Varens

Over Varens

Kenmerken, groeit, zaad, herkennen, naam, etymologie, sagen, duivelse varenzaad, gevaarlijke Sint Johannesnacht, bijgeloof,

Pteropsida, Monilophyta.

Varens komen in enorme hoeveelheden op de aarde voor en maken een groot deel van de plantensoorten op de aarde uit, bijna een derde.

Ze zijn in een 150-200 geslachten verenigd met meer dan 10 - 12 000 vermelde soorten, waarvan 75% tot de tropen behoort. Ook de grootte, schoonheid en veelsoortigheid van vormen staat in de tropenlanden bovenaan. Hier verschijnen in de vochtige bergwouden de palmachtige boomvarens, die onvertakt vaak vele meters hoog worden en door bladnerven en adventiefknoppen bedekte stammen bezitten en aan de doorgroeiende top een bos flinke bladeren dragen, ook zijn daar kruidachtige en epifyten. In de gematigde en koudere zones komen alleen varens voor met een onderaardse en wortelstokachtige stam. Ook hier leven ze overwegend in donkere vochtige plaatsen, vooral op bergen of bedekte muren.

Vergelijkingswijze worden er maar weinig soorten gevonden in open en dun beboste plaatsen, zulke districten worden vaak bedekt door een van de meest overvloedige en meest voorkomende van alle varens, Pteridium aquilinum, die grote delen van de aardoppervlakte bedekt.

Varens zijn een van de wijdst verspreide families en worden in grotere of minder grote aantallen gevonden in alle klimaten tussen de meest noordelijke en zuidelijke limieten van de vegetatie en tot op grote hoogtes in de tropen.

De meesten zijn langlevend en groeien maar langzaam.

Hun hoogtepunt hadden ook zij in het Carboontijdperk waar een 300 soorten zijn gevonden, in het Perm een 130, de Juraformatie had er 200, het Krijt 60 en in het Tertiair waren er een 120. In het Canadese Devon zijn resten gevonden van Archaeopteris, Cyclopteris en Nephropteris.

Varens behoren tot de oudste landplanten van de wereld en geven, net als paddenstoelen en wolfsklauwen, geen zaden, maar sporen. Interessant is evenwel dat een soort van Ophioglossum het hoogste chromosomengetal voor een levend wezen heeft, nl. 2N-1260 C.

Vele varens kunnen vermeerderd worden door de uitlopers of door knolachtige knoppen. Bij sommigen hangen de bladeren over en wortelen die daar op de plaats waar het gunstig voor ze is. Dit zien we bijvoorbeeld met het wandelende blad, walking leaf, Camptosorus.

De meeste varens houden van een vochtige omgeving en schaduw en groeien dan ook voornamelijk in bossen, sommigen op oude vochtige muren of tussen het gras en in rietlanden.

Gebruik.

Naar hun vele voorkomen is het gebruik maar matig geweest. Van sommigen werd het loof wel gebruikt om de matrassen op te vullen, als onderlaag voor stalvee en zou het koolwitje uit de kool houden. Op graanzolders gelegd zou het de muizen van het graan houden.

Een enkele varen werd wel gegeten als Pteris esculenta, (eetbaar) die nu als kamerplant wordt gekweekt, de Diplazium esculentum, (eetbaar)en hier te lande de eikvaren of engelenzoet, Polypodium.

Culpeper meldt de varen onder bescherming van Mercurius en dat de wortels van beide soorten, manlijke en vrouwelijke, gegeten werden en dat gelijk de wormen vermoordden in het lichaam. Dit was gevaarlijk voor zwangere vrouwen omdat het abortus veroorzaakte. Ook dat varens gebrand werden en de rook verdreef luizen, serpenten en andere duistere creaturen die in de nachtelijke uren problemen veroorzaken als de mensen in hun bed liggen met hun gezichten onbedekt.

Sommige soorten, meest van Davallia ‘s, werden gedroogd en als varenballen aangeboden. Ze groeien in vochtige wouden van Japan in Kiso en Fukushima. Ze worden gedompeld in water en in allerlei vormen gekweekt en aan de zolder opgehangen.

Blad.

Varens zijn planten die stengels en bladen bezitten, die kunnen eenvoudig of veel verdeeld zijn. In ongevouwen toestand zijn ze spiraalvormig opgerold en kunnen zich zeer mooi ontplooien. Het varenblad zien we dan ook in de bisschopsstaf, crozier, die het jonge blad van de koningsvaren als voorbeeld heeft gehad. Symbool van oprechtheid.

De bladen variëren in vorm en grootte van enkele cm tot bladen van 5m of meer in lengte. De meeste bladen bezitten een vertakt nervenstelsel. Het is de varen wiens fijne herhaaldelijk gedeeld loof zich schermvormig uitspreidt en zich door een bevallige sierlijkheid vertoont, door het lichtste tochtje in trilling geraakt waarmee het onze geest beroert. Vanwege de vorm en de nervatuur van de bladeren werden de varens lange tijd niet alleen met andere varens, maar ook met heel andere planten als de wijnruit over een kam geschoren. Sommigen, als de maanvaren, werden wel met kruis- en vlinderbloemigen verenigd, dit vanwege de maanvormige vruchtjes. Er zijn ook varenbladen bij die gewoon in de lengte doorgroeien.

Sporen.

Van diverse delen van de onderkant of zijkanten worden trossen of strepen sporenzakjes geproduceerd. De zakjes bezitten een membraan en zijn voorzien van een elastische ring, dit is de geringde varenfamilie. Of ze bezitten hoornachtige zakjes, dit zijn de ringloze varens.

De sporen kiemen niet als ze rijp zijn, maar groeien gewoon door wanneer ze zich onder gunstige omstandigheden bevinden. Ze worden gaandeweg groter en krijgen zelfs een groene kleur. Aan de onderkant van die lichaampjes komen dan organen tevoorschijn, die hetzelfde blijken te zijn als stamper en stuifmeel bij bloeiende planten. Uit de sporen komen kleine groene lapjes tevoorschijn, voorkiemen, die plat op de aarde of mos liggen. Soms zijn ze niet groter dan een speldenknop en bij een ander zo groot als een kwartje. Soms zijn ze rond en bochtig, dan weer langwerpig en meestal wat hartvormig. Tussen de wortelharen van de voorkiem komen aan de onderkant platte schijfjes. Die zijn tweeërlei, heel kleine ronde knopjes, antheridium, en een eindje daar vandaan, bij de voorkant van de voorkiem, een andere die meer op korthalzige flessen lijken. Zo’n mondje springt dan open waar dan een soort stuifmeel uitkomt, spermatozoïden. Die openen zich waaruit iets komt dat op een soort slangetje lijkt. Dat verbazend dunne draadje beweegt zich door middel van enige haren die op verschillende plaatsen uitsteken, vrij snel voorwaarts. Het kronkelt door het vocht voorwaarts en gaat rechtuit naar het knobbeltje van de andere soort, de flesvormige, archegonium. Het slangetje komt bij de fles en beweegt zich zwemmend naar de opening aan de bovenkant en verdwijnt er in. Zo komen er meerdere slangetjes aan. Die stuiten tegen de donkere balletjes onder in de fles. Dan wordt het weer rustig. Vervolgens begint het bolletje te zwellen, het wordt een gevulde blaas, het zaad is gevormd. Nog even en het vlies scheurt en onderaan komt een worteltje tevoorschijn, bovenaan verschijnt een krom gebogen blaadje, de nieuwe varen is geboren. De kruising vindt plaats in het prothallium, het seksorgaan. De ronde bolletjes zijn al lang vergaan en de voorkiem verdwijnt.

Ze hybridiseren gemakkelijk. Ze worden niet met de hand bestoven maar door toevallige menging met prothallia van verwante soorten.

Die sporen zijn de voortplantingsorganen. Dat werd pas ontdekt in 1847 door graaf Suminski. Omdat het bloeien voor ons oog op onzichtbare wijze verliep bestempelde men de varens onder de algemene naam van bedekt bloeiende planten of cryptogrammen. Kryptos is verbergen en gamos: huwelijk.

Het huwelijk wordt gesloten diep verborgen tussen het mos en de bedauwde aarde in de tijd van de grootste vochtigheid. Pas uit de vrucht van dit verbond groeit de machtige poëtische waaier omhoog die als varen gekend wordt.

Dodonaeus schrijft dat het varenblad, ‘Dan achter op de rug met vuile stipkens als bijster dun stof besproeid (is); welk stof ten onrecht door sommige voor het zaad van dit gewas aangezien en gehouden is geweest.’ In zijn tijd was varenzaad nog duister.

Heksenwerk.

Fijn geveerd blad dat in woest kreupelhout en duistere bossen groeit, een mysterieus bruin poeder aan de onderkant en een bijzondere wortelstok, dat moet wat bijzonders zijn, daar is wat mee aan de hand, iets toverachtigs?

Men hoort Vergilius nog zeggen: ‘Hic nihil nisis carmina desuni’. ‘Eer ontbreekt mij niets meer dan dat ik ook toveren en bezweren kan.’ Er is geen kruid waarmee meer heksenwerk en duivelskunsten mee bedreven zijn dan met de bescheiden varen. Alleen varens waren in staat om zulke mysterieuze dingen te laten verschijnen. Dat zaad was dan ook alleen maar bruikbaar na betovering en maakte degene die het droeg onzichtbaar en bracht hem geluk, ook in het spel. Zie Henry IV: ‘She will, she will; justice hath liwuored her. We steal as in castle, cock-sure; we have the receipt of fern seed, we walk invisible.’

In Steiermark schijnt men minder bezwaarlijk de almachtige eigenaar van varenzaad te kunnen worden. Geloofwaardige klerken hebben opgetekend dat men slechts te vasten heeft in de nachten van Kerstmis, Oudejaar en Driekoningen. Wel krijgt men in de laatste duivelse aanvechtingen, maar probaat is het zich opstellen in een tovercirkel met in de hand een soort kruis dat gemaakt is van het hout van de lijsterbes die op St. Jan nog bloeide. Het zaad kan men dan opvangen in negen kelkdoeken die gedurende de mis over de kelk op het altaar worden gelegd. Is het echter eenmaal op de grond gevallen, dan is het verdwenen.

De grootste verwondering had de plant omdat zo’n schoon en deftig kruid geen bloemen en vruchten schenkt en zich toch altijd fris en krachtig ontwikkelt.

Varens geven geen zaden. Omdat men ze nooit zag bloeien en doordat ze in donkere bossen groeien, moesten ze wel duivelse krachten bezitten. Dat zaad is vooral met St. Jan rijp.

Varens zouden het werk van de duivel zijn. Deze zaden kan men alleen verkrijgen als men het kruid bezweert en de duivel daarover aanroept. Dan zweet het een gomhars uit dat gelijk hard en een zwart zaad wordt.

Brunfels; ‘Van misbruiken der varen zaden.

Hier moet ik met Vergilius zeggen ‘Hic nihil nisi carmina desunt,’ hier mangelt mij niets dan dat ik niet ook toveren en de duivel bezweren kan. Ik weet goed dat veel een oog op dit kruid slaan en hopen ik zal wat daarvan wat zeggen. Geen kruid is er daar meer heksenwerk en duivels gespenst mee gedreven wordt. Ik moet hier met geweld me laten bepraten hoe dit kruid een zaad draagt welke het op Sint Johannes nacht werpt en alle die daarvan geschreven hebben geen zaden gedenken. En deze zaden worden ook niet iedereen tot deel, maar moet men tevoren dat kruid bezweren en de duivel daarover aanroepen en alsdan zo zweet het zoals een gom druppeltjes welke gelijk op stond hard wordt en tot een zwart zaad welke mij ook van ettelijke is aangetoond geworden. Mag waar zijn. Mag ook wel een duivels gespenst zijn. En mag steeds zulke zaden niet gedijen (zoals ze zeggen) dan alleen op St. Johannes nacht en ook niet dan met voorgegane conjugatie, doch de ene anders dan de andere. Dan hier hoor ik dat ook de ene niet gebruikt handgebaren zoals de andere. Hou het voor zuiver goochelwerk. Dan is het een natuurlijk ding met deze zaden, waarom behoeft het zulke conjugatie en de duivel daarover aan te roepen of ook daarvan te verdrijven, zo zal de natuur zijn werkingen zelf doen zonder beweren en ongezegend. Is het dan geen natuurlijk ding dan is het zeker een gespenst en bedrog. Boven dat hoe komt het dat men het alleen op St. Johannes nacht moet verzamelen en niet op een andere dag ervoor of na? Wat heeft St. Johannes daarmee te doen? Zo moeten wij Christenen gegoocheld hebben en dat werk der natuur veranderen en onze superstitie en bijgeloof daaronder mengen, het geldt anders niet. Ik wil hier niet verworpen hebben die Magiam naturalem die ook Picus Mirandulanus groot achtte en veel heerlijke filosofen bij de Grieken, Romeinen en Hebreeën geweten hebben zoals Plinius aan vele oorden verdekt aantoont, echter die hier de kunst niet leert. Is echter veel een ander ding geweest dan onze goochelaars goochelen en geven wat een ding de natuur toe dat zo gauw de duivel gedaan heeft of een gespenst is. Josephus spreekt dat ook Mozes met de magia naturali wat geweten heeft. Is niet zo erg te zweren zoals ettelijke zich laatst daartegenover stellen en praten omdat Stephanus zelf hen de getuigenis geeft in het boek der Apostelen geschiedt dat hij is geleerd en ervaren geweest in alle kunst der Egyptenaren hoe dan toen zulke kunst op zijn hoogst in zwang was.

Ik heb voor meer gezegd wanneer we de geheimen der natuurlijke dingen wisten en zo hoog diezelfde te ervaren en te verkondigen gezind waren zoals op andere aardigheden nadat dan ons dan ook God de almachtige op deze wereld gezet heeft dat we zijn werk zullen waar nemen en door datzelfde hem leren herkennen en eren dan zullen we nog heden de dagen niet minder wonderwerk bewerken dan de ouden. Zulks heb ik hier moeten aantonen van de varen daarmee ik niet geheel niets daarvan zei. Er zullen echter de varen bezweerders mogelijk over me vertoornen, daar ligt niet veel aan.

Wat nu de woudvaren voor kracht heeft en namelijk de zaden daarvan is een geheim der bezweerders, ze zeggen het ook niemand. Dan het is zo’n kostelijk en over kostelijk ding om de zaden dat men wonderen daarmee bewerkt. Ik heb echter noch geen gezien die rijk daarmee is geworden of een enkel wonder daarmee bewerkt heeft.’

Symbool van betovering, fascination.

St. Johannesnacht.

(411, 349)) Zo is er veel bijgeloof over de varens ontstaan. Men dacht dat de zaden alleen bij de hoogste zonnestand op een geheimzinnige wijze ontstonden en dat die zaden alleen door ingewijden, met toepassing van zekere spreuken, in de St. Johannesnacht, 24 juni, met de klokslag van 12 uur verzameld kon worden.

Waarom moet het varenzaad op de St. Jansnacht verzameld worden? Omdat de varen ontstond in de kerker, uit het bloed van de onthoofde Johannes de Doper en sindsdien bloeit ze enkel op de St. Jansnacht en strooit dan zijn mysterieuze zaden rond. Daarom.

Behalve in de Johannesnacht kunnen ze ook bloeien in de kerstnacht tussen 11-12 uur. Ze bloeien dan in sneltreinvaart, krijgen knoppen die zich binnen enkele tellen tot donkerrode bloemen ontvouwen, met middernacht zijn die op zijn mooist en dan stralen ze een fel merkwaardig licht uit dat de hele omgeving in gloed zet. Op dat precieze moment plukt een demon de bloem van de stengel.

Hoe verkrijg je nu het zaad? Dit doe je bij een kruisweg waarover reeds lijken naar het kerkhof gedragen zijn. Zo verschijnen daar dan vele geesten van afgestorvenen, bekenden en onbekenden die de vermetele aanmanen toch van zijn voornemen af te zien. Huilend, gierend, fluitend, sissend, jagen ze de vermetele op de vlucht. Wie de bloem wil beschermen moet in het bos zijn voor middernacht en zichzelf opstellen naast de varen en er een cirkel omheen trekken. Als de boze nadert en met een geluid die op die van een verliefde of ouder lijkt, geef er geen aandacht aan en draai je hoofd niet om, doe je dit wel dan blijf je zo de rest van je leven. De elfen, aangevoerd door hun koningin en de boze horde en geleid door hun leider satan, komen in slagorde op je af in die mysterieuze tijd om het onzichtbaar makende zaad te bezitten. Een tik op het hoofd is de eerste waarschuwing en als je blijft staan, dan word je bij de oren achterover getrokken, sta je dan weer op, dan word je als een tol rondgedraaid en aan de haren opgetrokken waarbij ijskoude kogels je in het gezicht vliegen.

Na het bloeien groeien er kogelvormige fonkelend gouden zaden uit die gelijk op de aarde vallen en in de diepte verdwijnen. Ze slaan met zo’n kracht neer dat niemand ze kan opvangen. Zelfs als je er een ijzeren pan eronder zet zal je het doel niet bereiken. De ijzeren bodem wordt door de neervallende kogels doorboord.

Er is toch 1 middel om ze te verkrijgen. Als je een diepzwart bokkenvel neemt en die onder zoծ struik plaatst en dan op een kruising ontkleed de tijd afwacht tot de tijd der rijping daar is, dan heb je een kans. Denk wel om de geesten en duistere gestalten die ook op pad zijn zodat het zeer moeilijk is om je lijf en leden voor de dood te bewaren.

Er is nog een middel om dat zaad te verkrijgen. Neem een mes waarmee op Paasdag een brood is gesneden. Trek met dat mes in die nacht een wijde kring op de aarde rond een hoge varenplant waarvan geen enkel blaadje is geschonden. Kleed je helemaal uit en ga binnen die kring op je knieën liggen, je gelaat naar de aarde gebogen en de ogen gesloten. Blijf daar zo ook als het middernacht slaat, de boze giert aller ijselijk om je heen huilt, het is een teken van machteloze woede want de boze kan de kring niet overschrijden. Met het slaan van twaalf begint de varen te bloeien en schittert dan een ogenblik in helder blauw, dat duurt maar even. Direct rijpt het zaad en dan volgt het moeilijkste. Met de laatste slag slaat het zaad met zo’n geweld tegen de grond dat het er diep in dringt en omdat het zo fijn is als meel zal je het niet vinden. Hou je nu een beker en schotel, die ook op de Paasnacht gediend hebben, onder de vrucht juist met het vallen van het zaad, kan je het opvangen. Het dringt soms door de beker heen maar blijft op de schotel liggen. Onmiddellijk moet je het met een zuiver witte doek bedekken onder het uitspreken van drie geheimzinnige woorden die alleen ingewijden kennen. Dan trek je op het doek met houtskool de letters H V T Y zonder dat je hand mag beven van angst bij het verschrikkelijk gehuil van de nachtgeesten. Dan kan je opstaan en de streek verlaten, want de letters bannen de boze geesten. Je hoort ze nog in de verte huilen als wolven, of gieren of gillen als uilen en vleermuizen. Daarmee heeft het varenzaad ook zijn kracht gekregen om schatten te vinden, ziekten te genezen, bange dromen te verdrijven en onzichtbaar te maken.

Dat zaad was dan ook alleen maar bruikbaar na betovering en maakte degene die het droeg onzichtbaar en bracht hem geluk, ook in het spel en hij was rijker dan koningen. Het had de wonderbaarlijke kracht helderziende te maken, ;de helm op te zette,’լ zoals men zei. Als je varenzaad in de ogen wreef kon je in de harten lezen. Wens je een beeldschone en rijke bruid, dan wordt ze de jouwe, al is het een koningsdochter. Ze zouden huizen waar ze groeiden, beschermen tegen onweer en blikseminslag. Met varenkruid beschutten we ons tegen demonen, als ze door beelden die onze vijanden tot vloek over ons maken, macht over ons hebben. In de middeleeuwen heette dit kostbare toverzaad in Duitsland Wunschelsame (zoveel als wenszaad) omdat het al de wensen van wie het bij zich droeg, vervulde. Je ziet de schatten der aarde in een donker blauw licht alsof de aarde van glas was. In the Squire' s Tale vertelt Chaucer (1387) wonderlijke verhalen over bijzondere dingen:

‘Thus seyn the people, and drawen hem apart

But nathelees somme seyden that it was

Wonder to make of fern-asshen glas.' Dit wel van Dryopteris filix-mas. Het as werd tot glas gemaakt, midden-Hoogduits Glasachenwurz, Glaseschenkrut.

Wie op de St. Jansnacht, ondanks de nijdige waakzaamheid van de kwade geesten, varenzaad kan bemachtigen en zorgvuldig verbrandt, kan de as als een wonderbare toverspiegel gebruiken. Hij kan erin zien welk lot zijn vrienden boven het hoofd hangt en als het hen goed gaat verandert de as in een mooie bloem, zijn ze gestorven of gaat het hen slecht dan blijft de as koud en levenloos.

Stamp wat varenzaden, het mag ontkiemd zijn, en meng dit met water en draag dat bij je en diegene die van je houdt zal altijd van je blijven houden.

Ook het blad werd onder bijzondere plechtigheden in die nacht gesneden, het had dan ook bijzondere krachten. Als langdurige droogte de oogst dreigde te vernielen, werden zulke varenbladen verbrand om wolken op te roepen en de regen tot vallen te dwingen.

Dat slechte weer wordt vooral verhaald van de brack, de adelaarsvaren. Dit woord komt van Duits Brache, ongecultiveerde of braak liggen de gronden. Die velden waren vaak bedekt met deze varen die graag in de volle zon groeit en vaak in arme gronden. Vaak ontstonden die varens na een brand. Hieruit ontstond het verhaal dat het bij verbranden van het veld waar ze groeiden, regen zou veroorzaken. Er is zelfs nog een brief van Karel I, koning van Engeland. Daarin verbiedt de koning, die een reis naar Staffordshire wilde ondernemen, de boeren van de streek om varens te verbranden. Hij wilde zijn uitstapje niet bedorven zien worden door slecht weer.

H. Hildegard schrijft er ook niets over het wormgebruik, wel als volksgebruik dat de varen zo’n grote kracht heeft dat zelfs de duivel er voor weg gaat. Daar waar varens groeien beoefent de duivel zelden zijn helse kunsten en het huis waar het hangt is voor blikseminslag verzekerd. Ook de mens die het bij zich draagt en voor betovering geschut (multam virtutem in se tenet, et talem scilicet, quod diabolus ipsam fugit, et in illo loco, ubi crescit, diabolus illusiones suas raro exercet et domum et locum ubi est, diabolus devitat et abhoret et fulgera et tonitrua et grando ibi raro cadunt; sed erhominem, qui apud se portat, magica et incantationes daemonum, atque diabolica verba et alia fantasmata devitant; et si aliqua imago secundum aliquem paratur al alesionem et ad mortem illius et si tunc ille farn apud dicitur, ita quod inde laeditur et amens fit. Ook in het bed van de zwangere zal men de varen leggen en in de wieg van de pasgeborene zodat die voor de ranken van de duivel bewaard blijven. Bock schrijft dat de bladeren met vele ronde en zeer kleine druppels besprengd zijn en zo gauw die druppels zwart worden, wat rond Johannis gebeurt, verzamelen ettelijke oude vrouwen die en ik verzwijg wat ze ermee doen. Het zou niet in de oudheid gegroeid zijn. De oudste overleveringen die van hun bovennatuurlijke krachten spreekt is wel die van de Physica bij H. Hildegard. Daartegen hebben meest alle oude kruidboeken meestal kortere of langere verhalen over het bijgeloof. Brunfels zegt erover, ‘hier moet ik met Vergilius zeggen, hic nihil nisi carmina desunt, het deert me niet dat ik niet toveren en de duivel bezweren kan. Geen kruid waar meer heksenwerk en duivels gespens mee gedreven wordt. Ik moet me met geweld laten overreden hoe dit kruid sommige dragen, dat tussen St. Jan groeit, zoals Dioscorides, Plinius en allen ervan schrijven etc. Brunfels verhaalt dat het de kracht heeft en dat sommigen het gebruiken en vooral in het geheim de bezworene die het aan niemand zeggen want het is zo kostbaar dat ze er wonderen mee verrichten. Maar hij heeft er nog nooit een gezien die er rijk mee geworden is of er een wonder mee verwekt heeft. Zijn tijdgenoot Hiëronymus Bock was ook ontstoken door het bijgeloof van varenzaden. Maar hij blijft niet theoretisch maar gaar zelf enkele keren in de Johannesnacht in het woud om het geheim van het varenzaad te ervaren, ondanks dat hij toch wel enige kennis gehad zou hebben dat hij zou kunnen twijfelen aan deze sprookjes maar hij neemt telkens twee man mee, dat alleen schrijven dat de varens geen bloemen en zaden geven, toch heeft hij al 4 keer op St. Jansnacht het zaad bekeken en vond ‘s morgens voor de dag aanbrak zwarte, kleine zaden als maankop op doeken en toortsbladeren, maar dat hij in die handel geen zegen had, ook geen bezwering of karakters kon maken, zoals anderen, dat hij zonder bijgeloof de zaden nagegaan was en bevonden dat er onder de een meer dan onder de ander gevonden wordt en soms vergeefs. Als ik die zaden hebben wilde ben ik niet alleen gegaan maar heb er twee meegenomen in ‘s nachts in die omgeving een groot vuur gemaakt en ‘s nachts laten branden. Wie zulks nu onder gaat wat voor een geheim de natuur daarmee bedoelt, dat is voor mij verborgen. Honderd jaar later schijnt het varen bijgeloof verboden overtreden te hebben want de synode van Ferrara stelt in 1612 een verbod in om in de Johannesnacht de varen of zijn zaden te verzamelen (Prohibemus ac vetamus ne quis ea nocte, quae diem S. Johannis Baptistae nativitatis sacrum praeit, filices filumque semina coligat.

Een concreet gebruik over het gebruik van varenzaden verhaalt Philo (de naam van Barth. Anhorn) 'ik heb anno 1634 een jonge man gekend die zei dat hij van adel was maar slechte adellijke daden gedaan had. Namens Barthlome Kegel (geloof me dat was niet zijn echte, maar zijn aardse naam geweest die veel van zulke zaken gespeeld en opgezet heeft en als men hem direct bij een bestemde plaats neerzet hem daarna toch niet meer vinden kan en zijn naam niemand kent) Deze zogenaamde Barthlome Kegel had met een geweer een 100, ja wel 200 schreden diep in een dal geschoten zo vaak hij wou. Zijn kunst was, zoals hij die voor een paar voorname heren geopenbaard had dat in ieders zijn schot een varenkorrel onder het poeder gedaan had en die varenzaden waren met toverachtige woorden en ceremoniën in een zekere tijd om middernacht door de duivel bevorderd en ontvangen.

Ook in oude heksenprocessen speelt het varenzaad vaak een rol. Zo gaf in 1663 een zekere Philipp Berger in Ulm aan dat hij in een roes varenzaden gehaald had en niet om er rijk mee te worden en in het spel gelukkig te zijn, maar om zich fest zu machen, vast of hard te maken. Daarna heeft hij zeven maal varenzaden gehaald op een kruisweg bij een vlierstruik, de eerste keer in een kerstnacht, soms op goede vrijdag voor zonsopgang. De duivel heeft de zaden door negen doeken geslagen, op de eerste zijde lagen tien zwarte korrels die hij in duivelsnaam inslikken moest en was daarvan een jaar vast geweest (=bevrijd van alle aanvallen of aanslagen op zijn lichaam). Naar Scharnsteiner kriminalakten uit het jaar 1648 bekende een aanklager dat hij bij de varen onder Hersagen een onder zekere formule geplukt en daaronder enige Verbascum bladeren gelegd had. De volgende dag heeft hij er wat varenzaad van af gehaald. In Linz verkocht hij zeven korrels voor een rijksdaalder. Ze hadden de kracht om diegene die ze bij zich draagt dat hem op de reis niet gebeurt en dat zijn handel goed gaat. De zeer kleine zaden lopen als men ze op een papier legt alsof ze levend zijn als kwikzilver. Marzell zegt dat er zijn tijd nog een spreekwoord is voor iedereen die alles lukt, hij heeft varenzaad gehaald. Om een krachtig tovermiddel gingen in Steiermark die boerenmeiden moedernaakt in de nacht van 24 juni op een wegscheiding of kruisweg om daar de varenzaden of Formsauman te verzamelen. Ze geloven dat de varen maar een uur draagt voor middernacht bloeit en zaad geeft. De varenzaden, meent een Tiroler krijgt men het gemakkelijkst als er een komeet aan de hemel verschijnt, dan moet men ze onder de veren van een gans steken en die met was van een doodskaars verstoppen. Daarmee kan men rijk worden en altijd geluk hebben. Wil men dan in de kerstnacht de dieren horen praten dan moet je op het varenkruid gaan liggen dat op het land als stro gebruikt wordt en varenzaden bij je dragen zonder dat men het weet. In de Johannesnacht bloeit het ‘for’ verhaalt men in Mecklenburg tussen 12 en 1 uur draagt het knoppen en die breken nog voor het licht wordt open, wie in deze nacht reist en onopvallend de For aanraakt is zodat een zaadkorrel in de schoen valt kan zich onzichtbaar maken. Dit bijgeloof wordt door een sage verlicht die daarom van bijzondere betekenis is omdat ze precies in dezelfde vorm terugkeert zodat een algemeen uitgangspunt waarschijnlijk is. Hier wordt een samenvatting gegeven die zich in het midden van 1800 in de Mark verhaald werd. De onzichtbare boer. Alleen in de Johannesnacht tussen 11 en 12 uur bloeit het kruid ‘reenefarn’ (rainfarn Tanacetum vulgare dat hier met de varen verwisseld wordt) en wie deze bloemen bij zich draagt wordt daardoor voor de overige mensen onzichtbaar. Zo ging het ooit met een boer in de buurt van Brodewin in de regio Potsdam. Die ging namelijk in die tijd met zijn vrouw naar de stad om bier te halen en steeg, omdat het paard in het zand maar langzaam kon gaan, van de wagen om er een tijdje naast te lopen. Op eens bemerkte zijn vrouw dat hij verdwenen was, maar gelijk ziet ze dat de teugels vast gehouden worden als eerst ze roept hem en hij antwoordt haar geheel verwondert dat ze hem niet ziet omdat hij naast de wagen loopt. Maar ze zag hem niet ofschoon het in deze Johannesnacht zo licht was dat men een naald had kunnen vinden. Zo ging het verder tot de stad, ze sprak geregeld met hem en hij antwoordde ook bleef echter onzichtbaar. Toen ze nu de stad bereikt hadden hoorde de waard en al zijn huisgezin de boeren wel praten, maar ze zagen hem niet zodat de boer angstig werd omdat hij niet wist wat hij doen zou. Toen zei de waard tegen, wat een dapper man was, dat hij de schoenen uittrekken moest. Dat deed hij ook en terstond was hij zichtbaar, maar nu was op zijn beurt de waard verdwenen. Na een klein tijdje kwam die ook weer tevoorschijn en bracht de boer zijn schoen. Dat verdwijnen kwam, zoals de waard later verhaalde, daardoor gekomen omdat de boer tijdens zijn lopen met zijn voeten tegen de bloem van Rainfarren gekomen was en dat was in de schoen gevallen, daarom had de waard hem aangeraden om die uit te trekken en uit de schoenen schudde de waard de bloem eruit en bewaarde die tot zijn eigen gebruik. Vaak wordt die sage zo verhaalt dat het wonder gebeurt als een boer zijn weg gelopen vee zoekt. Vooral komt dit voor bij de Slavische volkeren. Bij de Litouwers wordt verhaald dat het Jono papartis in de Johannesnacht bloeit, men wint zijn bloemen als men in deze nacht brandende lichten om de varen zet en in de tijd tussen het licht en de varen met wijwater besprengt. Dan komen de ‘raumen; (gespens) en andere onheil naar de cirkel maar kunnen er niet over komen. De bloem maakt gelukkig en alwetend. Een man die in de Johannesnacht door het bos ging en in de bloeiende varen reeds vond daarna in een klomp goud.

Omdat de varenzaden goudachtig glanzen kan men daarmee goud vinden. Ze zijn in zekere zin een uitstraling van de zon, daarom moet het ook met de zonnewende gezocht worden, dus op Johannes of Kerstnacht. De oorsprong ligt in Slavische landen of waar de mensen gewoond hebben

De eigenschappen die H. Hildegard heeft beschreven komen nog in vele gebieden voor. In Erlau-Rochliz (Saksen) legt men op Johannisnacht frisse varenbossen in de zwijnenstal om de dieren voor rodeloop te behoeden. Met het Johanneshandje )svatojanska rucicka) of de wortelstok van de varen wiste men voor zonsopgang of drie dagen voor nieuwjaar in Bidschower Kreise het voer en rupsen eruit zodat het veel voor de boze vijand en voor betovering gevrijwaard was. In de Gironde zegt men dat het nuttig is om in huis een stengel van het Wurmfarns (fougere male) te hebben en in de Franse Comte behoedt de varen als een die de H. Communie ontvangen heeft het nuchter voor zonsopgang verzamelt, met wijwater besprengt en geweide zout bestrooit houdt het alle ziektes van het vee weg.

Sagen.

Eertijds dacht men dat, in middernacht van Walpurgisfeest, 1 mei, het water van alle bronnen en beken in wijn werd veranderd, maar alleen hij die varenbloemen droeg was in staat die wijn te scheppen en te drinken.

In Rothenburg leefde enige honderden jaren terug een wever die alleen op zaterdag werkte, de overige dagen speelde en zoop. Toch weefde hij op die ene dag meer dan de handigste wever in een hele week. Dat kwam omdat hij varenzaad bij zich droeg. Eens had deze wever een stuk van honderd el op een enkele dag klaargemaakt en zijn meesteres wilde het stuk dezelfde avond inleveren. Ze deed het in een linnen korf en ging heen. Haar weg voerde langs de kerk en toen zij hier voorbijging hoorde ze voor de Heilige Zegen bellen. Zij zette de korf neer, knielde en ontving ook de Heilige Zegen. Doch toen die was uitgedeeld en de vrouw met haar linnen verder wilde gaan zag zij, tot haar verbazing, dat het hele stuk opnieuw garen was geworden.

Tijdens het weiden van zijn vee kreeg een jonge herder wat zaad in zijn schoen. Nu verstond hij woord voor woord wat het vee al zo vertelde. Hij wilde dit aan zijn heer vertellen en omdat hij een ijdeltuit was trok hij nieuwe kleren, maar ook nieuwe schoenen aan. Maar daar was het bijzondere weg en hoorde niets en hij stond daar zoals vroeger.

Zo was er een officier in 1702 die graag het volkomen geluk wilde hebben. Hij verzamelde varenbladen en hun zaad, droeg de bladeren steeds bij zich en liet ze in zijn broek innaaien en nam allerhande proeven. Alleen had hij geen geluk in de vrouwenkamer en geen geluk in het spel, eigenlijk heeft hij in summa helemaal geen geluk gehad.

De Slovenen menen dat je met dit zaad op kerstnacht alle vee kan verstaan en zien wat erin het volgende jaar gaat gebeuren. De Slowaakse meisjes dragen wat muurruit bij zich zodat ze bij de jongens geliefd zijn. In een bruidsboeket vlecht men dan ook altijd wat varens bij. Ook de bruidegom geeft men in een corsage wat blaadjes.

Zo gebeurde het eens dat een boer in de St. Jansnacht zijn koeien ging zoeken die verdwaald waren. Zijn wegvoerde door een land dat rijk met varens was bezaaid. Opeens voelde hij een lichte duizeling, hij hield de hand voor de ogen, toen hij die weer terugtrok zag hij op verbazende afstand zijn vee rustig grazen. Hij voerde het naar huis. Hij zelf en zijn veel liepen daarbij zo snel dat hij zich erover verwonderde, het was alsof ze door een onzichtbare macht gedreven werden. Toen hij eens omkeek zag hij dat hij achtervolgd werd door verscheidene slangen, die evenwel niet van plan leken hem iets te doen. Hij liep nu nog harder door. Vlak bij zijn woning ontmoette hij een heer die mooie hoge laarzen aan had en aanbood die te ruilen voor de klompen van de boer. Hij zag hem verwonderd aan en tot zijn schrik keek hij door het leer heen en zag een paar ruige bokspoten. Hij snelde naar huis. Zijn vrouw en kinderen zaten aan het morgen eten, hij riep hen een goede morgen toe en begon zijn verhaal te vertellen. Ze schoten verschrikt op, ze hoorden zijn stem wel, maar zagen hem niet. Daarop gingen de kinderen hem zoeken, onder tafel en achter een deur, want ze meenden dat hij een grapje uithaalde. Tot opeens de vrouw tegen haar onzichtbare man aanbotste en gevallen zou zijn als hij haar niet vast had gegrepen. De boer werd kwaad, hij dacht dat ze hem voor de gek hielden en zei dat hij door de dauw natte voeten had gekregen, geen gekheid wilde en zich zou wilde warmen. Zijn verschrikte vrouw zette nu een paar droge klompen voor hem klaar, hij wierp zijn natte klompen uit en stapte in de droge. Op dat moment werd hij zichtbaar voor allen. Toen zag men dat het wonder in de klompen zat, hij werd zichtbaar. Ieder stapte nu in de klompen en werd zo onzichtbaar als de lucht. Die in de klompen zat kon de wonderbaarlijkste dingen zien, het jongste kind zag ver van huis in een moeras een pot met goudgeld in de grond zitten. Nu begreep de boer ook waarom hij zulke dure laarzen voor zijn klompen had kunnen krijgen, het waren schatvinders geworden. Straks zouden ze het geld gaan opgraven. De vrouw zou ze voorzichtig wat drogen bij het haardvuur, waarop de pappot pruttelde. Nieuw klompstro werd opgezocht en het natte stro uit de klompen op het vuur gegooid. Het vuur flikkerde zonderling op met groene en rode vlammen, allerlei wonderlijke geluiden, gefluit en ook spottend gelach klonken uit de schoorsteen en de klompen waren in een ogenblik droog. Na de maaltijd stapte de boer er weer in om zijn geluk te proberen, maar helaas, hij zelf bleef zichtbaar en van de schat heeft hij nooit een goudstuk in de handen gehad, die was weer onzichtbaar geworden.

Als je ongemerkt over het varenkruid gegaan bent, merk je op een gegeven ogenblik dat je verdwaald bent. Je moet dan, om de weg weer te vinden, van schoenen verwisselen, de vrouwen moeten in zo’n geval de schort afdoen en weer omgekeerd aantrekken. In het Thüringen wald heet het varenkruid daarom Irrenkraut. Soms hoor je ook de naam Otterkraut, draag je dit kruid bij je zullen de otters je volgen tot je het wegwerpt.

Zo vermeldt van Ravelingen, 'sommige zeggen dat het zaad van varen macht heeft om alle toverijen en kwade belezingen krachteloos te maken: andere menen er nog meer ander wonderwerken mee te doen als sloten te openen, boeien te laten open springen en die rekenen voor het zaad van varenkruid die kleine stipjes die achteraan de bladeren groeien en eerst grauw zijn maar op den duur zwart worden en afvallen. Dit zaad verzamelen ze in juni (en ze snijden de bladeren naast de wortels af en hangen die te drogen en spreiden daaronder fijn linnen of papier en dan valt het zaad daarop) en vooral in de nacht voor Sint Jans dag want dan geloven ze dat het verzameld moet worden en dat het met sommige belezingen, conjuraties en hoge woorden die ze daarover spreken waarmee ze de boze geesten verdrijven die dit zaad bewaren want die zijn zo nijdig dat ze de mensen niet zoveel goeds gunnen wat ze met dit zaad zouden kunnen uitrichten.’

Naam, etymologie.

Varen heet in het Duits Farn, in midden-Noord Duits var(e)n, oud-Hoogduits Faram of Faran en in midden-Nederlands vare, in Angelsaksisch fearn, het tegenwoordige fern. Het woord is mogelijk verwant met het oud-Indisch parna: dat vleugel of veer, meer blad betekent.

Vaareind heette in 1325 Varnt en in 1383 varenhout: varens en bos.

Of het woord stamt mogelijk uit een oeroude demonische zienswijze dat de boze, slechte, slimme werken der fahrenden betekent, zoveel als vliegende ongeluksgeesten.

In oud-Engels komt de naam brak voor, dit voor de vrouwelijke varen, Shakespeare in Midsummer Night ‘ Dream iii, 1,110: ‘Through bog, through bush, through brake, through brier’. Brake is de vrouwelijke varen en zo genoemd omdat de wilde beesten break out of them.

De varen is het symbool van bevalligheid en sierlijkheid. Trap er niet op, anders verdwaal je.

Het loof komt in bouwversieringen van de Gotische orde voor.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl