Apium
Over Apium
Selderij, eppe, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, planten, teelt.
Uit O. Thome, www.BioLib.de
Een geslacht van twee- en soms eenjarige kruiden.
15-20 soorten komen er in voor die verspreid zijn in Europa, Azi, Afrika en Z. Amerika.
Het zijn middelbare tot grote een, twee of meerjarige planten die in natte gronden groeien tot 1m.
Ze hebben verdeelde bladeren en kleine witte bloemen in schermen.
Apiaceae, schermbloemfamilie.
Apium graveolens, L. (sterk geurend)
Bladen glimmen en zijn gelobd of drievoudig gedeeld, de lagere bladen staan aan lange stengels.
De stengel is gevoord en vertakt Witte bloemen staan in eindstandige of okselstandige schermen in juni tot september.
Is herkenbaar aan zijn sterke geur.
De selderij is nauw verwant aan peterselie.
Een tweejarig kruid dat afkomstig is van de kusten van Europa, Afrika en Azië waar de cultuurvormen waarschijnlijk van zijn afgeleid. De selderij komt soms verwildert voor langs de slootkanten. Aan het zeestrand heeft de oervorm een donkergroen en sterk riekend blad en een vies doordringend ruikend en bitter scherp smakende wortel. Door cultuur is het knolachtig en zoet aromatisch geworden. De plant die als groente gekweekt wordt is een van de vele cultivars.
Het zaadje kiemt langzaam en groeit het liefst op vochtige en beschaduwde plaatsen. Het beste is om het zaad een paar dagen in nat zand laten voorkiemen. Van bleekselderij is er een type met groene bladstelen en met geelgroene bladstelen, het zogenaamde witte of zelf blekende type.
Snij of wortelselderij, Schnitt- of Wurzsellerie, Apium graveolens var. secalinum (rogge-achtig) lijkt het meest op peterselie en worden alleen de bladeren gebruikt. Knolselderij, Duitse Knollensellerie, Wurzelsellerie of Zeller -knolle, Apium graveolens var. rapaceum, (raapachtig) geeft en half ondergronds groeiende knol die een doorsnede van 20cm kan halen.
Naam, etymologie.
(a) (Dodonaeus) ‘In het Latijn is dit gewas Palustre Apium of, zo Gaza schrijft, Paludapium genoemd alsof men broek eppe zei, in de apotheken alleen Apium zonder enige toenaam’. Apium is afgeleid van apon: een Keltisch woord voor water, een waterplant. De afleiding is onzeker, men ziet er ook wel de Latijnse apex in: hoofd, omdat de antieke triomfators een krans van deze plant om het hoofd kregen. De naam van zoծ plant was bij Horatius en Plinius apion. Eventueel van apis: bijen, omdat die van de bloemen houden. Isidorus XVII.9.1: ‘Apium dictum, quod ex eo apex, id est caput antiquorum triumphantium coromabatur’. Waarschijnlijk is de afleiding hoofd fout, het moet spits of top betekenen. Het woord komt van Griekse apion: selderij.
Dodonaeus (b) ‘In het Grieks heet het Elaeoselinon of liever Eleioselinon’.
In de tijd van Dioscorides waren er drie planten die selinon genoemd werden.
De eerste is de hydroselinon: de selderij: Apium graveolens, die ook bekend was als heleioselinon of moeras-selinon, zie Franse achte des marais, Engelse marsh parsley.
De tweede was de hipposelinon: Apium macedonicum, die was in de middeleeuwen bekend als de grote eppe. (Smyrnium olusatrum) Peterselie was bekend als oreoselinon: berg-selinon of petro-selinon, petra: is steen of rots omdat het kruid vaak aangetroffen werd tussen de rotskusten van de M. Zee en Peucedanum oreoselinon.
Dodonaeus; ‘In onze taal heet het gewoonlijk eppe en in het Hoogduits Epffich, in het Spaans en Italiaans apio, in het Frans de lաche. Het heeft noch meer andere namen die men onder de bastaardnamen vindt als Pedinon, Hydroselinon agrion en Apium rusticum. Dan de naam Hydroselinum of Aquatile Apium, dat is watereppe, wordt in deze Duitse landen aan een ander kruid meegedeeld wat anders Sium heet.
Deze eppe is in het Waalse land soms de lաppe genoemd, in Frankrijk ook wel api en persil des marez, in Spanje perixil de agua, (welke namen de echte watereppe en de water hanenvoet ook mee gedeeld worden.) Hier te lande boer eppe of boeren eppe, in Italië ook soms apio palustre, apio acquatico en van andere Eleoselinum of Elioselinum in het Latijn.’
Apium kwam als cultuurplant in de vroege middeleeuwen uit de Italiaanse naam accio en appio en als appio in Frans aan, Engels ache en werd Ache in Duitsland. De naam verbasterde van apium: eigenlijk een plant die door de bij (apis) bij voorkeur bezocht wordt tot het midden-Nederlands eppe in 1253, midden-Noord Duits Eppe en oud-Hoogduits epfi(ch) tot Eppich, ook Aepdich, Aeppigmark, Appich, Epche of Ephe, Eppe of Eppich, Epte. Bij Bock zie je dat de naam eppe vergeleken wordt met de eppich of klimop.
Dodonaeus (d) ‘In Engeland heet het smallage en marsche’.
Engelse smalledge of smallage komt van small: klein, en ache: selderij, van oud- en modern Frans ache, dat van Latijn apia, van apium, en dat van Grieks apion.
(d) Waar het in boven Italië selar of seler werd en in Venetië seleno. De oudste Duitse namen waren in Noord-Duitsland, Selering, Selino, Sellerie, Sillerie, Zella, Zellerer of Zellerich, Zwitsers Sellere, Zallerech. De naam selleri of selderij, Duitse Sellerie en Engelse celery stamt uit het Franse celeri uit de 17de eeuw, celeri d’talica, dit van Italiaans selleri (sedano, seleno) dat meervoud is van sellero en een woord is dat gebruikt wordt op de Po vlakte, dat weer afkomstig is uit het Latijnse selinum en dit weer van een Griekse naam voor de plant namelijk selinon, een woord dat onder andere verschijnt bij Dioscorides.
Dodonaeus (e) ‘Soms heet joffrouw-merck’.
Duits Merk, Mark, Merck, Mergel, Merrich en Mirek, Engelse marche. Jonkfrou merck. Lobel: ‘De zwangere vrouwen en jonge kinderen moeten zich wachten van juffrouwmerk te gebruiken want ze laat de vrouwen van kind misvallen en laat de kinderen vallende ziekte krijgen zoals dikwijls ondervonden is geweest’, dus juffrouwen merk of let op.
Van eppe, Eibisch, Epheu en Eppich zijn er gelijk klinkende namen, zie Althaea en mogelijk is eppe van de oude naam van Hedera afgeleid.
(f) Van Krautsellerie of englischer Sellerie werd de gebleekte stengel rauw gegeten.
(g) De bolvormende, var. rapaceum, Engelse turnip rooted celery en Duitse Knollsellerie, var. dulce (zoet) is een selderij waarvan de bladstelen gegeten worden, bleekselderij en snijselderij is var. secalinum..
Gebruik.
Het gebruik was vroeger zo. (562,164, 141) ‘In de spijs wordt dit gewas niet gebruikt en men houdt het niet geschikt om er sausen van te maken of de spijzen enige smaak te geven, dan in de medicijnen is het tot vele gebreken is het nuttig.
Het sap van juffrouwmerk is tot vele en verschillende dingen nuttig want het zuivert, veegt af, opent en maakt alle dikke of slijmerige vochtigheden dun, ontsluit de verstoppingen, laat de plas rijzen en gemakkelijk voortkomen.
Het sap van eppe met gerstewater en wat honig van rozen vermengt reinigt en geneest allerhande zeren en zweren van de mond, amandelen en keel als men de mondt daarmee wast en de keel er mee spoelt of gorgelt. Hetzelfde met honig vermengt is ook zeer nuttig en bekwaam om alle uitwendige zeren en vervuilde wonden te zuiveren en te genezen. Juffrouwmerk is goed voor builen, slagen of stoten en gestold of geronnen bloed, van wat voor slag dat het is. Zelfs het is ook goed tegen de ontstoken en bezeerde kanker, want al is het zo dat die ze niet volkomen genezen kan, nochtans weerstaat het de verrotting en bederven van de naaste delen van het lichaam en daardoor neemt het de stank weg en belet de voortgang er van. Olie van eppe is zeer gebruikelijk tegen verschillende gebreken, maar vooral voor de ruwheid binnen de keel.
De zwangere vrouwen en jonge kinderen moeten zich wachten van juffrouwmerk te gebruiken want ze laat de vrouwen van kind misvallen en laat de kinderen vallende ziekte krijgen zoals dikwijls ondervonden is geweest, hoewel dat Galenus in het genezen van de vallende ziekte de wortels van die met de peterseliewortels gebruikt.
De bladeren rauw gekauwd verwekken de maandstonden van de vrouwen.
Eppe sterkt en maakt een geneigdheid tot de vallende ziekte, daarom zegt Galenus dat vrouwen die kinderen dragen dit moeten vermijden want het ontbindt de stof waar de vrucht in het lichaam mee gebonden is. Het maakt in de vrucht blaren en schurft. Diegene die hun kinderen zogen zullen moeten afwachten of hun kind de vallende ziekte krijgt of gek wordt, want het ontbindt hun materie en jaagt die opwaarts, omdat de gangen van de kinderen nauw zijn daarom zijn ze bevattelijk om de vallende ziekte te krijgen.’
Van knolselderij kan het best de zijknollen verwijderd worden om zo een grotere knol te verkrijgen. De knol kan met suiker ingemaakt worden en levert, met witte wijn, een op ananasbowl gelijkende drank. Verder wordt het gebruikt voor soepen, hutspot en sausen, het wordt gekookt als wel rauw gegeten. Het zaad dient als vogelvoer en als toekruid.
Bleekselderij wordt verkregen door uitgegroeide planten aan te aarden waardoor de stengels gebleekt worden en ze zo mals gehouden worden.
De zaden leveren een vluchtige olie die voor likeur, parfum en zeep gebruikt wordt en ook om voedingsmiddelen te kruiden. Een extract wordt wel voor medische doeleinden gebruikt, het bevat veel keukenzout en werkt gunstig op blaas- en nierziektes.
A. Magnus; ‘Het veertiende kruid is door de Chaldeeën Celayos genoemd, door de Grieken Melisopholos, door Engelse mensen smalage waarvan de kruidmeester Floridus vermelding maakt. Dit kruid groen verzameld en genomen het sap van de cipres boom of een jaar oud en in watergruwel gedaan maakt de watergruwel alsof het vol wormen is, maakt de drager vriendelijk en gracieus en overwint zijn tegenstanders. En als het voor genoemde kruid gebonden wordt op een ossen nek zal hij je volgen zover je wil gaan.’
Historie.
In Egyptische graven van de 20ste dynastie zijn kransen gevonden van wilde selderij, vermoedelijk van de gebleekte selderij waardoor de bittere smaak minder werd. Het groeit er ook in het wild. Homerus kende het kruid. In Homerus Iliad grazen de paarden van Myrmidons op wilde selderij dat in de moerassen van Troje groeide en in de Odyssee is er een verwijzing van weiden van viool en wilde selderij rondom de grot van Calypso.
De plant was echter met de dood verbonden en werd beschouwd als een rampzalig voorteken. Selderij zou ontsproten zijn uit het bloed van Kadmilos, vader van de Cabers die vereerd werden in Samothrace, Lemnos en Thebe. Bij de Grieken werd de plant, net als het viooltje, veel op de graven geplant en doden placht men ermee te bestrooien. Het was een aan de goden van de onderwereld geheiligde plant van treur en tranen. Daarbij kwam ook nog dat de plant bij de Grieken op die wegen aangetroffen werden die bij hen voor haat en ongeluk stonden. Plutarchus verhaalt dat eens Timoleons soldaten tegen de Carthagers de moed verloren toen ze onderweg een groot aantal van deze planten tegenkwamen. De specerijachtige geur en donkere bladeren moedigde de associatie met de dood aan. In het oude Griekenland werden selderijkransen voor de doden gemaakt en kransen van de winnaars van de Istmische spelen waren eerst van selderij voor ze vervangen werden door kronen van den. Volgens Plinius (Natural History XIX.46) werd in Archaia de selderijguirlande gedragen door de winnaars van de heilige wedstrijd te Nemea.
Bosjes selderij werden bij de Romeinen op de lijken gelegd. Bij het dodenmaal was selderij een overheersend kruid. Van een op stervend liggend iemand zei men dan ook ‘Apio indiget’, Gij heeft selderij nodig.’
De Romeinen en Grieken kweekten het vanwege de geneeskrachtige eigenschappen. De Romeinen kweekten ook de tamme uit de wilde selderij of boereneppe. Plinius en Dioscorides maakten als eersten onderscheid tussen de gekweekte en wilde selderij.
Na de middeleeuwen is het pas in cultuur genomen in Europa, in Frankrijk. Eerst als een delicatesse voor de welgestelde en zelfs nog in het begin van deze eeuw werd het kruid alleen gebruikt door de welgestelde, later werd het meer gekweekt en was voor iedereen te verkrijgen.
Omstreeks 1600 werd melding gemaakt van drie cultuurvormen, bleek-, knol- en snijselderij.
De knolselderij, Apium graveolens var. rapaceum, DC. werd door Fuchs vermeld in 1542. In 1592 publiceerde G. Battista della Porta over een nieuw soort selderij die in Apulië groeide. Deze vormde een bol ter grootte van een mensenhoofd met een aangename geur en goede smaak. Mogelijk is hiernaar de knolselderij afkomstig uit Italië. Vormt een bruine en wat knoestige knol.
Is niet vorstbestendig dus rooien voor de winter en inkuilen in een wat lichte plaats, ze groeien dan weer wat zodat je ze de hele winter kan gebruiken.
Zaai de selderij in maart op warmte, verspenen in een potje en planten na half mei.
Uit O. Thome.
Apium inundatum Rchb. (overstroomd) is een overblijvende waterplant van 15-60cm hoog
Heeft een zwevende of in de modder kruipende stengel die op de knopen wortelt.
De ondergedoken bladeren zijn dubbel- tot driedubbel geveerd met haarfijne slippen, de boven het water uitstekende bladeren hebben en wigvormige voet en zijn geveerd met vaak drielobbige blaadjes.
De bladsteel is hol.
Bloeit van juni tot augustus met witte, 2 mm grote bloemen die in een kort gesteelde, tweestralig en soms vierstralig scherm zitten.
De 2,5-3mm lange, elliptische vrucht is een tweedelige splitvrucht en heeft vrij brede, uitstekende ribben.
Komt voor in ondiep, matig voedselarm water in West-Europa en Marokko.
Naam, etymologie.
Ondergedoken moerasscherm, Duits Flutender Sellerie, Untergetauchter Scheiberich, Engels lesser marshwort, Frans ache inonde.
Uit W. Woodville.
Apium nodiflorum, (L) Lag. (in knop bloeiend) is de grote moerasscherm, een waterplant. Kan dat daarom de hydroselinon zijn? De plant wordt 30 - 100 cm hoog en heeft een aan de voet kruipende en op de knopen wortelende stengel. De stengel is fijn gegroefd. De bladeren zijn enkel, oneven geveerd. De 1,5 - 6 cm lange deelblaadjes zijn eirond tot eirond-lancetvormig en hebben een gekartelde of gezaagde rand. Witte tot groenachtige witte bloemen van juni tot in september die in kort gesteelde of zittende schermen zitten met 3 - 15 schermstralen.
De 2 - 2,5 mm lange vrucht is een tweedelig splitvrucht met eenzadig deelvruchtje.
Komt uit Eurazië en N. Afrika in beken, sloten met kalkrijk water
Naam, etymologie.
Groot moerasscherm, Duits Knotenbltige Sellerie, Sumpfschirm, kleiner Wassermerk of Wassermorellen, zie Daucus, Frans ache faux-cresson of ache nodiflore, Engels European marshwort of fool’s watercress.
Uit flora Danica, Christian Oeder.
Apium repens Lag. (kruipend) (Helosciadium repens) overblijvende plant met dunne kruipende stengels die op de knopen wortelen.
Wordt 10-30cm hoog.
Gezaagd of gelobde bladeren van de 3-10 blaadjes zijn eirond tot rondachtig en 20-10mm lang.
Witte bloempjes in juni tot oktober in schermen.
Groeit langs vochtige plaatsen, beken en natte weilanden in Europa en west Afrika.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl