Staphylea

Over Staphylea

Pimpernoot, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt,

Uit J. Zuccarini, www.BioLib.de.

Staphyleaceae, pimpernootfamilie. Deze familie omvat een 5-6 geslachten en ongeveer 22 soorten.

Het zijn kleine struiken of bomen die wijd verspreid zijn over beide halfronden, die deels tropisch en deels in de N. gematigde zone voorkomen.

Bladverliezen, bladeren tegenover staand of verspreid, 3tallig of geveerd.

Bloemen zijn tweeslachtig met 5 kelk en kroonbladen, 2-3 vrije of vergroeide stijlen, 5 meeldraden.

De opgeblazen vruchten zijn iets meer dan een centimeter lang en van membranen voorzien. Als de zaden los komen kunnen ze door kinderen gebruikt worden als een soort rateldozen.

De familie is nauw verwant met de Sapindaceae, waarmee het vroeger was verenigd, ook aan de Celastraceae.

Fossiele soorten zijn bekend.

Staphylea.

Houtachtige planten komen voor in dit geslacht die gekweekt worden om hun aantrekkelijke witte bloemen en mooi blad, ook voor de peulachtige vrucht.

11 soorten komen voor die in de gematigde zones van het noordelijk halfrond groeien.

Het zijn bladverliezende struiken of kleine bomen met donker gestreepte bast die worteluitlopers maken, 2-5m.

Bladeren tegenoverstaand en 3bladig of geveerd met 2-3paar gezaagde deelblaadjes.

Bloemen staan in eindelingse trossen, wit, geelwit of roze, kelkvormig, stijlen vrij of aan de top vergroeid.

De doosvrucht is hoekig en opgeblazen met 2-3 hokken, zaden 5-10mm lang en omgekeerd eivormig, bruin of geel.

Ze komen uit het N. Halfrond, Amerika en Maleisië, de meeste in China, in ons land komt 1 soort voor.

=Staphylea bumalda, DC. (naar de botanist J. A. De Bumalda, uit Bologna) Bladeren zijn eivormig/elliptisch en 4-6.5cm lang en 2.5-4cm breed, met spitse top, ingesneden gezaagd met scherp gepunte tanden, heldergroen en van onderen licht groen en soms langs de middennerf behaard.

Kleine witte bloempjes in opstaande pluimen, bijna 1cm lang met geelwitte afstaande kelkbladen en zuiver witte opstaande kroonbladen, stijlen zijn aan de voet iets behaard, meeldraden even lang of korter dan de kroonbladen.

Doosvrucht is tot 3cm lang en min of meer plat, 2lobbig met glanzend gele zaden van 5mm lang

Wijkt in groeiwijze af van de volgende soorten, een gedrongen groeiende struik met sterk 3tallige bladeren afstaande, grijs/bruine takken en olijf/groene twijgen die aan de zonkant wat bruin zijn gekleurd.

Komt uit Japan en wordt 2m hoog. Is beschreven in 1804.

Japanese bladdernut. Japanische Pimpernuss.

Uit Curtis botanical magazine.

Staphylea colchica, Stev. (Colchis, afkomst) De plant heeft op es gelijkend blad met 5-7 deelblaadjes, maar in iets zwaardere uitvoering, aan de bloeiwijze ook 3tallig, topblaadje met 2-4.5cm lange steel en 7-11cm lang, 3.5-6.5cm breed, eivormig met meestal lang gepunte top, fijn scherp gezaagd, donkergroen en van onderen glanzend licht groen.

Bloeit in mei in tot 15cm lange en gedrongen pluimen die eerst opstaan en later gaan hangen, wit en soms rozig overlopend, tot 1.5cm lang met horizontaal afstaande kelkbladen, kroonbladen opstaand die een trompetvormige buis vormen, meeldraden zijn kaal.

De pimpernoot heeft opgeblazen doosvruchten van 6.5cm lang. In die dozen zitten steenharde en bruine zaden van 8mm lang die rammelen als ze door de wind bespeeld worden. De pimpernoot vult zijn zaden met lucht zodat ze als vederlichte ballonnetjes door de wind vervoerd worden. De zaden getuigen van hun geboorte, een grote navelvlek siert de band met hun ouder. Symbool van amusement, lichtzinnigheid.

Vormt een paar meter hoge en brede struik met opgaand groeiende donkergrijze takken in de lengte met geel/bruine strepen en kale olijf/groene twijgen met spits eivormige knoppen.

Komt uit Midden en Z. Europa en wordt 4m hoog. Is beschreven in 1879.

Laxifloa’ wijkt af door de meestal 3tallige bladeren die smaller zijn en langer gepunte hangende bloeiwijze.

’Coulombieri’ wijkt af door de dunnere twijgen en bladsteel met in het najaar rood/bruin verkleurende en grotere bladeren die later afvallen met sterkere groei.

Naam.

Kaukasische pimpernoot, Colchican of ivory flowered bladder nut, jonjoli. Kolchische Pimpernuss.

Uit garden-photos-com.photoshelter.com

Staphylea x elegans Zab. (sierlijk, elegant) = kruising tussen colchica x pinnata. Bladeren zijn meestal 3tallig en ook met 2 paar zijblaadjes van 6-10cm lang en 3.5-6.5cm breed, lang gepunt met zeer fijn gezaagde bladrand, van onderen glanzend licht groen.

Heeft olijfgroene en iets berijpte twijgen, tweejarige takken zijn bruin met lange lenticellen.

Knoppen spits eivormig en een zeer grote eindknop .

Bloeit in mei met opstaande pluimen, bloemsteel 5-6cm lang, kelkbladen staan horizontaal af, meeldraden even lang als de kroonbladen, stijlen steken voor de meeldraden uit.

Doosvrucht is tot 9m lang en wit/groen, aan de top 2-3lobbig die scherp gepunt zijn en niet afstaand, zaden licht bruin.

Uit O. Thome.

Staphylea pinnata, L. (geveerd) Bladeren zijn tot 25cm lang, met bijna zittende deelblaadjes van 6-10cm lang en 2.5-4.5cm breed, eivormig met spitse top, fijn gezaagd en frisgroen, van onderen iets blauw/groen.

Wit bloeiend in mei, begin juni, in slank gesteelde eindstandige bij het opengaan bolvormige en later iets hangen vertakte trossen, groen/wit en tot 1cm lang en aan de top iets rood gekleurde kelkbladen, meeldraden met gele helmhokjes.

Doosvrucht tot 3.5cm lang en 2-3lobbig met lobben die iets naar elkaar toe buigen en 8-10cm lange zaden, geel/bruin.

Wordt zelfs wel eens boomvormig, 6m hoog, en gekenmerkt door de 5-7tallige geveerde bladeren, kleine bloemen en kleine doosvruchten met grote zaden.

Komt uit de Oriënt en in gebergtewouden van Midden-Europa verder voor.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘Hier te lande worden deze vruchten pimpernoten genoemd naar de Hoogduitse naam Pimpernusz of Pimpernuszle. Sommige willen er nu van maken Pistacium Germanicum, dat is Hoogduitse fisticien’. (pistache) In Italië wordt dit gewas voor het wilde geslacht van pistache gehouden en pistacchio salvatico genoemd’.

Pimpernoot. Duits Pimpernus, Pimpernussbaum bij Bock, Zwitsers Pimperniggl, Pimpernussli. Frans pistache sauvage, zie Pistacia.In de vrucht zitten kleine nootjes die er als hazelnoten uitzien en smaken als pistacia. Bekend is de daaruit gewonnen Pimpernusslikör die in het Beierse woud gemaakt wordt. Aan de noot wordt een afrodisiaca werking toegeschreven.

Dodonaeus (b) ‘Andere noemen het Arbor vitis. Dan de naam Nux vesicaria behaagt me het beste omdat de nootjes en blaasjes besloten liggen’.

Blazenstruik, Duits Blasennusstrauch, Engelse bladder‑nut.

Dodonaeus © ‘Matthiolus (in Epistolis) is van mening dat dit gewas met de Coulcoul en Hebulben van de Turken overeen komt. Gubelmus Quackelbenus verzekert dat de Coulcoul van sommige te Constantinopel voor een lekkernij veel geacht wordt en vooral als ze vers uit Egypte gebracht is. Anders heeft dit gewas geen oude Griekse of Latijnse naam die me bekend is tenzij dat men het voor het Staphylodendron van Plinius wou nemen waarvoor dat van sommige tegenwoordig aangezien wordt, dan van het Staphylodendron spreekt hij aldus in het 16de kapittel van zijn 16de boek: ‘Over de bergen die Alpen heten, zegt hij, is een geboomte dat van hout op de witte Acer lijkt dat Staphylodendron genoemd wordt, het brengt hauwen voort en daarin kernen die van smaak de amandels gelijk zijn, in het Italiaans staffilodendro’.

Staphylea komt van Grieks staphylé: een druiventros, de bloemen lijken veel op een druiventros, Frans staphylier.

Dodonaeus (d) ‘In het Frans heet het nez coupez baguenandes a pater nostres, zegt Lobel. Hier te lande heten de vruchten van dit gewas ook Sint Anteunis nootkens’.

St. Anthony’s nut. De zeer harde zaden werden vroeger gebruikt om er rozenkransen van te maken van­daar de Vlaamse naam paternosterbollekestruik, Duits Paternosterstrauch, Rosenkranzstaude of naar de vorm.

(e) Vele namen zijn naar de harde zaden die pimpern: klapperen, het rammelen in de peul, die overeenkomen in gebruik en vorm met de vorige. Klappernoot, Duitse Klappernusstaude.

(f) Todtenkopfli in Zwitserland, Duits Totenkopfchen, de zaaddoos, Glucknusschen, Judennus.

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘Omdat de schors van dit geboomte geplekt is als een slangenvel daarom geloven sommige dat ze de kracht van de essenboom heeft om de slangenbeten of steken te genezen. Van de vruchten worden soms pater nosters gemaakt. De binnenste kern is geenszins kwaad en wordt weinig gegeten’.

De 3‑5 eetbare zaden zijn hel bruin en olierijk en bevatten een olie die purgerend is. Gerard, 1596, zegt dat ze eerst een aangename smaak hebben maar later scherp worden.

De tussen de twee en zes afwisselend aantal zaden in de vrucht geldt als een orakel, hoe meer je er een in vrucht vindt, hoe meer geluk zal je hebben. Vele dragen zo’n geluksnoot mee in de tas om geluk vast te stellen.

Uit J. Krauss.

Staphylea trifolia, L. (driebladig) Bladeren zijn tot 20cm lang en drietallig, 4.5-9cm lang en 3-5.5cm breed, eivormig soms met de grootste breedte boven het midden met spitse top, fijn gezaagd, donkergroen en van onderen wat grijs/groen en blijvend spaarzaam behaard.

Bloeit in mei in brede, hangende en weinig bloeiende tuilen, bloemen 8-10mm in diameter, kelkbladen groen/wit en afstaand, kroonbladen opstaand en wit, aan de top meer afstaand.

Doosvrucht tot 4.5cm lang en meestal 3lobbig, gele zaden tot 6mm lang.

De American bladder-nut is een hoog opgroeiende struik met gladde, grijs/bruine takken, twijgen groen/geel.

Komt uit N. Amerika en wordt 5m hoog. Is beschreven in 1640.

Naam.

Driebladige pimpernoot, American bladder nut. Amerikanische Pimpernuss.

Planten.

Ze verlangen een kalkhoudende humusrijke grond en open standplaats, in de zon of halfschaduw.

Vermeerderen door zaaien, zaad eerst 18 maanden stratificeren, zaaien in maart bij 15 graden. Afleggen is ook mogelijk.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl