Rhus
Over Rhus
Fluweelboom, Sumach, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik,
Uit www.wnmu.edu
Een geslacht van bladverliezende en bladhoudende struiken/bomen, soms klimmen ze met luchtwortels.
Het zijn planten met zeer verschillend uiterlijk.
Ze bevatten melkachtig sap.
Het blad en bast van de meeste soorten bevat veel looistof.
Meestal hebben ze samengesteld blad die in de bladverliezende soorten in de herfst schitterende tinten aannemen.
Kleine en naar verhouding onaanzienlijke bloemen die meestal in grote trossen staan en gevolgd worden door kleine vruchten die diep rood en opvallend zijn in veel soorten.
Bloemen zijn tweeslachtig of tweehuizig en staan in eind of okselstandige aren of pluimen, 5 bloembladen en 5 meeldraden. Vruchtbeginsel ei of kogelvormig en 3 meestal vrijstaande stijlen
35-200 soorten komen in de tropen en warmere delen van de aarde voor, ze zijn vaak weer verdeeld in andere geslachten.
Anacardiaceae, pruikenboomfamilie.
Toxicodendron groep is nu apart geplaatst.
Groep Lobadium.
Bladeren staan verspreid en zijn 3tallig. Bloemen tweeslachtig en 1-2 huizig en komen voor of tijdens de bladontwikkeling in kleine en zijstandige aarvormige trossen. Vruchten zijn rood en behaard. 25 soorten uit N en Midden-Amerika.
7. =Rhus trilobata, Nutt. (drielobbig) Bladeren zijn lang gesteeld en matglanzend donkergroen, driedelig, deelblaadjes 1.5-3cm lang en 1-2cm breed, elliptisch met bochtige tanden en gewimperde bladrand.
Fijn behaarde en tamelijk dunne grijs/bruine twijgen.
Bloemen en vruchten lijken veel op de volgende soort.
Een onregelmatig groeiende struik die soms kruipt.
Komt uit Midden en W. Amerika en wordt een ruime meter hoog.
Sourberry, squawbush en skunkbush. Dreilappiger Sumach. Wordt of werd medisch gebruikt.
8. uit C. Millspaugh.
Rhus aromatica Aiton (aromatisch) (Rhus canadensis, Marsh. (uit Canada) Bladeren staan aan tot 4cm lange bladstelen, 3tallig en 4-7cm lang en 3-5cm breed, eerst grijs behaard en later aan de bovenkant spaarzaam of bijna kaal, donkergroen, aan de onderkant blijvend behaard en grijs/groen, in de herfst oranje/rood, ovaal met spitse top, gezaagd/getand.
Bloeit in maart/april met kleine gele bloemen in tot 20cm lange gedrongen groeiende aarvormige trossen.
Vruchten zijn 4-6mm diameter en rood gekleurd en behaard.
Een betrekkelijk lage struik met afstaande en sterk overhangende takken en twijgen, die laatste zijn in jonge toestand bruin/groen en behaard.
Komt uit Canada en N.O. Amerika en wordt 1-1.5m hoog. Is beschreven in 1773.
Duftender Sumach, limonadestruik, zuurkruid, fragrant sumac.
16. uit W. Woodville.
Rhus coriaria, L. (Coriaria bladig) Het blad is oneven geveerd met 9-15 deelblaadjes.
De takken zijn zeer mergrijk.
De onaanzienlijke groenachtige bloemen staan in losse trossen.
De rode vrucht is dicht behaard.
Een struik/kleine boom van 6m met een min of meer ronde kroon.
Uit het M. Zeegebied en west Azië en is beschreven in 1640.
De bladen werden gebruikt om leer te looien, verft zwart, de wortel geeft een gele kleur en de vrucht een rode.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Theophrastus vermaant van twee soorten van dit gewas en noemt de eerste mannetje en de andere wijfje waarvan de ene vruchten draagt en de ander onvruchtbaar blijft. Plinius in het 2de kapittel van zijn 24ste boek beschrijft ook twee geslachten van Rhus, het een is rood wat niets anders is dan het zaad van dit gewas en het ander is een wild kruid met bladeren als Myrtus bladeren en daarna zegt hij dat het Frutex coriarus genoemd wordt en rosachtig van kleur is en vijf en veertig cm hoog wordt en zo dik als een vinger of daar omtrent. (Zie Coriaria)
Smak groeit op steenachtige gronden, zegt Dioscorides. Archigenes bij Galenus (lib.viii.de Med.secund.loca) betoont dat ze in Syrië groeit en daar beter is dan elders.
De Arabieren noemen het sumach, de Italianen somacho, de Spanjaarden sumagre, de Nederlanders smack die de Arabische naam ineen trekken of verkorten. In de apotheken is het met de Arabische naam Sumach bekend’.
Nederlandse sumak, Duitse Gerber-Sumach, Smack of Sumach, Franse sumac, rhus of roux en de Engelse rhus, elm leaved sumach of tanner’s sumach. In 1554 spreekt Dodonaeus van smacke of sumach. Dit woord stamt uit Frans sumac in 13de eeuw en gaat via het middeleeuwse apothekerslatijn terug op Grieks sommaca, van Arabisch summaq: de struik, (sommaq, summak of sumaki) een afleiding van het Aramese samaka: heestersoort, Syrische summaq: rood. Levert een rode specerij uit de vruchten, Gewürzsumach.
Als looistof komt het fijn gemalen blad uit Sicilië, waar nu het beste product vandaan komt, waar de plant eerst sinds de Arabische of midden Griekse tijd aangebouwd werd. Dit verraadt de naam sommaca, die de Arabische en Byzantijnse naam vrijwel gelijk is. Syrische Eich, syrisch Than, Gerberbaum, Gerbersumach, Sizilianischer Sumach.
Dodonaeus (b) ‘Dit gewas wordt in het Grieks Rhous genoemd en in het Latijn heeft het geen eigen naam, maar heet ook naar het Griekse Rhus, zegt Plinius. Theodorus Gaza geeft het nochtans een naam in het Latijns, te weten Fluida wat zoveel betekent als de Griekse, dat is al of men vloeiend kruid zei.
De bladeren van deze heester worden in het Grieks Rhous byrsodepsice genoemd en in het Latijn Rhus coriaria en daarvan zegt men ook Rhus coriarium of Rhoën coriariam.
Het zaad wordt in het Grieks Erythros en Rhous epi ta opsa genoemd en in het Latijn Rhus culinaria en Rhus obsoniorum en daarnaar noemt men het Rhoën culinariam of Rhoën obsoniorum.
In Spanje bij Salamanca wordt het veel geteeld en men snijdt er elk jaar de jonge spruiten tot de wortel toe af als ze vijf en veertig cm hoog zijn en daarna droogt men die en men maakt er een poeder van wat de leerlooiers gebruiken en daarom heet het Rhus coriarium, Rhous scytodepsycos, Rhous Hippocratis, in het Latijn Rhus en Rhos en in Italië ook rhu en op sommige plaatsen van Frankrijk rhon, dan de huidenvetters van deze landen noemen het smacke die daarmee ook soms hun leer bereiden op de wijze van Spanje, hoewel dat men de schorsen van de eikenbomen hier te lande meer gebruikt die misschien naar het gelijke gebruik van de echte Rhus in onze taal gewoonlijk runt of rint genoemd worden.’
Rhus komt van rhous: de Griekse naam van de soort wat vloeien betekent omdat het de rode loop en de stonden van de vrouwen stopt. Al de ouden gebruikten de bladeren voor het looien van leer dat naar zijn vaderland Syrië, Rhus syriacus heet.
Farberbaum, Schwarzholz, Färberbaum.
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘De bladeren van smak worden meest gezocht om het leer daarmee te bewerken, bereiden of te looien want de bokken en geitenvellen die daarmee bewerkt zijn worden overal voor de best bereide gehouden.
Men gebruikt ze nochtans in meer andere dingen. Want het water daar de bladeren van dit gewas in gekookt zijn maakt het haar zwart als men het hoofd daarmee wast.
Die met azijn en honig vermengt en op de kanker, voort etende zeren en gebreken die omtrent de nagels komen en ook op alle holle en lopende zeren gelegd genezen die of beletten de voortgang ervan.
Het zaad van Sumach in de spijzen gebruikt stelpt ook insgelijks alle loop van de buik, rodeloop en de vloed van de vrouwen en vooral de witte.
Hetzelfde zaad op alle verse geslagen, gevallen, gestoten, gekwetste leden, wonden en builen of blauwe plekken met wat water gelegd beschermt die van alle verhitting, blaren en zweren.
Dit zaad van smak met eikenkolen gestoten geneest en verdroogt de aambeien, daarop gelegd.
De verse vruchten of bessen mogen vanwege hun scherpe of tezamen trekkende smaak bij de spijs gedaan worden en het poeder van het zaad wordt tegenwoordig in Egypte naar bewijs van de ouders in plaats van zout gebruikt en dan is het ook goed gedaan bij de spijs van diegene die met enige buikloop of andere vloed gekweld zijn.. Deze vruchten worden niet alleen in Egypte, maar ook gans Azië door geplukt en bewaard, want als men er gestoten look bijdoet en wat zout en dit zo tezamen op het gebakken of gekookte vlees strooit dan geven die het een lieflijke scherpe of rinse smaak. Andere nemen de schellen alleen en niet de ganse vrucht’.
Groep Sumac.
Planten met melksap. Bladeren zijn geveerd en bloemen staan in grote en eindstandige pluimen. Vruchten zijn meestal rood gekleurd en behaard.
18. uit J. Jacquin.
Rhus copallinum, L. (kopal, copal, leverend) Bladstelen zijn behaard en rood, smal gevleugeld.
Bladeren zijn tot 30cm lang met 4-10paar glanzende deelblaadjes van 5-10cm lang ei/lancetvormig met ongelijk gezaagde bladranden, soms bijna gaaf, in het najaar bruin/rood
Jonge twijgen zijn rood/bruin en behaard.
Bloeit in juli/augustus met groen/gele bloemen in ene korte en gedrongen eindstandige behaarde pluim.
Vruchten zijn behaard, karmijn tot purper/rood.
Een breed uitgroeiende struik met sterk afstaande en wat hangende takken
Komt uit hetzelfde gebied als de volgende en wordt 3-6m of meer. Is beschreven in 1688.
Black sumac, mountain, dwarf, winged of shining sumac. Geflügelter Sumach.
20. Uit Addisonia.
Rhus typhina, L. (bij Linnaeus Ramis hirtis uti typhi cervini; takken zijn ruw als een fluwelen gewei) (Rhus hirta, (L) Sudw. (ruw). Bladeren zijn tot 40cm lang met 6-15 paar zijblaadjes van 5-12cm lang en ongesteeld, eerst aan beide zijden behaard en later kaal, glanzend groen en van onder grijs/groen, ei/lancetvormig met puntige top. In de herfst betovert de struik zich met een karmijnrode bladkleur die pronkend tot in de winter zijn toppen sieren.
Jonge twijgen zijn zeer dicht en fijn behaard, ook de bladsteel.
Het is wel een tweehuizige plant, om de mooie rode vruchten te krijgen is het een goede zaak om er af een toe een mannetje bij te zetten of dat die in de buurt staat. Bloeit in juni/juli met kleine en groen/gele bloemen in tot 20cm lange eindstandige en opstaande trossen. Vrucht is karmijnrood behaard.
Jonge planten bloeien nog niet maar sieren zich op met grote bladen. Prachtig zijn de grote palmachtige bladeren die in de herfst van fel geel tot vuurrood verkleuren. Symbool van pracht.
Een jonge en snelgroeiende tak die zacht van buiten en van binnen is en laat zich wel eens uit een boom waaien, de boom herstelt zich meestal spoedig.
Een fluwelen kleed omfloerst de takken van deze struik die met enkele takken opgaat en zich verdeelt zodat het een hertachtig gewei vormt dat gekroond wordt door onopvallende rode bloemkolven. Deze struik vormt een pittoresk gezicht in het winterse silhouet. De fluweelboom vormt een grove en weinig vertakte boom met grillige groei. De groei is eerst vaak wat scheef, later worden de stammetjes recht en kan uitgroeien tot een parapluachtige vorm van enkele meters. De plant houdt er niet van om alleen te staan zodat die nogal wat uitlopers uitzendt, die wortelen en stammetjes vormen, uitlopers uitzenden etc. zodat er op den duur een geheel woud van struiken bestaat. In zo’n oerwoud is het weleens moeilijk om de oorspronkelijke plant te achterhalen.
Houdt van kalkrijke, droge gronden in de zon of halfschaduw.
Komt uit Midden en O. N. Amerika en wordt 8-10m hoog, hier meestal 3m. Is beschreven in 1629.
Volgens sommigen maakt de struik alleen jonge worteluitlopers als de grond om de plant heen verstoord wordt. Gebeurt dit niet dan behoudt de plant zijn eenzame karakter. Maar in zijn thuisland is het gewoon een onkruid, een woekeraar en groeit snel door.
Daarmee wordt de plant ook vermeerderd. Het kan ook via wortelstok dat bewaard wordt bij 15 graden.
Zaaien in maart, zaad 3 dagen laten voorweken en zaaien bij 20 graden, bedekken.
Vormen.
Een gracieuze vorm, met vele fijn ingesneden blaadjes als een boomvaren, is ‘Dissecta’.
Naam, etymologie.
(a) Het is de Duitse Hirschkolbenbaum, Hirschkolben-Sumach, naar het geweiachtig uiterlijk, Engelse stag’s horn sumach of Virginian sumach.
(b) Franse vinaigrier, Engelse vinegar tree, wat gelijk is aan een andere Duitse naam, Essigbaum en bij ons wel azijnpruikenboom, in de Oriënt kookt men azijn uit de vruchten. De haren om de vruchten smaken naar azijn.
(c) Fluweelboom naar het harige uiterlijk.
Gebruik.
Het blad werd gebruikt om te looien en bij tabak gemengd om die te aromatiseren. Op plaatsen waar het stammetje verwond wordt levert dit een wit sap, die blootgesteld aan de lucht spoedig harder wordt met een bruinachtig/zwarte kleur. Is zo geschikt om linnen te merken.
21. Uit C. Millspaugh.
=Rhus glabra, L. (glad of onbehaard) Bladeren zijn groot met 6-15 paar deelblaadjes die vanonder blauwgroen zijn, lijkt op de vorige maar de blaadjes zijn meestal wat breder en grover gezaagd. In de herfst kleuren ze schitterend rood.
Jonge twijgen zijn dus kaal en wat blauw berijpt.
Bloemen zijn onopvallend geelgroen en later roze in opstaande pluimen in juni/augustus.
De vrucht is scharlakenrood en kleverig behaard, blijft er lang aan.
Groeit op een droge en kalkhoudende grond.
Komt uit hetzelfde gebied als de vorige en wordt 3-4m hoog en zeer breed, 10m, door de uitlopers. Is beschreven in 1726.
Smooth of scarlet sumac. Glatter Sumach.
Van Rhus glabra, L., Rhus trilobata, Nutt. en Rhus integrifolia, B & W. wordt door de Indianen een verkoelende zomerdrank gemaakt door wat bessen te kneuzen en te wassen totdat het sap een goede roze kleur heeft verkregen. Dit wordt gezoet met suiker en lemonade berry genoemd.
In de Appalacheregio worden de bladeren gerookt om astma te bestrijden.
De stengels produceren een gele verf en de bessen een goede looistof. De bast gekookt in melk wordt door de Iroqois gebruikt om wonden te genezen.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl