Linum
Over Linum
Vlas, Bijbel, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt,
Uit J. Grandeville.
Tot het geslacht Linum behoren een 200 soorten die voorkomen in de gematigde en warme zones van de aarde, waarvan een vierde in Amerika.
Het zijn opgaand groeiende planten, n-, twee- en meerjarige.
Mooie bloemplanten die opgaand groeien met smalle en afwisselend geplaatste bladeren. Ze geven opvallende 5tallige bloembladeren die in de zon opengaan. Bloemen zijn er in rood, blauw, geel, wit en staan in eindelingse trossen en, ofschoon kort bloeiend, de continuïteit van bloei maakt de plant opvallend.
Er zijn twee tuinvormen, de een- en meerjarige. Ze zijn allen van gemakkelijke cultuur in een open en warme plaats.
Linaceae, vlasfamilie.
10. uit Curtis botanical magazine.
Linum austriacum, L. (uit Oostenrijk) Lijnvormige bladeren zijn spits en ca. 1cm lang, 0.5-1mm breed.
Opgerichte stengels zijn bovenaan vertakt.
Trosjes van hemelsblauwe bloemen met lancetvormige tot eivormige kelkbladeren die kort toegespitst zijn, vliezig gerand, bloemsteeltjes na de bloei afstaand tot omgebogen in juni/juli
Wordt 15-35cm hoog. Is beschreven in 1775. Uit Midden en Z. Europa.
Var. albiflorum heeft witte bloemen.
Oostenrijks vlas, Osterreichische Lein.
11. Uit J. Seboth.
Linum alpinum, Jacq. (uit de Alpen) Linum perenne subspecie alpinum) Dunne, lijnvormige bladeren zijn spits en 1nervig, 0.5-10cm breed, de bovenste opstaand.
Liggende tot opstijgende stengels.
Tros met 1-7 zacht hemelsblauwe bloemen met eivormige en ruw toegespitste kelkbladeren, bloemsteeltjes na de bloei opstaand in juni/juli.
Wordt 15-20cm hoog. Is beschreven in 1739. Uit Midden en Z. Europa tot Oeral.
Naam.
Alpenvlas, Duitse Bergflachs, Alpen Lein, Engelse Alpine flax.
Uit Missouri botanical garden.
Linum bienne, Mill. (tweejarig) (Linum angustifolium Huds.) (smalbladig) is een twee tot meerjarige plant van 10-60cm en is meestal vertakt.
Naast bloeiende zijn er ook niet bloeiende bebladerde twijgen.
Bladeren zijn liniaallancetvormig, toegespitst en 0,5-1,5mm breed met 3 nerven.
Blauwe tot licht violette bloembladeren worden 10-15mm lang, mei-augustus.
Kogelachtige doosvrucht van 4-6mm.
Uit M. Zee en W. Europa.
Het is mogelijk de stamvorm van gewoon vlas, ze hebben gelijke chromosomen, 2n = 30. Archeologische vondsten in Iran en Z. O. Turkije geven aan dat deze wilde vlas al 9000 jaar lang gecultiveerd wordt.
Tweejarig vlas, Zweijhrige Lein, Wild-Lein, Engels pale flax.
Uit C. Loddiges.
Linum campanulatum, L. (klokjesvormig) Blauwachtig/groene bladeren met 1 nerf, soms aan de voet 3nervig, onderste bladeren staan in een rozet, lang spatelvormig en stomp, stengelbladeren lancetvormig en spits.
Opgerichte stengels zijn kantig.
Flinke trossen van wat klokvormige, goud/gele bloemen met lijn/lancetvormige kelkbladeren die toegespitst en glad zijn in juni/juli.
Uit Z. Europa, wordt 20-40cm hoog. Is beschreven in 1795.
Vormt uitlopers.
Uit C. Lindman.
Linum catharticum, L. (purgeren) Een eenjarige met tegenoverstaande 6 tot 10 mm lange ovale bladeren die breder aan de basis worden
De 3 tot 5 mm grote, witte bloemen die een geel hartje hebben hangen sierlijk voor ze uitkomen in juni/augustus.
De plant komt van naturen voor in Eurazië op vochtige tot vrij natte grond in duinvalleien, kalkgrasland, heide op leem en op zandplaten.
Bolronde doosvrucht..
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Vals vlas van de Italianen die Lino falso heet, in het Latijn Linum falsum of Pseudolinum.’
Een kleine vorm van vlas, Duitse kleiner Lein, Wiesen Lein, Engelse dwarf flax.
Dodonaeus (b) 'Het heet in het Hoogduits Leindotter, is slecht uit het echt vlaskruid te onderkennen, dan zijn zaadhoofdjes zijn boven plat die in het gewoon vlas scherp zijn. Het zaad is geel en dat van de kers gelijk, het groeit onder het vlas en ook wel tussen het koren, maar het is ongeschikt om te spinnen. Sommige houden dat voor een soort van cameline.
Het is het geelhartje, omdat die een geel hart tussen de puur witte kroonbladen draagt, Fries gielhertsje.
(d) Houdt van zon, liefst kalkrijke gronden of heuvelzijden, vandaar een Engelse naam mill mountain en fairy of mountain flax.
(e) Een andere naam hiervoor is purgeervlas, Duits Purgirflachs, -Lein of Laxirflachs, Engels cathartic flax of purging flax, Frans lin purgatif, omdat het vroeger in uiterste nood gebruikt werd als afdrijfmiddel. Dit was een botanistenvertaling van het Latijnse herba lini catharica.
(f) Toad-flax wordt het genoemd, toads en frogs waren minderwaardig, de bloemsnuit lijkt op die van een kikker.
(g) Fairy lint, fairy flax, dit gewas wordt verbonden met elven, in Ierland is het vrouwtjes-elfenvlas, lion na mban sidhe, waarschijnlijk genoemd naar de kleine plant. Elfenkleding is gemaakt van elfenvlas.
Linum capitatum, Kit. (met knopjes, hoofdvormig) Helder groene bladeren zijn 3nervig, de onderste in een rozet, lang spatelvormig en stomp, stengelbladeren zijn lijn/lancetvormig en toegespitst, opstaand.
Opgerichte stengels.
Bolvormige trosjes van helder gele bloempjes met eivormige tot breed lancetvormige, toegespitste en gezaagde kelkbladeren in juni/juli.
Uit Z.O. Europa, wordt 20-40cm hoog. Is beschreven in 1816.
3. uit botanical magazine.
= Linum flavum, L. (geel) Blauwachtig/groene bladeren zijn spatelvormig tot lancetvormig en spits, 3nervig, 1.5-3.5cm lang en 0.5-1cm breed.
Opgaande stengel met een wat houtige voet zijn bovenaan kantig en vertakt.
Trossen met 10-40 helder gele licht geaderde bloemen met lancetvormige kelkbladeren die kort toegespitst zijn en wat gewimperd met smal vliezige rand in juni/juli.
Komt ook uit Z. Europa, Z. Rusland en wordt 20-40cm hoog. Is beschreven in 1793.
Var. latifolium heeft bredere en 4-5nervige bladeren.
Naam.
Onduidelijk is deze naamgeving. (Dodonaeus)’Deze soort van vlas is wild vlas en wordt in het Latijn Linum silvestre genoemd omdat ze niet gezaaid worden maar vanzelf voortkomt, ze heet ook Linum Marinum, dat is zeevlas, omdat het graag aan de zeekant groeit. De andere soorten hebben ook bijzondere namen bij dezelfde Clusius, te weten de ene heet wild vlas met brede bladeren, de ander wild vlas met smalle bladeren en de laatste mag altijd groen blijvend wild vlas genoemd worden. ‘(zie volgende en L. tenuifolium)
Geel vlas, yellow herbaceous flax, Gelbe Lein.
1. Uit Favourite flowers of garden and greenhouse.
=Linum grandiflorum, Desf. (grootbloemig) (Linum coccineum) Vele afwisselend staande grijsgroene bladeren die lancet- tot ovaalvormig zijn en vrijwel zittend.
Op een zonnige plaats geeft het lange tijd bloei. Kan niet gesneden worden omdat de bloemen snel verwelken. Dit is een rood bloeiend vlas met mooie bloemen in losse pluimen in de zomer, juli/augustus.
Dit is een mooie, eenjarige sierplant die opgaat en vertakt is. De hoogte 30-40cm.
Komt uit Algerije en is beschreven in 1820.
‘Rubrum ‘is donkerrood en’ Bright Eyes’ is wit met een roodachtig oog.
Naam.
Grootbloemig of rood vlas, Franse lin a grandes fleurs.
Of rood vlas, Engelse crimson flag of flowering flax, Roter Lein, Pracht Lein.
12. uit R. Morris.
Linum narbonense, L. (uit Narbonne) Stijve en helder groene bladeren zijn lijn/lancetvormig en toegespitst, 2cm lang en 0.5-2.5mm breed.
Opstaande stengels zijn bovenaan vertakt, zonder bladeren.
Flinke trossen van hemelsblauwe bloemen die violet geaderd zijn met bijna draadvormige stempel, eivormige tot lancetvormige kelkbladeren zijn lang toegespitst en gekield met brede, vliezige rand in juni/juli.
Uit Narbonne en Z. Europa wordt 30-50cm hoog. Is beschreven in 1759.
Blauw vlas, Narbonne flax, Narbonne Lein.
‘Heavenly Blue.’
8. uit J. Sowerby.
Linum perenne, L. (meerjarig) Lijn/lancetvormige bladeren zijn toegespitst en 1-3nervig, 2cm lang en 1.5-3mm breed.
Opstaande stengels.
Flinke trossen van 2-3cm grote hemelsblauwe en donkerder geaderde bloemen, bloemsteeltjes na de bloei opstaand, eivormige en stompe kelkbladeren, de binnenste vliezig gerand en langer dan de buitenste in juni/augustus.
Uit O. Europa, W. en N. Azië wordt 40-80cm hoog. De Engelse populatie worden soms onderscheiden als L perenne subsp. anglicum, hoge populaties in de Alpen als L. perenne subsp. alpinum. De gelijke westelijk N. Amerikaanse soort L. lewisii wordt soms behandeld als een subspecie van L. perenne.
Overblijvend vlas, Perennial of blue flax. Ausdauernde Lein, Stauden-Lein, Engels perennial of blue flax. Er wordt een grove vezel van gewonnen.
Uit J. Saint-Hilaire.
Linum tenuifolium, L. (dunne bladeren) Donkergroene bladeren zijn priemvormig en toegespitst, 1nervig en gewimperd.
Opstijgende stengels.
Trossen met tot 12 helder lila bloemen met eivormige kelkbladeren tot lancetvormig die draadvormig zijn toegespitst en wat gekield, klierachtig gewimperd in juni/juli.
Uit Midden en O. Europa, W. Azië, wordt 20-40cm hoog. Is beschreven in 1759.
Smal vlas, Heidenflachs bij Bock. Schmalblattriger Lein.
Linum viscosum, L. (kleverig) Gehele plant is klierachtig behaard.
Heldergroene bladeren zijn 3-5nervig, langwerpig en stomp, de bovenste meestal spits
Opstaande stengels zijn bovenaan vertakt.
Trosjes van kleine purper/roze en donkerder geaderde bloempjes met lancetvormige, stompe kelkbladeren in juni/juli.
Uit Z. Europa ,wordt 30-50cm hoog. Is beschreven in 1818.
Var. lactiflorum heeft witte bloemen.
Kleverig vlas, Viscid flax, Klebriger Lein.
2. Uit O. Thome, www.BioLib.de.
Linum usitatissimum, L. (usita, eventueel Latijn usitare: veel gebruikt, usitatissimum is overtreffende trap) is een 60‑100cm groot.
Het blad is smal en ongedeeld, meestal lancetvormig en vorstgevoelig.
Vlas is er met witte en helder blauwe, spoedig verwelkende bloemen. De bloemen sluiten tegen de avond en bij het komen van de zon openen ze weer hun blauwe ogen. Bij vlas is het getal 5 belangrijk, 5 meeldraden, 5 kroonbladen, 5 kelkbladen en de vrucht zit in twee hokjes van elk 5 zaden. Verborgen honing dat bezocht wordt door bijen, hommels, vliegen en vlinders. Elke bloem bloeit maar een paar uren.
Vlas is een eenjarig plantje met een zwakke stengel die echter zeer veerkrachtig is.
Vanuit zaad groeit een plant recht en stijf omhoog en is bovenaan vertakt.
Naam, etymologie.
Linum is de Latijnse naam voor vlas. Het woord stamt van het Griekse linon of lenea, een naam voor draad of lijn. Dit woord is mogelijk weer afgeleid van het Keltisch lini (draden of lijn) dat wel verbonden is met het Latijn linea, streep of lijn. Dat dit woord door alle Germaanse stammen is aangenomen ziet men aan de taal, men spreekt niet van vlasgewaad of vlaszaad maar van lijnwaad, lijnzaad en lijnolie. Ons lijn komt in midden-Nederlands voor als line in 1262 en betekent eigenlijk van vlas gemaakt touw.
1, Duits Lein, Lin, Frans le lin of filasse de lin, van fil: vezels, Engels lin, line of lint, oud-Engels, Gotisch en oud-Iers lin, oud-Slavisch linu, in Litouwen linai, oud Kymrisch liein, kymrisch lliain, oud Bretons lien en oer Keltische lisn-iom: linnenkleed, bewijzen bij de Germanen de teelt.
(Dodonaeus) (a) ‘Dit gewas wordt hier te lande flas genoemd of vlas-cruydt, in Hoogduitsland Flachs.’
Vlas of vlaes, Duitse der Flachs. Dit komt in oud-Hoogduits voor als Flahs, in midden-Nederlands was het vlas in 1280-87, vergelijk oud-Frans flax. In de vorm fleax kwam het met de invallende Saksers naar Engeland (nu flax) Dit van de Germaanse basis flex: vlechten of wuiven vergelijk Gotisch flah-ta: vlechten van haar. Het Germaanse vlechten is verbonden met Grieks plekein en Latijns plectere: vlechten of wuiven, Latijn plicare: vouwen. Een van de wortels van dit woord is vlechten en een ander betekent afstrijken in de zin van villen, de plant wordt gestript ter wille van de vezels. Het woord behoort tot de Indo-Germaanse vorm plek: weven of vlechten, de plantnaam kan dus betekenen: wat uitgerukt wordt of waarmee gevlochten wordt.
Vaassen heette in 1170 in Villa Fasna, het kan op een soort ruw gras slaan, maar ook op vlas, zo ook Vasse en Veessen. Bij de streek Vlas, Vlashoek en Vlasmeer is dit duidelijker.
Een lijnbaan, soms ook Baan, komt in vele plaatsen voor, een plaats waar men de lijn in elkaar vlocht tot een touw, de touwslagerij.
Dodonaeus (b) ‘In Frankrijk heet het du lin, in Spanje en Italië lino, de Latijnse en Griekse naam is Linum en Linon en daarvan komt het dat al hetgeen dat van vlas gemaakt wordt hier te lande lijnen genoemd is als lijnen doek, lijnwaad en lijnlaken en daarnaar is het zaad zelf van dit gewas lijnzaad genoemd. Dan deze tamme soort van vlaskruid is bij sommige in het Latijn Linum sativum genoemd, dat is tam vlaskruid, tot verschil van de wilde soorten.’
Linum is de Latijnse naam voor vlas. Het woord stamt van het Griekse linon of lenea, een naam voor draad of lijn. Dit woord is mogelijk weer afgeleid van het Keltisch lini (draden of lijn) dat wel verbonden is met het Latijn linea, streep of lijn. Dat dit woord door alle Germaanse stammen is aangenomen ziet men aan de taal, men spreekt niet van vlasgewaad of vlaszaad maar van lijnwaad, lijnzaad en lijnolie. Ons lijn komt in midden-Nederlands voor als line in 1262 en betekent eigenlijk van vlas gemaakt touw.
1, Duits Lein, Lin, Frans le lin of filasse de lin, van fil: vezels, Engels lin, line of lint, oud-Engels, Gotisch en oud-Iers lin, oud-Slavisch linu, in Litouwen linai, oud Kymrisch liein, kymrisch lliain, oud Bretons lien en oer Keltische lisn-iom: linnenkleed, bewijzen bij de Germanen de teelt.
De plant en zaden, Linsame en Linsamo bij Hildegard, Fluess, Humboldt (slecht vlas), Quede (de stengel) Stempenhaar (laat zaad) en vandaar;
Het woord is mogelijk stamverwant met het woord hoofdhaar: capillus, waarop het tot spinnen gerede vlas lijkt. Het oud-Hoogduitse Haro, Haru of Haar betekent vlas en heet nu Harroste. Uit dit Haru stamt ook het woord haar. Zeer blonde mensen noemt men dan ook vlaskoppen. Engels blond haar wordt traditioneel verwezen als ‘fair’ of flaxen.’ De uitdrukking ‘tow-head,’ of ‘toe-head,’ wordt gebruikt om een persoon te beschrijven met blond haar, dat komt van de fijne of in elkaar gedraaide vezels die achter blijven in het haksel als vlas gemaakt wordt.
Shakespeare, As You Like It, 1,3, 110, waar Jonker Andries op zijn haar, vlasbos, gewezen wordt; ‘Uitmuntend, het hangt als vlas om een spinrokken en ik hoop het nog eens te beleven, dat een huishoudelijke vrouw u tussen haar knieën neemt en het afspint.’
(d) De vrucht springt als het rijp is meestal open, Klengel, Klauglein, Springlein, maar blijft in bijzondere soorten gesloten.
Dreschlein, Schlieslein.
Gebruik.
Lijnzaad is een andere belangrijke opbrengst van vlas. De uit de bruine, glanzende zaden gewonnen olie wordt gebruikt om er van te eten en er vernis voor verven uit te bereiden. Dit vormt een harde en waterdichte bedekking, verder voor een drukinkt en vloeren, linoleum. Uit de restanten worden lijnkoeken gemaakt die als veevoer gebruikt worden.
Als zacht laxeermiddel wordt het gebruikt en geeft weerstand tegen infecties. Lijnzaad bevat het beroemde onverteerbare linolzuur. Als geneesmiddel worden de zaden wel gekookt of geweekt en geeft dan een slijmerig aftreksel, gebruikt als een verzachtend geneesmiddel voor maag en darmen en als breiomslag om zweren en puisten te verzachten. Het afkooksel werd gedronken bij catarre, hoesten en darmpijnen, zou ook goed zijn bij suikerziekte. Eetlepelsgewijze ingenomen werkt lijnolie als afvoermiddel, ook als olieklysma, de olie bij verbrandingen. Kneipp beveelt het ook zo aan.
Zo was het gebruik vroeger. (141, Dodonaeus)
‘Lijnzaad, als Dioscorides schrijft, heeft dezelfde krachten van fenegriek en met honig, olie en wat water gekookt of met gekookte honig gemengd en als een pleister of pap gebruikt laat scheiden en vermurwt alle hete en zowel inwendige als uitwendige gezwellen.
Lijnzaad met loog vermengt maakt rijp en laat uitbreken of verdwijnen allerhande zweren en harde gezwellen achter de oren, aan de hals en andere leden van het lichaam en met wijn gekookt zuivert het de kwade voort etende zeren en wild vuur.
Hetzelfde lijnzaad heelt, geneest en laat afvallen de ruwe kwade nagels aan handen en voeten, met alzo veel kers en wat honig daarop gelegd.
Lijnzaad met honig vermengt en als een likken ingenomen zuivert de borst en verzoet de hoest.
Hetzelfde zaad met peperpoeder en honig ingenomen als een taart en wat te veel tegelijk gegeten verwekt tot bijslapen.
Water daar lijnzaad in gekookt is en door een klysma in de darmen of baarmoeder gedaan verzoet de pijn en weedom of knaging van het ingewand en baarmoeder en heelt en geneest dat in die leden gekwetst is.
Hetzelfde is zeer goed gebruikt in stoven of baden tegen de verhitting van de baarmoeder, net als fenegriek.
Olie die uit lijnzaad geperst of geduwd wordt is in vele dingen gebruikelijk, want die wordt niet alleen veel gebruikt van de schilders en andere kunstenaars en werklieden, maar wordt ook veel in de lampen gedaan en daarboven is ze nuttig om vele gebreken van het lichaam te genezen.
Want lijnzaadolie vermurwt alle hardigheden en staakt of ontdoet alle spanningen, trekking of krimpingen van de zenuwen en verzoet alle smart en weedom als men de leden of zenuwen daarmee bestrijkt. Sommige geven het ook te drinken om de pijn te verdrijven. Maar dan moet ze noch vers wezen, want oud en garstig geworden verwekt ze walging en verhit meer dan het nodig is.
Lijnzaad op kolen gebrand en die rook in de neusgaten gelaten beneemt het snuffen en snotteren.
Wijn daar lijnzaad in gekookt is beschermt en bewaart de zweren dat ze niet vervuilen of binnenwaarts eten als die er mee gewassen worden.
Het water daar lijnzaad in gekookt is verscherpt het gezicht, dikwijls in de ogen gedrupt en hetzelfde water heet met een doek op de pijn van de zijden of ook op de verbranding gelegd verdrijft de pijn en geneest de verbranding.
Serapio zegt dat lijnzaad laat plassen en de vrouwen hun bloeding laat krijgen als er een pleister van gemaakt wordt die men op de buik legt.
Het binnenste van het zaad dat over blijft nadat de olie er uitgeduwd is in regenwater gekookt neemt de plekken van de huid weg en maakt de handen zacht en glad als men die daarmee wast.
Droesem van lijnzaadolie met gom van Arabië, Draganth, mastiek en wat kamfer neemt de rimpels van de huid weg en maakt de vrouwenborsten stijf en hardt.’
Teelt.
Zo was de teelt vroeger. (Dodonaeus) ‘Behalve het voor vermelde is vlaskruid van zo’n aard, zegt Theophrastus, dat het met ter tijd in Lolium verandert als het lang niet geteeld is geweest, wat onze landlieden noch niet bevonden hebben. Dan noch een andere zaak is er in te opmerken, te weten dat het lijnzaad in de wortel van mierikswortel of peperkruid gestoken en met aarde bedekt een kruid voort brengt wat op dragon lijkt en zeer aangenaam is om met salade te eten wat ook de smaak van azijn en zout heeft en zonder azijn en zout gegeten mag worden, net als de cameline. Maar zo’n kruid hebben we noch bij niemand gezien, ja sommige die dit verschillende keren onderzocht hebben, doch tevergeefs, geloven dat er van lijnzaad in de voor vermelde wortel gestoken of geen kruid voortkomen zal of niets anders niet dan vlaskruid.’
Plinius schrijft dat het op zavelachtige landt gezaaid wordt dat niet heel diep geploegd is en dat er geen ander gewas is dat zich meer haast om voort te komen en daarboven dat het de velden daar het gezaaid is verbrandt en erger maakt wat Vergilius zegt ook in zijn Georgica dat vlas, haver en heul alle landen daar ze groeien verbranden en bederven. Men zaait het vlaskruid in de lente en het bloeit in mei en juli en na de maaitijd (zegt Plinius in het 1ste kapittel van het 19de boek) worden de ranken of twijgen van dit vlaskruid in het water gestoken (welk water door de hitte van de zon lauw of warmachtig geworden is) en met enig zwaar gewicht neder gehouden en te gronde geduwd en als het velletje of buitenste vliesje begint losser te worden dan is het een teken dat het volkomen geweekt is en nadat ze noch eens omgekeerd zijn als tevoren worden deze stelen op een steen met hamers gebeukt of gekrakt. Hetgeen dat het dichtst bij de schors of buitenste vlies is wordt Stupa, werk of stoppe genoemd en is slechter dan het ander vlas en meest geschikt om er lonten van kaarsen of lampen van te maken.’
Plinius zegt dat het gezaaid moet worden in kiezelachtige grond, vooral in voren en dat het de grond verbrandt en die slechter maakt. Dit bevestigt ook Vergilius:
‘Vlas en haver eten
Het vocht van een vruchtbaar veld.
Vlas geeft arme gronden waar andere planten slecht op groeien.
Historie.
(417) Wat de granen zijn voor de voeding, is het vlas dat voor de kleding. Vlas is gevonden in prehistorische lagen in de meren van Zwitserland in paalwoningen. Blijkbaar gebruikte men daar zowel het zaad als de vezel. De vondsten daar wijzen op een sterk vertakte plant die overeenkomst vertoont ment een nu nog in de hoogte gebergtedalen van Tirol voorkomend wintervlas. De samenhang van dit type met de Aziatische staat evenwel vast. Vlas wordt gekweekt in twee typen, een voor de olie en de ander voor de vezel.
Het gecultiveerde vlas zou afkomstig kunnen zijn uit de landen gelegen tussen de Perzische golf, Kaspische Zee en Zwarte Zee.
Veel meer moet men aannemen dat het historische vlas een cultuurplant is die afkomstig is van een overblijvende plant met neerliggende stengels en openspringende vrucht, mogelijk Linum angustifolium Huds. (smalbladig) dat wild in het M. Zeegebied groeit en daar in meerdere vormen voorkomt. De gekweekte vorm is mogelijk wel afkomstig uit Azië en heeft de wilde vorm verdrongen die in de jongste steentijd al gekweekt werd. Groeit tot op 54 graden noorderbreedte.
Van India uitgaande kwam vlas in Azië tot grote bloei. De Babyloniërs en Feniciërs waren er zo in bedreven dat hun voortbrengselen met de modernste technieken nauwelijks gevenaard kunnen worden. In Mesopotamië werd vlas bij de oudste Sumeriërs aangetroffen. Volgens Herodotus droegen de Babyloniërs linnen kielen, volgens Strabo was de Babylonische stad Borsippa de zetel van een behoorlijke linnenweverij.
Uit Azië werd de vlasbouw overgebracht naar Griekenland zodat Homerus er gewag van maakt. Herodotus verhaalt dat het in zijn tijd ontvangen werd vanuit Griekenland.
Ook de Grieken en Romeinen weefden met toenemende pracht en weelde hun gewaden.
De heerser Severus is als eerste Romein vermeld die een linnen shirt droeg, wollen kleding was toen het gebruik. Bij de Romeinen was vlas, volgens Livius, in de 5de eeuw v. Chr. in gebruik tot het maken van kledingstukken. In de 4de eeuw v. Chr. droegen de Samnieten wit linnen tunica’ s. Naar Cicero was het dragen van de weelde van linnen klederen afkomstig uit het oosten. Uit Catellus volgt dat in Rome de lichte vrouwen in het linnen gekleed waren.
Plinius, Hist. Nat. XIX, 2 spreekt over tenten en zeilen van linnen, van draden die in elkaar gedraaid zijn die gebruikt werden om als vis-, vogel- en jachtnetten en tot touwen en kabels te dienen. Hij spreekt ook over linnen dat zo fijn is als een web van een spin en dat bij zeer grote sterkte, zo dat het een geluid gaf als de luit. Toch had het linnen van Egypte nog steeds voorkeur, want hij heeft linnen uit dat land gezien waarvan de draden zo dun waren dat, ofschoon elk koord uit een 150 draden gemaakt was, het door een vingerring heen getrokken kon worden.
Weldra werd vlas ook gebruikt bij de Germaanse, Keltische en Slavische volkeren. In de bronstijd heeft vlas de Germanen in Denemarken en zuid Zweden bereikt. Plinius in Nat. hist. 19,8 en Tacticus, Germanica 17, berichten van de voorkeur van de Germaanse vrouwen voor linnen kleding met helder rode zomen omzoomd. Mogelijk kwam die kleurstof van Rubia tinctoria zoals Plinius meedeelt dat die in Italië aangeplant was. ‘Hyacinthus in Gallia eximie provenit. Hoc ibi pro cocco hysginum tingitur.’ De hyacint is niet het bekende bolgewas, mogelijk wordt op een soort gladiool of Delphinium gedoeld waar voor zover bekend, toch geen verfstof uit gehaald werd. Aan de andere kant van de Alpen beschrijft Plinius geheel Gallië als linnen wevend, vooral de Cadurci en de eveneens de uiterst noordelijk levende Morini, de Keltische bewoners van ons land.
In het noorden was er veel vlasbouw. Een aandenken hieraan heeft het Italiaanse woord renso voor fijn vlas, dit woord stamt van de stad Reims waaruit het gehaald werd. Zelfs de aanzienlijke vrouwen hielden zich bezig met spinnerij. Vlas diende, in plaats van geld, tot ruilmiddel tussen de Germaanse en West Slavische volkeren. De bewoners van het eiland Rugen hadden geen gemunt geld, de betaling geschiedde met ‘Yanno lineo ‘een stuk linnen.
Toch wordt het weinig vermeld. In Engeland zie je de eerste vermelding in 1175. Er is dan ook twijfel of linnen hier eerder geproduceerd werd. Uit de 16de eeuw zijn er akten dat er van elke 30 acres een gedeelte (rood) bestemd zal zijn voor linnen of hennepteelt. De meeste mensen teelden zelf wat op hun veld voor eigen gebruik. Door het roten van het vlas in het water werden meren en rivieren dan ook al ernstig vervuild. In de tijd van Henry VIII en James I waren er al akten en verboden, met zware straffen, om vlas in water te brengen waar vee in de buurt was. Shakespeare meld ;A bag of flax,’ in the Merry Wives of Windsor, v, 5, 159. In Engeland moest, afgekondigd bij de wet, elke stad vlas zaaien, hoewel dit niet zo opgevolgd werd.
In de middeleeuwen was het spinnen huisarbeid. Vooral in kloosters bracht men technische verbeteringen aan, later kwam dit bij de gilden bij wie vooral het laken weven in hoog aanzien stond.
In de 12de eeuw begonnen de Spanjaarden uit vlas papier te bereiden wat al gauw gevolgd werd. In Nederland gebruikte men voor het eerst linnen voor het schildersdoek.
Bijbel.
Genesis 41: 42, Exodus 9: 31, 25: 4, 26: 1, 31 en 36, 27: 16 en 18, 25: 5-6, 15, 39: 3 en 42, 35: 6, 23, 25 en 35, 36: 8, 35 en 37, 38: 9, 18 en 23, 39: 9, 3,5,8, 24 en 27-29, Leviticus 6: 10, 13: 47-48, 52 en 59, 16: 4, 23 en 32, 19: 19, Deuterium 22: 11, Jozua 2: 6, Richteren 14: 12-13, 15: 14, 1 Samuel 2: 18, 22: 18, 2 Samuel 6: 14, 1 Koningen 10: 28, 1 Kronieken 15: 27, 2 Kronieken 1: 16, 3: 14, 5: 12, Esther 1: 6, 8: 15, Spreuken 7: 16, 31: 13, 22 en 24, Jesaja 3: 23, 19: 9, 42: 3, Jeremia 13: 1, Ezechiël 9: 2-3, 10:2 en 6-7, 16: 10 en 13, 27: 7 en 16, 40: 3, 44: 17-18, Daniël 10: 5, Hosea 2: 5 en 9, Ecclesiasticus 40: 4, Mattheus 27: 59, Marcus 14: 51-52, 15: 46, Lucas 16: 19, Johannes 19: 40, Openbaringen 15: 6, 18: 12 en 16, 19: 8 en 14.
Vlas was een der vroegste voortbrengsels van het land en werd in Egypte en Kanaän al gekweekt voor de komst der Israëliërs, Jozua 2:6. In Egypte is vlas al gevonden op de oudste mummies, uit de oudste dynastieën. Mogelijk droegen de Egyptenaren eerst klederen die van papier vervaardigd waren van Cyperus papyrus, volgens Herodotus droegen hun priesters linnen klederen. Eerst schijnt het gewas daar voor zaad gekweekt te zijn, maar een paar eeuwen later zijn er ook overblijfsels van linnen vezels gevonden zodat het toen ook gekweekt moet zijn geweest. Het behoorde tot een van hun plagen dat hun vlas verhagelde, terwijl dat van de Israëlieten gespaard bleef, Exodus 9:31. Volgens Plinius vormde vlas een importartikel van Egypte naar Griekenland en Italië. In Egypte stond de vlascultuur op een hoge trap. Het was een gewoon huishoudelijk gebruik, ook als doeken in Johannes 13: 4-5, zweetdoeken, Johannes 11: 44, onderkleding en overkleding, Jes. 3: 23 en Marcus 14: 51, netten, Jesaja 19: 9, meetlinten Ezechiël 40: 3, als zeilen en vlaggen, doodskleden, Mattheüs 27: 59, Marcus 15: 46 en Lucas 23: 53 als bevestigd wordt door Homerus en Euripides. De priesters die in de tempel dienden hadden alleen zuiver witte linnen kleding aan. Een mix van wol en linnen was verboden, Leviticus, 6: 10, Deuteronium 22: 11. Drie soorten linnen waren bekend, de gewone of ruwe (Lev. 6:10, Ez. 6:10)9: 2, Daniël 10: 5 en Openbaringen 15:6) een betere kwaliteit (Exodus 26:1 en 39: 27) en de fijnste, kostbaarste bij Esther 8:15, 1 Kronieken 15: 27 en Openbaringen 19: 8.
1) Vlas wordt pistjtah, pishtah, pista of pishtim en gristah, genoemd, betekent linnen of iets dergelijks dat van vlas gemaakt is (Exodus 9: 31, Jesaja 19:9)
2) Sjesj of shesh: fijn linnen, mogelijk een Egyptisch woord, zo ook in de Douayversie en verwijst mogelijk naar de draad, een kleed dat Jozef aan had Genesis 41: 42, en onder de offers die de Joden brachten was ook dit linnen, Exodus 25: 4 en 35: 6, het woord zou synoniem zijn met het Egyptische shesh of mag (in Ezechiël 27:7 wordt hetzelfde woord gebruikt als artikel uit Egypte die de Syriërs importeerden en als zeilen gebruikten) verwijzen naar kleren van shesh (soms zijde in Exodus 28: 41).
3) Bad of bod, zou dezelfde betekenis hebben als de vorige, tenzij met het eerste garen en met het laatste weefsel bedoeld wordt, Exodus 28: 42, Leviticus 6: 10 en 16: 24, speciaal gebruikt voor linnen en religieuze gebruiken.
4) Butz, bootz of buts (fijn linnen) duidt de stof aan van het voorhangsel, de kleren van rijke personen. Het is het oorspronkelijke woord uit het N.T. De kleding van de rijke man en bruid des lams (Lucas 16:19, Openbaringen 19:8) is waarschijnlijk een Assyrisch woord en heeft betrekking op linnen dat uit het Oosten werd aangevoerd (Esther 8: 15, (soms als zijde) 1 Kronieken 15:27, 2 Kronieken 3:14, 5:12, Lucas 19:19, 3:14 en 5:12. Openbaringen 19:8)
5) Sadin of sդeenim, een weefsel waarvan gewone kleren gemaakt werden (Richteren 14:12, Jes. 3:23)
6) Etun, slechts eenmaal gebruikt is fijn linnen van Egypte (Spreuken 7:16) Een soortgelijk Grieks woord is het grote laken in het gezicht dat Petrus had en ook het lijkkleed van Chr. (Johannes 19:40, Spreuken 7:16)
7) Mikven of mikvay (linnengaren, Statenvertaling) werd door Salomon uit Egypte aangevoerd. ofschoon de Septuagint en andere vertalingen het als een eigen naam beschouwen en Gesenius het door troep en Bochart het voor belasting vertaald. De eigenlijke betekenis is zeer twijfelachtig (1 Koningen 10:28, 2 Kronieken 1:16) Moldenke, Concordantie)
Volgens Exodus 27:16 werd bij het bouwen van het tabernakel een deksel van hemelsblauw en purper en scharlaken fijn getwijnd linnen gebruikt. In Leviticus 16:4 lezen we dat Aaron op de verzoendag in het heilige zal gaan, nadat hij de zonden van Israël op de bok gelegd zal hebben en hij de linnen klederen zal uitdoen. Vergelijk Exodus 28:42. Deze linnen kledingstukken waren een tijdelijk teken van ootmoed.
Zelden werd het gewone lijnwaad naakt over het lichaam gedragen, Markus 14:50. Markus nam het feit blijkbaar als grote bijzonderheid op. De onderrok van Jezus was al zonder naad, van boven af geheel geweven. Joh. 19:33.
Vlas was zeer belangrijk voor kleding. Mislukken van de vlasoogst was dan ook een straf Gods, Hos. 2:8.
Linnen mocht niet gemengd worden met wol, Leviticus 19:19, Deuteronium 22:11. Egyptisch linnen, zogenaamd bysus linnen zou hagelwit zijn en beter dan de Joodse. Dit zou een vederlicht mengsel zijn van fijn linnen, zijde en elastische mosselzijde, waarin de Egyptenaren gespecialiseerd waren. Een kunst die de Joden pas in het begin van de Christelijke tijd geleerd hebben.
Vlas wordt en werd gebruikt voor kleding, lampenkousen, Jesaja 42:3, doodskleding, baldakijns en priestergewaden.
Exodus 28 vers 3 en 5 schrijft voor dat er voor Aaron en zijn zonen en de hogepriesters klederen gemaakt zouden worden tot heerlijkheid en sieraad, van goud, hemelsblauw, purper en scharlaken, fijn van kleur en stof. De priesters droegen in oude religies, in Egypte als bij de Joden, zachte witte linnen kleden, het symbool van licht en reinheid. Deze oude Egyptische/Aziatische cultusgebruiken gingen later in Europa over op de Pythagoreïsche en is bewaard gebleven in het witte koorhemd, alba sacerdotalis, dat in de christelijke kerk tot op de huidige dag gebruikt wordt.
Tot het groot priesterlijk ornaat behoorde de hemelsblauwe mantel des efods. Het hoofdgat daarvan moest in het midden zijn en dit gat moet een boord rondom hebben van geweven werk: als het gat een pantsier zal het daaraan zijn, dat het niet gescheurd wordt. Exodus 28 vers 31 en 31, 39:22 en 23.
Pantsers van linnen.
Pantsers van linnen, hier voor vreedzame priesters voorgeschreven, zullen later voorkomen als behorende tot de uitrusting van krijgslieden.
De Lokriers, een Aziatisch volk, namen deel aan de strijd om Troje. Hun hoofd was Ajax, de zoon van Oileus, doch kleiner en korter van gestalte dan zijn naamgenoot en enkel in het pantser van linnen gekleed. Adrastus en Ampias voerden ze aan in het pantser van lijnwaad. Zo ook bij Homerus, Ilias II vs. 529 en 830. Amasis, koning van Egypte zond aan Athene te Lindus in Griekenland twee stenen standbeelden en een borstpantser van linnen. Plinius hist. XIX 2, verhaalt dat de draden samengesteld waren uit 365 enkele draden. Zo werden er meer linnen pantsers vermeld in de Griekse oudheid. In de kunstverzameling van keizer Rudolf II te Praag bevinden zich dergelijke hemden.
Het asbest kan ooit naar het dier genoemd zijn of andersom. Toen de Grieken het asbest vonden dachten ze dat het haar of wol van een soort salamander was omdat het vuurvast was.
De naam asbestos, al bij de Ouden in gebruik, zinspeelt op het feit dat een lamp voorzien van een pit van asbest, zoals de gouden lamp van Pallas te Athene, mits behoorlijk bijgevuld nooit ophield te branden, dus onuitblusbaar was. Grieks asbestos: onblusbaar, het onverbrandbare, het steenvlas of amiant uit wiens vezels men al in de oudheid het asbestirum (Nederlands linnen) het onverbrandbare linnen bereidde. Dat gebruikte de Romeinen vooral tot het weven van kostbare lijkwaden waarin de doden werden gehuld voor ze op de brandstapel werden gelegd opdat de overblijfselen onvermengd met de as van het hout bewaard zouden blijven.
Folklore.
Door een bijzondere wijze van spinnen en weven kan een grote kracht aan het linnen gegeven worden. Een tegen pijlen en kogels beschuttend hemd, pantsier, moet op Kerstdag door een reine en kuise maagd gesponnen, geweven en genaaid zijn. Van hals af bedekt het de halve man, op het borstgedeelte werden twee koppen genaaid die aan de rechterkant met een lange baard en aan de linkerkant een duivelsgezicht met een kroon afgebeeld werden. Alles geschiedt in de naam van de duivel. De maagden die het ondernemen vervallen door de grote toverkracht, die opgewekt wordt, aan duivelse geesten.
Sagen.
(349) Het is een noodhemd of St. Jorishemd dat de drager steek- of kogelhard of -vrij maakt. In de Ragnar-Lodbrokssaga geeft Aslang haar man Ragnar zulk noodhemd, hoewel niet van vlas, maar zijde en zonder naad.
Ҏeem dees hemd van zijde
Nergens is ' genaaid
Liefdevol is 't geweven
Uit fijne grauwe draden
Zwaarden zullen u niet snijden
En wonden rood niet bezoedelen
Dit heilig gewaad
Want den Goden was ’t gewijd.’
Toen Ragnar in Engeland tegen koning Elli vocht kon niemand van de vijanden hem door kappen, slaan of steken schade toebrengen. Men wierp hem in de slangenkuil, maar geen slang naderde, noch stak hem. Toen beval Elli dat men hem zijn overkleed zou uitrukken, het geschiedde en al gauw vielen de slangen Ragnar van alle kanten aan en doodden hem.
In een van de 12 nachten van Kerstmis liep vrouw Holle, de toverfee die luiheid straft en vlijt beloont, door de straat van een klein dorp om te zien of alle meisjes ijverig sponnen. Ergens uit een huis klonk haar een luid gelach tegemoet. Rond een haardvuur stonden 13 spinwielen, maar 12 meisjes maakten plezier en alleen de 13de, Lise, spon. Toen de 12 later zagen dat ze niet meer klaar konden komen riepen ze de hulp van de 13de in, die alles afspon. Na verloop van drie jaar brak er oorlog uit. Onder de jonge mannen die ten strijde moesten trekken was de broer van het vlijtige meisje. Lise vroeg toen de hulp in van vrouw Holle die haar zei: ‘Spin zeven nachten achtereen en leg het gesponnen garen op het vensterkozijn,’ Na de zevende nacht zag ze bij het ontwaken, in plaats van garen, een wit hemd in het kozijn liggen dat geen kogel of zwaard zou doorlaten (nodhemd) Dit gaf ze aan haar broer. Kort daarna kwam de jongeman, die beloofd had haar over een jaar te trouwen, naar het huis van haar ouders om afscheid te nemen, ook hij moest in de oorlog. Ze liep naar huis en spon weer zeven nachten, vond andermaal een wit hemd die ze aan haar verloofde gaf. Toen de dag van uitrukken aangebroken was, schepte haar verloofde op dat hij onkwetsbaar was. Ook spotte hij met de trouw van zijn meisje ten aanhoren van anderen, waarop Lise ‘s broer kwaad werd en er een tweegevecht ontstond waar haar broer dood ter aarde viel. Sindsdien zit ze wezenloos aan het spinnenwiel en als men haar vraagt waarom ze zo spint zegt ze:
‘Ach laat mij toch spinnen, i verdrijf zo mijn leed.
Ik spin mij het linnen voor ’t bruiloftskleed.’
Maar dat kleed is nooit klaargekomen, want telkens als ze een draad gesponnen heeft blaast een windvlaag door het venster die de draad oppakt en hem over het land jaagt.
Verwerking.
Vlas werd in vroegere tijden bij de wortel opgenomen en plat op de grond of daken gelegd om te drogen, Jozua 2:6. Door het te repelen, met een repelplank, haalt men de zaaddoosjes eraf. Dit is een liggende plank met opstaande pinnen en zo geplaatst dat de zaadbollen er niet door kunnen, een hekel. Het vlas werd over de hekel gehaald, ook iemand hekelen om iemand op spottende manier aan kritiek te onderwerpen, om het van losse stukjes te ontdoen en de vezels recht te trekken en te kammen, over de kam te halen. Hekel betekent prikkel, is te herleiden van Germaans hak: prikken, dat verwant is met de basisvorm haak. Het is een vrij algemeen gebruik, dat wie last heeft van een nachtmerrie, zo’n plank met de pinnen naar boven op de borst legt. Het middel komt echter wel eens verkeerd uit omdat, als de merrie de repel ontdekt, het de plank omdraait en de lijder bij angst ook nog pijn bezorgt.
Het gerepelde vlas wordt in bossen gebonden. De stengels werden dan geweekt in water totdat het buitenste deel vergaan is, het zogenaamde roten. Er ontwikkelt zich nu een afgrijselijke stank zodat het in vele landen verboden was om dit roten of rotten in bepaalde gebieden te laten gebeuren. Omdat de vissen er niet tegen kunnen is het in Frankrijk verboden stromend water ervoor te gebruiken. Vervolgens werden ze gesplit en gehekeld of gebrakeld. Het doel hiervan is dat het houtachtige deel gebraakt kan worden zonder de vezels te beschadigen. De vezels worden uitgekamd zodat de onreine massa, hede en werk, in de naalden blijft zitten, Jes.1: 31. De hede werd ook nog gebruikt voor zaklinnen en andere grove weefsels. Het werk gebruikten de scheepsmakers om de naden van de schepen te dichten, het breeuwen.
Het werken met vlas is smerig en vuil wat aanleiding gaf tot het zingen van klaagliederen en tot het ritmisch slaan op de stengels. Linos krijgt de eer de muziek uitgevonden te hebben omdat de klaagzangen in de mond gelegd werden door de vlasgeest zelf en omdat sommige liersnaren van vlasdraden zijn gemaakt.
Mythologie.
Het doel van de arbeid en moeite is bereikt. Zij kunnen dienst doen als garen of tot linnen geweven worden. Vlas weven stond in hoge aanzien en is van grote ouderdom, de Egyptenaren schreven de uitvinding ervan aan Isis toe.
Spinnen behoort tot het oudste ambacht en komt onmiddellijk na de dierenvellen. De uitvinding van het spinnen zou bij de Grieken Athena geweest zijn en als plaats van uitvinding Athene.
Bij de Noorse volkeren was dit Freya.
Weven was sinds mensenheugenis een van de voornaamste bedrijven die ook nauw samenhangt met kunst. De weefgetouwen waren al vroeg reeds volmaakt.
Levensdraad.
De kunst was om een zo gelijk en lang mogelijke draad te maken.
In de oudheid kan die draad ook bezien worden als de ‘Levensdraad ‘die gesponnen wordt door de Noorse Nornen, de Romeinse Parcen en Griekse Moiren, die op elk moment af kan breken. Klotho ‘s spindel wordt gesponnen (begin van leven) die door Lachesis wordt afgemeten (leeftijd) en door Atropa wordt afgeknipt (dood). Op de spindel werden de draden getrokken die verschenen in de religieuze beelden van het levenslot. Achilles zal moeten dulden wat de noodlotsgodin bij zijn geboorte met de linnendraden toe gesponnen had Ilias 20,128 en 24, 209, gelijk ook Odysseus 7,198. In de Bijbel staat dan ook in Spreuken 21:6 ҏf in de snaren des doods,’
De eerste van de Nornen, Oerd of Urth, begon de levensdraad te spinnen bij de geboorte, de tweede, Werdandit, spon er aan voort en verstrengelde twee levensdraden op de bruiloft, de derde Skoeld, knipte de draad door bij de dood.
In een van de oudste oorkonden van het jaar 855 van de Veluwe komt eenmaal de naam Urthunsula bij Putten voor. Die naam herinnert aan de irmen-sul van de Saksers. De naam irmin, eormen, hermen of herman was een van de vele namen die door verschillende volksstammen voor hetzelfde begrip werden gebruikt. In Westfalen ligt nog het dorp Ermensulen. De naam Irmin is waarschijnlijk nog bewaard gebleven in het Gelderse plaatse Ermelo, eertijds Irminlo, een heilige plaats in het bos van de god Irmin. Urthunsula herinnert aan Urth, de oudste van de schrikgodinnen die beschikte over de dood maar ook de oorsprong des levens waardoor we haar terugvinden in woorden samengesteld met oir, Duits ur, als oordeel, oorzaak, oorsprong, oorlog en oorkonde. Het Latijnse ordo: orde, heeft een merkwaardige gelijkenis met de Germaans oerdh. Beiden zijn wellicht uit dezelfde stam ontsproten. Het Latijnse ordior: ik weef, wijst op de bezigheid van de schrikgodinnen. Oerd knipt de levensdraad, het bindband, het antahkarana, het zilveren koord uit de bijbel, Prediker 12:6, dat ziel en lichaam met elkaar verbindt. ‘Want de mens gaat naar zijn eeuwig huis en de rouwklagers gaan rond op de straat; voordat het zilveren koord losgemaakt en de gouden lamp verbroken wordt.’
Oerd, voor wie in het oerderbos bij Apeldoorn een zuil was opgericht.
Spinrok.
De lange vezels komen nu in bundels naast elkaar te liggen om het bovengedeelte van een stok, het spinrok. De spinster houdt het spinrok in de hand en steekt die in de gordel van haar kleed. De spinrokken werden wel gemaakt van het harde hout van de papenmuts. Met de linkerhand neemt de spinster zoveel vezels als voor de draad nodig zijn en met de rechter geeft zij met door speeksel vochtig gemaakte vingers een draaiende beweging en bevestigt de vezels met een lus of strik aan de spindel. De draad, waaraan de spindel hangt, valt op de grond en wordt als een kluwen opgerold.
Tot 1530 werd er met de hand gesponnen, toen kwam het spinnenwiel wat in de vorige eeuw verdrongen werd door de spinmachine.
Eerste draad.
Gewoonlijk ontvangen meisjes met hun zevende jaar onderricht in het spinnen. In Thüringen wordt uit het eerste gesponnen garen een doek geweven dat geluk aanbrengt. Het dragen van een halsboordje dat gemaakt is uit dit linnen beveiligt tegen verdrinken, jicht en hekserij en die er wat van op zijn geweer zet, schiet niet mis. Het linnen moest voor goede werking eerst heimelijk onder een altaardoek gelegd worden waarover een priester meerdere malen een mis had gelezen. Dit middel was in Beieren in het jaar 1611 streng verboden.
Weversgilden.
Aanvankelijk weefden de spinsters hun eigen garen. Vlas werd geweven door de vrouwen, Spreuken 31:13. De tijden zijn voorbij dat de boerenmeiden een stuk land kregen om er vlas op te bouwen. Het werk is vrij zwaar en ging van de vrouwen op de mannen over, vooral in de steden. Die vormden op den duur de weversgilden in de steden.
Navis terrae.
Een merkwaardig bewijs daarvoor is bewaard gebleven in de Gesta Abbatum Trudonensium. St. Trond, St. Truijen of Tongeren; auctore Rudolfo abbate gest 1108, dit loopt van het jaar 618 tot 1108, bij Pertz, Mon. Germ. Script.’ p225 (bij Baron Sloet)
De vereniging van hen, wiens beroep het is voor loon vlas en wol te weven, werd over het algemeen hoger gesteld dan dat van andere die ook voor geld arbeid deden. De wevers waren daar trots op. Ten einde hen te vernederen en zich tevens over een aangedaan onrecht te wreken, bedacht een arme boer uit Inda of Inden, later Cornelimunster in Gulik, een duivelse list. Na verkregen verlof van de rechters, waarschijnlijk de holtrichters, en geholpen door luchthartige personen die van schertsen en nieuwigheden hielden, timmerde hij in een bos een schip en bracht er raderen onder waardoor het voortgetrokken kon worden en verkreeg van de gezaghebbende -a potentatibus- dat de wevers, door touwen op hun schouders gelegd, het naar Aken trokken waar het onder een grote toeloop van mannen en vrouwen aankwam. Elders dansten vrouwen met loshangende haren en half gekleed om het schip. Van Aken werd het getrokken naar Maastricht en vandaar, van een mast en een zeil voorzien, naar Tongeren. Heftig verklaarde de abt zich tegen dit heidense en duivels werk en vergeleek het schip bij het Trojaanse paard en nam de wevers, die zeer klaagden en Gods hulp inriepen, in zijn bescherming. De advocates van het klooster bepaalde dat het landschip, navis terrae, getrokken zou worden naar Leugues-Loos, wat onder een grote toeloop geschiedde. De burgers van Loos echter, wijzer dan die van Tongeren en gehoorzamende aan een bevel van den Heer van Leuven, sloten de poorten, it infausti ominis monstrum intrare non permisunt.’ Wat verder met het schip en de wevers is geschied wordt niet vermeld. Wel verhaalt Rudolphus dat er grote twist en tweedracht ontstond tussen de geestelijkheid en de leken, aan wiens zijde het volk stond.
Er zijn, zegt Grimm, Myth. S. 218, sporen voorhanden dat ook elders in Duitsland schepen over land getrokken werden. Zij komen nog voor in veel latere tijd. De raad van Ulm bepaalde op St. Nicolaasavond 1530: ҉tem es sol sich nieman mer weder tags noch nachts verbuzen, verkleiden, noch einig fassnachtkleider anziehen, ouch sich des herumfarens des plugs und mit den schiffen enthaltenӠdit bij straffe van 1 gulden. In het Kalendrium rusticum wordt bij 3. non Mart -5 Maart- vermeld: ҉sidis navigumӠDe dienst van Isis werd in Duitsland, vooral bij de Sueven, ingevoerd, Tacticus, Germ.9. De herinnering aan de uitvinder van het weven zal, als gewoonlijk moeilijk meer te herkennen, nog bij het volk geschemerd hebben.
Noorse Mythologie.
(187A) Er leefde eens een man die een groot gezin had. Hij en zijn vrouw moesten hard werken om de kost te verdienen voor zichzelf en hun kinderen. Op een dag zei de man: ‘Vrouw ik trek weer uit met mijn kudde. Als ik een grazige vlakte heb bereikt, zal ik de schapen een ogenblik aan de hond toevertrouwen en proberen een gems te schieten. Ik weet dat er enige op de berg rondzwerven en ik hoop dat ik er een onder schot zal krijgen.’ Hij zag zo’n boog zorgvuldig na en beproefde de pees, onderzocht de scherpte van zijn pijlen en ging heen. Vrolijk blatend trok de hongerige kudde omhoog en had na een uur de plaats gevonden waar de sappige kruiden de bodem bedekten. Een ogenblik rustte de herder, toen riep hij zijn hond en zei: ‘Opgepast hoor.’ Het trouwe en verstandige dier begreep zijn meester dadelijk en volkomen gerust ging die dan ook naar de eenzaamheid waar hij gemzen aan trachtte te treffen. Plotseling sprong er een op, niet ver van hem af. Het was een prachtdier, zo groot en fraai gevormd als de herder er nog nooit gezien had. Hij spande de boog en de pijl suisde weg, maar trof geen doel. Ongehinderd sprong de gems voort. ‘Ik zal haar volgen en zijn rustplaats vinden, al zou ik er de hele dag voor moeten omzwerven,’ mompelde de herder. Haastig liep hij voort, springend en struikelend. Na een poos verdween de gems achter een rotsblok. Toen de herder die plaats bereikt had, zag hij het wild niet meer maar voor zծ ogen vertoonde zich een geopende poort van ijs. Daar achter lag een ruimte, een grot, waarvan de zoldering en de wanden bezet waren met edelstenen die het licht naar alle zijden weerkaatsten. Midden in deze grot stond een mooie vrouw tussen een groot aantal vriendelijke en vrolijke jonge meisjes. Prachtig waren ze gekleed, het scheen wel dat ze zilveren gewaden droegen die als ragfijne weefsels tot de voeten reikten. De schone vrouw was Holda (vrouw Holle) de godin van het weer, die als het sneeuwde haar bed schudde en als het regende haar wasdag hield. Ook weefde ze wolken en de nevels. ‘Treed binnen,’ riep ze de verbaasde herder toe. Aarzelend kwam die nader en viel op zijn knieën voor Holda neer. Ze verheugde zich over de eerbied die hij haar betoonde, want vriendelijk klonk haar stem: ‘Nu het toeval je hierheen gevoerd heeft zal je niet met lege handen vertrekken. Zie om je heen en zeg wat je wilt hebben.’ De herder staarde als een droom om zich heen. De schittering van duizenden kostbare stenen bracht hem in de war en hij wist niet wat hij zou kiezen. Tot hij een tuiltje kleine, blauwe bloemen zag in de handen van de godin. ‘Geef mij die,’sprak hij sidderend. ‘Je hebt goed gekozen,’ zei Holda en ze knikte de herder toe. Zolang deze bloemen niet uitvallen zal je leven, verzorg ze dus goed.’ Hier heb je bovendien zaad dat je op je akkers kunt uitstrooien en rijke vrucht zal geven.’ Terwijl ze dat zei gaf ze de man, die nog altijd geknield voor haar lag, een hoeveelheid kleine zaadjes. Dankbaar nam hij ze aan, groette en vertrok. Na veel moeite vond hij zijn kudde terug, telkens nog dacht hij dat hij droomde. Maar het zaad, dat hij in een zak meedroeg, bewees dat het werkelijkheid was. Vlug dreef hij zijn schapen naar huis en vertelde zijn vrouw wat hem was overkomen. Hevig voer die tegen hem uit. ‘Heb je om bloemen gevraagd!’ riep ze. ҅'En niet de kostbare stenen? Heb je nietige zaadjes gekregen en geen goud? Nooit heb ik een man gezien, die zo stom was als jij. Schaam je. Je arme vrouw kan maar werken van de morgen tot de avond en jij.. jij....’ Ze werd zo driftig dat ze de blauwe bloemen stuk wou trekken en het zaad buiten de deur gooien. De herder wist haar te kalmeren en dat hij het zaad zou uitstrooien en afwachten wat eruit zou groeien. Zo deden ze. En bij het zaaien geschiedde er een wonder, want de kleine hoeveelheid verminderde niet, hoeveel er ook gestrooid werd. Er was voldoende voor alle akkers. Na korte tijd droeg het veld een fijn groen kleed van tere spruiten. Telkens liep de herder er heen en verlustigde zich erin. Zelfs 's nachts stond hij soms op om het vreemde gewas te aanschouwen. Toen op een keer, terwijl de maan helder aan de hemel stond, zag hij een gestalte over het veld zweven die zegenend de handen uitspreidde. Het was Holda, die over haar goede gave waakte. Want een goede gave was het die ze de herder geschonken had. Het jonge kruid schoot snel op en kreeg bloesems die een golvend laken leken als de wind er spelend doorvoer. De bloesems vielen af en de zaadknoppen kwamen, en eindelijk was het vlas, want daarmee waren de akkers bedekt, zo ver gerijpt dat het geoogst kon worden.
‘Nu zal ik je leren hoe je oogsten moet ‘zei ze tot de man en ‘ging ze verder tot de vrouw, ‘zal ik tonen, hoe je de draden uit de stengels moet spinnen en weven.’ Ze deed wat ze gezegd had en na die tijd verkocht de man elk jaar, als hij geoogst had, vlaszaad aan de velen die het wilden telen, terwijl de vrouw linnen weefde waarvoor ze veel geld ontving. Zo werden ze rijk en gelukkig meteen omdat ze hun welvaart te danken hadden aan twee onmisbare dingen, de zegen van Holda en vlijt.
Lange jaren bleef het bloemtuiltje, dat de herder van vrouw Holle gekregen had, fris en gaaf. Maar op een dag, al heel lang nadat zijn vrouw was gestorven, toen er al achterkleinkinderen aan zijn voeten speelden, zag de oude man dat de bloemen verwelkt waren en de blaadjes afvielen. Hij wist wat dit betekende. Nog een keer beklom hij de berg, hij wou proberen de ijspoort en de grot terug te vinden. Of hem dat gelukt is? Niemand weet het want de oude herder is nooit meer terug gekeerd. Maar het vlas is er nog als een kostelijke gave voor heel het mensdom.
Maria.
Maria wordt vaak geassocieerd met de levende natuur, de godin van het leven. Vaak is er sprake van een wonder doenend beeldje dat in een putje of boom gevonden wordt die meestal terugkeert naar de plaats waar het gevonden wordt. Op die plek ontstaat dan vaak een bedevaartplaats die tegen ziektes helpt. Zie eik en linde.
In het Land van Leusden zag in het midden van de 12de eeuw een boer, die vlas aan het inzaaien was, een mooie vrouwelijke verschijning. Op haar verzoek gaf hij haar te drinken. Hij beloofde haar, want hij zag dadelijk dat dit Maria moest zijn, een kapel te bouwen. De volgende dag was het vlas rijp. Tot 1900 lag er nog vlas op het altaar in Elshout. In mei, de Mariamaand, is Elshout nog steeds een bedevaartplaats.
In Oostrum, bij Venray, was een boer in de 14de eeuw bezig om vlas te wieden. Hij vond tussen het vlas een beeldje van Maria en een stem die hem vertelde: ‘Hier wil ik rusten.’ Hij bouwde daar een kapelletje, met de gedachte dat het met zijn vlas dan goed zou gaan. De volgende dag was het vlas reeds in bloei en 's avonds rijp.
In 't begin van de 12de eeuw kregen de inwoners Lebbeke toestemming om een kerk te bouwen. De geschiktste plaats was echter met vlas bezaaid. Daarom verzocht de eigenares te wachten tot dit rijp was. 's Nachts verscheen echter Maria die verklaarde dat ze daar vereerd wilde worden en dat het vlas de volgende dag rijp zou zijn en zo gebeurde het. Maar waar de nodige steen te vinden? Een boer stelde voor op zijn grond te graven en zie, men ontdekte daar een steengroeve. Nu nog een bouwmeester zeiden de bewoners, maar dat was niet nodig want 's nachts hadden engelen een rode zijden draad gespannen die de lengte, breedte en vorm van de kerk aangaf.
Zo vond een boer bij Ommel, Asten, rond 1400 een beeldje van Maria op een hekwerk rond zijn akker. Tot driemaal toe keerde het beeldje naar die plaats terug. Hij had het naar de kerk gebracht omdat het daar beter zou passen. In de 15de eeuw werd er een kapel omheen gebouwd. Dit beeldje hielp vooral tegen breuken.
Een boer in Exaarde (O. Vlaanderen) ging op zijn akker een boom omhakken. Daar vond hij in de put twee kruisen. Hij bracht ze naar de pastoor die ze in de kerk legde. De nadere dag waren de kruizen weer uit de kerk verdwenen en teruggekeerd naar de put. Nogmaals droeg de boer ze naar de kerk. Maar ook de tweede keer kwamen ze weer terug op zijn akker en dat tot driemaal toe. Dan zei de boer tot de pastoor: ‘Aangezien het Gods wil schijnt te wezen dat de kruisen op mijn akker blijven, zal ik daar een kapel bouwen. Maar je moet nog wat wachten omdat er jong vlas op staat. Zodra dat rijp is kan je met de bouw beginnen.’ En zie; de volgende dag was zijn vlas rijp. Zie hier de legendarische oorsprong van de kapel die in de buurt van de heilige put van Exaarde staat.
Bloemenzee.
Vlas bloeit in massa ‘s, waardoor vlasvelden opmerkelijk mooi kunnen zijn. Letterlijk geeft het een zee van bloemen. Nadat de Herulers, een volk dat in de 3de eeuw verhuisde naar de Oostzee, verslagen waren in een veldslag tegen de Langobarden vluchtten zij en kwamen voor een meer, wilden het overzwemmen en sprongen erin, maar het was geen water maar bloeiend vlas. ‘Fanta super eos caelitus ira respexit,’ dat was in het jaar 493. Als we het fabelachtige weglaten blijkt dat op het einde van de 5de eeuw reeds een aanzienlijke vlascultuur in midden Duitsland bestond.
Een gelijke fabel zien we bij Grimm, ‘de hanenbalken.’ Er kwam een tovenaar bij een grote menigte, waaraan hij een haan toonde die een zware balk als een veer wegdroeg. Een meisje had pas een klavertje vier gevonden en riep uit: ‘Zie je dan niet dat het geen balk is maar een strohalm?’ De toverij verdween en de tovenaar werd weggejaagd, met de mededeling dat hij zich zou wreken. Hij hield woord. Na enige tijd zou het meisje trouwen en ging mooi aangekleed met vele anderen naar een plaats waar de kerk was. Onderweg kwamen zij voor een sterk gezwollen rivier waarover geen brug lag noch vlonder. De bruid gedroeg zich flink en trok haar kleren omhoog en wilde de rivier doorwaden. Toen zij reeds in het water stond riep iemand, dit was de tovenaar, spottend uit: ‘Wel, waar zitten je ogen?’ Die gingen haar open en zij zag dat ze in een bloeiend vlasveld stond.
Ook zonder betoverd te zijn kan je het bloeiende vlas voor een zee aanzien. Goethe schrijft :’Dan glaubt in den Grunden kleine Teiche zu sehen, so schon blaugrun liegen die Leinfelder unten.’
(201A) Vele volksgeloven had vlas, wat niet verwonderlijk is. In 1873 werd in Duitsland nog 133 000 ha gekweekt.
De mooie blonde vrouw op het Stellauer slot in Holstein had een spindel van goud. Draait zij die dan wordt er plotseling een hele stad zichtbaar. (Freya of Holda?
Alles wat tot het nuttige gewas betrekking heeft, van het zaaien tot het naaien van het linnen, stond onder een hoge mythische of demonische macht. Hoe menselijk men het vlas dacht is te zien aan het gebruik dat meisjes op de vlasvelden gingen en luid schreeuwden zodat ze het vlas verschikten en die in de hoogte groeide.
Als een baby niet wilde groeien zette ze die naakt op het gras en strooiden vlaszaad over heen in het geloof dat die net als het vlas, vallende op de aarde wortelt en groeit, het zijn geluk meedeelt op het goede van het leven dat overal rondom hem is en zo begint de kleine groeien als de plant verschijnt.
Frigga (Berchta, Hertha of Holda) was de godin van de atmosfeer, of liever van de wolken en wordt als zodanig voorgesteld in sneeuwwitte klederen, of donkere in overeenstemming met haar ietwat veranderlijke aard. Het is de grote spinster van de levensdraden, de weefster van het natuurtapijt, het spinnen weven in de lucht, de lijnen en fijne weefsels die men op vele dagen bewonderen kan. Meestal is ze gekroond met reigerveren, het symbool van zwijgen en vergeten. Meestal verbleef zij in haar eigen verblijf dat Fensalir heette, de hal der nevelen of de zee waar zij ijverig bezig was met haar wiel- of spinrokken en waar zij gouden draden spon of lange webben van kleurige wolken weefde. Dat spinnenwiel was met goud bezet en staat Գ nachts aan de hemel te schitteren, in het noorden bekend als Frigga ‘s spinnenwiel, de zuidelijke bewoners noemen dit de gordel van Orion.
In Phulsburn weet men te verhalen van een man over de weg ging en Frau Holda bezig zag met het afwinden van vlas en, toen zij hem vriendelijk vroeg om wat mee te nemen, hij dit afwees omdat hij thuis genoeg in voorraad had en hij het vlas te kostbaar vond om mee te nemen als hij het niet nodig had. Toen hij zijn weg vervolgde voelde hij plotseling pijn aan de voeten, de oorzaak was een paar goudstukken die in zijn schoenen bleken te liggen. Dat waren niet anders dan een paar in goud veranderde vlasdraden die toevallig in zijn schoenen terecht waren gekomen. Hetzelfde gebeurde met enige kinderen op de Kyffhauser, die eveneens vrouw Holda zagen en die hun vlas geeft wat ze wegwerpen, behalve een die het meeneemt en thuisgekomen merkt dat zijn zak vol goudstukken zit. Die verandering van vlas in goud wijst op de grote waarde van het vlas als de zegen op de arbeid
Freya.
(349) Het vlas was aan Freya (vrouwe) gewijd, de godin van de lente en liefde, de beschermster van het huwelijk die toezag op het spinnen van de vrouwen. Freya (vrijen) is het zinnebeeld van de hartstocht en bedwelmende liefdesgenietingen. Zij had een wagen die getrokken werd door katten, haar geliefkoosde huisdieren en de zinnebeelden van koesterende liefde en wellust, of de verpersoonlijking van vruchtbaarheid. De leidsels bestaan uit bloeiende vlasstengels. De mooiste planten en bloemen in het noorden heetten Freya’ s haar of ogendauw, terwijl de vlinder Freya ‘s hen heette. Het was een gebruik om bij plechtige gelegenheden op Freyaճ gezondheid te drinken met die van andere goden.
Zij werd op hartjesdag, (Hertha ‘s dag), vereerd. Deze feestdag was op 15 augustus. Door de kerstening werd deze dag de dag van Mariaճ Hemelvaart. Vroeger werd op deze dag vele vreugdevuren ontstoken, omgangen gemaakt en natuurlijk veel gegeten en gedanst. Toen het christendom in het noorden werd gebracht ging deze dronk over op de Maagd of op St. Gertruida. Freya werd net als andere heidense godheden tot demon of een heks verklaard en verbannen naar de bergtoppen van Noorwegen, Zweden of Duitsland waar men de Brocken aanwijst als haar speciale verblijf. Dit werd tevens de algemene verzamelplaats van de duivelsstoet in de Walpurgisnacht. Omdat de kat aan haar gewijd was heeft die ook duivelse eigenschappen gekregen en tot op heden aan toe worden heksen met zwarte katten afgebeeld. Haar spinnen werd tot ‘Das gespinst.’
In zuidelijke landen is Freya wel bekend als Holda of frau Holle, Bertha of Perchta Zij heerst over het weer en men verhaalt dat er sneeuwvlokken vallen als ze haar bed opschudt, het regent als ze de was doet en men zag de witte wolken als haar linnen dat ze te bleken had gelegd. Als lange, grijze wolkenflarden door de lucht dreven zei men dat ze aan het weven was, men houdt haar voor een ijverig weefster, spinster en huishoudster. Ook zou ze de wilde jacht of heir leiden, gezeten op een wit paard terwijl haar gezellen in honden zijn veranderd en andere dieren. Dit is te zien in de koude wintermaanden als zware wolkenmassa ‘s optrekken die omrand zijn met witte flarden en van binnen zwart en donker zijn. Die randen nemen allerhande vormen aan en vormen de wilde heir die optrekt tegen mensen met kwade bedoelingen.
Men vertelt dat zij het vlas aan de mensen gaf en hen het leerde te gebruiken. Holda was ook de eigenares van een toverfontein die quickbron heette die de beroemde fontein der eeuwige jeugd evenaarde. Vrouw Holle leeft onder de aarde waar zij een grote tuin heeft. In de winter komt zij boven de aarde en doet onderzoek naar het spinnen.
Deze Bertha was beroemd om haar spinnen en werd een beschermster van die tak van vrouwelijke nijverheid.
Bertham of Perchta is oorspronkelijk de godin van de schemerglans, dat wil zeggen van de morgen- en avondschemering en is daarom van tweeslachtige aard, namelijk zowel godin van vruchtbaarheid en leven als van duisternis en dood. Als godin van het morgenrood of dageraad staat ook de huiselijke arbeid onder hoede van deze Holda-Perchta.
Als beschermster van de huiselijke arbeid verlaat ook Holda haar onderaardse paleizen en verschijnt met vlas en spinnenwiel op aarde. Holda als Perchta zijn de spinsters bij uitnemendheid Men vertelt dat Holda door de straten van elk dorp zwierf als de avond viel. Zij zwierf gedurende de twaalf nachten tussen Kerstmis en 6 januari terwijl zij in elk venster gluurde om het spinnen van het gezin na te gaan. Perchta gaat tegen Driekoningen rond om inspectie te houden over de spinnenwielen en de vlijtige en ordelijke spinsters te belonen De meisjes wiens werk goed was gedaan werden beloond met een van haar gouden draden of een spinnenwiel vol extra fijn vlas, die zorgeloos waren brak ze hun wiel, bezoedelde hun vlas en als zij verzuimd hadden de godin te eren door veel van de koek te eten die in die tijd van het jaar gebakken werd, werden ze streng gestraft, daar komt Perchta en snijdt hen de buik open en stopt die vol met vodden.
Met kerstnacht leggen dan ook alle meisjes hun spinnenwielen vol vlas in de hoop dat vrouw Holle een handje zal helpen. Op kerst ging vrouw Holle weer terug en dan moesten alle spinnenwielen weer teruggezet worden want ze wilde niet dat er dan nachts gewerkt werd. Dan gaat ze rond om te zien of er gehoorzaamd wordt aan haar gebod, die avond het vlas van het spinnenwiel te nemen omdat die in de tijd der ‘2 nachten’ stil moet staan. Dit verbod gaat samen met een ander, namelijk in die tijd geen huwelijk te sluiten omdat de godin van de groeikracht in deze tijd, waarin ze zelf rust, niet wil dat anderen nieuw leven verwekken.
Door haar straffend optreden is Perhta, eens de glanzende en vriendelijke geworden tot de schrik van de kinderen die gedurende de’2 nachten’ hen vrees aanjaagt, ommegang houdt en ongehoorzame kinderen de buik opensnijdt en er kiezelstenen in legt. Ze zwerft rond om overtredingen te straffen, een spookgestalte die omringd is door ongedoopte gestorven kinderen met loshangend haar. In sommige streken heeft ze een vermomde figuur bij zich die de Habergais genoemd wordt, de uil die de sterfgevallen aankondigt. Dit wijst op een samenhang met de Wodansjacht of Wilde Heir die rond kerstmis plaats vindt, waarvan we ook trekken terugvinden in het Sinterklaasfeest. Het Perchten lopen is een soort gemaskerde optocht die tussen Kerstmis en Driekoningen plaats vindt. Jonge mannen, in dierenhuiden gehuld, het gezicht zwart en onherkenbaar, blazend op horens en zwaaiend met fakkels, trekken in dolle vaart rond, bedelend en doen zich in gastvrije woningen te goed aan wat aangeboden wordt. Zodra Perchta, de heks zelf, verscheen ging de stoet uiteen want ieder die ze te pakken kon krijgen wachtte de dood.
Het is de dag dat de oude Germanen aannamen dat de winter begon. Op Texel viert men op 12 december de oude sinterklaas. Dit is dus het eigenlijk het oude Sint Luciafeest zoals het in Zweden nog gevierd wordt als lichtfeest. Men wikkelt zich in stro, met veren, schelpen en heide, een vruchtbaarheidsrite, de nagebootste vegetatiegeest zorgt voor rijke oogst.
In oude tijden bracht men vooral in Duitsland haar feest in verband met betrekking tot de zonnewende en de vruchtbaarheid. In Zweden delen de meisjes die Lucia heten, op die dag goede gaven uit.
St. Lucia, wiens feest gevierd wordt op 13 december, dus in het jul-tijd, wordt vereenzelvigd met Perchta. Het woord komt van oud-Hoogduits beraht: de glanzende. Lucia ‘s naam staat in verband met lux: licht, en ook zij wordt vereerd als patrones van de huiselijke arbeid en op de avond voor haar naamdag lieten de meisjes het spinnenwiel rusten, deden ze het niet dan zou het vlas de volgende morgen vuil en verward zijn. St. Lucia heeft tal van de attributen van de Holda-Perchta overgenomen. Hier en daar wordt nog geloofd dat in de St. Lucia nacht ieder mens in gevaar is, vooral als het die avond stormt. Na het avondgebed gaat het hele gezin een ommegang houden door kamers en stallen en spreekt :’Bescherm ons voor toverij, heilige Lucie, tot ik morgen vroeg opsta.’ Dit doet men met wierook en als alles uitgerookt is legt men zich ten ruste maar verzuimt niet voor het in bed te stappen met de linkervoet een kruis in de lucht te maken zodat de heksen het bed niet zullen naderen.
In andere Duitse streken is ze bekend als witte vrouw, Bertha, die hulpvaardig is voor de mensen. Ze is de legendarische stammoeder van verschillende edele geslachten, ze is de mythische moeder van Karel de Grote. Als men het in Frankrijk en Duitsland heeft over de gouden eeuw, dan zegt men gewoonlijk ‘in de dagen dat Bertha spon’. In Italië is het Von e piu tempo che Berta filava,’ het is niet meer de tijd dat Bertha spon. In Frankrijk is het ‘le temps ou la reine Berthe filait.’ Zij denken aan de moeder van Karel de Grote, Bertha met de grote voet.
Als men daarbij denkt aan een boerin in Montagnana die bekend stond als een ijverig en bekwaam spinster. Toen ze op zekere dag haar werk naar Padua gebracht had, waar niemand het voor een goede prijs wilde kopen, ging ze naar het paleis, naar de vrouw van Hendrik IV. Die waardeerde het prachtige spinsel en verzocht haar gemaal de vrouw op vorstelijke wijze te belonen. Hendrik stond haar toe de draad aan de klopper van de huisdeur vast te maken en beloofde haar zoveel land als zij ermee omspannen kon.. Zo ontstond de rijkdom en pracht van het geslacht Montagnana. Al gauw kwamen nu ook andere spinsters die hun werk aanboden, van sommigen werd gekocht en anderen moesten onbeloond heen gaan. Toen ontstond onder arme spinsters het spreekwoord: ‘De goede oude tijd is voorbij.’
Ook in het heldenepos van de Finnen, de Kalevala komt ze voor. Daar waar onder andere van het meisje op de Pohja hoeve gezegd wordt dat zij een verbond had gesloten met de zon, dat beiden ‘s morgens tegelijk opstaan, maar 't vlugge deerntje altijd de eerste was en als de zon dan opsteeg had ze al 6 schapen geschoren, de wol tot garen gesponnen en er een kleed van geweven. Elders heet het: de jonge dochter van Pohja hoeve, wijd beroemd om haar schoonheid, zat boven op de regenboog en gekleed in stralende gewaden en weefde een gulden kleed met een schietspoel van goud en een weefraam van zilver.'
Amulet.
In Thüringen komt vlas voor als geluksbrenger. Als een jonge vrouw gaat trouwen doet ze vlas in haar schoenen als een middel tegen armoe.
Later werd vlas werd gebruikt als amulet tegen heksenkracht. Diegene na de avond spinde werd behekst. Het spinnen in Duitsland op een zaterdag brengt ongeluk.
Zie Doornroosje, het belang van het spinnen voor meisjes, de 12 feeën, de 12 maanden, vroeger waren er 13 maanden, de dertiende was. de maand tussen de jaren.
Linar laukar.
Linar: vlas, is een runenteken en met laukar: look, samen vormen ze een schuinrecht geplaatste haak, een soort kruis met aan weerszijden boven aan de top een lijn van kwart lengte loodrecht naar beneden. Het vlas dat zo belangrijk was, de look als bederfwerend middel, ook van toverij en demonische machten. Linar laukar als runenteken is dus een onheil afwerend middel, een geluksteken.
Linnenuitzet.
Het geloof aan haar bestaan bleef bij de overgang van heidendom naar Christendom. Ernstig waarschuwt Burchard van Worms, overleden in 1024, tegen haar verering.
Vrouwe Berchta en de gelijke betekenis is Holla die als spinnende vrouw gedacht werd en met de vlasbouw aangelegen is. Het zijn de mythische tegenhangers van de vlijtig spinnende huisvrouwen met een waarde die het volk aan dit product gaf. Het was een teken van rijkdom, de linnenuitzet bij het trouwen voor elkaar hebben was een teken dat men het goed voor elkaar had.
Goethe, in Hermann und Dorothea ‘Licht umsonst bereitet durch manche Jahre die Mutter. Viele Leinwand der Tochter, von feinem und starkem Gewebe.’ ‘Symbool van’ ik voel al mijn verplichtingen.’
Symbool van ‘ik voel je vriendelijkheid, huishoudelijke bezigheid nut.’
(187A) In de bloeitijd van de Romeinse republiek gold het als een loffelijke getuigenis van een vrouw, wanneer bij haar graf gezegd kon worden: ‘Nomi mansit, lanam fecit,’ zij bleef thuis en vervaardigde linnen.’ Zelf gemaakt, ‘manu factum,’ waarvan ons manufacturen. Net als de Spreukendichter van Israël onder de hoedanigheden van een goede vrouw vermeldt dat zij ‘Haar handen aan het spinrokken slaat en haar palmen de spoel vast houden.’
De beroemde Duitse keizer Karel de Grote leeft nog in geschiedenis, sagen en lied voort als een vriend en beschermer van de vlasbouw. Zowel zijn vrouw als dochter sponnen het linnenkleed met hun eigen handen en zette hun eer daarop een goed kleed te maken. Zijn gehele familie droeg linnen kleren waartoe koninklijke vrouwen het garen gesponnen en geweefd hadden. Dit zelf geweefde linnen schatte hij hoger dan goud of zilver. Toen de kalief Harun-al-Raschid hem als teken van hoogachting een waterpijp stuurde, wist hij geen passender tegengeschenk te bedenken dan een linnen kleed die door zijn familie gemaakt was. Tot zijn spijt zag hij eens dat zijn onderdanen vreemde kleren over de inheemse dracht aantrokken. Om die on-Duitse smaak weg te nemen zette hij eens bij een hevige regenbui een jachtpartij op waarbij diegene die buitenlandse kledij aanhadden het kleed bedierven. Lachend ging hij met hen terug. Dat hielp, het volk en het hof greep weer naar de eigen kleding.
Zo ook in Engeland, Shakespeare inde The Winter ‘s tale:
‘Lawn as white as driven snow,’ linnen wit als sneeuw.
Beïnvloeding van groei.
Door de mooie blauwe kleur van de bloemen is het vlas gewijd aan de blauwe bliksem slingerende dondergod. Het is dus goed op die dag te zaaien en vooral op groene donderdag, de donderdag voor Pasen.
Men zaait het beste op de honderdste dag van het jaar, 10 april. De mooiste oogst krijgt men door wat gestolen zaad erdoorheen te mengen. Zaaien op woensdag, Wodans dag, is niet zo best want dan rijdt hij over de aarde en vertrapt met zijn paard Sleipnir de aarde.
Voor alles wenste de boer dat zijn vlas hoog werd en zo probeerde hij allerlei sympathische beïnvloeding toe te passen. In de ochtend gezaaid vlas gaf een langere en grovere vezel dan die van de middag gezaaide.
Bij de vastennachtdans moest de boer met zijn vrouw recht omhoog springen, of zochten de vrouwen de langste dansers uit.
Ook bij het zaaien kan men ervoor zorgen dat het vlas lang werd als men lange passen maakte, het eind van de zaaidoek lang over de bodem liet naslepen of na gedane arbeid die doek hoog in de lucht te werpen. In de midzomer, te oordelen naar Zwitserse en Zwabische voorbeelden, sprongen jonge mensen rond een vreugdevuur om het vlas hoog te laten groeien. Niet zelden werd het vlas toegesproken. Nog duidelijker werd deze beïnvloeding als in vele gebieden een lange stok in het veld gestoken werd die het vlas jaloers zou maken vanwege zijn lengte. In Launenberg gaat de aanstaande huismoeder naar de kerk om het huwelijk te voltrekken. Hiervoor bindt zij een bosje vlas om haar linkerbeen. De zegen die over haar uitgesproken wordt komt het vlas ten goede.
Als in Bohemen de kinderen in het vlas dansen zullen de kinderen sierlijk rechtop groeien. Ook zou vlas gezondheid gevende krachten verlenen. Als kinderen er slecht uitzagen en slecht groeiden werden ze naakt in de midzomernacht in een vlasveld geplaatst en vlaszaad over hen uit gesprenkeld. Dit is meer analogietoverij en zo het vlas groeit, zo groeit het kind. Zo ook als iemand duizelig is moet die naakt na zonsondergang door een vlasveld rennen zodat het vlas de duizeligheid overneemt.
Op St. Jansavond dragen mannen tarwe en de vrouwen vlas en ontmoeten elkaar rond een historische steen en plaatsen er de kransen op, blijven ze lange tijd goed zullen de verliefden die ze vertegenwoordigen, verenigd worden, verdorren ze zal de liefde sterven.
De trots van een boerin is een blinkend wit linnen. Ook hier kon men vlas sympathisch beïnvloeden, men zaait op een dag waarop in de winter de eerste sneeuw gevallen is. Of pelt van de in vlasveld gestoken stok de bast af, of men steekt blinkende zilvermunten bij zich bij het zaaien.
Met pijn in het hart zag ze vaak dat de vlasvelden in de bloeitijd door een ziekte aangevallen werd waarbij de bloempjes en de zaden als omgedraaid lijken. Zorgelijk vraagt ze zich af, wie kan hier helpen? Omdat niemand in staat is haar in haar nood te steunen gaat ze over tot bijgeloof om de vlasvelden met tovermiddelen te helpen. Als de klok van de kerk middernacht slaat gaat ze stil naar de begraafplaats en zoekt tussen de graven er een uit waar een maagd begraven is, haalt daar wat aarde van af en brengt die naar de zieke vlasvelden. Met afgemeten passen gaat ze door de akker en strooit daar de aarde overheen. Ze mompelt bij elke worp: ‘In de naam van God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest’. In de zekerheid dat dit middel werkt zoekt ze in het donker de rust op en droomt van een gouden oogst.
Men wenste de vlasvezels zo glad en fijn als haar. Zo verklaart zich het Frankische gebruik dat men bij het vlas zaaien zijn hoed afzette en de haren in de wind waaien liet, de vlaskop, of in een harig teken, bijvoorbeeld van de leeuw te zaaien.
Bij het binnenhalen van de oogst laat men 1 vlasbundel staan. Aan die bundel hecht men een lange vlecht van vlas en roept vrouw Holle aan. Men zingt daarbij Holzfraule.’Da flecht i dir ain Zopfle. So klor als wie ain Seidn. Holzfraule’. Het is niet twijfelachtig dat de aangeroepen vrouw, vrouw Holle is.
Planten.
Vermeerderen door zaad, hirsutum zaaien bij 8 graden, capitatum bij 5 graden, de rest in januari/maart, maar geef het zaad eerst een koude behandeling, 6 weken bij –2 en zaai dan uit met 20 graden. De meerjarige door scheuren.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl