Macrochloa
Over Macrochloa
Esparto, vorm, grassen, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt
Macrochloa tenacissima (Loefl. ex L.) Kunth. (Stipa tenacissima, L. )(taaiste) het espartogras groeit in Spanje en N. Afrika.
De andere soort van Spartum is geen heester, maar een kruid dat vanzelf groeit wat uit zijn wortel vele dunne biesachtige bladeren geeft die soms vijf en veertig cm lang zijn en ook taai, buigzaam en bekwaam om te vlechten die op de duur nochtans wat harder worden. Tussen deze bladeren spruiten hogere, langere en dikkere halmen als stoppels die op hun top een aar bijna als een rietpluim voortbrengen zoals sommige soorten van gras plegen te dragen en daarin groeit langwerpig zaad. De wortels zijn vezelachtig die ճ winters en zomers overblijven en die zich zeer gauw en gemakkelijk voortzetten en zichzelf ver en wijdt verspreiden en dwars en krom dooreen lopen en gevlochten en zo een grote plaatse in de aarde beslaan en soms hele zoden van zestig cm of meer in de ronde begrijpen.
Soms groeit dit kruidt veel groter en weliger dan het gewoonlijk plag te wezen en dat naar de verscheidenheid van de grond daar het groeit of naar de aard van de lucht daar het onder is.
Naam, etymologie.
Macrochloa, Grieks macros; groot, chloa; gras.
Esparto of espartogras. Dodonaeus kende er een grote en kleine soort van (Dodonaeus) (a) ‘Deze twee soorten van kruiden noemen we het kruid Spartum of biesachtig Spartum, in het Latijn Spartum, Spartum herba of Spartum juncifolium want ze komen zeer goed overeen met de beschrijving van het kruid Spartum daar Plinius van vermaant in het 11de kapittel van zijn 19de boek die er met dusdanige woorden van schrijft; 'Dit kruid, zegt hij, groeit vanzelf en kan niet gezaaid of geplant worden. En is eigenlijk een soort van biezen die op dorre grond groeit en een miswas of onkruid van de aarde is en zulks ook dat het alleen maar in een land gevonden wordt en daar het groeit daar kan noch en wil geen ander gewas aarden. In Afrika groeit het ook wel soms, maar dat is klein en nergens toe nuttig. Dan dit daar ik nu van spreek groeit in een deel van Spanje omtrent Cartagena en daar beslaat en bedekt het ganse bergen. Daarvan maken de landlieden van die gewesten hun matrassen en bedden en die gebruiken dat ook in plaats van brandhout en licht en zelfs maken ze er schoenen en andere kleren van voor de herders, dan voor voedsel van de beesten is er niets goeds aan, tenzij alleen de jonge en tere topjes eer ze hard geworden zijn. Welke tekens voldoende aantonen dat deze kruiden die we voor Spartum kruid beschreven hebben met het Spartum van Plinius en van de ouders heel grote gelijkenis hebben, ja niet anders dan hetzelfde kunnen wezen.
Deze soort groeit in Spanje en beslaat een groot deel van dat land en naar dit gewas is de stad van Cartagena in het Latijn van sommige Spartaria genoemd geweest en de Spanjaarden maken er matten, korven, manden, touwen en koorden van en ook als het geweekt en bereid is als vlas maken ze er schoenen van die ze alpergates noemen. Het is het echt Spartum Latioorum, want de Italiaanse brem is het Spartum Graecorum of Spartum Dioscoridis. Lobel noemt het Spartum Plinii & Clusii naar de de naam in Provence Spaanse elpho, in het Spaans esparto. Dan de Spaanse elpho, zo te Antwerpen genoemd, in het Latijn Elepho Hispanica, is van dezelfde Lobel elders vermaand en schijnt wat kleiner te wezen.
Het espartogras of sparto heet atocho in Algerije, in Tunesi halfa of alfa. Grieks sparton, Latijns spartum werd, via Spaans esparto tot espartogras. Duits Espartogras, Engels esparto grass, halfah grass, needle grass, Duits Halfagras.
(b) ‘Tweede biesachtig Spartum, in het Latijn Spartum herba secundum, is taai en ongeschikter om te vlechten, maar dient alleen om de matrassen te vullen die men onder de bedden legt die we hier te lande met stro plegen te vullen, want deze biesachtige bladeren zijn veel slapper en zachter. Deze soort heet in Spanje albardia omdat ze de zadels, albardas genoemd, daarmee vullen. Lobel noemt het Spartum Plinii & Clusii alterum in het Latijn.’
Gebruik.
Dit gras wordt daar 30-50cm lang en is 1,5mm dik en zeer taai. Het biesvormige en zeer buigzame, taaie, grijsgroene blad wordt gebruikt om er manden en matten van te maken. Het dient sinds oude tijden voor allerhande vlechtarbeid, hoeden, schoenen, strikken, polstermateriaal en zeilwaren. Men spint er koord en bindgaren van en het daarvan geslagen touw wordt zeer geroemd, het drijft op het water zodat het zich als kabels of trossen gemakkelijk laat gebruiken terwijl het ook niet afvijlt als het op vuile grond voor anker ligt. De landbouwers in Spanje dragen een schoeisel, alpergates genoemd, van dit gras. Het schijnt de voorkeur te hebben boven hennep en vlas.
Plinius spreekt al van dit gras onder de naam van sparta en voegde erbij dat de Cartageners het voor verschillende doeleinden gebruikten.
Met chemicaliën behandelt wint men een fijne witte vezel dat vanwege zijn vastheid in Engeland algemeen gebruikt werd voor papierfabricage. De uitvoer van esparto uit Algerije was in 1862 60 000 000 kg.
In België werd de sparte ter vervanging van lompen gebruikt. Bij het maken van papier hebben de fabrikanten van Gelder en Zn. te Wormerveer de resultaten van hun proefnemingen vermeld in 1865.
Planten.
Vermeerderen door te scheuren in ‘t voorjaar of zaaien in de winter bij 15 graden.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl