Ulmus
Over Ulmus
Iep, vorm, bomen, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt,
Uit J. Strutt, wych elms te Polloc, Renfrenshire.
Ongeveer 30-40 soorten zijn bekend in de koudere en gematigde streken van het noordelijk halfrond, in N. Amerika zuidelijk tot Mexico, geen 1 ten westen van de Rocky Mountains, in Azië zuidelijk met een centrum in China.
Iepen groeien overal en stellen weinig eisen aan de standplaats. Iepen kunnen goed gesnoeid worden en ook zijn ze goed te verplanten, zelfs op oudere leeftijd.
Groenachtige bloemen staan in okselstandige trossen.
Ulmaceae, iep familie.
De iep is niet sociaal, groeit niet in bossen als beuk of eik.
De iep is in vele landen een belangrijke boom geweest en elk land had zijn eigen benaming voor de iep, bijvoorbeeld de Engelse elm, de Schotse of wachterselm, de zwarte Ierse elm, de Olm van jersey, de Hongaarse iep, de N. Amerikaanse rotsiep en Hollandse iep en zo een symbool van vaderlandsliefde.
Chaucer:
‘The elmis grate and small’.
Groeivormen.
Iep of olm behoorde vroeger tot de familie van de netelachtigen omdat het blad van de iep, net als de meeste leden van de netelachtigen, voorzien zijn van vrije steunblaadjes. Deze steunblaadjes worden meestal niet opgemerkt omdat ze vroeg afvallen. Aan het blad kun je zien en voelen dat het een ver familielid is van de brandnetel.
Iepen zijn mooie bomen of grote struiken die hoofdzakelijk gekweekt worden om de aantrekkelijke bladeren en worden vaak geplant als straat- of laanboom. Ze zijn bladverliezend of half wintergroen, meestal dubben gezaagd en symmetrisch. Bladeren staan afwisselend en zijn kort gesteeld en meestal ongelijk aan de basis.
Uit L. Figuier.
Vorm.
De boom heeft vele takken die samen een machtige en karakteristieke kruin vormen. Zijn vorm is majesteitelijk en sierlijk, het wijduitstaande hoofd dat gewoonlijk hoog op een beschaafde en rechte stam wordt geboren verschaft goede en weldadige schaduw. Grote bomen waren vroeger gevaarlijk omdat er grote takken zonder waarschuwing en op een onbehouwen manier uit vielen. Een storm kan een bejaarde iep gemakkelijk op zijn kant leggen. Met een 400 jaar is de boom wel af.
In de steden liet men de kruin zich niet geheel ontwikkelen en werden ze kort gesnoeid. Al gauw schoten dan krachtige loten op. Dat waren de ‘iepenneren’ Hierdoor ontstond een boomkruin die vooral om de stam zeer dicht was en zo het type opleverde die voor straatbeplanting geschikt was.
De indrukwekkende en in de zomer licht onregelmatige omtrek is dikwijls verdeeld in segmenten. In de winter eindigen zijn grote naar boven gerichte hoofdtakken in tienduizenden tere en dooreen geweven twijgjes zodat het lijkt of de boom in een nevelachtige stralenkrans gehuld is. Dit is het karakteristiek van de olm, de gaffeling van de twijgen tot een fijn kantwerk van twijgjes waarin de oorspronkelijke hoofdtak vrijwel niet meer te volgen is, opgelost in een wirwar van kleine pritelige takjes.
Zie Shakespeare in Midsummer Night’s Dream 1,49: “The barky fingers of the elm”. Vele twijgen vormt de tak, waarvan het lijkt of elk blad wel een jonge loot naar zich toe wil trekken zodat de jonge scheut heen en weer wordt gebogen. Deze bochten verdwijnen in het tweede jaar. Roeken prefereren de buigzame iepentakjes voor hun nesten en heel wat roekenkolonies zijn in iepenbomen gevestigd.
De bast is dik en wordt met door de jaren heen diep gegroefd.
Blad.
De ruwe bladeren komen na de zaadval gauw uit. Een oud landliedje luidt aldus: “Is ‘t iepenblad zo groot als ‘t oortje van een muis, zaai, zonder zorg de gerst, op d’ akker achter ‘t huis. Is ‘t blad zo groot als ‘t oog van os, dan zeg ik: Jongens, haast je, rep je, er op los”.
Zijn blad is als in twee elkaar gedraaide harten. Het blad is eirond/lancetvormig dubbel gezaagd en bezit een zeer scheve voet aan een kort steeltje. Zijn blad is als in twee elkaar gedraaide harten. Het blad heeft, volgens de mathematica begrippen, een ½ bladstand, de bladeren staan dus om en om zodat de derde weer boven de eerste komt etc.
Lyrisch.
Na het wegzinken in de jaarlijkse rust ontwaakt de iep stijlvol uit de winterslaap. De onaanzienlijke met paars overwaasde bloemen verschijnen al vroeg in het voorjaar, het is een van onze eerst bloeiende bomen. Voor zulke grote bomen draagt ze maar onaanzienlijke bloempjes, maar door de overdaad krijgt de boom toch een roze glans. Dan staan de iepenkronen rood afstekend in de blauwe lucht en kronen de stoere wachters rond de hoeve. Symbool van waardigheid.
Naar de overdadige bloei verschijnen er ook overdadige vruchten. De bleekgroene vruchtjes vormen zich op naakte takken en hullen de boom in een groen gewaad zodat je meent dat de boom al in blad komt te staan. Na een paar dagen wordt het zaadje bruin en dwarrelt gemakkelijk met de wind mee. In lanen met iepenbeplanting ziet de hele weg er geel van. De iep geeft waardeloze dubbeltjes aan de straat. Ze kunnen in overdaad aan de bomen voorkomen en soms wel 300 000 per boom. De zaden werden in sommige streken onder de naam keverbrood wel gegeten.
Van U. glabra moeten de zaadjes binnen enkele weken kiemen, anders verliezen ze hun kiemkracht.
Soorten.
Een 18 soorten zijn bekend wijd verspreid door de koudere en gematigde gebieden van het noordelijk halfrond.
De oude Grieken verdeelden de iep al in twee soorten, die van het veld en die van de bergen. De Ulmus altinia van Plinius zou dan de veldiep zijn geweest.
Zo kunnen ook de Europese iepen ruwweg verdeeld worden in twee groepen, de iep en de olm.
De iep is dan de soort met de ruwe bladeren en is ook bekend als bergiep, Ulmus glabra. De ander is de veldiep, Ulmus minor.
Naar hun overeenstemmende kenmerken worden de iepen in verschillende groepen verdeeld.
Groep Blepharocarpus.
Bloemen komen voor het blad. Bloemsteel is lang, bloemkelk gewimperd met 5-8 korte lobben. Vrucht is klein en gewimperd.
1. Uit G. Oeder.
Ulmus laevis Pall. (glad of kaal) Is een zeer snel groeiende boom met een smalle kroon en grijs/bruine lang spletige schors die in schubben afbladdert, bij oudere bomen aan de voet uitlopers, 35m hoog.
Bladeren zijn 8-12 cm lang en lichtgroen, van onderen zacht behaard en elliptisch tot ovaal, zeer onregelmatig maar meestal met de grootste breedte in het midden. De bladnerven bijna onvertakt en komen sterk uit.
Jonge twijgen zijn licht bruin en meestal glad, glanzend en sterk hangend.
Slanke kegelvormige bladknoppen zijn tweekleurig en gewimperd, licht- tot roodbruin en een donkere rand.
De schors schilfert al bij jonge bomen af.
Bloeit in maart en april voor de komst van de bladeren.
Groeit in Europa tot Bulgarije en de Krim. Zeer gevoelig voor iepziekte. Enten op americana.
Naam.
Fladderiep of steeliep, Duits Flatterulme, Flatterrüster, Engels European white elm, fluttering elm, spreading elm, in N. Amerika Russian elm, Frans orme lisse.
Groep Chaetoptelea.
Bloemen komen voor het blad aan lange en dunne bloemstelen. Vrucht is behaard en gewimperd. Het zaadje zit aan de bovenkant van het vruchtvlies.
2. uit the Noth American sylva.
Ulmus americana, L. (uit Amerika) (Ulmus alba (wit) De boom lijkt op onze iep maar heeft grotere bladen, 8-12cm lang en voelen ruw aan, van onderen kort en zacht behaard, ovaal tot elliptisch, bladvoet is meestal scheef en de top is toegespitst, bladrand dubbel gezaagd.
Jonge twijgen zijn lichtbruin en behaard, de knoppen zijn van dezelfde kleur als de twijg, eirond en aan de top behaard.
De witte is een grote wijd spreidende iep gewoonlijk met een licht gekleurde bast.
Het is een favoriete iep van de noordelijke Amerikaanse staten en groeit in Nova Scotia en Canada tot aan de zuidelijke staten op vochtige grond. Is in 1752 beschreven.
Vormen/Naam.
Dit is de Amerikaanse iep of Engelse white- water of American elm, Duitse Amerikanische, Weißulme. De vorm van de open groeiende bomen werd vergeleken met dat van een wijnglas, een “plumeau”en zelfs een “colonial lady upside down”. Geen van deze termen doet recht aan de extreme sierlijkheid en symmetrie van deze boom. De witte varieert nogal eens in vorm en zo wordt die onderscheiden in de vaas vorm, waar de hoofdstam zich verdeelt op 5-9m hoogte in verscheidene en vrijwel gelijke takken die eerst licht uitdijen, maar eindelijk, op 15-20m, plotseling flink naar buiten uitslaan en zo een breed plat hoofd vormen waarvan, in extreme vormen, de takken hangen.
Dit is een van de mooiste en ook een van de meest voorkomende vormen.
De pluimvorm lijkt op de vorige maar de stam is minder verdeeld en de armen zijn bekleed met korte takjes zodat die op de stam veerachtige pluimen vormt.
De eikvorm wordt onderscheiden doordat de armen zich uitspreiden in scherpe bochten en de takken gewoonlijk minder hangend zijn.
De treurwilgvorm heeft gewoonlijk een korte stam met armen die naar buiten draaien met vele lange en dunne ranken en zo een rond en wat hangend hoofd vormt.
Het hout is niet zo hard en duurzaam.
De binnenbast is zeer taai en wordt gebruikt om er stoelmatten van te weven. De Sauble elm groeide in Ontario, Canada, was 43m met een omvang van 196cm voordat hij last kreeg van de iepenziekte en viel in 1968,stamde uit 1701.
4. uit the North American sylva.
Ulmus alata, Michx. (gevleugeld) is de whahoo of winged elm van N. Amerika. Deze boom groeit van Newfoundland tot Texas op rivierbanken, moerassen en bossen.
Dit is een mooie rondhoofdige boom, is niet geschikt voor het koudere en noordelijke gebied.
Winged elm.
5. uit the North American sylva.
Ulmus rubra Muhl. (rood) (Ulmus fulva, Michx. (bruinrood of taankleurig, Bladeren 10-14cm lang en soms langer, van boven donkergroen en ruw, onderkant is lichter met geelgroene nerven, lang ovaal met een scheve bladvoet en lang toegespitste top, dubbel gezaagd.
Jonge twijgen zijn geel/bruin en eerst behaard maar worden snel kaal.
Knoppen zijn spits en donkerbruin.
Wordt een 15-20m hoog.
Groeit ten noorden van Dakota en verder zuidwaarts op hoogland en bergrotsen, ook langs stromingen en beddingen. Is beschreven in 1824.
Gebruik/Naam.
Rode iep, red elm, Rotulme, naar het rode hout, gray elm, soft elm, moose elm en Indian elm.
De slippery elm wordt sinds de pioniersdagen opgemerkt vanwege zijn binnenste bast die aromatisch is en gekauwd de dorst mindert, ook gebruikt in een aftreksel tegen keelpijnen en koorts. De Iroquois noemen deze iep de Oo-hoosk-ah: het glijdt, mogelijk naar de binnenbast. In het voorjaar pelden ze de bast af voor kano gebruik zoals in noordelijke streken de berkenbast. De bast is ook lang in gebruik geweest als een abortifacient, eerst bevochtigen en dan in de cervix steken. Dat was al zo lang in gebruik dat het geregeld werd bij “elm stick laws” in verschillende N. Amerikaanse staten die verboden het verkopen van stukken bast van zekere lengte. Ook in Engeland is het verboden.
Groep Madocarpus.
Bloemen staan in bundels en komen voor de bladen. Vruchten zijn niet behaard of gewimperd.
6. Uit G. Oeder.
Ulmus glabra, Huds. waar glabra staat voor glad, naar de gladde schors. (synoniem Ulmus montana, With. (van de bergen) en Ulmus scabra, Mill. (ruig, ruw) Bladeren zijn kort gesteeld en 10-14cm lang, van boven donkergroen en aan beide zijden kort en ruw behaard, breed/ovaal met gewoonlijk de grootste breedte boven het midden. Bladvoet is scheef en de bladrand is dubbel gezaagd
Jonge twijgen zijn olijf/groen of rood/bruin en fijn behaard.
De bloemknoppen zijn zeer groot en breed eirond. Bloemen zijn groter dan bij de veldiep en ongeveer een cm lang gesteeld, bloemdek behaard met 5-6 meeldraden met violette helmknoppen.
Zaadje is groen en staat meestal in het midden van het vruchtvlies.
Het is een boom zonder worteluitlopers met een gladde, glabra, bast die het zo jaren houdt.
De bergiep vormt een brede en gesloten kroon met opgroeiende takken terwijl de zijtakken zelden overhangen. De stam groeit bijna tot de top door en gaat soms in enkele hoofdtakken over terwijl de schors niet zo ruw is als de veldiep en donkergrijs van kleur is.
Uit midden Europa, West Azië.
Vormen.
Een van de mooiste vormen is de prieeliep waarvan de uiteinden der takken vaak over de grond liggen. Ook uitzonderlijk is het blad, dit is groot en bedekt vrijwel de gehele twijg. Dit is de cv. ‘Camperdownii’ die zijn naam heeft gekregen naar zijn vindplaats in 1850 op het kasteel Camperdown te Angus, Schotland. Die plaats is weer genoemd naar Kamperduin bij Alkmaar waar de Engelsen de grote zeeslag tegen de Fransen/Hollanders wonnen en waardoor de viceadmiraal de titel kreeg van viscount of Camperdown’. Kan een 20m hoog worden als die maar hoog genoeg geënt wordt en is meestal lager met een symmetrische kroon. Vormt een zeer dichte boom waarvan de takken kronkelend en grillig in grote bogen over een verborgen ruimte hangen. Een speelhol voor de jeugd, een stille ruimte voor de verliefden, een lommerrijke ruimte voor de ouderen in hete dagen.
Van ‘Exoniensis’ stond het origineel in Engeland omstreeks 1826. Dit is de pluimiep die in zijn jeugd strak smal is maar later een brede kroon vormt. Het blad is stug donkergroen en licht gekroesd en ligt tegen de twijg aan. Dit is een geschikte iep voor de kuststreken. Deze vorm wordt 15m hoog. Is goed bestand tegen vele ziektes. Deze vorm wordt gebruikt als onderstam omdat het geen wortelopslag maakt.
De naam chewbark zou naar de binnenbast voeren die door de kinderen gekauwd werd.
’Horizontalis’ heeft een heel andere groeiwijze, de hoofdtakken staan meer horizontaal terwijl de zijtakken en twijgen zeer afhangen. De kroon verlengt zich wel wat maar onregelmatig en gewoonlijk is de kroon 3-4 maal zo breed als hoog.
’Lutescens’ is de geelbladige iep.
Ruwe iep, bergiep, Engels wych elm, Scots elm, Duitse Bergulme.
De grootste boom in Engeland staat te Brahan in de Schotse Hooglanden, heeft een omvang van 703cm en is 24m hoog.
8. Uit O. Thome, www.BioLib.de.
Ulmus minor, Mill. (kleiner) (Ulmus carpinifolia, Auct) (met blad als Carpinus) Blad is ruw en aan de onderkant zacht behaard met baarden in de nerfoksels, eirond of lancetvormig met de grootste breedte in het midden, bladvoet is scheef en de top is spitst toelopend. Bladrand is enkel of dubbel gezaagd met 10-12 paar zijnerven.
Jonge twijgen zijn dun en glanzend rood of lichtbruin en kaal, soms behaard. Knoppen zijn lichtbruin en zacht behaard, klein en spits eivormig met donkerbruine schubben.
Bloemen zijn kort gesteeld met 4-5 meeldraden.
Vrucht is 1-2.5cm lang, het zaadje zit meestal aan de rand van het vruchtvlies.
De olm is een struik, maar groeit meestal als een boom met een lengte van 20-30m en een omvang van 3,5‑4,5m. Geeft een gewelfde en variabele kroon, de takken stijgen op in lange bogen met wat hangende zijtakken. De stam groeit meestal tot aan de top door.
De bast is ruw, vaak met aan de voet uitlopers.
Deze boom is waarschijnlijk in de eerste eeuw v. Chr. ingevoerd. In Engeland werd die onder andere gebruikt voor grensmarkering en is daar bekend als English elm. Vooral wordt, werd het gebruikt in windsingels en bermen langs de kust. Als statige olm gaf het de Long Walk in Windsor Park en andere lanen.
Uit Europa, zuidwest Azië. Var. van Ulmus minor zijn geschikt als vervangers van de zieke iepen. Jammer genoeg lijken ze niet op onze trotse Hollandse iep die de karakteristieke vorm van het landschap bepaalde.
Veldiep, Fries iperenbeam, field elm, English elm, Feldulme, orme champetre.
Vormen.
‘Sarniensis’ (uit Guernsy) (=Ulmus minor subsp. sarniensis Stace) is geschikt als laanboom en is bestand tegen zeewind, wordt in Engeland en Nederland gebruikt. ‘Sarniensis’ is een boom met een smalle piramidale kroon. Is geschikt voor smalle straten en wordt een 20m hoog met ruw en donkergroen blad. Deze boom is voor het eerst gevonden in Engeland omstreeks 1836.
In deze boom vond men in 1918 voor het eerst de Dutch Elm disease. Monumentale veldiep of Wheatleys iep. Guernsey elm, Jersey elm, Southampton elm.
’Dampieri’ is omstreeks 1863 in België gevonden, een groen zuilvorm. Is redelijk goed bestand tegen iepziekte. In 1875 vond men in Duitsland hieruit de goudiep, Ulmus (x) hollandica ‘Wredei’. (Wrede, kweker die het zaad won in Geltow) Een kleine en 12m. smalle boom met compacte en iets zuilvormige ovale kroon. De vorm wordt op latere leeftijd wat losser. Het goudgele kroezige blad is tegen de twijg aangedrukt, een ideale plaats voor luizen. Groene takken moeten eruit gesnoeid worden anders overgroeien ze het geel. Goldulme.
“Jacqueline Hillier’ heeft zeer klein blad, tot 2cm en wordt maar 125cm hoog, wordt vaak op een stam van 125cm hoog geënt. (uit de kwekerij van Hillier & Sons, Chandlers ford in Hampshire)
’Pendula’ is een sterk groeiende treuriep waarvan de top zich verlengt en de zijtakken in grote bogen overhangen.
‘Variegata’ is de bontbladige vorm.
’Purpurea’ is de bruinbladige iep.
Ulmus minor Mill. subsp. angustifolia (Weston) Stace, (smalbladig) (Ulmus minor var. cornubiensis) Cornish elm.
Ulmus minor subsp. minor Richens, (Ulmus carpinifolia) smooth-leaved elm of narrow-leaved elm uit Z. Europa en Klein Azië. Er is een boom van meer dan 650 jaar oud die in het centrum van Biscarrosse staat, ten zuiden van Bordeaux.
Ulmus minor var. plotii Mill.,(17de eeuwse Engelse botanist, dr. Robert Plot) bekend als Plot’s elm, Goodyer’s elm of lock elm tree is voor het eerst beschreven door Goodyer in 1633. Wordt alleen in Engeland gevonden waar het vroeger veel voorkwam in de Midlands.
Ulmus minor var. vulgaris, (vulgair of gewoon) uit Engeland, Italie en Spanje. (Ulmus procera) (hoog en slank opgroeiend)
8. Uit F. Krebs.
Ulmus procera, Salisb. (rechtop en slank groeiend) (Ulmus campestris, L. (van het veld) is een boom van 35m met een hoge kroon die smal is en koepelvormig met dikke, gedraaide takken die hoog groeien aan de stam.
Donkerbruine of grijze schors die diep gegroefd is.
Lange, slanke twijgen met een roodachtig bruine kleur en dichte beharing.
Knoppen zijn puntig, eivormig en donkerbruin.
Eironde of ronde bladeren met een scheve bladvoet, dubbel getand, donkergroen met ruwe haartjes aan de bovenzijde en gele herfstkleur.
Donkerrode bloemen met groepjes meeldraden komen voordat de bladeren aan de bomen zitten.
Groeit vooral in Engeland.
Engelse veldiep, English elm, Atinian elm. Deze snel groeiende boom was voor de iepenziekte een van de grootste bomen van Europa die vaak 40m of meer haalde met een stam van 2m diameter. De grootste in Engeland was bij Forthampton Court, bij Tewkesbury, van 46m.
Englische Ulme, Haar-Ulme.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Deze boom wordt in het Grieks Ptelea genoemd en in het Latijn Ulmus’.
Isidorus XVII 7.43: “Ulmus nomen acceptit, quod uliginosis locis et humidis melius proficit. Nam in montanis et asperis minus laeta est”.
Latijn van uliginosus: vochtige groeiplaats.
Ulmus heette de boom bij de Romeinen. Het voorwoord hiervan was ilmus. Het Latijnse Ulmus is een woord dat verwijst naar een strafwerktuig, waarschijnlijk omdat slaven gewoonlijk met roeden van iepenhout gegeseld werden.
Of van Grieks iopos; bast, schaal, naar de kurkiep. Of van lupus: wolf, vanwege de scherpgetande iepenbladeren. Er zijn er die de naam van het Hebreeuws ul afleiden, wat sterk en krachtig groeiend betekent.
Dodonaeus (b) ‘In het Nederduits heet het olmen of olmbomen, in het Hoogduits Ulmenbaum of Ulmbaum, in het Frans orme, in het Italiaans olmo, in het Spaans ulmo, in het Engels elm tree en in het Boheems eilin’.
De iep gaat schertsend door de klinkers. Het begin van olm ligt wel in het Latijnse Ulmus en van daaruit treedt Ulmboum sinds de 12de eeuw op. Maar al sinds 800 verschijnen in eerst Romeinse Germanië van de Noordzee af tot Zuidbaden plaatsnamen die op Latijn Ulmus of zijn afleidingen daarvan (Ulmet en Ulmetum) berusten. Duits Ulme. In oud-Noors verschijnt de almr en in Deens, Angelsaksisch en Engels als elm. Daarnaast komt het Angelsaksisch ulmtreow voor, hoewel Latijnse invloed niet uit te sluiten is. In Zwitsers/Duits bleef het woord Ilm behouden en zowel als de Keltische spraak in Ierland in het lem. Dezelfde weg sloeg een Slavisch volk in, de Polen noemen het lim. Mogelijk is het een Germaans woord dat enerzijds in de Germaanse taal behouden is en anderzijds aan Latijn ontleend is. Het Germaanse woord komt in midden-Noord Duits, oud-Hoogduits, oud-Engels elm en in oud-Noors als almr voor. Men denkt aan een Indo-Germaanse wortel el/ol: grijsgeel, naar de grijs/gele nootjes of van de basis al: groeien, de hoge snelle groei. Of verwant met Engels arise: verheven, de r komt bijvoorbeeld in Frans orme en Duits Ruster terug.
Uit Romaanse talen ontwikkelde Ulmus zich met een o. Het oud-Frans olme (nu orme of ormeau) werd zo in midden-Nederlands olme in 1270 en verder tot olm, Spaans en Italiaans olmo, Portugees olmeiro, een vorm met e werd in Duits Elme en Engelse elm, Zwitsers Elma en Olma, Duits Effenholz, -baum, Effern, Elibaum, Elma, Elmboum, Epe.
Zo komt de plaatsnaam Almelo uit het Germaanse alma: olm en lo, zo ook Almen.
In Engeland zijn er vele steden naar de elm genoemd, Elm in Cambridgeshire en Somersetshire, Elmbridge, Elmdon, Elmer, Elmstead, Elmhurst, Elmhalm en Elmington.
Olm heet ook de ziekte van het timmerhout, midden-Nederlands olm, ver-molmen van vergaand hout. Ulm betekent rotting in hout, vergelijk Litouws elmes: lijkevocht, dit hoort bij de Indo-Germaanse wortel el: rottig. Het vermolmen is mogelijk zo genoemd naar de boom omdat er nog wel eens ziekte en kevers in het hout voorkomen.
Dodonaeus © ‘In het Hoogduits heet het Rustholtz of Rustbaum’.
In Duitsland is er nog een derde naam, de huidige vorm Ruster. In oud-Hoogduits is dit Ruost of Roust, Rusboum, Ressholz bij Bock, Reuster, Rister, Roster, Rusbaum, Russel, Russ en Ruscht. In de 14de eeuw komt het voor als Rust, Rusboum, Feldruste en Heckenruster en zo tot Ruster, waarbij ter: boom betekent. Rust, oud-Hoogduits Roust of Rusboum: het vaste hout diende om te ontroesten. Of Rust: rood/bruin. Het midden-Hoogduits Rust leeft in familie- en plaatsnamen verder en stamt mogelijk van het Indo-Germaanse woord reus.
Dodonaeus (d) ‘Het zaad van de olmen is van Plinius en Columella Samera genoemd. De wormpjes die in de blaasjes en vochtigheid van de olmen groeien zijn in het Grieks Cnipes en in het Latijn Culices en Muliones genoemd’.
Dodonaeus (e) ‘De eerste soort van deze bomen heet eigenlijk olmboom en is dezelfde die Theophrastus alleen en zonder enig onderscheidt of toenaam Ptelea noemt want hij vermaant van twee geslachten van Ptelea, het eerste noemt hij Oreiptelea, dat is bergolm en het ander eigenlijk Ptelea, dat is olmboom dat wij voor de eerste en gewone soort van olmen houden. En die is die Columella Ulmus Atinia of Gallica Ulmus noemt, want hij maakt ook twee soorten van olmen, te weten een Italiaanse soort die Ulmus Vernacula of Ulmus nostras heet en een Franse soort, Ulmus Gallica, die ook Atinia heet die hoger en weliger groeit en wiens loof voor de ossen en koeien ook beter is dan van de andere. Sommige noemen hem Waalse olmboom naar de Latijnse naam Gallica Ulmus of ook veldolm, dat is Ulmus campestris. Zijn blaasjes komen meest van de mei dauw en worden Cyperis bij Theophrastus genoemd en Folliculus Ulmi in het Latijn’. Lobel by Cyperus: ‘Het schijnt genoemd te wezen in Grieks Cyperos of Cyperis vanwege de gelijkenis van de wortel die een busje of klein potje gelijk is en alzo ook in Theophrastus het blaasje van de olm Cyperis genoemd wordt.’
Ulmus minor heet nu ruwe iep of veldiep, Engelse smooth leaved elm, Franse orme rouge of champetre, Duitse Feld- of Gemeine Ulme.
Dodonaeus (f) ‘Op sommige plaatsen van Nederland wordt de gewone olmboom iepenboom en ipenhout genoemd, in Hoogduitsland ook Iffenholtz’.
De naam ijp is Germaans, Ook de vormen ijpenboom, eipenboom. Frans ipréau, noord Hoogduits iper , Fries iperenbeam, Spaans elmo d’ Ipre zijn van de stadsnaam Ieper afgeleid. De naam komt van If of Eibe (Taxus) vanwege het gelijke, donker rood/bruine hout. Het werd door Junius al yepenboom genoemd in 1567 en in het dialect heet het ook ijp of ypenboom. Spaans heeft olmo de ipre en Frans ipreau, Duits Ibbern, Iffa, Yffa, Ilm, Ilme, Weiss-Ilme, Iper en Ispen, Iper, naar de stad Ypern in Vlaanderen, Yfenbaum, Yffenholz bij Bock en Ylmenbaum, in Mecklenburg komt de naam Ibenbaum voor en Iper in Schleswijck Effe. In het Zuid Nederlands betekent iep ook taxus.
We zien de yp of ijp in plaatsnamen als IJpelaar en IJpelo en de Belgische plaats IJperen.
Dodonaeus (g) ‘Het heet soms in Hoogduits Lindbast en Ristenholtz’.
Lindbast bij Bock, zie linde, betekent zachte bast.
Dodonaeus (h) ‘De andere soort wordt in Nederland van sommige herseleer genoemd en van sommige heerenteer’.
(i) ‘Dit is de Oreiptelea van Theophrastus, dat is Monti-Ulmus of bergolm, zo Theodorus Gaza dat woordt vertaalt, dat is Italica Ulmus of Italiaanse olmboom’.
Ulmus glabra is bergiep of gladde iep, Engelse wych-, mountain- of Scotch elm, Franse orme de montaigne of orme blanc, Duitse Weiss- of of Bergulme.
Dodonaeus (j) ‘Plinius in het 17de kapittel van zijn 16de boek vermaant van vier soorten van olmen, maar hij telt de Atinia Ulmus en de Gallica Ulmus voor twee verschillende soorten waarvan we tevoren aangetoond hebben dat ze onze gewone olmboom zijn en ook van Columella voor een soort gehouden te worden. De derde soort zegt hij dat het de Italiaanse olmboom is die van hem en ook van Columella met een naam bekend is. De vierde soort van olmen die hij erbij voegt en waarvan hij zegt dat het een wilde olmboom is, is van Theophrastus noch Columella niet vermaant. Ulmus Atinia schijnt de haagbeuk te wezen. Ulmus montana Theophrasti of berg ipe van Theophrastus is het vals sandelhout van Kreta.’
(k) Mapel voor de vorm met dikke kurklaag of foutief uit Engeland (voor Acer) benoemd, Mapelboom of Maplar.
(l) Bij de Engelsen heet Ulmus glabra wych elm. Wych kan afgeleid zijn van het 17de eeuwse wych en dit van Angelsaksische wice en dat van een Germaanse vorm die buigzaam of binden betekent, modern Duits weich: zacht of buigzaam. In oud-Engels was het wice of wic: een boom met splijtbaar hout en buigzame takken en gebruikt voor bijvoorbeeld bogen. De bogen van de Wells waren gemaakt van iepenhout volgens Cambrensis, de 12deeeuwse schrijver. Ook voor Engelse bogen hoewel ze die van overzeese Taxus liever hadden. De oude Saksers zouden de plant zo genoemd hebben omdat de iep gegroeid zou hebben bij hun zoute bronnen die ze wych of witch noemden. Of afgeleid van het oud-Engels hwaecce, het Franse huche en modern Engels hutch: een naam voor kist. Zijn hout werd gebruikt om er kisten en verpakkingsdozen voor provisie van te maken. Die kisten waren bekend als wyches, hucches of whycches, vergelijk de Duitse naam Wiecke en Wietsche.
Door populaire vergissing heeft het magische krachten gekregen vooral ook door gelijkenis in blad met dat van de hazelaar. De takken zouden ook als wichelroede gebruikt zijn. Volgens Gerard, 1597, heet het gewas wych elm omdat het blad lijkt op die van hazel, de witch hasel. Of omdat in de tijd lange bogen in gebruik waren die gemaakt werden van de lange scheuten van deze boom waardoor het witch-hasell werd genoemd. Wych wordt wel verschillend gespeld, wich, witch en weech.
(m) Frans tortillard, van tortille: gedraaid, de stam.
(n) Oude namen zijn in Duitsland, Fliegenbaum, Neffer of Niffer is Deens/Duits, Wagnerholz in Wenen.
Olmen of veldiepen zouden de cultuurvormen zijn, dus eigenlijk de tam gemaakte iepen. Vaak werd het olmboom genoemd omdat die naam deftiger is en zo door de dichters gebruikt werd.
Uit Bock.
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus)’ De schors van de olmboom is bitterder en daarom ook meer tezamen trekkend dan de bladeren, dan die bladeren worden met het moes gekookt en gegeten als andere moeskruiden en vooral als ze noch jong en mals zijn. In het kort gezegd, ze zijn altijd nuttig want de koeien die daarvan eten geven zeer goede en smakelijke boter en als ze vallen dan maken ze het land vet. Alleen zijn ze voor de bijen schadelijk en daarom mag men geen bijenkorven omtrent deze bomen stellen. Daartegen zijn ze zeer goed om de wonden te genezen, als gezegd is en zelfs de gebroken of geborsten armen of benen genezen gauw als men die leden stooft of baadt in water daar olmbladeren (alleen of met de schorsen van de wortels) in gekookt zijn.
Die bladeren gestoten en met azijn vermengt genezen de kwade ruigheid, schurft en melaatsheid.
De buitenste of dikste schors van de olmen een ons zwaar met wat wijn of water ingenomen jaagt af door de stoelgang de koude fluimen en slijmerige vochtigheden, zegt Dioscorides. De landlieden van Brabant versieren de kanten van de velden en bouwlanden en de ingangen van hun woningen veel met deze bomen want ze hebben lustig loof en zijn zeer nuttig, want van vier jaar tot vier jaar mag men er een hauw van hebben om staken en hopen van te maken, gemerkt dat hun twijgen zeer geschikt zijn om te branden. Ook maken ze hun wielen en assen van wagens en hun ploegen van dit hout wat ook zeer goed is om beelden van te maken of te snijden en is van kleur het palmboom hout gelijk.
Die landlieden zeggen dat als de olmbomen hun bladeren vroeg verliezen dat er een grote sterfte van beesten als ossen, koeien en paarden aanstaande is.
De bladeren van de herseleer of tweede olmboom mogen ook aan de ossen en koeien als voeder voorgeworpen worden, dan ze zijn voor hun niet zo aangenaam als de bladeren van de gewone olmboom.
Dan het hout van deze herseleer is veel harder en beter om sterk werk van te maken dan gewoon olmhout en daarom maakt men er dingen van die grote last en zwaar gewicht moeten dragen zoals zijn de katrollen, grote spillen, persen en wielen of raderen van molens en kernen en meer andere diergelijke werken’.
De binnenste bast is bitter en heeft een tezamen trekkende kracht. Het werd gebruikt tegen chronische huidziektes en zou een afdoend middel zijn tegen slijm en vloeiingen bij vrouwen. Het water vanuit de wortel werd gekookt en was een prima middel tegen haaruitval. Bladeren werden gekneusd en op wonden gelegd. Het slijmachtige vocht dat men van de bast en jonge takken kan verkrijgen bij kneuzing zou een van de beste middelen zijn bij verbranding, een huid zalf, die het gezicht weer schoonde en fraai maakte. Dit laatste volgens Culpeper. Die meldt tevens dat de elm een koude Saturnusplant is.
Op de rug van de bladeren, vooral langs de nerven, bevinden zich ruwe haartjes die de gevoelige huid duchtig prikkelen als het blad stevig wordt gepakt. De oude kruidendokters kenden daar belangrijke krachten aan toe. Iepenblaadjes helen etterende wonden. Gerard, 1596, vermeldt dat een afkooksel spoedig gebroken beenderen heelt.
Wanneer de buitenste bast eraf wordt gehaald en het hout samen met wol in water wordt gekookt geeft het die wollen stoffen een grijsachtige kleur. De schors wordt gebruikt om strogeel te verven wat door bijtmiddelen tot een vaste kleur overgaat. In het Noorden maakten men van de tweede bast, die even buigzaam is als lindebast, matten. In Frankrijk vlocht men het tot touw voor de waterputten en maakte men er zelfs papier van. In Noorwegen werd de bast gebruikt om handschoenenleer te looien.
De binnenbast van sommige Chinese soorten wordt wel tot meel gemaakt. De taaie binnenbast van sommige soorten levert een vezel die soms tot kleding gewoven wordt, zie de naam Lindbast, bijvoorbeeld van Ulmus japonica.
Het jonge hout is witgeel en het oude bruinachtig gevlamd, geaderd of gevlekt en fijn vezelig van structuur, hard en zeer vast, elastisch en taai, vaak moeilijk te splijten en laat zich goed politoeren. Het hout is ook niet aan barsten of scheuren onderhevig. Het kan gemakkelijk door stomen gebogen worden. Vandaar het gebruik in de carrosserie industrie. Eens voorzag van iepenhout gemaakte pijpen Londen van drinkwater door het uitboren van het centrum van de takken.
Het hout is te gebruiken zowel in droge als natte omstandigheden. Het wordt vrijwel niet door wormen aangetast en is zo ook onder water goed te gebruiken. De Rialto te Venetië zou dan ook op 12 000 iepenpalen gebouwd zijn. Verder voor scheepsbouw, pompen, watergoten en waterraden, wagenmakers, schrijnwerkers en in Engeland maakte men er doodskisten van, houtdraaiers maken er ulmer pijpenkoppen en molenassen van. Zelfs werden er affuiten van gemaakt.
Het hout wordt vooral gebruikt om er voorwerpen van te maken die aan sterke schokken zijn bloot gesteld.
Om het hout nog beter te doen lijken en zo duurder te maken vervalste men het in mahonie. (echte is van Swietenia mahogoni) Dit hout was prachtig voor meubels.
De N. Amerikaanse indianen gebruikten het hout voor hun moorddadige tomahawks. De bast van de witte iep gebruikten ze voor hun kano’s en huizen.
De iep is gemakkelijk van andere bomen te onderscheiden door die gemakkelijk gaffelende takken. De zware takken werden wel gebruikt voor landbouwgereedschappen en de dunnere voor omheiningen en grof vlechtwerk. Vroeger werden ze vooral gebruikt vanwege de Y vorm om de waslijnen op te steken. De was werd op werkhoogte aan de lijn gebracht en dan met de y stok hoger in de lucht gebracht, waar de meeste wind heerst. Een ergonomisch en praktisch gebruik.
De wortels zijn zeer dik, taai houtachtig en sterk vertakt, waardoor sommigen, zoals de kurkiep, wel gebruikt werden om wallen bij elkaar te houden. Behalve bij Ulmus glabra geven de andere iepen worteluitlopers waardoor een iep die aan de weg groeit vaak een lange haag vormt.
Teelt.
Zo was de teelt vroeger. (Dodonaeus) ‘Dan het zaad wordt voor onnut gehouden want, als Columella zegt, niemand vermenigvuldigt de olmen door haar zaad dan alleen door haar jonge spruitjes in de aarde te steken’.
Historie.
De iep geeft geen vruchten wat wel een reden was om het gewas een somber karakter toe te kennen. Het is de boom van Ceres. (349) Het was ook de boom van Oneiros of Morpheus en Ulmus somniorum genoemd (slaap dragend.) Toen Orpheus de dood van Eurydice beweende ontstond om hem een woud van iepen. Als Virgilius de hel beschrijft vertelt hij dat in het midden van dat sombere oord, een iep staat waar de ijdele dromen in wonen. Men wijdde de iep aan Morpheus, de god van dromen. (213) Reeds in de Epische liederen is de iep bekend, want de bergnimfen hadden iepen geplant rond het graf van de vader van Andromachne, Aietioon. In Griekenland waren een olmstruik en een bergolm; van de laatste soort, de ‘’oreiptelea’, bestonden kleine wouden.
De iep krijgt overal op de stam bulten waar kleine takjes uitkomen, iets wat de eik niet heeft. Die bulten werden duivelskoppen genoemd en zo werd de iep bij ons het symbool van dood en rouw.
In het heilige woud van Juno, te Nuceria, stond een heilige olm volgens Plinius. Toen de Romeinen, in hun strijd tegen de Cimberen, veel nederlagen ondergingen begon deze boom vanzelf om te vallen en dreigde het onder hem staande altaar te verpletteren. Daarom beroofde men hem van zijn kruin. Maar hij richtte zich weer opnieuw in de hoogte en begon vrolijk te groenen toen de Romeinen hun tegenstanders overwonnen.
De iep zou volgens sommigen met de Romeinen zijn gekomen. In Engeland zijn er maar 4 plaatsen naar de iep genoemd. Als inlandse boom zou dit toch tekort zijn. Ook omdat van Ulmus minor de grond vaak bezaaid is met zaad als het strand met de schelpen van de zee, maar vrijwel geen enkele kiemkrachtige plant oplevert.
Ulmus glabra of de bergiep geeft wel kiemkrachtig zaad.
De iep zou de bevoorrechte boom van de Galliërs zijn geweest, hoewel er over die tijd weinig van de iep valt te melden.
Men verhaalt dat Bonifatius in het noorden van ons land eens in een kerk predikte en dat hij zijn stok buiten de kerk in de grond stak. Die stok sloeg wortel en groeide uit tot een iep. Dat was onze eerste iep en alle andere iepen stammen daar van af.
Pas tegen de tijd van Frans I zien we dat de iep voor vele doeleinden gebruikt wordt en tegen 1540 begint men er de wegen mee te beplanten. Sully wilde dat men de dorpen en de pleinen voor de kerken met de iep beplantte en onder Hendrik IV vonden er grote aanplantingen plaats zodat weldra velen zich op het kweken van deze nuttige boom toelegden. Door zaaien werden er veelvuldige verscheidenheden verkregen. De vrijheidsbomen die in 1830 te Brussel en Antwerpen geplant werden waren iepen.
Symbool voor vriendschap en huwelijk.
(213) Iepen waren bij de Romeinen zeer geliefd die ze gebruikten om de wijnstok aan te laten ranken. Columella maakte dan ook onderscheid tussen druiven die gekweekt waren met die staken en druiven die deze steunsels gemist hadden. Iep en druif zijn zo het symbool voor vriendschap en huwelijk.
De iep is met de druif door de Romeinen geïntroduceerd vanwege dit huwelijk. Hetzelfde gebruik zien we later hier waar de gevleugelde takken van de kurkiep gebruikt werden als rijstakken bij de erwtenteelt. Zie Shakespeare waar de jaloerse Adriana meent dat haar man er staat en zijn tweelingbroer Antipholes wil omhelzen: “
Sta toe, dat ik mijn armen om u sla
Thou art an olm, my husband, I a vine; Ik ben een wingerd, gij een olm, mijn ga
Whose weakness, married to thy stronger state, Mijn zwakheid, om uw forse stam gerankt
Makes me with thy strenght to communicate”.
‘Voelt en geeft toe, dat ze alle kracht u dankt
Wat tussen ons zich dringt en u omvaamt
‘t Zij mos of braam of klimop, onbeschaamd
Het snoeimes kappe ‘t weg, ‘t zou u verderven’.
Vondel bespreekt de minneboefjes (Amor) in de trouw van de iep en wijngaard,
De Heerlijckheyd van Salomon;
‘De kromme Olm wordt omhelsd van Wijngaard goedertieren
De toverlieden, en de zoete minneklachten
De telg, overladen van ’t balsem druppelden hout
Steeds onder ’t nest trilt de liefdekens veelvoud
De schoonheid legt, lust broeit, de hartstochten, door ’t veel tergen
Van de brand, ’t gebroedsel kipt van dees Pygmeense dwergen
De een legt het eiwit nog, de ander leeft al vlug
Een ander stoppelhaard, een ander leerling jeugdig
Van tak tot tak, van haag tot haag wispelt vreugdig
En in appelaars schaduw zacht dobbedobt en slaapt
En van zijn armen neer zijn koker hangen laat
Die vurige damp uitbraakt en op een musje teder
Proeft een ander zijn boog, die reuzen velt ten neder’
De iep is een boom met karakter en persoonlijkheid.
Van ‘t zelfde houtje.
Men herinnert zich het verhaal van de Noorse mythologie. (zie es) Twee boomstammen spoelen aan. Er gaan drie goden naar toe, waaronder Wodan en deze boomstammen werden door hen veranderd in man en vrouw. Uit de es, askr, ontstond de man, en uit embla de vrouw. Mogelijk dat de naam elm uit embla ontstaan is. Twee verschillende boomstammen, het betekent dat de man en vrouw elk uit ander hout zijn gesneden. Het gezegde: ‘niet van hetzelfde houtje zijn’ betekent dus een andere boomsoort.
Legenden.
H. Zenobius, Bisschop van Florence, eind 4de eeuw, begin 5de eeuw. Toen men het lijk van deze aartsbisschop van Florence vervoerde naar de domkerk was het gedrang van het volk, dat daar gekomen was om het lijk te zien, zo groot dat de bisschoppen die de baar droegen, gedwongen waren die tegen de oude en dorre olm te plaatsen. Doch zie! nauwelijks raakte deze oude boom Zeno’s lijk of hij werd weer levend en kreeg groene bladeren. De twijg die men afsneed ter herinnering aan het wonder en in de kist legde, was na duizend jaar nog steeds fris. Daarom is de olm het zinnebeeld van deze heilige. Deze heilige redde zo velen van de dood, net zo als de boom tot leven gewekt werd.
Buiten de Antwerpse poort, tegen de Dijle, achter de weiden waar eertijds het Begijnhof van Mechelen heeft gestaan, is een plaats die de Olm genoemd wordt. Daar heeft de H. Rombout een klooster gesticht in 756 en men noemde het in het Latijn Ulmetum: Olmenbos omdat olmen de plaats omringden. De Noormannen hebben het verwoest, de naam is bestaan gebleven.
Hetzelfde verhaalt men bij het begraven van de Heilige Firminus, bisschop van Amiens, wat in de winter gebeurde. De bomen werden met loof overdekt en de planten vertoonden hun bloemen toen het lijk voorbij kwam.
Op een oude gravure worden de HH Gervasius en Protasius afgebeeld met een olm tussen hen in. Er bestaat ook in Frankrijk een oud uithangbord die de olmboom van de H. Gervasius voorstelt.
Er was ook veel bijgeloof bij de grote iep van Castle Howth, bij Dublin. Al jaren wordt deze boom verzorgd en zijn takken worden ondersteund of gebonden wanneer ze lijken te vergaan. Dit naar het geloof dat als een tak afbreekt het hoofd van de Howths zal sterven en als de boom zelf sterft zal de familie uitsterven.
Folklore.
Naar zijn naam zijn vele verhalen in omloop omdat het woord vergeleken werd met witch, heks. Betekenend is dat de bergolm hier en daar in Duitsland Hexen-Ulme heet.
In sommige midland counties is het een boom die werkt tegen heksenkracht en een twijg wordt door maagden in een karnholte gestoken zodat de boter vrij komt. De melkmeisjes in Engeland plaatsen nog vaak een olmentak in hun karnton om te voorkomen dat de room betoverd wordt en het maken van boter zo verhindert.
Met een iepenstok kan men de duivel verjagen, sowieso is iepenhout in de magie veel gebruikt. De nachtwaker droeg een hellebaard met een iepensteel zodat de boze geesten hem niet schaden.
Aan iepenbosjes is allerhande bijgeloof verbonden. Dat blijkt uit het door de Saksische koning Eadgar uitgevaardigde bevel. Dat luidt: “Wij bevelen, dat iedere priester met het verlangen het Christendom te bevorderen en boomaanbidding te verbieden, voorzeggingen met dode materialen, tekenen, tovermiddelen, met gezangen en ander bedrog, dat beoefend wordt in iepenschuilplaatsen en verschillende andere bomen, waardoor menigeen verleid is, dat dit niet hoort”.
In latere tijden werd de iep nog vaak geplant als een middel tegen toverij.
De elm is vaak bekend als “elven” omdat elfjes speciaal in deze boom verblijven.
De iep is een profetische boom, een boom van dromen.
Bij houthakkers heerst de overlevering dat het beste hout tussen 31 december en 1 januari geveld wordt.
10. uit www.digitaldrawn.nl
Hollandse bastaardiep.
De meeste van de zaailingen, ontstaan uit kruisingen tussen de berg- en de veldiep, staan nu vermeld als Ulmus x hollandica Mill. (Holland) Holländische Ulme.
In begin 1800 werden pas de verscheidenheden onderkend en noemde men deze olm de U. hollandica en beschouwden deze aan het land eigen.
De hollandica ‘Major’ zou de Dutch elm geweest zijn die onder Willem III naar Engeland werd overgebracht.
Veel oude typen behoren tot de cv. ‘Major’, die gevonden werd omstreeks de 17de eeuw in Nederland. Vooral in Engeland wordt die na 1900 niet meer geplant.
Deze iep vormt een boom van 30m met een korte stam en wijd uitstaande takken, wel met worteluitlopers.
De bast is diep doorploegd.
De var. vegeta ontstond omstreeks 1750 in Engeland en werd Huntingdon elm genoemd. Geteeld te Brampton, bij Huntingdon door de kwekersn Wood & Ingram in 1746 van zaad dat verzameld werd van een Ulmus × hollandica hybride bij Hinchingbrooke Park. Opvallend was de zeer scheve bladvoet en het dubbel gezaagd blad, ook de bruine okselbaardjes aan de onderkant.
Toen kwam Ulmus x hollandica ‘Belgica’ op met een hogere stam en ruwer blad. Hiervan zijn vormen gewonnen in het begin van de 19de eeuw door de Hr. Henri de Pitteurs, voormalig raadsheer in het hof van Justitie te Luik.
Is zeer gemakkelijk te verplanten en kon op alle minder geschikte gronden geplant worden waarom het in de steden overal gebruikt werd.
De Hollandse iep, Ulmus x hollandica ‘Belgica’ is vrijwel niet meer te verkrijgen. Ook in het landschap sterft deze boom uit.
Door kruisingen worden nieuwe soorten en var. verkregen vanaf 1950 in het proefstation te Baarn.
Hiervan is ‘Commelin’ een tamelijk smalle opgaande boom met kort toegespitste en ovale bladeren. ‘Commelin’ wordt een 15m hoog en is een goede straatboom die tegen wind kan.
Van de cv. ‘Groeneveld’ is de kroon goed vertakt. Deze vorm is ook bestand tegen wind en wordt eveneens 15m hoog met een dichte, regelmatige, goed vertakte kroon. Deze cv. zou vrij ongevoelig zijn voor iepziekte. Dit is nu een van de meest geteelde iepen. De cv is wel gevoelig voor vuur. Is in 1941 ontstaan en in 1949 geselecteerd.
Hoewel verbeteringen lijken ‘Commelin’ en ‘Groeneveld’ toch niet op onze oude karakteristieke “Belgica”.
‘Plantijn’, ‘Clusius’, ‘Homestead’ en ‘Pioneer’ zouden vrij ongevoelig zijn voor iepenziekte.
Chinese iepen.
In China komt de iep vrij veel voor, behalve in het zuiden, ten zuiden van de Yangtze worden het dwergvormen, maar in Manchurië zijn het mooie bomen. Hier groeit Ulmus campestris var. vulgaris, Planch. en var. laevis Planch., het zijn de hoofdbomen van het omvangrijke Yalu woud.
Ulmus campestris groeit bijna tegen de bergen van de Amur en wordt daar toch een 15m hoog.
Groep Microptelea.
Bladeren zijn gedeeltelijk wintergroen of vallen zeer laat af. Bloemen komen na de bladontwikkeling en zijn kort gesteeld, bloemdek tot aan het middengedeelte.
12. Uit S. Pallas.
Ulmus pumila, L. (klein) is vrijwel altijd groen en lijkt vrij resistent tegen de iepziekte.
Bladeren 4.5-6cm lang en 2-2.5cm breed, van boven donkergroen en van onderen lichter en ook onbehaard, elliptisch met spits toelopende top, gezaagd.
Knoppen zijn zeer klein en bijna rond.
Deze boom groeit vrij snel op tot een kleine, vlakgewelfde en dicht bebladerde boom van 10-15m.
Jonge twijgen zijn dun en hangen en grijs/bruin.
Uit Turkestan, oost Siberië, Mongolië, Xizang (Tibet), noord China, India en Korea. Goed bestand tegen iepenziekte.
Selecties hieruit zijn U. pumila ‘Den Haag’, die is echter vatbaar voor takbreuk. ‘Plantijn’ is onverenigbaar met de onderstam.
Siberische iep, Siberian elm, Asiatic elm, dwarf elm en soms Chinese elm. Sibirische Ulme.
13. uit J. Jacquin.
Ulmus parviflora, Jacq. (kleine bloemen) de vele kleine bladeren zijn 2-5cm lang en 1-3cm breed en van boven zwak glanzend helder groen en kaal, de onderkant is lichtgroen en zwak behaard, elliptisch of ovaal met een scharlakenrode herfstkleur.
Jonge twijgen, knoppen en bladeren zijn eerst zacht behaard.
In tegenstelling met de andere iepen bloeit deze in augustus/september. De bloemen zijn kort gesteeld en komen uit de oksels van vorig jaar hout.
Deze is van alle soorten goed te onderscheiden door de kort gesteelde en bijna leerachtige blaadjes die aan de bladvoet gewoonlijk zijn afgerond en waarvan de bladrand enkel gezaagd is
Het vormt een kleine boom met een smalle en opgaande kroon.
Afleggen of afenten op pumila.
Groeit in N. en Midden China, Korea en Japan en wordt 10-15m hoog.
Chinese iep.
Uit N. Wallich.
Ulmus parvifolia Spach. Kleine tot middel grote half bladverliezende boom van 10-18m en 15-20m breed met een slanke stam en kroon.
Stam met afschilferende schor van gevlekt grijs en, bruin en rood, de lacebark.
Leerachtig helder groene getande bladeren zijn klein, 2-5cm lang en 1-3cm breed.
Bloemen in voorjaar zijn onaanzienlijk,
Uit China, Vietnam, noord Korea.
Chinese of kleinbladige iep, Chinese elm, lacebark elm. Chinesische Ulme. Wordt als bonsai boompje gebruikt.
=Ulmus parvifolia var. lanceolata Ueki (lancet of lansvormig) .
Ulmus parvifolia var. coreana Nakai, Korean elm.
Iepziekte.
De eerste iepziekte werd in 1920 beschreven maar was al eerder vermeld. Doordat er in het begin van deze eeuw vrijwel alleen maar Hollandse iepen stonden, afkomstig van 1 kloon, was de iepziekte een ramp.
De iepziekte is als aids onder de bomen, door wortelcontact kan de ziekte al overgebracht worden naar een buurboom. Voornamelijk wordt de ziekte overgebracht door een nietig kevertje, een Scolytus, die van de ene naar de andere boom vliegt en de schimmel op zijn tocht meeneemt. Is zo’n machtige iep eenmaal aangetast door dat kleine schimmeltje, dan gaat hij eraan.
Iepenhout mag niet meer gebruikt worden voor de open haard en moet totaal en volledig vernietigd worden. Dit om de verspreiding van de kever tegen te gaan.
In Rotterdam waren er in 1920 ongeveer 30 000 bomen waarvan 80% uit iepen bestond. In 1932 was het aantal iepen bijna de helft, 48%, slachtoffer van de iepziekte geworden. Er zijn er een 12 000 gerooid. In 1933 gingen er nog 778 om en in 1934 nog eens 877 zodat totaal in die stad 13 600 iepen of wel 57 % van het oorspronkelijke aantal is verdwenen.
In Utrecht waren er rond 1920 een 7000 iepen. In 1932 was hier de helft van gerooid, dat jaar vielen er weer 7%. Dat betekende dat er 4000 iepen gevallen waren. In Delft waren er voor 1930 ongeveer 3000 iepen. Begin 1936 waren hier 1370 of 46% gevallen. In 1933 lezen we, volgens het jaarverslag van het Iepenziekte Comité, dat in 1931 door het Staatsbosbeheer en de Plantenziektekundige Dienst 26 000 iepen werden gerooid, in 1932 waren het er 24 000 en in 1933 70 000.
In 1930 stonden er naar schatting nog maar 1 128 000 Hollandse iepen in ons land. In 1946 waren er nog maar 425 000. Verwonderlijk lees je dan ook in de berichten, de statistieken, dat het aantal zieke iepen af neemt. Dat is dan altijd naar het aantal van vorige jaren, maar als er nog maar een paar zijn valt het percentage wel mee, of is de echte Hollandse iep vrijwel verdwenen?
De iepenbestrijding is er nu op gericht om de struikiepen in plantsoenen, als infectiebron, te verwijderen. De kosten van iepenbestrijding zijn enorm, het buitenland heeft de moed al opgegeven evenals vele delen van ons land. De instanties blijven evengoed positief en wijzen op de gunstige cijfers. (Als er vrijwel geen iepen meer zijn heb je relatief ook weinig aantallen die je om moet halen)
Je zou menen dat, als je geen iepen meer plant en de oude uitgeroeid worden er na enkele jaren geen iep meer is maar dat dan ook de ziekte verdwenen is. Plant dan opnieuw met resistente vormen en neem een wisselende laan- en bosbeplanting, selectie.
Nadat de Hollandse iepziekte naar Amerika emigreerde bleek die daar nog voor veel grotere gevolgen te zorgen dan hier.
De Amerikanen hebben drastische maatregelen genomen om dit kwaad te keren, met zulke zware gif bespuitingen dat dit de aanleiding werd voor Rachel Carson om het boek Dode Lente te schrijven. Ondertussen is er in Amerika weer een nieuwe agressieve vorm ontstaan die weer naar ons toekomt en ook de nieuwere en iepziekte bestendige soorten weet te pakken.
Oude iepen.
In het graafschap Gloucester trof men vroeger een bijzondere zware iep aan die bekend waren onder de naam Watch elm, eveneens als er op het Slepershoofd binnen Haarlem gevonden werden, die mede een aanzienlijke omvang bereikt hadden.
De bekendste iep in ons land lange tijd geweest de kurkiep van kraantje Lek, in Overveen, Gemeente Bloemendaal. Het is een kinderboom waar de ouders de kinderen haalden. Dit was een veldiep die bezweken is. De stam heeft de eigenaar laten conserveren.
Een stuk van de iep waar de Duke of Wellington onder stond tijdens de slag van Waterloo, wordt bewaard in het Kew museum.
Een van de iepen die bij de passage staat die de ingang vormt van de Spring Gardens zou geplant zijn door de Duke of Gloucester, broer van Charles I en dat die koning er langs ging op zijn weg naar Whitehall op de morgen van zijn executie, hij wees de boom aan bij zijn begeleiders.
De iep te Chipstead Park, Kent, is opmerkelijk vanwege zijn hoge ouderdom en vorm, een 20m hoog met een basis van 6m in omvang.
De gospel elm te Stratford on Avon diende eens voor de gelovigen om er onder te lezen en de Bijbel te bezingen.
Sherwood Forest, de “Langton Elm” was een grote boom dat “was for a long time so remarkable as to have a special keeper”, volgens een boek dat gepubliceerd werd in 1881.
Michel de L’ Hospital, geboren in 1503 en gestorven 1573, maakte de olm te Brignolles door zijn schriften beroemd. Deze stelde hij gedurende zijn verbanning naar Provence op.
“Toen Karel IX den 25 oktober 1564 in een huis tegenover deze olm zijn intrek had genomen, schepte hij er een bijzonder behagen in om een vrolijk bal onder het loof van deze boom te zien plaatsvinden waarop men de volte en de martignale met veel bevalligheid en zwier danste. In de volgende eeuwen moest men deze aartsvader der bomen een staf geven om op te leunen en nu steunt hij op een houten pilaar van 2, 30 el hoog. Men zegt dat de open zijde van de stam meer dan eens tot een woning voor arme kunstenaars gediend heeft, maar men heeft deze levende spelonk met kalk en steen toegemetseld. Het is juist nadat men hem als een oud vervallen huis gerepareerd had, deze merkwaardige boom niet meer dient om iemand te huisvesten.
Ray spreekt van zulke te Engeland die op een hoogte van 40 voet nog 3 voet dik waren, en Jaume Saint‑Hilaire van prachtige lanen te Villers‑Cotteret, te Parijs en te Crepy”.
“Te Morges, in Zwitserland stonden vroeger twee olmbomen van dezelfde leeftijd die veel op elkaar leken. De grootste van deze bomen bezweek in de nacht van de 4e op de 5e mei 1824, omstreeks een uur bij volmaakt stil weer, hij helde naar het zuidoosten. Deze val kon slechts aan de buitengewone ouderdom van de plant, waarvan de meeste wortels verrot waren, worden toegeschreven. Twee takken van een bijzondere grootte en aanmerkelijke zwaarte vernietigden het evenwicht dat de wortels niet langer bestand waren te onderhouden. Het verlies van deze boom veroorzaakte te Morges de bewoners een ongeveinsde smart. Men doorzocht de stedelijke registers in hierin werd gewag gemaakt van een fontein die in 1541 dicht bij deze bomen aanwezig was, die in die tijd een meer dan gewone omvang hadden. De genoemde registers zullen het nageslacht vermelden dat beide gevallen op last van de overheid gemeten werden om de herinnering aan hun uitgestrektheid te bewaren. Bij het uitbotten van de takken aan de stam bedroeg de omtrek van de boom 11,16 ellen, dezelfde stam uit die de grond tevoorschijn komt had een diameter van 5,20 ellen. Zijn hoogte van de begane grond tot aan de kroon beliep 3, 88 ellen. Vijf voornaamste armen hadden een omvang als volgt, de eerste 5, 44 el, de tweede 3, 88 el, de derde 3, 21 el de vierde 3, 10 el en de vijfde 3, 05 el. Een van zijn armen behield zelfs zijn dikte bij een uitgestrektheid van 9,74 ellen en gekomen tot een hoogte van 23 el bedroeg zijn omtrek nog 97 duim. Kan de overlevende boom zijn wortels in een gezonde staat houden, dan is het gemakkelijk te overzien dat hij weldra diegene die in 1824 bezweek, in dikte zal overtreffen”.
“De olm van St. Gervais, bij Partij, waar de leenrechtige verplichtingen werden voldaan. Met statige pracht verheft zich aan de ingang van Lutry een olmboom die uit hoofde van zijn ouderdom en uitmuntende ontwikkeling door velen wordt bezocht, evenals de olm te Gisor die met ijzeren beslag is omgeven”.
De Biscarrosse iep is geplant in 1350, U. minor subsp. Minor, overleefde in het centrum van Biscarrosse in de Landes region van Z.W Frankrijk.
In Sherwood forest is er de “Langton Elm” was een grote iep die zo opmerkelijk was dat hij een speciale bewaker had, volgens een boek uit 1881.
Joe Pullen’s tree was geplant rond 1700 te Oxford door de rev. Josiah Pullen, vice president of Magdalen Hall. Josiah Pullen “used to walk to that place every day, sometimes twice a day”, volgens de diarist Thomas Hearne. De iep werd beroemd te Oxford en zijn roem groeide met zijn ouderdom. In november 1795, Gentleman’s Magazine vermeldde dat “Joe Pullen, de broemde iep op Headington heuvels een van zijn grote takken afgeworpen had. Na de Reform Act of 1832 werd de boom een landmerk om de Parliamentary Borough van Oxford te markeren. Vroeg 1847 wilde de eigenaar de boom omhalen, protesten gingen dit tegen. In 1892 verotte hij en werd omgeworpen en op 13 october 1909 zetten vandalen de stomp in brand.
De “Treaty Elm”, in wat nu is Penn Treaty Park, de stichter van Pennsylvania, William Penn zou daar vrede getekend hebben met de Indianen die vereeuwigd werd door een schilderij van Benjamin West. West makte de boom, alreeds een plaatselijk landmerk, beroemd door de legende die hij gehoord had er bij te tekenen. Er is geen document dat Penn onder deze boom tekende. 6 maart 1810 wierp een storm deze boom om. Hij zou toen een omvang gehad hebben van 24 voet, 7.20m en zou 280 jaar oud zijn.
De Liberty Tree in Boston Common was een ontmoetingspunt voor de groeiende weerstand tegen de overheersing van Engeland over de Amerikaanse kolonies.
Cambridg, Massachusetts, George Washington zou het commando over de Amerikaanse Continental Army genomen hebben onder de “Washington Elm” in Cambridge op 3 juli 1775. de boom bleef er tot 1920. In 1872 viel er een grote tak af die gebruikt werd voor de preekstoel van de erbij gelegen kerk. De boom, een American white elm, werd een vereerde attractie met zijn eigen plaquette, een hek werd erom gezet. Hij viel om in oktober 1920. Een stek ervan werd op de campus van de universiteit van Washington en geplant op 18 februari 1932, 200 jaar de geboorte van George Washington.
“Herbie” in Yarmouth, Maine, zou nu de oudste zijn, geplant in 1775 en 33m hoog.
Vermeerderen.
Zaaien in mei/juni met vers zaad en direct zaaien.
Ze kunnen ook gestekt worden, hoewel moeizaam. De hollandica en glabra cv’s in juni met 1% ibz, lange stekken nemen van 20cm, goed groeiende zijscheuten gebruiken. Ook kan van winterstek vermeerderd worden in maart met 1% ibz.
Ook afleggen en enten kan en dat meestal voor de var.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/