefte. Deze drie geheel verschillende elementen reiken elkaar de hand in de uitdossing van de kerstboom.

Het is alsof de nuchtere en van alle mythische sprookjesglans ontdane moderne wereld, in de Kerstboom een schadeloosstelling zoekt voor de onmacht tot het spontane scheppen van het leven begeleidende riten, welke onmacht een gevolg is van het moderne wereldbeeld en van de nivellerende technisering van het leven. De kerstboom is zo een Christelijke vervorming van de oude, naturalistische verering van de boom als teken van levensmacht.

Het heidendom van het verleden, het Christendom en de godsdienstloosheid van het heden, treffen elkaar bij de kerstboom in een poëtische sfeer. Moet men het bestaan van een oud Germaanse lichtjesboom afwijzen toch is het wel zo dat onze recente kerstboom als vegetatiesymbool niet valt te scheiden van de aloude meiboom.

Op kerstavond komt het beste van wat men heeft op tafel, de offermaaltijden van onze heidense voorvaderen zijn geworden tot eet en schransavonden.

De kerstboom is het symbool van het nieuwe leven en het nieuwe licht, gewekt en ontstoken door de grote profeet. De kerstboom met zijn stralende lichtjes, lieflijk symbool van Hem die het licht van de wereld is heeft overal ingang gevonden.

Sage.

Het Kindeke Jezus gaat nu nog alle huizen langs, om te zien of de kinderen braaf zijn. Twee kinderen schonken aan het ‘wandelende Kind’ eens midden in de winter hun bed. Tijdens de nacht hoorden ze hemelse muziek. Ze stonden op en staarden door het venster. In het Oosten gloeide het morgenrood en voor het huis stonden vele kinderen die lustig en zoet speelden op luiten en harpen. Allen waren in zilver gekleed. De twee goedhartige kinderen kregen nu een lichte tik op de schouder en keken om, daar stond Jezus voor hen met gouden klederen en een gouden kroon op het hoofd. Hij brak een tak van een dennenboom en stak het in de grond, zeggende: ҄ie twijg zal tot een boom opgroeien en alle jaren vruchten schenkenӍ En waarlijk, de dennentwijg schoot omhoog en werd een kerstboom die, met gouden appels en zilveren noten beladen, nu alle jaren bloeide.

7, 1b kegels met gladde ronde schalen, bladen stomp of soms wat gepunt.

Uit J. Banks.

Picea orientalis, Link. (oosters) is afkomstig uit Taurus en Kaukasus en wordt 30m. groot. Is beschreven in 1824.

Deze boom heeft de kleinste naalden van de sparren die glimmend groen en zeer dicht op elkaar zitten, aan de uiteinden van de twijgen vaak met een druppel hars. Ze zijn in twee rijen ge­plaatst.

Aan de twijgen scheiden zich harsdruppels af, de sapin­dus tranen. Het hout ervan is zo harsrijk dat men er in zijn vaderland flambouwen van maakt.

De morgenlandspar bloeit mooi rood over de gehele top van de boom.

De kegel is kleiner, maar van hetzelfde model als P. abies.

Het is een zeer langzaam groeiende en decoratieve boom die geen hoge eisen stelt aan de vochtigheid van de grond.

Zou 300 jaar oud kunnen worden met een hoogte dan van 40m en een omvang van 5,5m. Volgens andere gegevens zou die zelfs 1200 jaar oud kunnen worden.

Kan op droge gronden groeien.

Naam.

Kaukasusspar, morgenlandspar, sapindusspar, zie Abies, Duitse Oriental of Sapindus-Fichte, Kaukasfichte, Engelse Oriental of Caucasian spruce.

Vormen.

‘Atrovirens,’ heeft nog donkerder naalden. Die is ontstaan op een Nederlandse kwekerij omstreeks 1905. De cv.’Aurea,’ stamt uit Duitsland, 1873, heeft goudgeel uitlopende twijgen die later groen worden.

2, kegels met dikachtige wuivende schalen, bladen licht tot sterk plant, sectie Omorika.

8, 2b kegels meestal met wuivende schalen, bladen licht plat, vak lichter aan de onderkant.

Uit A. Lambert.

Picea rubens Sarg. (Picea rubra, Link. (rood) wordt een 20-40m hoog met een stamdiameter van 60cm, uitzonderingen van 46m en 130cm diameter.

Smalle conische kroon. Groeit langzaam en kan 250-350 jaar oud worden en is zeer schaduwtolerant in zijn jeugd.

Naaldachtige bladeren zijn geelgroen, 12-15mm lang met een scherpe punt.

Bast is grijsbruin, dun en schaalachtig.

Cilindrische kegels van 3-5cm lang met een glanzend roodbruine kleur en stijve schalen.

De boom bereikt aan de Hudsonbaai in bossige dwergvormen de grenzen van de boomgroei.

Is in 1755 beschreven.

Red spruce, Amerikanische Rot-Fichte.

Gebruik.

Het is een van de belangrijkste bosbomen van de noordoost en de meest gewone van het Adirondack, Green en White Mountain gebied. Vanwege zijn resonantie werd het hout vooral gebruikt als klankbord voor muziekinstrumenten. Het is een van de Amerikaanse kerstbomen. Ook werd er een spruce beer van gemaakt. Een remedie voor scheurbuik werd gemaakt door jonge twijgen te koken, met hun bladen.

17. uit the journal of the Linnean society.

Picea omorika, Carr. (een oude plaatselijke naam voor de spar in Servi en Bosni, Montenegro)

De Servische spar heeft zijn takstructuur aangepast aan de sneeuw zodat er geen takbreuk kan optreden bij zware sneeuwval. De korte takken hangen eerst langs de stam, waardoor deze boom een sierlijke smalle treurvorm aanneemt.

Kan door zijn opgaande bouw met een klein stukje grond genoegen nemen ondanks dat de boom tenslotte 15-25m hoog wordt.

Opvallend zijn de behaarde twijgen en de harsloze knoppen.

De naalden zijn tot 2cm lang, vanonder zilvergrijs en bovenop glanzend groen.

De bloei is al in zijn jeugd als de boom nog maar een paar meter hoog is. De manlijke bloeiwijze is een klein lichtpaars knopje, de vrouwelijke is een donkerpaarse kegeltje dat eerst opstaand is maar later gaat hangen.

Wordt veel aangeplant in bossen en parken.

Groeit op kalk en is bestand tegen koude en stadsatmosferen. De boom is zelfs zo te gebruiken voor straatbeplanting.

Ook loopt het gewas zeer laat uit waardoor beschadiging door nachtvorst wordt voorkomen. Dringt met zijn wortels ook dieper in de grond dan de kerstboom en kan daarom op drogere gronden groeien, is zuurgraad ongevoelig.

Naam.

In het Tertiair kwam de Servische spar in geheel Europa voor. Groeit nu in Servi en Bosni, Montenegro en Bulgarije. Vormde daar vroeger grote wouden en is naar kleine plaatsen teruggedrongen. Deze vorm is in 1875 gevonden onder meer bij de rivier de Drina bij de stad Visegrad door Josif Pančić. In 1889 werd er zaad naar Engeland gestuurd.

Servische of Bosnische spar, Duitse serbische Fichte, Engels Serbian spruce.

Vormen.

Enige tuinvormen zijn hiervan bekend. De wieg van ‘Nana,’ stond in Nederland omstreeks 1930. Nana stamt van een heksenbezem die na een tien jaar pas 1m hoog en breed was.

‘Pendula,’ is zeer smal en heeft steile, hangende takken.

Ook zijn er selecties uit zaailingen van het type met meer of minder brede opgaande vormen. De typen zijn geselecteerd in hun thuisplaats. De slankste vormen staan het hoogst in de bergen (de meeste sneeuw) de bredere staan lager.

18. uit C. Sargent.

Picea breweriana, Wats. (Amerikaanse botanist William Henry Brewer, 1828-1910) zonder twijfel is de sluierspar de sierlijkste en elegantste van het geslacht. Een zeer fraaie boom uit het gebergte van Oregon en Californië, het Siskiyou gebergte. Is beschreven in 1886.

De boom klimt als een gems op de hogere bergen.

De sluierspar heeft de echte spruce vorm, groot en symmetrisch met horizontale takken van een donker groene kleur. De zijtakken hangen van alle planten loodrecht naar beneden, als een gehaakt kleedje aan een gordijnrail. Onderaan vervormt het zich tot fijne kant en geeft een wazig en ondoorzichtbaar geheel. Het kleedje hangt aan alle takken sierlijk naar beneden als een weduwe die in rouw is. De boom heeft een statige sierlijkheid met kalm weer, maar zijn karakter wordt indrukwekkend als de lange takken in een lichte bries bewegen of striemend staan in een storm.

De bast is glad en donker, dit voegt wat bij aan zijn schoonheid als een glimp ervan gezien kan worden door de sluiers heen.

Kan tot 30m hoog worden, soms 54m, en is pas mooi als het flink groot is.

Naam.

Brewerspar, sluierspar, Engelse weeping spruce, Brewers spruce, Duitse Siskiyou-Fichte. Is voor het eerst beschreven in 1885 door de Amerikaanse botanist Sereno Watson.

9. 2b kegels met meestal wuivende schalen, bladen zijn licht plat, vaak lichter aan de onderkant.

Uit C. Millspaugh.

=Picea mariana, Britton (uit Maryland) (Picea nigra, Link. (zwart) is met zijn zwarte bast afkomstig uit N. Amerika en is in 1700 beschreven. In Canada werd er van de jonge twijgen een dennenbier gemaakt, spruce beer.

De zwarte wordt 15‑24m hoog. Met piramidevormige groeiwijze en afstaande takken.

Fijne twijgen zijn rood/bruin en zwart behaard.

Dikke eivormige knoppen zijn rood.

Naalden wat vierkant en bijna vlak, zeer smal 7-12mm lang en spits, dof blauw/grijs.

Hangende kegels zijn eirond en 2-4cm lang, eerst donker purper en later bruin.

Dit is duidelijk de armste boom van het geslacht.

Heeft zeer korte naalden en wordt misvormd door zijn kegels die er verscheidene jaren aan hangen.

‘Beissneriana,’ groeit langzaam en wordt breed en rond met donkere naalden.

‘Doumetii,’ wordt 2.5m hoog met breed kegelvormige, dichte groeiwijze, opstijgende tijgen zijn fijn en donker oranje, dikke eivormige en rode knoppen, naalden staan meestal radiaal en zijn tot 12mm lang, blauwgroen. Gevonden op het kasteel Balena bij Moulins in Frankrijk.

‘Ericoides,’ is een lage struik met min of meer bolvormige groeiwijze, buigzame twijgen zijn licht bruin en fijn behaard, zeer dunne naalden zijn heideachtig en 5-8mm lang, naar binnen gebogen en donker blauw/groen, kleine eivormige knoppen zijn rood/bruin.

Zwarte spar, Engelse black spruce, Franse sapinette noir.

10. 3 kegels met zeer dunne, wuivende schalen, sectie Casicta.

Uit A. Lambert.

Picea glauca, Voss. (zeegroen blauw) is de witspar of Canadese spar, is de tegenvoeter van Picea abies in Amerika. Die heeft een groot verspreidingsgebied over Canada met zijn limit van Labrador tot Alaska en wordt in de VS gevonden van Maine tot noordelijk New Hampshire, Vermont, New York, Centraal Michigan, Wisconsin en Minnesota. Het is een van de belangrijkste van de oostelijke en noordelijkste spruces.

Het is een soort die goed bestand is tegen wind, ook zeewind, maar voor Nederland toch geen bosbouwkundige betekenis heeft.

Het is een decoratieve soort met een dichte vorm in jeugdige toestand, kan beter tegen droogte en hitte dan de twee voorgaande soorten.

De witte wordt tot 20-25m hoog met een smalle kegelvormige kroon.

Heeft blauwgrijze korte naalden, ronder dan die van de fijnspar en kortere kegels. Het blad heeft de nijging naar de voorkant van de twijg te groeien.

Picea glauca var. glauca (type variteit van Eastern white spruce). In laaglandvlakten van oost Newfoundland tot oostelijk Alberta. Picea glauca var. densata (verdicht) (Black Hills white spruce) Uit de Black Hills van South Dakota. Picea glauca var. albertiana (Alberta white spruce). Uit de Rocky Mountains in Alberta, Brits-Columbia en noordwest Montana. Picea glauca var. porsildii (Deens Canadese botanist Alf Erling Porsild, 1901-1977) (Alaska white spruce). Uit Alaska en Yukon Territory.

Naam.

Witspar of Canadese spar, Engelse white spruce. Als een twijg verwond wordt of gekrabd, geeft het een onplezierige geur, vandaar de naam cat spruce.

Vormen.

Een heel bekende, die ontstaan is als een toevallige zaailing in Alberta in 1904, noordwest Canada, is Picea glauca var. albertiana ‘Conica,’ (Picea glauca ‘Conica,’. Dit is een selectie die afkomstig is van veel grotere bomen van P. glauca var. albertiana, die groeien in de Rocky Mountains en Alberta.

ԃonicaՠis een laag blijvend blauwbladig conifeertje met conische vorm dat in de siertuin gebruikt wordt. Deze conische vorm is gevoelig voor vorst in strenge winters en spint, heeft echter geen voorkeur voor bepaalde zuurgraad, groeit dus overal.

‘Echiniformis,’ is een zeer dichte en kussenvormige groeiende kleine bolvorm met zeer korte blauwgrijze naalden, geschikt voor de voor rotstuin.

Deze plant is gewonnen in 1855 te Frankrijk.

12, 3 kegels met zeer dunne, wuivende schalen, sectie Casicta.

Uit C. Sargent.

Picea pungens, Engelm. (scherp, naar de bladeren) is een stijve, blauwe spar wat het gevolg is van de grote hoogte waar de boom groeit.

Is afkomstig uit zuidwest Amerika, Rockey Mountains, Utah en Californi en wordt daar een 30m-45m hoog.

Een mooie boom, hard en groeit overal. Sterk, stoer en oprecht in groei.

Zijn mooie kleuren variren van een licht zilverkleurige gloed tot een donker blauw en tot vrijwel purper in een andere vorm. Heeft loodrecht afstaande grijze naalden.

In sommige soorten zijn de takken apart in regelmatige rijen en lijkt dan op Araucaria excelsa.

De betrekkelijke kleine kegel, 4-10cm, heeft zaadschubben die aan de rand getand zijn.

De blauwe vorm wordt door sommigen de Queen van de Piceaՠs genoemd.

Deze boom is niet geschikt voor droge gronden, liefst wat vochtige tot moerassige wat zure gronden.

Naam.

Engelse Colorado of blue spruce, onze sierspar of blauwspar, Duitse Blaufichte.

Vormen.

De sierspar kwam met de blauwe Picea pungens ‘Glauca,’ en de zilver grijze Picea pungens ‘Argentea,’ in 1863 naar Europa. Uit de zaaisels van de cv. ‘Glauca’ is de cv. Koster,’ wordt vegetatief vermeerderd, dit is de oudste en bekendste van de blauwe vormen, dof grijsblauw, en wordt veel gebruikt in de tuintjes. ‘Koster, ‘groeit piramidaal. Zaaisels van ‘Glauca’ zijn zeer variabel, hieruit stammen ook andere selecties.

‘Globosa’ is een dwergvormige, plat bolvormige glauca vorm die in 1917 in Nederland is gewonnen. Een blauwe spar met dichte vertakking en zuiver zilvergrijze naalden, geschikt voor rotswerk, een hele mooie vorm.

‘Hoopsii,’ (blauwe spar) is opgaand piramidaal met opvallend zilvergrijze naalden, in jeugd wat losse vorm.

Deze en de volgende zijn ook in Nederland in 1970 gewonnen. De cv. ‘Hoto,’ groeit iets compacter, kegelvormig. Een tamelijk dichte boom met regelmatige vertakkingen in blauwgrijs.

13, 3 kegels met zeer dunne, wuivende schalen, sectie Casicta.

Uit www.forestryimages.org

Picea sitchensis, Carr. (uit Sitka, de oude Russische hoofdstad in Alaska) Sitkas spar, is afkomstig uit noordwest Amerika, van Oregon tot in Alaska. Ze kunnen op sommige plaatsen wel 100m hoog worden. De sitkas is door Douglas in 1831 meegenomen.

Sitkasspar wordt hier 24‑32m hoog.

Deze boom wordt veel in bossen aangeplant en kan al van ver herkend worden door de knik in de top.

Heeft zeer stekende (tweemaal P: pikkend) blauwgroene en platte naalden als Picea omorica, echter niet zo breed.

De rijpe kegel, 5-8cm, heeft ook zachte en papierachtige zaadschubben met getande rand (net als Picea pungens en Picea engelmannii)

Kan goed tegen de zeewind en nattere gronden groeien dan de gewone fijnspar en is als bosboom voor Nederland een van de waardevolste soorten, mits zaden geïmporteerd worden uit gebieden die in ecologisch opzicht met Nederland overeenkomen.

Naam.

Engelse sitka spruce, onze sitkasspar.

Grote bomen.

Bomen van meer dan 90m staan er nog in Pacific Rim National Park op Vancouver Island, British Columbia, Carmanah Giant van 96meter is de grootste boom in Canada en in de Olympic National Park, Washington en Prairie Creek Redwoods State Park, Californi zijn er van net 96m. Queets Spruce is de grootste in de wereld met een stamomvang van 337m³, staat bij Queets River in Olympic National Park, een 26km)van de Pacific Ocean. Een andere bekende is de Seaside Spruce of Klootchy Creek Giant met een hoogte van 58.2meter en volume van 298m³ die omviel tijdens een storm op 2 december 2007. De Quinault Lake Spruce heeft een houtvolume van 298 m³en staat bij Lake Quinault ten noorden van Aberdeen, Washington.

Planten.

Picea soorten verdragen meer schaduw dan Pinus soorten en minder dan Abies soorten.

Het zijn vlakwortelaars die hogere eisen stellen aan vruchtbaarheid en vochtigheid van de grond dan de Pinus soorten.

Neem in juni 7cm lang topstek van zacht hout, het mag een beetje houtig zijn. Trek het stek eraf en snij het ondereind bij. Geen groeistof. (Picea pungens ‘Globosa’ in augustus) stek ze in 2 delen gezeefde turfgrond met 1 deel scherp zand, aangieten, plastic erover heen en elke week even controleren op vochtigheid, droogte en schimmels. Laat het plastic er dan een paar uur af zodat het blad wat opdroogt en bedek het dan weer. De luchtvochtigheid is hoog genoeg als het plastic bedekt is met waterdruppeltjes, je kan de plant dan niet zien. De waterdruppeltjes houden ook ultraviolette stralen van de zon tegen, op droge plekken komt de zon er door en verbrandt het gewas. Je kan ook een halvarinebakje nemen, een paar cm. stekgrond erin, plastic eroverheen en vastbinden met een elastiekje Na enkele weken/maand is het stek geworteld, de plant begint dan te groeien, langzamerhand meer luchten en tenslotte het plastic eraf halen. Licht bemesten. In de winter vorstvrij houden.

Zaaien kan in april, zaad 2 dagen in nat zand voorweken, bedekken.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl