Fothergilla
Over Fothergilla
Dwergels, vorm, kruiden, soorten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt.
Uit J. Jacquin.
Dit geslacht bestaat uit struiken met tamelijke dikke en sterk vertakte twijgen, jonge twijgen zijn viltig of sterharig, 1-2m.
Bladen die boven het midden stomp getand zijn met 4-5 paar zijnerven en kort gesteeld. Bladverliezend. Het blad is min of meer stervormig behaard en dof groen, blad staat afwisselend geplaatst en is kort gesteeld. Het blad lijkt wel wat op die van de els of Hamamelis.
De bloemen zijn klein en zitten in opstaande katjes. Ze zijn zeer opvallend doordat ze uitsluitend uit witte meeldraden schijnen te bestaan, zonder bloemblaadjes en snel afvallende viltige schutbladen. Ze staan op het einde van de twijgen in eironde hoofdjes en bloeien in het voorjaar. Tweeslachtig, 15-24 meeldraden, helmdraden zijn ongelijk van lengte, helmhokjes zijn bijna even breed als lang, vruchtbeginsel is tweehokkig, 2 stijlen, vrucht is een tweehokkige doosvrucht die uit een enkelwandige vruchtwand bestaat en tweekleppig met een glanzende schaal.
In de zuidelijke Amerikaanse staten zijn er 2 of 3 soorten Fothergilla ‘s bekend.
Hamamelidaceae, toverhazelaarfamilie.
=Fothergilla gardenii, Mur. (A. Garden, Amerikaanse arts en botanicus in de tweede helft van de 18de eeuw.) (Fothergilla alnifolia, L.) (els-bladig) Bladstelen 7mm.
Heeft dofgroen en elsachtig blad van 4-8cm lang en 3-4.5cm breed dat aan de onderkant viltharig en blauw gekleurd is, eivormig met puntige top en de rand boven het midden gegolfd/getand. De herfstkleuren van de Fothergilla gardenii veranderen vrijwel elke dag. Samen met de Japanse azalea en de Japanse esdoorn vormt ze een goed team.
Het opvallende aan deze soort is de kleur. Ondanks zijn naakte bloemen, geeft het van afstand een opvallend witte tint. Dit wordt veroorzaakt door de grote hoeveelheid meeldraden die voor een opvallend effect zorgen. De roomwitte, 3cm lange aren geuren naar honing. Bloeit gelijk met de komst van het blad in april.
En net zoals haar zusje F. major groeit de dwergels maar langzaam en komt tot 1m hoog.
Uit Virginie tot Florida is beschreven in 1765.
Dwarf witchalder.
Naam, etymologie.
Fothergilla is vernoemd naar Dr. John Fothergill, 1712-1780. Een eminent en gefortuneerd Engelse geneesheer die in zijn geboorteland veel nieuwe planten introduceerde en vermeerderde. In de achttiende eeuw kweekte hij als n van de eersten van zijn tijd Amerikaanse planten op zijn landgoed te Stratford-le-Bow, Essex.
Dwergels, Engels dwarf alder, naar de vorm van het blad, American witch alder. Lampenpoetserstruik.
Fothergilla major, (Sims) Lodd. (groter) is synoniem met de grote Fothergilla uit het westen van North Carolina en noordoost Tennessee tot aan het noorden van Alabama. De realiteit doet echter afbreuk aan zijn pompeuze naam; de groei van de Fothergilla major is slechts langzaam. De naam ҭajorՍ duidt bij deze soort op de grootbladige typen.
Bladsteel is 7mm lang.
Het wat ruwe blad is 5-12cm lang en 4.5-7cm breed en leerachtig en matglanzend donkergroen, aan de onderkant blauwachtig, loopt brons rood uit en verkleurt in de herfst naar rood, breed ovaal met top kort toegespitst en meestal boven het midden grof gezaagd/getand.
Jonge twijgen zijn stevig en bruin viltig en sterharig.
Gelijk met het uitlopende blad verschijnen de witte geurende borstels in 4-8cm lange eindstandige en eivormige bloemaren.
Is bijzonder variabel in groei, bladvorm en bladgrootte, en vooral in herfstkleuren.
Kan tot twee meter komen in een piramidale vorm.
Geef het een beschutte standplaats.
Is beschreven in 1765.
Large witchalder.
Uit www.naturallandscapesnursery.com
Fothergilla monticola, Ashe. (berg bewonend) Bladeren zijn 6-12cm lang en bijna even breed, eerst aan beide zijden behaard en later boven kaal, donkergroen en van onderen helder groen, rond of ovaal en langs de nerven blijvend behaard, top is meestal afgerond, met prachtige herfstkleuren.
Een vrij brede struik met korte en stevige takken en rood/bruin, viltig behaarde jonge twijgen.
Bloeit gelijk met de komst van het blad met tot 6cm lange eindstandige bijna eivormige aren
Blijft wat lager dan voorgaande met dezelfde kleur blad aan boven- en onderkant.
Uit Virginie tot Carolina wordt 100-200cm hoog. Is beschreven in 1909.
Alabama witchalder wordt meestal onder F. major ingesloten.Planten.
Plant ze op elke voedzame, maar kalkarme grond in de zon en niet te natte grond.
De struiken worden niet gesnoeid, hoogstens verwijder je het te dicht staande hout.
Vermeerderen door afleggers, dit is na 2 jaar geworteld. Scheuren en ook door zaad.
Neem in juni 7cm lang topstek van zacht hout. Licht verwonden, dat is ongeveer zoals je met de nagel over het oog van de plant gaat. Gebruik ook gezond blad, zonder schimmeldelen. Bij zacht stek is groeipoeder niet nodig, anders 1% ibz groeistofpoeder. Planten in 3 delen gezeefde turfgrond met 1 deel zand, aangieten, plastic erover heen en elke week even controleren op vochtigheid, droogte, schimmels. Laat het plastic er dan een paar uur af zodat het blad wat opdroogt en bedek het dan weer. Na enkele weken is het stek geworteld, in de winter vorstvrij houden.
Zaad een jaar lang stratificeren en dan in maart/april zaaien bij 15 graden.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl