Aleurites
Over Aleurites
Kemirinoot, kandelnoot, vorm, bomen, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, planten, teelt.
Aleurites, de naam is het Griekse woord voor meelachtig, een verwijzing naar zijn meelachtige verschijning of onderkant van het blad.
Euphorbiaceae, wolfsmelkfamilie.
Tropische bomen van 15-40m hoog met spreidende, hangende en opgaande twijgen komen voor in dit geslacht die gekweekt worden om hun olie die van de zaden wordt gewonnen en soms voor schaduw of sier.
Het zijn planten met melkachtig sap.
2-4 soorten komen voor die inlands zijn in O. Azië, Pacific eilanden en Z. Amerika. Sommige bladverliezen Chinese soorten worden nu geclassificeerd onder Vernicia.
Bladen staan afwisselend en zijn palmachtig generfd, 3-5 lobbig, ovaal/lancetvormig met kleine kliertjes. In jonge vorm zijn ze aan beide kanten harig, later kaal. De bloemtros staat in eindstandige pluimen en is crème wit, met belvormig bloemen die geuren. De houtige vrucht is groot met dikschalige zaden die olie bevatten. Deze zaden zijn giftig. De olie wordt gebruikt als een paraffine, smeermiddel, vernis, verf of zeep, als bakolie nadat de giftige substantie eruit gehaald is.
Uit flora de Filipinas.
=Aleurites moluccana, Willd. (Molukken) Wittig behaarde bladeren.
Kleine witte bloemen.
Vlezige olijf/groene vruchten waarvan de twee zaden op walnoten lijken.
Het is een 12-40m grote tropische tot subtropische boom uit het moessonbos tot 1000m boven de zeespiegel die vooral in het oostelijke deel van Indonesische archipel voorkomen. Verder vanaf centraal Azië tot N. Zeeland. Is vermeld in 1793, maar al vanouds verspreid in warme Aziatische gebieden.
Naam, etymologie.
Kandelnootboom of apetal, in oostelijk Indonesi worden de oliehoudende kernen wel tot kaarsen verwerkt en wordt er een vernis van gemaakt, Engelse candle-nut-tree, varnish tree, Indian walnut, country walnut, kemiri, kukui nut tree, aburagiri en ama, Duitse Lichtnuss Baum, Bancoulnuss en Mehlbaum, Franse arbre a vernis en bancoulier, de noten heten bankoel noten. De inheemse Maleise/Javaanse naam is kemiri of kamari en in Soedanees moentjang. Indisch bangla-akrot.
Gebruik.
De kemiri wordt vaak op de erven geteeld vanwege de oliehoudende zaden die voor vele Indonesische gerechten een onmisbaar onderdeel vormen waar het buah keras of kemiri genoemd wordt. Ze vormen ook een bijspijs bij de rijsttafels. In Java wordt er een dikke saus van gemaakt die met groenten en rijst gegeten wordt. Verschillende delen van de plant zijn traditioneel in gebruik als medicijn. De olie is purgatief en lijkt soms op wonderboom olie. Voor het gebruik worden ze eerst gepoft. Wordt gebruikt als haarstimulans en haarziektes. In Japan werd zijn bast gebruikt bij tumoren. Het zachte en lichte, s.g. 0.35, witte hout is weinig duurzaam, maar levert een geschikt kisthout.
De zaden bevatten een 60% aan olie kekuna, kelun of bankulolie. Deze olie is gelijk aan lijnzaadolie, maar droogt sneller en is meer waterbestendig, maar minder lichtbestendig, elastisch en duurder.
De noten worden gekauwd vanwege hun afrodisie werking en worden wel bij kinderspelen gebruikt.
De sterk drogende olie is veel minder waard dan de bekende Tung-olie van Aleurites fordii, Hemsl. (varnish tree, tung tree, tung oil tree, China wood oil tree) en Aleurites montana, Wilson, (van de bergen) (wood-oil tree, mu oil tree) die beiden in China inheems zijn en resp. 90% en 10% van de Chinese tungolie of houtolie leveren, een van de belangrijkste uitvoerproducten van China. De Chinese naam is shih-li. Die naam wordt al vermeld in de Pentsao boeken.
Door de Polynesiërs worden de zaden als lichtmateriaal gebruikt.
In Maleisië wordt de noot bij magische ceremonies gebruikt. Bij de behandeling van tuberculose wordt de patiënt gebaad op drie achtereenvolgende ochtenden met een lotion die gemaakt is van gekookte kandelnoten. Dit wordt gedaan in een pannetje waaraan water en spijkers worden toegevoegd. In oud Hawa werden de noten, kukui, gebrand om licht te verschaffen. De noten worden in een streng op een rij gebonden op een middenrib van een palmblad, een wordt eraan gestoken en vervolgens gaat de volgende branden, elk een 15 minuten. In Tonga, nog tegenwoordig, worden rijpe noten, tuitui, gestampt tot een pasta, tukilamulamu, en gebruikt als zeep of shampoo. Ze worden geroosterd en in een pasta met zout gebracht en in Hawaï als kruiderij gebruikt die bekend is als inamona wat het hoofdbestanddeel is van de traditionele Hawaische poke. Het is de nationale boom van Hawaï.
Modern wordt het geteeld vanwege de olie. Elke boom geeft dan 30–80 kg noten die 15 tot 20% van hun gewicht aan olie bevatten. Al honderden jaren wordt op Hawaï de zachte huid van baby’s en kinderen met deze olie ingewreven. Ze gebruiken het in de Lomi Lomi massage, een zachte massage die nu ook in Europa voorkomt. De olie beschermt door lichtbeschuttingsfactoren voor de invloed van de zon. Medisch ook tegen huidziektes.
In Hawaï is de noot een symbool voor verlichting, bescherming en vrede. De kandelnoot zou de lichamelijke vorm van Kamapuaա zijn, de varkensgod. Een van de legenden verhaalt over een vrouw die, ondanks dat ze haar best deed om haar man te plezieren, geregeld geslagen werd. Eindelijk sloeg haar man haar dood en begroef haar onder een kukui boom. Daar gaf ze nieuw leven en haar man werd uiteindelijk gedood.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl, en: volkoomen.nl