Allium
Over Allium
Look, Bijbel, uien, prei, snijlook, daslook, wijngaardlook, sieruien, goudui, Moly, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, planten, teelt.
Uit Fuchs.
Van dit leliegeslacht zijn een 700-1200 soorten bekend die voorkomen op alle continenten van het noordelijk halfrond, een paar in Chili en 1 in Brazilië. 112 in Midden-Europa.
Als bloem kan deze schoonheid meer dan drie maanden in de tuin tentoongesteld worden. De bloemen staan steeds op een kale stengel. Karakteristiek zijn steeds de kogel- of half kogelvormige bloemen, de bloem is door enkele meer of minder vergankelijke lancetvormige, witte bloemblaadjes van 5-10mm lang met vaak een groene middenstreep omgeven. De stervormige bloempjes zelf zijn meestal klein en staan aan dunne, kantige steeltjes die 2-4 maal zo lang zijn als de bloempjes. Enkele soorten worden ook gekweekt vanwege deze opvallende bloemen. Sommige soorten zijn geschikt als droogbloemen waar de afgeplatte zaden duidelijker zichtbaar worden en er een zekere contrastwerking ontstaat. Ze variëren van 5-150cm.
De kleur is niet zo helder als bij tulpen, wel is er een verscheidenheid in alle kleuren van het spectrum te vinden, van helderblauw, over alle schakeringen tot purper toe en rood violette tinten tot gedekt rood, lichtend geel en een aantal wit bloeiende vormen. Bij sommige bloemen vormen zich op de bloemen weer nieuwe bloemen, of in plaats van bloemen, verschijnen er knolletjes.
Het zijn meestal zomer bloeiende bolgewassen, een enkeling bloeit in het voorjaar.
In grootte variëren ze sterk, er zijn weinig gewassen waarin zoveel verschil zit, naast de machtige reuze ui staat de nietige goud ui.
Bladeren zijn lijnvormig en 1-6mm breed, gekield.
Bol kan enkele mm groot zijn of 6-10cm.
Als sierplant komt het gewas de laatste eeuw in de belangstelling. Toch blijven het nog steeds bloemen van de liefhebber. Door de stijgende vraag naar sieruien zijn in deze eeuw mooie soorten naar Europa gebracht. De plantenjagers haalden die uit Z. Europa en vooral uit Centraal Azië.
Liliaceae, uien klasse, Alliaceae.
Sage.
Ze zijn ontstaan na de zondeval, toen de duivel het paradijs verliet. Op de plaatsen waar zijn rechterpoot de aarde bezoedelde ontstond de uien en waar zijn linkerpoot de aarde beroerd had, knoflook en op de plaatsen waar zijn staart de grond bezwadderd had prei. Door de zwavelige geur die hij verspreidde ontstonden de kleinere looksoorten als bies, daslook en dergelijke. De scherpe zwavelgeur, een duivelse geur, doordrenkt de stengels en bladeren van vrijwel alle Allium’ s.
Duivel werend.
Ondanks hun oorsprong golden de looksoorten veel als heilig. Doordat de bol in zeven rokken of schillen is verdeeld beschermt het tegen zeven kwade geesten en zo tegen heksen en dergelijk gespuis. Het is algemeen bekend dat men tegen geesten en duivels uien en vooral knoflook moet gebruiken. Dit gebruik stamt uit de oudheid, het is geen sprookje, het werkt echt.
Verse look bevat antiseptische stoffen en helpt tegen verschillende ziektes. Vroeger, en nog niet zo lang geleden, dacht men dat ziektes door boze geesten en demonen werden overgebracht. Men wist uit ondervinding dat knoflook de demonen (ziektes) uit het lichaam kon trekken en gebruikte ze met succes. Als knoflook doorgesneden wordt kleurt het aan de lucht zwart en men meende dat dit zwarte het rondtrekkende kwaad was dat in de bol gekropen was. Het demonen afwerende gebruik zien we eigenlijk nog steeds, bij verkoudheid wordt een halve ui in de slaapkamer gelegd. In latere tijden is dit gebruik wat vervaagd en werd de knoflook op een andere manier gebruikt, bijvoorbeeld in een zakje om de hals gedragen of tegen de deur gespijkerd.
Al in Homerus tijd werd knoflook al als anti magisch beschouwd. Dit demonen afwerende middel was algemeen bij Indo-Germaanse volkeren. Later werden die boze geesten heksen en men kon zich hiertegen beschermen door look bij zich te dragen. Zo groot is hun kracht dat alleen al het uitspreken van de naam voldoende is. De ui is een plant die gewijd is aan Hecate, de godin van de nacht. Het woord heks is afgeleid van Hecate.
1. uit J. Sowerby.
= Allium schoenoprasum, L., (het Griekse schoinos of skhoinos betekent bies, prason is bij Theophrastus de naam voor een looksoort, de prei.)
Bieslook is meer een kruidachtige plant met kokervormige en grasachtige bladeren die doorgroeien nadat ze gesneden zijn. Rechtopstaand rond en hol zijn de bladeren en gras grijs/groen, meestal net zo lang als de stengel. De kale stengel, soms met 1 blad, wordt 30cm lang.
De koks beste vriend ontwikkelt zich in de zomer tot een zeer decoratieve plant met een bedekking van blauw violette bloemen in bolvormige bloemhoofdjes, zonder bolletjes. Een plant in bloei lijkt wel wat op Engels gras en dat in juni/ juli.
Voor een goede groei is het beter om ze om de paar jaar te scheuren.
Bieslook komt ook soms voor in vochtige weilanden.
Het is waarschijnlijk pas in de laatste ijstijd uit Siberië over de Oeral en Karpaten naar Europa en Amerika gekomen. Pas in de middeleeuwen werd het gewas in cultivatie genomen.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) ‘In Brabant wordt dit gewas bies-loock genoemd en van sommige in het Latijn Junceum Porrum of biesprei daar we de Griekse naam Schoenoprason van hebben willen maken omdat het in plaats van bladeren kleine biesjes draagt. In het Latijn of Grieks heeft het geen naam die me bekend is’.
Bieslook, het gewas lijkt op een bies, Duits Graslauch, vergelijk Engelse rush leeks, het is graslook.
Dodonaeus (b) ‘In Hoogduitsland heet het Schnitlauch en in Frankrijk petit pourreaeu. In het Waalse land worden de ruwe bladeren van bieslook met brood en zout gegeten of in salade gedaan en ook wel in Hoogduitsland daar het Bintzen lauch genoemd wordt, als Lobel betuigt, en niet Briszlauch, want het Briszlauch houdt hij voor gewoon look dat dikwijls gesneden of geschoren wordt. Enige noemen dat Astloock en Abslauch waarmee andere een wilde soort van bieslook verstaan die vergiftig is, tenzij dat men ze twee of drie dagen lang in wijn laat weken eer men ze eet. Sommige Fransen noemen dit bieslook appetits en sommige Nederlanders hondslook. Andere menen dat bieslook Porrum tonsile, sectile of sectivum is, dat is scheerprei, maar Porrum sectivum en Porrum capitatum zijn hetzelfde gewas en van een zaad gezaaid en gewonnen en verschillen alleen daarin dat men de ene prei laat groeien en de andere dikwijls afsnijdt. De bolletjes of worteltjes van dit bieslook die van hun velletjes gezuiverd zijn en van kleur op parels lijken schijnen daarom bij de Fransen de nam oignon gekregen te hebben, als Lobel betuigt, omdat de parels in het Latijn Uniones heten wat Dodonaeus tevoren van enige soorten van ui gezegd heeft.’
Brisslauch en Schnittlauch bij Bock, Snitlocher bij Hildegard, Snitloich of Snitilouh in oud-Hoogduits, dus snijlook, Schinttling. Beeslook en Kleenlauk; kleine look. Bintzenlauch omdat het op de bies lijkt. Onder de naam Britla verschijnt het gewasje al in de Capitularie van Karel de Grote.
(c) Engelse chives komt van oud-Frans cive, het is de Franse chiboulette of civette en Italiaanse cipollina wat is afgeleid van cepa: de ui. De beroemde Italiaanse worst chipolata is naar bieslook genoemd.
(d) Verder Bressel, Pantokenkraut en Smallow.
Lobel: ‘De bolletjes die van hun velletjes gezuiverd zijn en de parels gelijk zijn schijnen bij de Fransen de naam gekregen te hebben oignon omdat ze van kleur en gedaante de parels gelijk zijn die in het Latijn Uniones geheten worden.’
Gebruik.
Het werd vroeger zo gebruikt. (Dodonaeus) ‘In Italië en Frankrijk worden de soorten van bieslook en sjalot klein gesneden in water te weken gelegd en gegeten met olie, azijn, zout en eppe of peterselie en salie want dan is al haar scherpte en schadelijkheid of afgelegd of bedwongen en verbeterd.
Doch hoe het gaat, het is duidelijk dat zowel dit tegenwoordig bieslook als de sjalot en ook de andere medesoorten van deze kruiden niet zo goed zijn als prei en aangaande het gebruik er van is er niet veel hulp of nuttigheid van te verwachten, dan voor diegene die tot onkuisheid meer dan tot de gezondheid genegen zijn omdat ze voor de maag moeilijker zijn dan de prei vanwege haar smaak die heter, dunner en scherper is en al deze wortels zijn slecht om te verteren, laten winden groeien, ontsteken de tong, en maken dorst, tenzij dat ze lang in water geweekt zijn of in wijn, als sommige verzekeren. In azijn gekookt en gegeten beletten het opwerpen en oprispen van de maag. Maar zullen best gebruikt worden van diegene die veel arbeiden en van andere om de maag gretig te maken en appetijt te laten krijgen en in salade om de koude van andere kruiden te matigen.
Van buiten opgelegd genezen ze de kanker en voort etende zeren en de jicht van de voeten en met peper genezen ze de waterzucht en de beten van de dolle honden en verdrijven de sproeten en plekken van de huid en door hun tamelijke bitterheid trekken ze wat tezamen en vegen af, ook helen en verdrogen ze alle zeren.’
Culpeper noemt de cives ook rush leeks, chives en sweth en dat die onder het beheer van Mars staan. Als ze rauw gegeten worden zenden ze kwade stoffen naar de hersenen en veroorzaken moeilijke slaap en bederven het gezicht.
‘Al die ooit Bieslook willen eten,
Behoren deze les te weten,
Dat haar geen kus dient genoten,
'Het zij haar mond toe gesloten’.
Maar desondanks dit bekende kenmerk van het geslacht, houdt de roos van de Allium en zendt haar zoetste bloemen en geuren als ze in hun buurt staat.
Bieslook geeft de finishing touch van fijne kruiden. Het is een onmisbaar kruid dat zich in het binnenste exclusieve medium van fijne kruiden beweegt als een onmisbaar kruid. Het is het medium dat alle herfstgeuren onder een vlag brengt, wil verbeteren, verlagen of verhogen. Het is voor de kok de laatst truc als de soep wat kleurloos is of de saus laf is. Een snuifje bieslook zal de soep opleven en maakt dat de saus goed lijkt. In bieslook is het element van de ui kwaliteit aanwezig, maar verfijnd en niet opstandig. Een bosje van bieslook aan het venster houdt alle ongeluk ver. In vele soorten werd bieslook in Groene Donderdagsoep gedaan zodat men het hele jaar gezond bleef. De monniken zouden het daarom zoveel in de kloostertuinen gekweekt hebben omdat het als middel tegen hekserij gold.
2. Allium cepa, L. (hoofd)
De ui heeft lange en bijna rechtopstaande holle bladeren die in het midden buikig opgezwollen zijn, een kokervorm.
Groen/witte bloemen die in trossen staan.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Dit gewas wordt in het Grieks Crommion of Crommyon genoemd, in het Latijn Cepa of soms Cepe, in de apotheken ook Cepa’.
Cepa, van caput: hoofd. Isidorus XVII 10.12: ‘Cepa vocatur, quia in est aliud, nisi tantum caputӠLobel: ԏnder alle Bulbi heeft de natuur geen mooiere noch bekender voortgebracht dan de uien die in Grieks Crommion heet omdat hij het velletje en de appel van het oog met een bijtende damp verstikt en dwingt te sluiten en tranen daaruit trekt waarom dat ze in Latijn geheten wordt Lachrymosa Cepa, dat is uien tot tranen verwekkend.’
Dodonaeus (b) ‘Het wordt in onze taal aiuyn genoemd en in het Frans oignon, in het Engels onyon. De soort met ronde wortelen heet gewoonlijk Cepa rotunda, dat is ronde ui en de andere soort met langwerpige wortels heet lange ui en in het Latijn Cepa oblonga. In oude tijden hadden deze uien vele en verschillende namen naar de verscheidenheid van de plaatsen daar ze groeiden, als gezegd is, want sommige heten Cypriae, sommige Sardiae, Cnidiae, Creticae, Samothraciae, Ascoloniae of Pompeianae naar de eilanden, rijken en steden van Cyprus, Sardos, Kreta, Samothracie en ook naar Ascalonon wat een stad van Joodse land was dat anders Pompeiana heet. Voorts zo was er een andere soort die Marisca heette en van de landlieden in Italië unio genoemd werd, als Columella betuigt en daarvan komt het dat ze in Frankrijk ook oignon heten, als Ruellius meent en van die bedorven Franse naam zou onze Nederduitse naam aiuyn ook wel mogen gesproten of verdraaid zijn. De gewoonste en bekendste van alle bollen of klisterachtige wortels zijn de uiens die Crommion genoemd zijn, zoals Lobel vermoedt, omdat ze door hun scherpte de ogen tot tranen verwekken, sommige noemen ze hier te lande enjuyn’.
De uitdringt uit Romaans woordgoed in drie fasen in.
In het Latijn komt unionem voor, dit is afgeleid van Latijn union: (em) eenheid, een grote parel, van unus: een, unio, een ui met 1 steel. Columella, 1ste eeuw na Chr., vermeldt de unio als een synoniem voor caepa, het gewone woord voor ui. Dit gaf in het oud-Frans oignon dat in Galli voortleeft en over unja zowel in Angelsaksisch ynne als in Luxemburg en Rijngebied als onn, oje en enn verschijnt en in Duitsland als Unne, Unlouch bij Hildegard, in midden-Nederlands van 1284 als ajuun, in Dyetsche eywijn, ook eniuun is bekend en later ajum, juin of ajuin. In Frans werd dit ail of ailloignon, in Spaans ajo en in Portugees albo, in Itali aglio en aglione.
Unio was de gewone betekenis van een parel, uniek in kleur, vorm en kwaliteit, vandaar union in Engels, zoals in de laatste scne van Hamlet:
‘The King shal drinke to Hamlet’s better breath,
And in the Cup an union shal he throw’. Dit was waarschijnlijk een parelui of gepelde ui, kleine uien die gebruikt werden als pickles.
Onion verschijnt bij Shakespeare in All’s Well that Ends Well, v,3,321 en Midsummerՠs Night’s Dream, iv, 2,43. Als tranenbron komt de ui ook voor . In All’s Well that Ends Well 5,3 ‘Mijn ogen ruiken uien, ik moet huilen’, zo ook Antonius and Cleopatra 4, 2, ‘Heer, wat wenst u. Hun het hart week te maken? Zie, zij wenen. Ook mijn oude ezelsogen merken uien. Foei, maak ons niet tot vrouwen’.
In hetzelfde drama acte 1, 2 ԕwaarachtig, in een uit schuilen de tranen die deze kommer moeten besproeien en in 1, 2. In ‘The Taming of the Shrew’ moet Bartholo zich verkleden als een vrouw en net doen alsof hij de eega is van de dronken bedelaar:
‘Verstaat hij de kunst der vrouwen niet
En kan hij niet, zo vaak hij wil, een vloed
Van tranen storten, dan helpt hem een ui
Daarbij wel, die, verborgen in een zakdoek
Hem, trots zijn aard, het vocht uit de ogen perst’.
Dodonaeus; ‘In het Boheems is het cybule, in het Italiaans cipolla, in het Spaans cebolla, ceba en cebola . Lobel zegt dat ze in het Frans ciboule en ceboule heten. De heel ronde, in het Latijn Cepa rotunda, heten in het Frans ceves en civons.
Het Angelsaksische cipe berust op de gelijke betekenis van het Latijnse cepa wat uit het Griekse kepe, dat hoofd betekent, omgevormd is. Grote delen van het Romaanse spraakgebied kennen hier vormen van. In Italiaans is het cipollo (midden-Latijn cipolla), Frans ciboule en in oud-Hoogduits verschijnt Cibolla, in midden-Hoogduits is het al Zibolle, wat nu Zibel is.
Dodonaeus (d) ‘In het Hoogduits is het Zwibel, Lobel zegt dat ze hier swevel heten nat het Hoogduits. Lobel noemt het ook in het Frans siboulle’.
Uit midden Latijn is als kloosterwoord ook het midden-Nederlands cipel, sipel en chibole en midden-Noord Duits Sipolle, Sipel en Zipolle overgenomen. Hier zien we al een aanleuning met bol. Het oud-Hoogduitse Zwibolla, Zwibel bij Bock, midden-Hoogduitse Zwibolle: tweevoudige veelhuidige bol, omvat het ganse woord. Overwonnen heeft het woord Zwibel als Luthers vorm. (4 Mozes 11: 5)
Waarschijnlijk is het woord een vermenging van het Germaanse woord polla (Grieks bolbos, Latijn bulbus en Engelse bulb) en Romeinse cepula. Polla, bolle, knolle en vele naam afleidingen zijn hiervan bekend. In het Fries komt het woord, als sipel, ook voor. De uivormige torenspitsen van bijvoorbeeld Dwingeloo, Noordwolde en Deinum worden in de volksmond dan ook de Siepel genoemd.
Dodonaeus (e)’Betaniae Cepae zijn de allerkleinste soorten van ui die heel zoet van smaak zijn en deze zijn dezelfde, zo men meent, die van Palladius Cepullae als kleine ui of uitjes genoemd zijn.
Schistae, dat is Scissiles of Fissiles Cepae zijn diegene die ‘s winters met hun loof overgehouden worden en die men in de lente de bladeren aftrekt en wederom andere op dezelfde plaatsen en afscheidingen krijgen, zoals Plinius zegt. De soort die dikwijls geschoren en gesneden wordt heet soms scheerui en in Itali cipolla satile.
Die soort van ui die geen hoofd voortbrengt en van sommige acephalos genoemd wordt en een lange hals hebben die bijna geheel in loof of uitbotten vergaat en dikwijls afgesneden en geschoren mag worden als prei wordt van Theophrastus Gethyon genoemd. Hiervan heeft Plinius ook gesproken in het 6de kapittel van zijn 19de boek: Ԃij ons, dat is in Itali, zegt hij, zijn er twee meeste en gewoonste geslachten van Cepa of ui en de ene is geschikt om bij de spijs en in de sausen te doen die de Grieken Gethyon en wij Italianen Pallacana of ook Condimentaria Cepa noemen, de andere heeft een ronde zaadbol en mag daarom Cepa Capitata hetenծ
De tweede of lange soort noemt Lobel lange zoete Spaanse ui, Gesnerus noemt ze Spanisch Ulch.
In Duits komt ook Ulk bij Kilian voor, Spiesenzwiebel, Kuchenzwiebel en Planza.
Dodonaeus ‘Caepa Palaestina aut Ascalonica is de scaloegnie of, als andere menen, het bieslook’.
(f) Zilveruitjes worden niet groter dan n tot 1,5 centimeter. Ze danken hun aanduiding zilver aan hun, vanwege de azijn, glimmende witte schil. Ze worden letterlijk omschreven als een inmaakuitje met zilverachtig vlies. Ze werden ook wel zilvervliesuien genoemd.
Uit Fuchs.
Het gebruik was vroeger zo. (141, Dodonaeus) ‘Voorts zo zijn de uien slecht voor mensen die heet en haastig van aard zijn en veel galachtig bloed in het lijf hebben, maar zijn goed en geschikt voor diegene die veel rouw, dik en grof taai en slijmerig bloed of onzuiverheid in het lichaam verzameld hebben en zijn ook zeer nuttig de vrouwen waar hun maandstonden door koude oorzaken achtergebleven zijn, want ze openen al hetgeen dat verstopt is en verwarmen hetgeen dat verkouden is en verwekken de maandstonden door haar bijzondere aard.
Sap van ui langs de neusgaten opgetrokken zuivert de hersens en trekt alle ruwe slijmerige overvloedigheden uit het hoofd door het niezen. Dan ui dikwijls gegeten al is het ook met ander spijs gekookt geweest maakt hoofdpijn, is de ogen schadelijk en verduistert het gezicht, maakt het gevoel en alle vijf zinnen plomp, bot en onbekwaam. Trek het hart van de ui eruit en vul het gat met gestoten komijn, maak het dicht en laat het alzo bereidt in hete as braden en als het gebraden is pers het sap er uit want dat is een zeer bijzondere baat tegen het ruisen van de oren en doofheid, daarin gedrupt. Op het uitvallen van het haar strijk je het sap van ui op die plaats, als je het op de baard strijkt laat het de baard sneller groeien. Want wrijven met ui opent de gaatjes en maakt die plaats gereed om het haar te laten groeien zoals Serapio bevonden heeft.
Als je ui eet krijg je appetijt van minnen, veel gegeten veroorzaakt blindheid. Het sap met een pessarium van onder gezet verwekt niet alleen de maandstonden van de vrouwen, maar trekt ook de nageboorte af en met honig gemengd geneest de squinancie of zwellen van de keel, daarmee gestreken.
Ook laat het slapen, want het vervult het hoofd met luchten of geuren.
De landlieden en sterke mensen eten ze rouw met brood en zout, maar men eet ze allerbest met peterselie, eerst in water geweekt en dan gekookt of gebraden en zo vermeerderen ze de bijslapen lust en laten de vrouwen veel zog krijgen en zijn nuttig om alle kwaad dat door veranderingen van water en lucht komt te boeten.
Ui op hete kolen gebraden en met honig of suiker, olie en wat azijn gegeten geneest de hoest en is zeer goed die kort op de borst en kort van adem zijn.
Ui met hoendervet gemengd neemt weg de rode en blauwe plekken van het aanzicht, maar met wijn of water gekookt en daarna gestoten en geroosterd in gewone olie en in vorm van een pleister onder de navel gelegd stilt de ween van de vrouwen die net gebaard hebben.
Ook op alle verbranding zal men nuttig leggen een ui die in as gebraden is.
De eerst geborene kinderen die flauw zijn of dat men weten wil of zij leven houdt men een vers doorgesneden ui voor de neus, wat men ook met oude luiden doet. Ze dienen ook degene welke haar maandtijden te spaarzaam gaan’.
Een afkooksel van de papierdunne huid wordt als verfmateriaal van eieren gebruikt.
Verse uiensap werkt verlichtend op bijen en wespensteken. Gekookte uienbast geeft goede dienst bij verbrandingen en giftige zwellen. Een bij het volk veel gebruikt hoestmiddel zijn de uienbonbons, zgn. Zwiebelzetchen, ook de uiensiroop die als volgt gemaakt wordt; een walnoot tot ei-grote ui wordt met een tiende liter water gewreven en gestampt, het uitgeperste sap met 150 gram kandijsuiker tot siroop gekookt en met een theelepel over een tijdje ingenomen. Alle soorten werken plas drijvend.
Teelt.
Zo was de teelt vroeger (Dodonaeus) ‘Om zeer grote uien te hebben steken sommige het zaad in pepoenzaad. Om te maken dat de ui niet rot moet hij in lauw of warm zout water gestoken worden en in de zon weer gedroogd en daarna op gerst stro gelegd worden zonder elkaar aan te raken. Ui is in het breken van de maan sterker en in het wassen droger en slechter wat gans anders in alle andere kruiden gebeurt. Ui verdrijft de mollen als het omtrent of rondom hun hollen gelegd wordt en laat ze sterven’.
Historie.
Allium cepa is nu alleen bekend in cultivatie, maar verwante soorten verschijnen in centraal Azië. De nauwste relatie is die met Allium vavilovii Popov & Vved.en Allium asarense R.M. Fritsch & Matin uit Iran.
Uit oude geschriften van 3000 v.Chr. blijkt dat de ui voor het eerst in delen van Azië werd verbouwd. In deze periode kwam de ui ook voor in China en later ook in het oude India. Vanuit India is de ui naar Griekenland en Egypte gebracht. In decoraties en hiërogliefen van piramides komt de ui veelvuldig voor. (417) De ui is een van de oudste kruiden en in vele landen in gebruik. In Egypte was ui en knoflook een bestanddeel van het gewone volksvoedsel. De looksoorten golden als heilig en werden daarom door de priesters en vromen niet aangeraakt. In de vorm van de ui zagen de priesters het symbool van het universum, in de ronde globe zagen ze de hemel, hel en aarde. Anderen menen dat ze de Egyptische priesters ontzegd was omdat ze spruit onder afgaande maan en tot zinnelijk gevoel aanzet. H. Bock;’ De hanige goden een trouw vreesachtig volk. Wij Duitsers kunnen zulke goden niet ontberen, gebruiken ze bijna in alle kost, verschonen ook de rauwe uien niet. Veel menen wanneer ze ‘s morgens nuchter een rauwe ui of A. Munting: ԯf te genieten, ze zijn dezelfde dag voor kwade giftige lucht verzekerd, daarom heeft Hieronymus von Braunschweig goed gesproken, Allium en Cepa is Rusticorum Teriakela. Dat is de rechte dienst die we Duitsers de Egyptische Goden bewijzen, namelijk dat we ze eten en daardoor voor kwade lucht verzekerd worden. De oorzaak echter waarom de Egyptenaren, genoemd Pelusiote, heeft Plutarchus aangehaald waar hij spreekt, de uien neemt toe en groeit met afnemende maneschijn, daartegen zo verdwijnen en verwelken ze met groeiend licht, daarom zo beraden de Egyptische priesters dat volk, ze zullen de uien verschonen’, Toch hebben we ook in ons land uien met witte schillen overtrokken. Die lange uien Theophrastus Gethysum, onze vrouwen noemen het Narr, daarom dat ze meer in kruid dan in de wortel toeneemt.’
De ui in de hand van de Egyptische mummies zal wel hetzelfde doel gehad hebben als de look in de Noorse oudheid dat aan de doden werd meegegeven. De grafspreuk luidde ‘Linar Laukar’, met ‘Linnen en Look’. De ziel van de dode werd tegen kwaad beschermd door het isolerende linnen en het desinfecterende look, geen bederf aan het lijk, geen schennis aan de ziel. De druden zagen, net als de Egyptenaren, de ui als symbool van universum. De laukar gold als bederfwerend, het weren van toverij en demonische machten. Linar Laukar is een huismerk in wapens, het is de zogenaamde dubbelvlegel of dubbelhaak, een kruis met bovenaan aan elke kant een naar beneden gerichte haal van een kwart lengte
De Egyptenaren maakten er zelfs een gangbare munt van. In Egypte was het gewas heilig omdat Dictys, een jongeling geliefd bij de maangodin Isis, de plant wilde verzamelen, in de rivier viel en verdronk.
Volgens Herodotus werd er bij de bouw van de grote piramide van Khufu een som van 16000 talenten zilver aan uien, knoflook en radijs besteed. A. Munting: ‘Ook brengen de oude historiën mede dat ten tijde van Cheops, de Egyptische koning die de twee grootste piramiden (een wereldwonder) in Egypte gesticht heeft alleen al in het bouwen van de eerste zoveel ui, knoflook en wortels gebruikte als jaarlijks op zestig akkers in het ronde geplant kunnen worden. Die kosten bedroegen in de tijd van 20 jaren, waarin ze gebouwd werd, 1600 talenten zilver, dat is 690000 kronen of dertien tonnen goud en 80 000 gulden. Men leest bij lofwaardige auteurs waarvan ook Suidas mentie maakt dat ten tijden der ouden dit spreekwoord zeer gebruikelijk geweest is. ‘Allia ne comedas & fabas’, dat betekent, eet geen knoflook nog bonen. Waarmee ze te kennen gaven dat men zich niet in oorlog zou begeven of in de raad moest komen. Want de knoflook was een proviand die door de krijgslieden altijd meegevoerd werd wiens reuk vele verdrietig was. En de richters zodat ze in de raad niet slapen zouden aten steeds knoflook.
Voor de Hindoes zijn de typische rode nerven tekenen van het bloed.
Van uien vindt men vele geslachten, zegt Theophrastus, die allen naar de plaatsen daar ze groeien verschillende toenamen hebben, dan sommige zijn klein en sommige groot, sommige zijn rond van vorm en sommige soorten hebben langwerpige wortels. En al deze soorten zijn tam want, als Plinius betuigt, men vindt nergens een wilde soort van echte ui. Een deel van de markt in Athene werd zelfs ‘Ca skoroda’ genoemd, wat ‘knoflook’ betekent en aangeeft dat de handel in Allium deel uitmaakte van het dagelijkse leven. Na de introductie door de Romeinen in Europa werd de ui als groente snel populair. In de dertiende eeuw was er in Londen een levendige handel en werden er zelfs geïmporteerde uien verkocht. Vanaf dat moment neemt de ui in belangrijkheid toe, zowel in Europa als daarbuiten.
De ui is mogelijk afkomstig uit Beloetsjistan of Afghanistan. Het kruid zou echter nergens beter van smaak en groter groeien dan in Egypte. Rauw is het een voorbehoedmiddel tegen dorst en werd in Egypte als toekruid gebruikt bij linzengerechten. De ui wordt gebruikt tegen brandwonden en oogklachten, het versterkt het geheugen en verlaagt de bloeddruk. Het is een goede nier stimulans.
Folklore.
Vooral de gewone ui werd gebruikt om mee te voorspellen. In Oostenrijk voorspelt men droogte of natheid van de maanden van het komende jaar door met kerstnacht voor de Kerstmis 12 uienschillen, rokken, met de namen van de maanden aan te duiden en in iedere schil een gelijke hoeveelheid zout te strooien. Na de kerkdienst onderzoekt men de schillen; de schillen zijn droger of natter of er komt een natte vlek onder, zo zal ook de betreffende maand zijn, dus waar het zout nat is geworden voorspelt een natte maand. In plaats van schillen gebruikt men wel 12 stukjes ui.
Op St. Valentijnsdag, 14 februari, kiezen de jonge meisjes ieder vier of vijf uien en geven ze de naam van bekende en begeerde jonge mannen en leggen ze bij de kachel. De ui die het eerst uitloopt wijst daarmee op de naam van haar toekomstige echtgenoot.
De ui is gewijd aan St. Thomas en op kerstdag wordt het een rivaal van de mistletoe. Op die oude heilige dagen vertegenwoordigt een jongeman de heilige die rond het yule blok danst en de meisjes een ui geeft die ze in stukken snijden en bij elk stuk fluisteren ze de naam van de jonge man waarvan ze verwacht dat die met haar zal trouwen, wuift die over het hoofd en herhaalt deze woorden:
҇’Good Saint Thomas do me right, and send my true love come to night.
That I may see him in the face, and him in my kind arms embrace’.
Die jongeman zal met klokslag twaalf in haar bed liggen en als het geluk goed is heeft ze een goed uitzicht op een huwelijk.
4. Uit D. Oskamp.
Allium ascalonicum L. (uit Ascalon) of van. Er zijn 2 soorten van. De French grey shallot of grisell zou de echte shallot zijn en groeit wild van Centraal tot Z. W. Azië, Allium oschaninii Fedtsch. (mogelijk naar de Russische dichter Lew Iwanowitsch Oschanin, 1912-1996) De andere variëteit is Allium cepa var. aggregatum die ook bekend is als Allium ascalonicum. Is beschreven in 1546.
Wordt van de ui onderscheiden door de onvruchtbare bloemen en talrijke knollen. Sjalot is vermoedelijk afkomstig uit Klein Azië en Palestina. De ui van Ascalon beschreef Plinius, Theophrastus, Columella als een variëteit van ui.
Komt in drie typen voor. Schalotte von Jersey: bol is minder of meer langachtig, koper tot roze gekleurd. Graue Schalotte, bol is wat grauw, klein en langachtig met sterke geur. Gelbe Schalotte of Schalotte van Holland, bol is relatief rond en zeer kort en lijkt veel op ui.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) ‘Matthiolus heeft bieslook voor de Cepa Ascalonica of Palaestina Cepa gehouden, maar te onrecht, want de gewone scalognien of Ascalonitides van de ouders, zoals Lobel betuigt, die in Frankrijk eigenlijk eschalottes en appetits genoemd worden zijn de echte Palestijnse uien en hebben een twijfelachtige natuur tussen de ui, look en prei, nochtans lijken ze het meest op uien, maar veel kleiner en ze zijn misschien de Bulbus setannus waarvan Theophrastus en Plinius van zeggen dat het een kleine soort van ui is. Dan op vele plaatsen van Nederland groeien de scaloegnien in de moeshoven die van sommige scaluynen genoemd zijn en niet zo klein zijn, maar van gedaante op de bladeren van prei lijken, lang en smal en hebben ook lange wortels die met brood veel gegeten worden. In Italië is er ook een ander Cepa Ascalonia die ze anders cipicchia noemen, (net zoals Palladius de kleine uitjes cipuilla noemt) die een middelsoort tussen bieslook en onze sjalot schijnt te wezen, in het Spaans cebolla Ascalonitica en in het Latijn Bulbus esculentus of Radix tunicata omdat uit de klister of bol vele schillen groeien en vele smalle bladeren als die van saffraan, maar dikker. Deze bol is soms als een narcis en trekt naar het roze. Enige noemen de sjalot ook Ast-Loock, andere hondts-loock, dan door die verwarring van namen kan men niet zo gemakkelijk tot het echt herkennen van de kruiden komen als men wel wensen zou.’
(a) Een vorm van de gewone ui is bekend als sjalot. De sjalot is door de kruisvaders meegenomen en zou naar de stad Askalon genoemd zijn in het land der Filistijnen. De naam is verder verbasterd, in het Latijn werd het ascalonitica, in oud-Frans escaluigne, tot eschalotte, eգhalote en bij ons astloock of abschlag, tegen 1700 werd het charlotten en nu sjalot, Duits van Abschlag, Aschlauch, Eschlauch, Schlotte tot Schalotte, Engels shallot.
H. Bock; ’Wordt jaarlijks met de knoflook in de vasten gelegd, elk op zichzelf, stoot elke drie of vier dunne pijpjes zoals de biezen, zonder alle vrucht, bloeit zonder zaden, maar verjongt zich in veld alzo dat elke uien ongeveer zes of toen jonge naast zich brengt, die mogen per jaar ook verder gelegd worden etc. Daarom me verwondert omdat het niet bloeit en ook geen zaden brengt hoe toch dit geslacht de eerste keer op is gekomen’.
Lobel; ‘In Frans Eschalottes en Appetits.
De Franse eschalottes die we houden voor de Ascalonitides van de ouders of Palestijnse uien hebben enige bijzonder natuur of gedaante gelijk ook Theophrastus vermaant. Want zij zijn van twijfelachtige en onzekere natuur tussen de uien, look en prei nochtans zijn ze de uien het meest gelijk maar veel kleiner en rouw worden zij het beste en meeste gegeten in de ontbijten waarom dat ze van de Fransen appetis genoemd worden omdat ze de appetijt wederom verwekken.’
5. Uit Redoute.
Allium sativum L. (gekweekt, tam) Dit is een plant met platte, lijnvormige bladeren die ongeveer tot het midden van de ronde stengel komen.
De vliezige schede om de roze witachtige bloeiwijze loopt uit in een lange punt en tussen de weinige en lang gesteelde bloemen vormen zich vele kleine broedbolletjes. Bloeit in juli en augustus.
Bol is langachtig en eivormig door een gemeenschappelijke schaal omsloten.
Knoflook groeit wild in Midden-Azië, Kirgizië steppe. Is beschreven in 1548. Het is mogelijk een afstammeling van Allium longicuspis die in zuidelijk/west Azië groeit.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Dit gewas heet in het Latijn en in de apotheken Allium en Allium sativum’..
Bij de Romeinen heette de knoflook Allium en Linnaeus voerde die naam als geslachtsnaam in. De naam Allium is genomen van het Keltisch all: wat heet of brandend betekent. Of misschien van het Latijnse olere: rieken, naar de penetrante geur. Lobel: 'De reuk, smaak, het gebruik en medicinale krachten hebben de look zo vermaard gemaakt dat het alle mensen altijd meer dan bekend is geweest. Want het geeft van hem enige sterke reuk of adem en geeft in de mond of keel een onlieflijk scherpte als men dat eet en drijft onnutte vuile dampen ter huid-waarts en beweegt diegene die dat eten tot uittrekken met gapen en geeuwen wat in Grieks is geheten Scorodinismos waarvan dat in Grieks ook Scordion geheten wordt’.
Dodonaeus (b) ‘Het wordt in onze taal loock genoemd en tot verschil van de wilde geslachten tam look. Het eerste geslacht wordt Allium sativum primum, dat is gewoon tam look, genoemd.’.
De verzamelnaam van uiensoorten is look, oud is ook de gelijke betekenis rams, zie hiervoor daslook. Look komt in het midden-Hoogduits als Louch voor, in oud-Hoogduits is het Louh en in het Angelsaksisch is het leac wat de Engelse leek gaf. Dit wordt wel gekort zoals we zien en het Engelse garlic: knoflook, (ook in hemlock en bieslook) Look komt van midden-Hoogduits Lauch: sluik, of van Loch, beiden naar de vorm van de holle stengels. (zie Ceratophyllum)
Isidorus XVII 10.14: ‘Allium dictum quod oleat’.
Dodonaeus; ‘In het Hoogduits heet het Knoblauch’.
Knoflook is ontstaan door naamsverandering van kl tot kn knoflook. Het was eerst cluflooc, cloflooc en kloflook, Duitse Knoblauc heette in midden-Hoogduits Knobelouch en nog ouder Klobelouch, Knoflach pas in de 12de eeuw, oud-Hoogduits gaf Chlobilouh en Chlovolouh, Zwitsers Chnoble. Klof hangt evenals kloof en kluif samen met werkwoord klieven of splijten, (Angelsaksisch cleofan en Engels cleave) dus gespleten of gekloofde look omdat het in zogenaamde tanden (Engelse cloves) gespleten is, vergelijk oud Hoogduits Klioban. Dat woord behoort tot de Indo-Germaanse wortel sqerd: splijten. Mogelijkerwijze is de plant naar zijn afwaarts gebogen bladeren genoemd, dan komt lauch voor in verband met lok en is verwant met het Griekse woord voor buigen: lygos. De plaats Lochem is een samenstelling van heem en look.
Dodonaeus (d) ‘Het heet in het Frans ail of aux, in het Spaans aio en alho, in het Italiaans aglio, in het Boheems czesnek’.
Franse ail is afgeleid van Allium, schertsgewijze perdrix de Gascogne: Gascogner patrijzen, en chapon de Gascogne: Gascogner kapoen, is zo genoemd omdat de Gascogners als afsnijders slecht bekend staan.
(e) ‘In het Engels heet het garlycke. In het Grieks heet het Scorodon en met bastaardnamen Geboscon en Elaphoboscon’.
Het oud-Engels garleac en en oud-Noors geirlaukr hebben overeenstemming. Garleac, of speerleek, wordt de plant genoemd naar de speerachtige bladeren. Garleac bespreekt de uitrusting van een strijder, gar: betekent speer of lans in Angelsaksisch, is het zo genoemd naar het blad of naar gebruik? De ui met spitse halm. ‘Take nine clufa garleaces’, zegt een beschrijving in de Lacnunga van ca. 1000 na Chr. Het oud-Noorse woord laukar is gevonden als een toverwoord dat de drager het behoud van zijn gezondheid bevestigt. Naar Zweeds volksgeloof moest de bruidegom, tegen de jaloersheid van de elfen, knoflook bij zich dragen. Dit zal dan wel vanwege de geur zijn vergelijk Aberknoblauch bij Bock.
Dodonaeus (f) ‘Deze look heet tot verschil van de wilde soort in het Hoogduits Garten Knoblauch, Abschlag en Astlauch en daarnaar in onze taal ook ast look en knop look, in het Engels gardleke en in het Grieks, zegt Lobel, is het Scorodon genoemd omdat het de mens beweegt tot uitrekken met gapen en geeuwen dat in het Grieks Scorodonismos heet wat het doet omdat het van zich enige sterke reuk en in de mond een onlieflijke scherpte geeft als men dat eet en drijft de onnutte vuile dampen naar de huid’.
(f) Engelse clown’s treacle of poor man’ s treacle: een alles genezer.
Dodonaeus (g) ‘Het tweede geslacht (Allium oleraceum) noemt Valerius Cordus Amphicarpon op het Grieks omdat het tweevormige klisters draagt, te weten onder de aarde en boven de aarde in plaats van het zaad. We mogen het tweede tam look noemen, in het Latijn Allium sativum secundum. Het derde geslacht (?) is van Columella in het 11de boek en ook van andere oude schrijvers Ulpicum of Allium Ulpicum genoemd en wij noemen het Allium sativum tertium, dat is derde tam look. In het Grieks heet het Aphroscorodon, zo Plinius meent en zegt; ‘Dit geslacht van look met olie en azijn gestoten plag wonderlijk veel schuim en bobbels op te werpen.’ Dezelfde Plinius noemt het ook Antiscorodon in het Grieks en Allium Cyprium in het Latijn. Deze look zou ook misschien wel mogen wezen dat geslacht van look wat Molyza van Galenus genoemd wordt (in Expositione linguarum Hippocratis) en een enkel hoofd of wortel heeft die niet in klisters of kernen verdeeld is zoals het eerste en gewone geslacht van look plag te wezen.’
In Arabisch thum.
Bijbel.
Er zijn een 67 uiensoorten in Israël.
De ui of sjalot komt mogelijk voor in Numeri 11:5 ‘wij denken terug aan de vis, die wij in Egypte aten om niet, aan de komkommers en meloenen, het look, de uien en het knoflook.’
De Hebreeuwse naam is betsalim, betsel of belsal. De Arabische naam is volgens Dalman basal.
Mogelijk moesten ze in de woestijn ook kracht hebben. Het woord dat gebruikt wordt voor knoflook is sjoom, shoomim of sjoemim (het kan ook zijn ui en sjalot, hoewel men aanneemt dat de knoflook meer in Egypte gebruikt werd) Men verlangde naar knoflook en ui en de vleespotten van Egypte na het lange eten van manna. Men moet ook niet vergeten dat het genot van beide uiensoorten oorspronkelijk ook een gezondheidsgebod was. Mozes zou de ui al zo aanbevolen hebben om de inwendige mens te zuiveren.
In Numeri komt naast ui (of sjalot) en knoflook het woord chatzir voor, wat op de 20 andere plaatsen vertaald wordt als gras (1 Koningen 18:15, Job 40: 15, Psalm 37: 2, 90: 15, 103: 15, 104: 14, 129: 6, Jesaja 37: 27, 40: 6-8, 51: 12, soms Job 8: 12 soms kruiden in Spreuken 27: 25 en als hooi in Jesaja 15: 6 en in Jesaja 34: 13 wordt het een hof) het woord betekent literair gras en is ontleend van een wortel die groen betekent. Het zou dus van alles kunnen zijn, sla of andijvie bijvoorbeeld. Maar omdat het in Numeri staat met andere uien zou men aannemen dat het een soort uien is.
Naar oud Egyptisch gebruik werd de prei dicht opeengezet en sneed men telkens de jonge bladeren eraf, snijprei, net als bij ons het bieslook. Deze grasgroene en dicht gezaaide prei zou de chatzir kunnen zijn (Bruijel) Dit vooral omdat ze in de tekst met andere lookachtige samenkomt.
Anderen denken aan Trigonella foenum-graecum. Jonge planten hiervan werden wel gegeten, in november wordt de kreet gehoor’ ՠgroene halbeh te koop’, het is een eten voor de arme man.
Historie/Gebruik.
Net als andere uiensoorten is het een plant van Mars.
(417) ‘Het is een zeer oude soort. Volgens vele onderzoekers zou zijn thuisland in de Oriënt liggen, maar het is nooit zeker want het kan om andere looksoorten handelen. Op zijn reis naar Turkestan vond in 1890 luitenant Bower een in Sanskriet geschreven handschrift dat mogelijk op het einde van de 5de eeuw na Chr. geschreven is waarin de genezende eigenschappen van knoflook hoog geprezen werden. Uit grafvondsten en afbeeldingen blijkt dat het in Egypte een belangrijke rol speelde. Volgens Herodotus is het vanouds gebruikt als middel tegen melancholie en als wormmiddel. Het kruid bezit een opwekkende werking en werd daarom mogelijk gegeven aan de arbeiders die de piramide van Gizeh bouwden. Herodotus schrijft dat bij de bouw van de grote Piramide van Cheops (of Khufu) de som van 1600 talenten zilver betaald werd om de arbeiders te voorzien van ui, knoflook en radijs in de tijd dat de piramide werd gebouwd. De waarde van een Hebreeuwse talent zilver is ongeveer 2176 dollar, dat betekent dat 3 481 600 doller werd uitgegeven. Knoflook werd gevonden in het graf van Toetanchamon, 1358 v. Chr. De knoflook was bij de Egyptenaren en bij de Indiërs heilig. Naar Plinius riepen ze de plant aan bij zweren, daarom zou ze heilig zijn. Ze te ontwijden, door ze met de tanden te kauwen, gold als zonde.
De Grieken beschouwden het goed voor een godin en plaatste het op stenen bij kruiswegen, als souper voor Hecate (de driegodheid, Phoebe in de hemel, Diana op aarde en Proserpina in de hel) In de Ilias en Odyssee komt het voor, in de eerste als bijmengsel bij een melkdrank. Het was een onderdeel van het feest van Nestor, de wijste van de Trojaanse oorlog voor zijn gast Machaon. Sinds het bij de geboorte van de goddelijke tweeling aan appetijt lijdende Latona van deze kwaal bevrijdde, gold het als heilig. Dat knoflook bij het volk geliefd was getuigt de komedies van Aristophanes.
Hippocrates beval het aan als medicijn. Dioscorides behandel het zeer uitvoerig, als middel tegen aambeien, wormverdrijvend, als urinedrijvend middel, om de stem te verbeteren en vooral tegen slangenbeten. Dat komt zelfs na een paar duizend jaar nog voor. In Luzerne, zuid Tirol wordt er op de dag van St. Pauls bekering look gegeten die tegen slangenbeten beschermt. In Macedonië eet man met Kerst eerst van de knoflook zodat men het gehele jaar gezond blijft en slangen niets doen als verzachtend middel bevalt hij het ook aan bij tandpijn, de pijn zou verminderen als men heimelijk met kienhout en wierook in de mond neemt. In een andere vorm zien we dit terug bij C. von Megenberg in de 14de eeuw, Էie knoflook roostert en die zet op de aderen van de vuist dan beneemt het de tandpijn. Nog wordt vaak bij tandpijn een gepeld knoflook bij tandpijn in het oor gestoken, mogelijk door de zwavelachtige olie een tijdje een vermindering van de pijn optreedt.
Knoflook is goed voor het hart. De oude Grieken gaven het aan kemphanen om die sterk en onvermoeibaar te maken. Hanen die ui eten zijn meestal stoute vechters en daarom gebruiken reizigers het en bijten erop. Zo ook met oorlogen, het vermeerdert woestheid, geeft kracht en maakt je kwaad. Het wordt aan paarden gegeven in tijden van oorlog of conflicten om ze fierder te maken en beter hun werk te doen. Dat zie je nog steeds. Op Kerstavond geef je een haan, gans of een hond knoflook, zodat ze goed kwaad worden en dan hoef je zelfs voor de duivel niet bang te zijn. Ook wordt het tot dat doel in soep gegeven zodat men duchtig aan de arbeid zal gaan.
Te veel look eten brengen gekte en maakt kwalijke dromen vooral als men net hersteld is.
Beverwijck, ‘look maakt pijn in het hoofd, beschadigt de ogen en de andere zinnen en is ongeschikt vanwege zijn dappere en onverdraaglijke stank. Daarom plag bij de Grieken het eertijds verboden te zijn dat iemand in de tempel van de Moeder der Goden mocht gaan die look gegeten had. Net zoals sommige nadat ze zich met look gevoed hebben gaan vechten en dat degenen die zich tot de strijd bereiden het ui eten dienstig is. Zo hebben ook de ouden de oorlog met look uitgebeeld als diegene die de krijgsknechten kracht en sterkte gaf.’
Diegene die knoflook gegeten hadden mochten echter niet in de tempel van Cybele komen. Zoals steeds zijn er voors en tegens. Grote hoeveelheden werden door Romeinse en Griekse soldaten en zeelui gebruikt. De hogere klasse van Rome achtte het beneden hun waardigheid, ze zagen er een symbool van vulgariteit in. De Romeinse Horace proefde knoflook en zei dat het giftiger was dan scheerling en dat het hem ziek gemaakt had op een feest van Mecenas. Hij beschouwde de geur van knoflook vulgair. Hierop zinspeelt Shakespeare in Coriolanus, Measure for Measure en A. Midsummer Night’s Dream iv,2,43; ‘And, most dear actors, eat no onions nor garlic, for we are to utter sweet breath’. Het was onplezierig voor Ԧayre Ladyes, die liever een zoete adem hadden dan aardige woorden. Shakespeare verhaalt verder van de garlic in de Winter’s Tale, iv, 4, 162.
Het zou verkoelend werken. In streken met hete winden smeren ze hun lippen en neuzen met knoflook in zodat ze niet van de Sirocco te lijden hebben. Plinius geeft een lange lijst van kwalen die knoflook bestrijdt.
Galenus beschrijft het als boerenteriakel: antimiddel. Wegens zijn antiseptische werking werd het als voorbehoedmiddel tegen pest gebruikt en zo ook om bedorven drinkwater te verbeteren.
In Capitulare de villis van Karel de Grote komt het voor onder de naam alia. Door de Romeinen kwam de garleac wel, met de uien, naar Engeland. Hoewel er ook zijn die zeggen dat het met de Kruisvaarders kwam. Oudnoors geirlaukr.
In de wondheelkunde werd het al in de 11de eeuw gebruikt waarvan in de sage van koning Olaf de heilige vermeld wordt. Na de slag van Stiklarstadi (bij Drontheim) op 31 augustus 1030 waar de koning viel, begaven enige verwonde krijgers naar een in de buurt staande woning waar een genezende vrouw woonde om hun wonden te laten verbinden. Ze reinigde de wonden met warm water en had hen dan look en andere kruiden te eten om zo te vernemen of de wonden in het onderlijf doordrongen of niet, als dat het geval was kon ze het door de geur herkennen. In middeleeuws Duitsland was het een volksmedicijn. In 1916 werd knoflooksap gebruikt in het Britse leger als antisepticum om er verwondingen mee te behandelen. Vergiftigingen zijn niet bekend, de olie is maar zwak giftig, maar kan echter bij grotere dosis of langere inwerking heftige ontstekingen veroorzaken en de nieren beschadigen. Het is dan ook interessant dat knoflook het hoofdbestanddeel was van de ‘Vier dieven azijn. Dit was een middel tegen de plaag die uitbrak in Marseille in 1722. Vier dieven meenden dat het hen beschermd had toen ze de doden beroofden. Tijdens een uitbarsting van de pest in het begin van de 19de eeuw konden de Franse priesters, die elke dag knoflook bij hun maal gebruikten, hun zieke medemensen zonder probleem benaderen, terwijl de Engelse priesters ziek werden.
Men gebruikte het vroeger zo. (141, 164) ‘Tam look is zeer scherp van smaak en verwarmend, als Galenus betuigt, op die manier dat het door zijn scherpte en hitte de huid bezeert en er blaren of puistjes op laat komen.
Look voor spijs gebruikt verwarmt het hele lichaam sterk en laat de grove taaie vochtigheden die daarin verspreid zijn scheiden en rijzen en maakt die dun en los en heeft ook kracht om te verteren en allerlei verstoppingen te openen.
Look is goed tegen alle venijn en koud vergif, in de spijs genat of in wijn gekookt en er van gedronken of ook anders gebruikt en is goed op de beten en steken van alle venijnige dieren als spinnen, schorpioenen, adders, slangen en diergelijke. Zelfs uit zijn eigen natuur weerstaat het alle venijn zo sterk dat alle venijnig gedierte er van weg vlieden zal en daarom wordt het van Galenus het landlieden teriakel genoemd.
Look voor spijs gebruikt bewaart en beschermt diegene die veel slecht en vuil water drinken moeten dat ze er niet ziek van worden en daarom is het zeer nuttig voor de scheep varende en andere reizende lieden.
Hetzelfde look rouw of gekookt of ook anders bereidt gegeten maakt de stem helder en zuiver en geneest of verzacht de verouderde hoest.
Sommige koken of braden look met vlees en dan is het niet zo scherp of heet en daartoe is het water daar de toppen van de lookbladeren ingekookt zijn beter en het jaagt de nageboorte af en verwekt de maandstonden als de vrouwen daarin zitten, zo Dioscorides betuigt en hetzelfde kan look ook als men dat op gloeiende kolen brandt en de vrouwen die rook van onder laat ontvangen.
Water daar look met Origanum in gekookt is voor drank gebruikt doodt de luizen en neten die een mens over zijn lichaam heeft.
Hetzelfde met honig vermengt en opgestreken is zeer goed tot de kwade witte zeren, lopende gaten van het hoofd en tot alle kwade vuile of vreemde jeuk, schilfers van het hoofd, plekken en sproeten.
Tegen de tandpijn is look zeer goed want het laat die vergaan als men het met azijn stoot of stampt en tegen de tanden legt of als men het alleen of met wat wierook of vetheid van harsboom in water kookt en dat water in de mond houdt of daarmee de mond spoelt of als men het in de gaten van de kwade tanden steekt.
Look is scherp, het verwarmt, bijt, drijft uit, beroert de buik, veroorzaak ontstekingen en maakt dorst, zegt Dioscorides. Maar Aetius zegt dat het die verslaat, het maakt winden en veel gegeten verduistert het gezicht en is schadelijk voor het hoofd en de nieren en het verdroogt het mannelijk zaad. Maar diegene die vol kwade vochtigheid zijn van buiten of van binnen het lijf zullen look mogen eten en het is goed voor de arbeiders en slaven die altijd water drinken en koude onverteerbare spijzen eten. Daar zijn er ook vele die in het begin van de lente elke morgen look met verse boter eten en hopen daardoor het gehele jaar door sterk en gezond te blijven.
Look met honig en meiboter gemengd reinigt de handen die met veel grofheid en ruwheid bedekt zijn.
Dan de hoenders en ook andere beesten die men doden wil moet men geen look te eten geven dan lang voordat men ze doden zal want hun vlees zou erna smaken. Zelfs de eieren van de hoenders die net look gegeten hebben behouden de smaak en reuk van look.
Om te maken dat de vogels het nieuwe fruit geen hinder doen zal men veel look aan de takken van de bomen hangen. Hetzelfde verdrijft de mollen als het rondom hun holen gelegd wordt en laat ze sterven.
Maar de zwangere vrouwen mogen nimmermeer look eten, noch diegene die kinderen zogen, noch de mannen die met de aambeien of spenen gekweld zijn’.
Teelt.
Zo was de teelt vroeger. (Dodonaeus) ‘Het groeit ook van zaad, maar traag en enige verzekeren dat het zaad van niet verplant look dat gezaaid is tot vijf of zes keren toe tenslotte een vergiftige wortel voortbrengt. Wilde look is heter en droger en daarom zal het gemakkelijker in venijn veranderen als je zo doet: Neem knoflookzaad en zaai het en het zaad dat er van af komt dat zaai je weer en zo een vijf of zesmaal door. Dan zal het laatste knoflook venijn worden. Daarom moet je knoflook verplanten en niet zaaien vanwege deze zaak en anders niet, al is het dat de hoveniers dit allemaal niet weten. Knoflook wordt gezaaid als de maan onder de aarde is en geplukt als de maan erboven staat, dan zal zijn stinkende geur verdwijnen. Knoflook zou zoeter worden als het in een zaaibed met olijvenstenen gezet worden’.
H. Bock; ‘In de tweede maand na de planting, eer dat het aanvangt nieuwe ogen of kernen te stoten, is het aan zoetste, vooral wanneer het met afnemende maneschijn (dat is zoals we zeggen) geen maneschijn aan de hemel gezien wordt. Zo gauw het echter volkomen gegroeid en met de kernen bezet is wordt het haniger en scherper’.
Folklore.
In de sympathieleer wordt ze vooral gebruikt bij geelzucht omdat ze de zieke stof naar zich toe zal trekken. Soms wordt ze aan de hals gehangen en als de schalen verdroogd zijn is de geelzucht weg. Maar meestal als demon afwerend middel. De Romeinse satiricus Persius kende al reeds het bijten in de knoflook als middel tegen toverij. Ook is dit zo bij de Indo-Germaanse volkeren al zeer vroeg waargenomen. Heet het toch in de oudere Edda in het Lied van Sigfrida, ‘Die Fulling segne voor Gefahr dich zu schussen Und lege Lauch in den Trank. Een Angelsaksisch Laece-boc, (artsenijboek) dat in een handschrift uit de 10de eeuw uitgegeven is beveelt een drank tegen ‘waanzin’, dat voor een deel uit knoflook en wijwater bestaat en uit een kerkklok gedronken moest worden. In het Ertsgebergte laat men de dag voor driekoningen knoflook en ui wijden en nagelt die aan de deur, dat neemt ziektes weg. Ook hangt men het in de stallen op. Zo groot is zijn kracht dat het roepen van zijn naam al genoeg is om het onheil uit te bannen. In Grunberg moest men, als een klein kind (vanwege zijn gezonde uiterlijk) loofde gelijk knoflook, knoflook roepen, anders word je behekst. Dat is hetzelfde als de Italianen ‘Aglio (knoflook) roepen om zich voor toverij te behoeden en de Albanees ԣhudata (knoflook) murmelt. Een Zuid Slavisch spreekwoord zegt, ze ijlt daarvan als een heks voor witte knoflook en in Pools, ԯp de dag dat men knoflook eet hoeft men niet bang voor gif te zijn.’.
Dat het stinkt is bekend, maar oude Engelse schrijvers bevalen het daarom aan om garlic te gebruiken als ze langs stinkende plaatsen gingen of om die ermee schoon te maken, bewapen en bekleed je met de sterke saus van garlic. Het heeft zo’n sterke geur dat een luipaard er niet tegen kan en wegrent. Dat dier geeft zelf een heerlijke geur en houdt daarvan. Het verdrijft serpenten en schorpioenen door zijn reuk.
Men bindt knoflook aan de handen en voeten van kleine kinderen om ze tegen de invloed van boze geesten te beschermen. Ook de Chinezen verdreven de toverkollen met knoflook. In Rome verkoopt men op St. Jansavond in honderden kraampjes knoflook en aardewerkscherven om heksen te verdrijven. Wanneer de Hongaren voor het eerst een baby in de wieg leggen nemen ze drie knoflookbollen, drie peperkorrels en drie stukjes wierook, doen dit bij elkaar in een doekje en leggen het met een gezangboek onder het kind in de wieg. De baker moet knoflook, peper en wierook in haar muts dragen of onder haar hoofdkussen leggen. De horens van koeien werden ook tegen betovering met knoflook ingewreven. Men hing het aan de hals van een schaap en dan was de hele kudde beschermd. Wanneer men ‘s morgen soep met knoflook eet wordt men die dag niet moe. Om zich tegen boze geesten te beschermen wreef men borst, oksels en voetzolen in met knoflook. Dit gebeurde vooral in de vastendagen, dagen waarin men door boze geesten bezocht kan worden.
Men hing knoflook in huis op omdat knoflook alle kwaad opzoog. De knoflook wordt namelijk ten gevolge van een schimmel zwart wanneer hij lang aan de lucht is blootgesteld, men meende dat dit zwart het kwaad was wat de bol opzoog. De knoflookbol zou ziekten tot zich trekken en werd daarom in een zakje om het hals gedragen. Dit gebruik was algemeen bij Indo-Germaanse volkeren als demon afwerend middel. Zonder twijfel naar zijn scherpe reuk. Waarschijnlijk is dit een overlevering van zijn desinfecterende gebruik. In het ertsgebergte nagelt men de bol 3 dagen voor Driekoningen aan de deur, dan neemt het alle ziektes weg in stallen. Zo groot is zijn kracht dat alleen al het uitspreken van zijn naam voldoende is. Dat een dief in je droom verschijnt. Bindt knoflook en brood op de linkerarm als je slapen gaat, dan zal de dief in je droom verschijnen. Op Johannesavond zal men de knoflook samenbinden, strikken of knopen, en op Laurentius, 10 augustus, uit de aarde nemen, dan gaan de knopen en strikken uit je.
6. Uit O. Thome, www.BioLib.de.
Allium ampeloprasum var. porrum (L.) J. Gay (Grieks: prason, look, of van het Keltische pori: eten) uit Zwitserland is in 1562 beschreven.
Prei is een tweejarige plant die 60-80cm hoog wordt.
Heeft geen bol, de natuurvorm had ene knol.
Lijnvormige bladeren zijn 1-5cm breed.
Bloemen staan op een gladde stengel met vele bloemen in een tros, wit tot purper. Vaak komen er broedbollen in voor.
Men zaait het in voorjaar en verplant het met St. Jan 24 cm uit elkaar, de grond wordt opgehoopt of met stro bedekt zodat de stam wit wordt.
(Dodonaeus) ‘Prei brengt voort zeer vele lange breedachtige, wat tezamen gevouwen en gootvormig uitgeholde of een kromme met een uitstaande rug bladeren die van reuk en smaak veel op de bladeren van ui lijken. De steel, te weten als de bladeren niet dikwijls afgesneden worden, schiet in het tweede of in het derde jaar hoog op en is rond en brengt voort op zijn top een ronde bol met bloemen net zoals het bij ui gebeurt en daarna zaad dat op uienzaad van vorm ook lijkt, maar van kleur grauw en niet zwart als uienzaad. De wortel is wit, dun en langwerpig en vooral aan die soort die dikwijls geschoren of gesneden wordt, maar dikker en groter aan de ander soort wiens loof nimmermeer afgesneden is geweest’.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘In Brabant wordt dit gewas pareye genoemd, in Hoogduitsland Lauch, in Frankrijk porreau, in Engeland leke, in Spanje puerro, in Italië porro, in Bohemen woffleich. De Griekse naam is Prason en de Latijnse Porrum of Porrus, zoals Palladius zegt. Hier te lande heet het niet alleen pareye, maar ook porrey-loock en poer-loock, Lobel noemt het in het Grieks Prassion en in het Latijn Porrum vulgare. De geschoren prei noemt hij bolprei en scheerprei, anders noemen het stoklook, in het Latijn Porrum tonsile, in het Spaans puerro cabecudo.’ Lobel: ‘We menen dat prei in Grieks Prassion geheten wordt vanwege zijn kleur en in Latijn Porrum van de knobbelachtige verzamelingen en aangroeisel van gebroken benen die de hoofden van prei aller gelijkst zijn.’
Indo-Germaanse wortel prso werd over Grieks prason, parson of parron: look, de Latijnse porrum en het huidige, in Franse streken bekende poireau, Duitse Porree, Prieslauc of Priselocher bij Hildegard, Italiaans en Portugees porro, Spaans puerro en Zweeds purjolok. Dyetsche, soms heet het bieslook of poerloeck, soms poereiloeck of soms poeryloeck. De Nederlandse naam prei, in midden-Nederlands was het poret en half 13de eeuw poreye, is ook uit oud-Frans poree gevormd.
Dodonaeus (b) ‘De prei die dikwijls gesneden en geschoren wordt is in het Latijn van Columna en Palladius Porrum sectivum of Porrum sectile genoemd, dat is gesneden of geschoren prei’.
Ook snijlook, Duitse Breitlauch, Burri en Winterlauch.
Dodonaeus ‘Maar de andere prei die niet afgesneden wordt heet in het Latijn Porrum capitatum en in het Grieks Prason Cephaloton, dat is in onze taal kopprei of bolprei en dusdanige prei is diegene die van sommige (als Diphilus bij Atheneus zegt) Gethyllis genoemd wordt en van sommige ook wel Gethyon. Dan Plinius zegt dat Gethyum een soort van ui is en dikwijls geschoren of gesneden wordt zoals de prei, zo Theophrastus schrijft en zoals we in het voorgaande kapittel ook vermaand hebben’.
Lauch, Breitlauch, Winterlauch, Borree, Welschzwiebel, Gemeiner Lauch, Spanischer Lauch, Aschlauch, Fleischlauch.
Uit Ravelingen.
Gebruik.
Al sinds prehistorische tijden is prei in gebruik, zowel culinair als medicinaal. Alle delen van de prei bevatten een scherpe geur die door koken aangenaam en goed van smaak wordt. Prei is goed voor de nieren en wordt gebruikt als vermageringsmiddel.
Het gebruik was vroeger zo. (Dodonaeus, 141) ‘Tegen dronkenschap eet je rouwe prei of porrum met kool. Hetzelfde maakt ook lust om te minnen. Als je het veel eet maakt het lust tot onkuisheid, hetzelfde doet ook gebraden preizaad. Prei ingenomen verwekt de maandstonden en laat veel en gemakkelijk plassen en laat een zachte kamergang hebben en als men ze in zeewater kookt en daarin zit opent ze de baarmoeder en vermurwt alle hardheid ervan. Sap van prei met wijn gedronken bevordert de vrouwen die in arbeid zijn om te baren. Water van preiwortels gedistilleerd in juni en twee ons tegelijk gedronken 's avonds en 's morgens laat plassen, zuivert de nieren en blaas van het niergruis en maakt de vrouwen vruchtbaar. ճ morgens en ճ avonds daarmee wast. Het is goed gebruikt in de kwetsingen, vervellingen en ander zeren van de schaamdelen die de vrouwen van het baren gekregen hebben.
Met zijn geur verjaagt prei de serpenten en schorpioenen.
Het sap is goed tegen wratten.
Prei met gerstewater of gepelde gerst gekookt en gegeten verteert de fluimen en slijmerige taaie vochtigheden die op de borst liggen en laat ze rijzen of voortkomen. Sommige schrijven ook van prei dat het sap ervan of de prei zelf met honig of enige siroop vermengt en dikwijls gelikt de borst zuivert en de verouderden hoest, de heesheid en ruwheid van de keel geneest.
Het sap met azijn en fijn poeder van wierook en met melk of olie van rozen vermengt en in de oren gedrupt verdrijft alle smarten en tuiten of ruisen ervan.
Hetzelfde preizaad in wijn geworpen maakt dat hij niet zuur wordt of in azijn veranderen zal en verbetert hem als hij alreeds zuur begon te worden, zoals sommige verzekeren.
Gedistilleerd water van prei of haar wortels is ook nuttig om de wonden te genezen als men die
Het is gezegd dat prei zeer kwaad is voor toornige en haastige mensen omdat ze de hitte van het bloed vermeerdert en ontsteekt, dan noch daarnaast is ze ook zeer kwaad voor diegene die enige zweren in de nieren of blaas hebben. Maar zodat ze het hoofd niet lastig valt plegen sommige ze voor alle andere spijs te eten. Dan voor alles moeten zich ervan wachten diegene die weke tanden hebben, want ze bederft die en laat het tandvlees verrotten en laat de adem stinken. Dan is het dat ge komijn eet eer ge prei eet uw adem zal niet naar prei ruiken. Ze is ook kwaad voor de zenuwen en maakt de mensen mager. Om al deze hindernissen te beletten koken sommige het tweemaal en gieten er olie van zoete amandelen op en eten ze dan met sla, andijvie of postelein. Maar het sap van de rouwe prei (zoals sommige ons waarschuwen) met menigte gedronken doodt de mens.
Als men prei verplant moet men een tichelsteen er onder leggen zodat ze niet naar beneden zinkt, maar veel meer loof krijgt. Om grote prei te hebben zal men veel zaad in een doekje winden en in de aarde steken en dikwijls begieten. Als je het hoofd van een prei prikt met een riet of scherpe punt en daarin raapzaad doet of komkommers zegt men dat de prei opzwellen zal, zo dat die monsterachtig wordt’.
Historie.
De Sumerische heerser Ur-nammu liet prei in de tuin van Ur telen. De Egyptenaren, de Grieken en de Romeinen wisten in de oudheid prei al te waarderen als groente, van waaruit het over heel Europa werd verspreid. Bij de oude Grieken en Romeinen werden twee soorten gekweekt, een met bol, de Porrum Capitatum, en een die als knoflook verdeelde bol had, Porrum Sectile. Van de laatste gebruikte men alleen de bladeren en het was deze vorm die door Nero gebruikt werd om zijn stem welluidend te laten maken. Porrophagus: of prei-eter noemden degenen die weinig eerbied hadden voor zijn zang.
In Egypte was het een heilige plant. In een papyrusrol liet de koning van Cheops een geneesheer met 100 bundels prei belonen omdat hij hem van een kwaal had genezen in de urinewegen. Volgens Plinius zou het goed zijn tegen 32 kwalen. Hippocrates zegt dat prei goed is voor zog vorming en om de vergroeiing van de nagelriemen tegen te gaan, het zou tevens de vruchtbaarheid bevorderen.
In de middeleeuwen was preisoep, poree, geliefd. In die soep werden ook andere groenten meegekookt. Het is mogelijk dat ons woord puree hiervan afstamt. Ook het Engelse porridge was oorspronkelijk de naam voor een groentesoep en werd later de naam voor een stijve havergorttepap. Beverwijck, Prei groeit zo overvloedig omtrent Eisleben (Daar Luther geboren is) ‘zijn vijanden hem noemden de prei Koning’.
Hermann von Salm (de tegenkoning van Hendrik IV) was de Knoflook koning; ‘Herman was geboren te Eisleben waar dat knoflook was; hij werd ook koning clufloc gehete’, aldus Chronicon luneburgiense.
Sagen.
De christelijke hebben deze plant ook gewijd. In Piëmont wordt het blad van de prei Ҵhe green ribbon of Saints Maurice and Lazarus’, genoemd. In Polen wordt op zekere speciale dagen de bloemstengel in de hand van onze Redder geplaatst om het riet te vertegenwoordigen dat aan hem gegeven werd bij de kruisiging.
In Sicilië kennen de mensen een curieuze legende die de prei associeert met de moeder van de apostel Petrus. Het enige dat ze ooit weggaf was een prei, die ze naar een ongelukkige bedelaar wierp. Dus, toen ze stierf, bereikte ze de hel. Jaren later hoorde, Petrus, de poortbewaarder van het paradijs, een bekende stem: ԕzoon Petrus zie aan welke kwellingen ik onderhevig ben, ga naar de Heer en laat me eruit! Petrus ging, maar de Heer zei, ԕze heeft nooit iets goeds gedaan, buiten deze prei gaf ze nooit iets weg. Maar hier is de prei, een engel zal die nemen en haar vertellen dat ze het ene eind vast moet houden zodat hij haar op kan trekken’, Zo pakte Petrus moeder de prei, maar alle kwaad in de hel pakte haar beet en hingen aan haar zodat de engel een hele rits optrok. Maar ze kon niet verdragen dat iemand buiten haar de hel zou verlaten, ze schopte en sloeg om de arme zielen af te schudden. Terwijl ze dit deed brak de prei en ze viel terug en zonk dieper dan daarvoor.
Zo sterk is de geur van de ui dat in sommige delen van Engeland de plant bekend is als the devil’s posy.
Sigurd.
In de Noorse mythologie is de prei het symbool van heron-dom. Gudrun vergeleek Sigurd met een prei en in de oudere Edda lezen we hoe bij de geboorte van Helga zijn vader, Koning Sigmunder, zelf midden uit een slag kwam om een mooie prei te brengen naar de jonge held.
St. David.
De Engelse koning Cadwallader gebruikt in 640 prei als herkenningsteken voor zijn troepen. Volgens de legende is de prei gedragen door de Welshmen ter herinnering aan St. David. De H. David heette Davis (Dewi) van Menevia, geboren 480 a 500. Hij is de apostel van Zuid-Wales, Cornwall en Bretagne. (in Wales: Tyddewi: huis van David, de Welshman wordt Taffi genoemd en ook enige koningen van Schotland droegen die naam)
Hij was een monnik in Wales die van prei en ongezouten brood leefde. Het is nu het embleem van de Walesman sinds hun strijd voor onafhankelijkheid.
De primitieve traditie verwijst naar de keus van het badge ver voor de tijd van Arthur toen St. David in een grote slag tegen de Saksers beval dat ieder van zijn soldaten een prei op zijn kap ter onderscheiding moest hebben. Midden in het gevecht sloegen de Saksers vriend en vijand en de Britten alleen de vijand. Ze wonnen en bleven Keltisch tot op de huidige dag. Omdat de prei in opdracht van St. David op hun mutsen geplaatst was, daarom dragen ze die nog op St. Davids dag, 1 maart.
Verschillende oude auteurs verwijzen naar dit gebruik en Shakespeare maakt Henry V kennis bekend aan de jonge Fluellen: Henry V, iv, 7: ‘If your majesties is renembered of it, the Welshmen did good service in a garden where leeks did grow, wearing leeks in your Monmouth caps, which, your majesty know, to this hour is an honourable badge of the service; and I do believe your majesty takes no scorn to wear the leek upon St. Tavey’s day’.’wear it for a memorable honour, for i am Welsh, you know, good countryman’. Sommigen oude auteurs verhalen dat de prei een echt embleem van Wales is, het combineert wit en groen in zijn stengels, dit waren de oude Cymrische kleuren. Wit van de sneeuw van de bergen en groen vanwege het weelderige groen van het laagland.
Shakespeare zegt dat Ҵhe (leek) skin is good for your broken coxcomb’ in King Henry V, v,1,55.
Nog lang wreef men het lichaam met prei in om extra veel kracht te kunnen ontwikkelen. Bij sportwedstrijden droeg men nog lang een blaadje prei mee.
Uit Redoute.
Allium ampeloprasum, L. (wilde prei) De winterprei, is vermoedelijk afkomstig van de wijngaardlook of zomerprei. Deze komt voor ten zuiden van de Kaukasus en M. Zee.
Bladen zijn lijnvormig en gepunt, zeer lang.
Bloemschermen zijn rond en compact, meestal zonder bolletjes. De bloei is in juli, licht purper aan een meer dan meter hoge stengel.
De wortel is rond, hard en vast of stevig die vele andere worteltjes terzijde afzet en dit gewas zeer gemakkelijk en zeer gauw vermenigvuldigt.
De bladeren en stelen van dit gewas groeien en zijn groen in de zomerse maanden en dan worden de bloemen en het zaad volkomen en rijp en Գ winters blijft er niets van over dan alleen de wortels die in de aarde schuilen tot het voorjaar toe en dan spruiten de nieuwe bladeren wederom uit.
Groeit in Z. Europa en W. Azië, vooral in Engeland en Wales.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) ‘Dit gewas heeft zijn naam naar de wijngaarden gekregen, in het Grieks Ampeloprason en mag in het Latijn Porrum vitium en ook Porrum vitigineum, dat is wijngaerdt-Pareye, genoemd worden. In de apotheken is het onbekend.’
Er zijn 3 vormen van. 1. Allium ampeloprasum var. porrum, de winterprei, broadleaf of wild leek, Frans poireau, Portugees alho porro.
2. Allium ampeloprasum var. ampeloprasum, olifantsknoflook, Great-headed garlic, elephant garlic, Frans ail grosse tte. Pearl onion, Frans poireau perptuel, petit poireau antillais, Portugees alho bravo, alho ingls.
3. Allium ampeloprasum var. kurrat, kurrat in Engels en Frans.
Lobel:’Wilde look. In Grieks Ampeloprasson. In Latijn Porrum sylvestre. In Hoogduits Wild Lauch. In Italiaans Porrandillo. In Spaans Puerro salvange. In Engels Wilde Lecke.’ Nu wild leek, Egyptian leek of salad leek. Parellook.
Gebruik.
Het werd vroeger zo gebruikt. (Dodonaeus) ‘Wijngaardprei is gans wild van aard en wordt daarom nergens gegeten of bij de spijs gedaan want ze verhit meer en is de maag noch schadelijker of meer tegen dan prei en ze is ook geweldiger om de plas en de maandstonden te verwekken, maar ze is goed gegeten tegen de beten of steken van de slangen en adders, als Dioscorides betuigt.
Wijngaardprei van Lobel schijnt wat te verschillen van de tegenwoordige wijngaardprei want Lobel zegt aldus: ԁmpeloprasum of wilde look, in het Latijn Porrum silvestre genoemd en in het Hoogduits Wildt Lauch (dat is eigenlijk wilde prei in onze taal) in het Italiaans porra salvatico, in het Spaans porrandillo, puterro salvago, in het Engels wildt leeke, groeit graag in de wijngaarden en akkers onder de bomen en hagen van Frankrijk en Nederland’.
Uit G. Oeder.
=Allium oleraceum, (moes of koolachtig) De plant wordt 30 tot 80 cm hoog, vormt een 1 tot 2 cm grote bol en heeft 2 tot 5 mm brede bladeren waarbij de onderste een met merg gevulde, verdikte bladschijf hebben en de bovenste bladeren vlak of gootvormig zijn. Opgaande, smalle en meestal enige decimeters hoge ronde stengel draagt lijnvormige bladeren.
Groen-witte losse bloemtros of wat smerig rode bloemen.
Broedbollen die, net als bij knoflook aan de bloemtros staan, zijn roodachtig. Bloeit in juni tot augustus.
Komt voor op stenige plaatsen, droge, kalk- en stikstofrijke grond, korenvelden en op akkers, wegranden en woudranden van N. Europa.
Bladen worden in de keuken gebruikt en hebben een sterke uiengeur.
Is beschreven in 1818.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) ‘Lookprei, zegt Lobel, in het Latijn Scorodoprassum, in het Hoogduits Acker Knoblauch, in het Frans ail porreau, in het Italiaans agli porro, in het Spaans aio porruno, is zulks niet geworden door kunst of teelt van de hoveniers, al is het dat ze half look en half prei schijnt te wezen hoewel dat ze het meest op prei lijkt, want ze groeit vnzelf op de wijnbergen van Savoie en elders en vandaar wordt ze gebracht in de hoven van Nederland en heeft breder bladeren dan prei en brengt een steel van honderd tachtig of twee meter tien hoog uit een dikke bol die van vijf of zes klisters die met een schubachtig velletje tezamen verzameld en gebonden zijn, onlijdelijk van reuk als die van sterk ruikende look’.
Moeslook, Engelse streaked field garlic, Duits Ackerknoblauch bij Bock en Feldknoblauch bij Fuchs, Gemuse Lauch. Kohl-Lauc, Hundsknoblauch, Rolauch of wilder Knoblauch, Frans ail des jardins.
Uit Redoute.
7. Allium moly, L. (wortel) De smalle en grijs getinte bladeren van 15cm lengte verdragen ook wat schaduw, maar de bloei is in het zonlicht helderder.
De kleine en stervormige bloemetjes zijn verenigd in een vlakke bloemenstand in juni.
De bolletjes zijn klein, 1cm. doorsnede en zijn grote broer, Allium giganteum (reusachtig), heeft bollen met een doorsnede van 10cm. Toch komen uit die kleine bolletjes stengels van een 20-35cm lengte die bezet zijn met vele goudgele bloempjes.
Het is een plantje voor de siertuin, steentuin. Als ze het goed naar hun zin hebben, zaaien ze zichzelf uit. Ook kan je de bolletjes in de zomer rooien en in oktober weer planten, dan komen ze wat later uit de grond.
Is de goudui uit Z. Europa, is vermeld in 1604.
De cv. ‘Jeannine’, met grotere bloemtrossen en vaak 2 bloemstengels.
Naam, etymologie.
Goud-ui, gele sierui, goudlook, goudvinkjes, Engelse golden flowered garlic, moly, lily leek en sorcenerճ garlic, Franse ail dore en Duitse Goldlauch.
Mythologische Moly.
Dodonaeus, van Ravelingen en Lobel verhalen van vele soorten van Moly die nu moeilijk te plaatsen zijn omdat er vrijwel geen bekende naam bij gegeven is, in ieder geval is niet deze nu bekende moly.
Lobel: ‘De ouders hebben uit de Griekse oorsprong το μϖλυεου τας υοσους, wat betekent de ziektes verzachten, verjagen of verdrijven waarvan de poten schrijven dat de plant de naam μϖλυ is gegeven door vervulling en gebruik der hemelse Goden en zeggen; De Goden heten Moly het kruid met de zwarte wortel. Maar deze naam hebben zij niet gegeven een plant alleen maar later veel planten die enige excellente kracht en gedaante hebben nochtans elkaar niet zeer ongelijk gelijk de wilde ruit, Harmala geheten, die een zwarte wortel en witte bloem heeft zoals Dioscorides zegt. Nochtans is het zeker dat het de eigen naam is van een uienachtige plant en de knoflook meest gelijk als blijkt bij de Molyza die als Galenus verklaart naar de opinie van Dioscorides en ander Grieken het hoofd is van de look soorten en over oude tijden zeer vermaard tegen alle venijn en ook tegen toverijen zo wel als het Moly van wie dat bij avonturen de naam ontleend is. Want Dioscorides zegt dat boven in de top heeft het de gedaante van look, behalve noch de andere gelijkenissen die het heeft.’ Als Moly van Dioscorides heeft Lobel =Allium subhirsutum. Uit Redoute.
(Dodonaeus) ‘Deze soorten van Moly plegen in sommige hoven van de kruidbeminnaars hier te lande geteeld te worden en zijn daar uit vreemde landen gebracht en vooral de derde soort die naar het uitwijzen van de naam uit Indië overgezonden is. Theophrastus zegt dat Moly in Griekenland omtrent Pheneus groeit en voegt erbij dat sommige verzekeren dat het omtrent Cyllena ook groeit. In Galati en Cappadocië, dat is in Azië, groeit ook een Moly, zegt Dioscorides, maar dat is geen klisterachtig of uiachtig gewas, maar een soort van ruit die anders Harmala heet (Pegamum).
Deze drie geslachten van Moly worden van sommige nieuwe kruidbeschrijvers gehouden voor dat Moly daar de oude poet Homerus in het tiende boek van zijne Odyssea van vermaant.
1. Het eerste geslacht noemen we Moly angustifolium, dat is Moly met smalle bladeren. En dit komt met de beschrijving van Moly bij Dioscorides heel goed overeen want het heeft bladeren als die van gras, bloemen die op violen of violieren wat lijken, maar kleiner en wit van kleur met een dunne steel en een kleine bolachtige wortel. Deze Moly is ook hetgeen dat Galenus Myle noemt (lib. VII. De Simpl.med.facultatibus)
2. Het tweede geslacht dat van ons Moly latifolium genoemd is wat Moly met brede bladeren betekent is het Moly daar Theophrastus van vermaant in zijn 9de boek waar hij zegt dat het een ronde wortel heeft als een ui en bladeren als Scilla of zeeui.
3. Het derde geslacht, Moly Indicum, dat is Indiaanse Moly of Moly van Indië genoemd, is een medesoort van het tweede geslacht, dan sommige hebben het ook Caucason genoemd.
Deze geslachten van Moly en vooral het tweede plegen in oude tijden zeer veel geacht te worden omdat ze grote kracht hebben om alle belezing, vergift, vervloeking en toverijen van de boze mensen te beletten en krachteloos te maken zoals Theophrastus betuigt en Homerus lang voor hem met zijn gedichten aangetoond heeft die er ook bijvoegt (doch tegen de waarheid) dat ze met grote moeite uit de aarde gehaald of gegraven wordt.
Plinius vermaant van een Moly Italicum wiens wortel negen meter lang zou wezen, ja soms langer en in Campania groeit. Dan die soort is ons onbekend. Sommige geloven dat hij met dat kruid de grote affodillen heeft verstaan wiens wortels in dat land zeer wijdt kruipen’.
De oude naam Moly zou slaan op de verhalen van Homerus Odyssee waar de tovenares Circe (Kirke) de metgezellen van Odysseus door middel van een toverdrank in zwijnen veranderde en ze in een stal opsloot waar ze met eikels en rode bessen van Kronos, het rode voedsel van de dood (mogelijk van Cornus mas) gevoerd werden. Hermes komt de terugkerende Odysseus tegemoet en laat hem het kruid moly zien waarmede hij zijn metgezellen weer in mensen weet te veranderen.
Het woord is ook gebruikt als de Moly van Dioscorides en de Moly van Plinius, naar Plinius zou het een ui kunnen zijn.
Latijnse moly komt van Grieks molu, vergelijk Sanskriet mulam: wortel. Ook in Ovidius Metamorfosen komt het kruid Moly voor. Het is in ieder geval niet deze ui, want in de 10de zang, vers 305 bij Homerus staat, ‘zwart was de wortel, als melk glansde de bloemen, Moly noemden de goden het’. De sterfelijke waren ook niet in staat het uit te graven, dit konden alleen de goden.
De goudui bloeit geel en is dus niet het toverkruid. Het gewas is door de klassieke schrijvers zo genoemd omdat de goudui, net als andere uien, groeit bij afnemende en niet bij wassende maan. Zodoende was ze het middel om de maanmagie van Hekate tegen te gaan.
Nog steeds weet men niet met zekerheid om welk kruid het hier handelde. Mogelijk was dit de Mandragora maar die heeft groen violette bloemen. Meer doet deze omschrijving denken aan de wilde cyclaam die een vrij donkere knol heeft en moeilijk te vinden is, een variëteit hiervan heeft melkwitte bloemen.
De goudui werd wel aanbevolen als algemeen panacee tegen toverij van elke aard. Daarom werd het Allium magicum genoemd.
8. uit Curtis botanical magazine.
Allium victorialis, L. is zo genoemd naar de berg Victorialis, de Franse mont St. Victoire in de Provence waar de plant veel voorkomt, de naam is dus niet Allium victoriale.
Deze ui groeit in de hogere gebergtes van Europa, Azië en N. Amerika.
Het kruid bloeit met vele, geel/witte bloemen op stengels van 30-60 cm, ongeveer in midden juni.
Is vermeld in 1739.
‘Violet Beauty’, heeft violette bloemen op stengels van 100 cm.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘De herders van het voor vermelde gebergte noemen dit gewas Lang lauch of Lan-lauch, zoals Carolus Clusius betuigt, andere noemen het Siegwurtz, andere Sieben Hamkorn en in het Latijn Allium Alpinum, dat we als berglook verduitst hebben. Matthiolus heeft het Allium anguinum genoemd.’
De bollen zijn, net als bij de gladiool, door een netvormig omhulsel omgeven als een soort pantser wat de ui onverwondbaar maakt. Hieraan werd een wonderbare werking toegeschreven.
Door dit omhulsel zou het mensen beschermen tegen steken en wonden. Door de vele oorlogen was er een grote vraag naar dit soort beschermmiddelen. Het werd gedragen als een amulet door krijgslieden om de nek. Ze noemden de bol allemansharnas en victori wortel. Als een echte ui behoedde het de drager gelijk tegen ongeluk en toverij. Wilder Alraun of Glucksmannel, als wilde alruin (Mandragora) werd de wortel vaak in menselijke gestalte gebracht en bekleed en voor veel geld verkocht. Volgens Dodonaeus verdrijft deze ui de kaboutermannekens of aardgeesten, bergalraun en bergh-look bij Dodonaeus. Allermannsharnisch, Neunkraft, Siegwurz, Neunhammerlin, Neunhemderwurz, Siebenhammerlein, Siegwurz-Lauch, Bergknoblauch, Sigmarslauch, Siegmarsmnnlein, Siegwurz of Johanniswurz.
Dodonaeus (b) ‘Andere noemen het in het Latijn Victorialis met de toenaam longa tot verschil van de Gladiolus die ook Victorialis en Victorialis rotunda genoemd wordt. Sommige maken twee soorten van dit berglook, te weten mannetje en wijfje, Victorialis mas en Victorialis femina waarvan het mannetje heel brede bladeren heeft en het wijfje niet zo breed. Andere zeggen dat Gladiolus Victorialis rotunda, seu femina Cordi heet.’
Brunfels; ‘Widertodt (Tegen de dood) in Latijnse spraak ook Capillus Veneris genoemd en van ettelijke kleine steenvaren, daarom dat zijn stengel klein is zoals een struisveertje, de varen gelijk en van ettelijke jonkvrouwenhaar genoemd, daarom dat die blaadjes zo alleen een lens breed zijn van de stengel gestreken, de stengel gelijk het haar is. Er is ook een ander geslacht, doch niet een kruid, maar een gewas met goudkleurige stengels zoals goudkleurig haar of gouden (Widerthan, Polytrichum) tegen gedaan genoemd. En menen ettelijke zo iemand betoverd is en droeg dit kruid bij hem aan de hals dan zal hem zijn kracht weerkomen. Item, ettelijke menen zo iemand dit kruidje aan de hals draagt samen met het lange zegekruid, Victorialis genoemd dat hij niet verwond zal worden in oorlog en al zijn vijanden overwinnen. En daarom is het zegekruid, aller man harnas genoemd omdat ze overtrokken is zoals een harnas, in gestalte der pantser, toch tweevormig, ronde, in grootte een kleine ui, lange in lengte van een vinger die vaak echter bij zulke maten gebruikt werden worden. Nu echter tegendood daarom alzo genoemd vanwege zijn grote deugd alzo veel als tegen de dood en alle ziektes der borst’.
In het middeleeuws Latijn wordt de knol radix victorialis longae of masculae: manlijk, genoemd, de radix gladioli (Gladiolus) heette rotundae of feminae; vrouwelijk, beiden tezamen heetten ze he en se.
Er waren zelfs bergbewoners die dachten dat de bol hen zou beschermen tegen slecht weer. Het heeft de roep de kracht van 9, minstens 7 hamers te weerstaan zoals ook zijn namen getuigen, negen- en zevenhamers. Het getal 9 en 7 slaat op oeroud bijgeloof. Negenderlei kruiden behoren tot goede donderdagsgerecht, negenderlei hout, negenderlei bloemen moeten met Pasen en op Johannesvuren gebruikt worden. Daarom heeft een kat negen levens. Het getal 9 bevindt zich ook in andere plantennamen bv. Lycopodium clavatum is het neungleich of neunheil, Petasites officinalis als neunkraftwurz en met neunspisen wordt Chenopodium rubrum bedoeld. Een bijzonder mens is negenklaunk. Engelse long rooted garlic, victory onion en alpine leek.
Dodonaeus; Ԅe tegenwoordige naam van wilde look is soms Victorialis major en van Lobel serpentlook, in het Latijn Allium serpentinum en Ophioscorodon en van sommige Allium en Allium sanguinum Matthioli, in het Italiaans aglio serpentino, in het Frans ail serpentin en is zo genoemd naar de steel of bladeren die geplakt of gespikkeld zijn als de Serpentaria. Dan deze naam willen sommige aan het Scorodoprason toeschrijvenռ’.
Schlangenkraut bij Kilian, Lobel geeft serpentloock.
Andere naam is veldlook, alpenprei, alpine breedbladige Allium.
Gebruik.
Het gebruik was vroeger zo. (Dodonaeus) ‘Sommige schrijven dit berglook alle krachten toe die het Ophioscorodon of slangenlook bij Dioscorides heeft en zeggen dat het goed is om de plas te verwekken, de brede wormen te verdrijven, de beten van de adderslangen en dolle honden te genezen en ook tegen de koliek en krimping in de buik en dat het de bijslapen lust verwekt in de koude mensen en de maandstonden vervroegt.
Men prijst het zeer tegen de besmettelijke ziekten en men houdt het nuttig om de mens van pest te beschutten en te bewaren en insgelijks ook om sommige kaboutermannetjes of aardgeesten (Bergh menlin in Hoogduitsland genoemd) te verdrijven en weg te jagen die zich veel onder de aarde in de mijnen en vooral daar men het zilver uit haalt plegen te onderhouden en de mensen die daar omtrent slapen of arbeiden te kwellen en lastig te vallen, zoals Georgicus Agricola betuigt in zijn boek dat hij Bermannus noemt.’
Clusius vermeldt dat in zijn tijd deze look in de Alpen voor verdrijving van duistere bergnevels gebruikt werd. Omgehangen plag het boze poltergeesten en bergdemonen te verdrijven en ook de wonden te dichten. Op de borst gedragen behoedt het voor besmettelijke ziektes en ergens in de stallen opgehangen beschut ze het vee 4 jaar voor beheksing. Wordt ze onder de huisdeur ingegraven dan komt er geen boze in het huis. Vindt een meisje op Maria Hemelvaartsdag een knol dan vindt ze hetzelfde jaar een man. In de Harz wilde een boze geest een meisje ontvoeren. Die hield hem daarop een allemansharnas voor waarop de boze verdween en woedend riep: ‘Allemansharnas, jij boos kruid
Heeft genomen mijn jonge bruid’.
(349) Deze overleveringen zijn, net als de heksen werende middelen van knoflook, wel een oud overblijfsel van de antiseptische krachten van deze uiensoort. Ziekten werden door het boze of heksen overgedragen.
9. Uit Redoute.
Allium neapolitanum, Cirillo. (uit Napels) Heeft enkele en grijs/groene bladeren
De driekantige stengel wordt een 40-60cm. groot en draagt vele en wat onregelmatig geordende witte bloemen in april/mei. Deze ui is een verademing, geurt aangenaam en wordt zelfs gebruikt in bruidsboeketten.
De plant is bij ons niet geheel winterhard.
Komt uit N. Afrika, Midden-Oosten en Z. Frankrijk. Is vermeld in 1823.
Het groeit op de velden, langs de wegen en olijvenvelden in de Provence en Cote d’Azur. Er zijn een paar var. van.
De cv. ‘Grandiflorum’ heeft grotere bloemen.
Naam, etymologie.
Bruidsuitje, bruidsbloem, Duitse Neapolitaner Lauch en Zierlauch, Franse ail de Naples en Engelse daffodil garlic, Naples onion, false garlic, white garlic, flowering onion, Naples garlic, star, en Neapolitan garlic.
Allium cowanii (naar F. A. en R. S. Cowan) is een vorm van Allium neapolitanum die ook in het M. Zeegebied voorkomt. Ook deze vorm is niet winterhard. De witte bloempjes staan op 25cm hoge stengeltjes. Het is een goede snijbloem. Bruidsuitje.
11. Uit Redoute.
=Allium roseum L. (ros) Blauwachtig groene en lijnvormige, 1cm brede en gekielde bladeren met fijn gewimperde randen die korter zijn dan de stengel.
Veel bloemige tros met grote roze/rode klokvormige bloemen waarvan de langwerpige bloemdekblaadjes ongeveer 1cm lang zijn en de steeltjes langer dan de bloemkroon in mei/juli.
Kleine eivormige bol.
Is al sinds 1697 in cultuur en toch nog steeds vrij onbekend. Is afkomstig uit Z. Europa, Balkan en N. Afrika en wordt 20-40cm hoog met opstaande stengels.
Rozige knoflook, Engelse rosy flowered garlic. Lobel; ‘serpent Moly geheten. Moly serpentinum vocatum.
Deze Moly is zeer gelijk de Moly van Dioscorides van voortkomen en heeft de bladeren ook omgeslagen naar de aarde en ook van reuk en bol.’.
Uit Curtis botanical magazine.
16 =Allium cernuum, Roth. (gekromd, omgebogen) Heeft wit tot roze bloeischermen. Het is een sierlijk gewasje omdat het zijn hoofdjes in dank naar beneden buigt. Bloeit in juni/juli met een hoogte van 30-70cm., soms wil het voor de tweede maal bloeien in september.
Is afkomstig uit N. Amerika, meerjarig.
Knikkende ui of damesprei, Amerikaanse look, Drooping flowered garlic, nodding onion, lady’s leek.
Op alfabet.
Uit www.ideboda.nl
Allium aflatunense, B. Fedtsch. (stamt uit Centraal Azië, de Chinese provincie Aflatun)
Deze bijzonder fraaie Allium wordt 80-100cm hoog.
De bloemhoofden zijn dicht bezet met grote purper lila bloemen, eind mei, begin juni. Het is een mooie en lang houdbare snijbloem die nauwelijks geurt. Ook deze vorm heeft een vrijwel kogelronde bloemscherm.
Perzische ui, sierui.
‘Purple Sensation’, is wel de bekendste cv.
Allium anceps Kellog, (tweezijdig, soms ook twijfelachtig) heeft platte smalle bladeren die laat in de winter verschijnen en 10cm hoog worden.
Roze tot purperen bloemhoofden die op aparte stelen groeien in de zomer.
Witte bol met een geel/bruine schaal, is eetbaar.
Komt uit de Great Basin van N. Amerika.
Twinleaf Onion Kellogg’s Onion.
Allium angulosum. (kantig naar de bloemstelen) Lobel; 'Moly met de bladeren van de narcis. Moly foliis Narcissi. Als deze Moly in de hoven lang gestaan heeft brengt het voort knobbelachtige klisters naar de vorm van de kleine Iris. Muizenknoflook.
Uit plants.usda.gov
Allium atrorubens Wats., (donker rood) groeit uit een roodbruine bol.
De stengel is kort en omgeven door een paar buisvormige bladeren.
Aan de top van de stengel komt een tros van een 50 bloemen, roze tot maroon met donkere nerven. Elke bloem is een cm breed.
Groeit in Z.W. United State in de Great Basin.
Donkerrode ui, Darkred onion, or dark red onion.
Uit Redoute.
Allium carinatum L.(kielvormig, de omwindselbladeren) is een meerjarige plant die 30-60cm hoog wordt.
Bollen van een paar cm breed.
Lijnvormige bladeren van 2-4mm breed zijn vlak, van onderen kielvormig.
Lila purperen bloemen staan aan bloemstelen die rond 4-6maal zo lang zijn als die. Stuifmeeldraden steken er ver uit.
Geeft zelden vruchten, wel broedbollen in de bloemscherm, juni-juli.
Groeit in M. En Z. Europa.
Lobel: ‘wilde prei zonder reuk, in Latijn, Porrum sylvestre inodorum. Dit is in alles de prei gelijk, maar kleiner en zonder reuk. Het groeit binnen Liere in Brabant in de hof van heer Jan vander Delft.’.
Allium carinatum, L. subsp. pulchellum Don (fraai) Violet/roze bloemen in juli/augustus. Opgerichte tot opstaande rolronde stengels van 30-60cm hoog.
Heldergroene, lijnvormige 1-3mm brede en ruw gerande bladeren die meestal even lang zijn als de stengel, 2 tot 5 mm breed en met merg gevuld. De bladschijf is van onderen geribd en de schede omvat de onderste helft van de bloemsteel
Enkele, helder lila/rode bloemen staan in trossen, bloemdekblaadjes zijn langwerpig en 4-5mm lang, stomp en gekield in juli/augustus. Deze ui heeft een aparte bloemvorm, niet rond maar loopt in een punt uit. De bloemtros is wat losjes met hangende en opgaande bloemen. De bloemen zijn meestal onvruchtbaar, maar in de bloeiwijze worden wel broedbolletjes gevormd.
De plant wordt 30 tot 90 cm hoog.
Uit Z. Europa, Balkan, Kaukasus en Klein Azië met lang eivormige bol. Is beschreven in 1823.
‘Album’ is groter met violet roze bloemen, een goede snijbloem.
Naam, etymologie.
Berglook, Engels keeled garlic, Duits: Kiel-Lauch of Gekielter Lauch., Frans ail carn.
Uit L. Van Houtte.
Allium caeruleum Pall. (hemelsblauw) (Allium azureum Ledeb.) (azuurachtig) De smalle bladeren liggen op de grond en zijn tegen de bloeitijd vrijwel afgestorven.
Een aparte vorm en dit vanwege de kleur, blauw, een tint die we zelden bij Allium zien in juni.
Uit Rusland wordt een halve meter hoog. Is bekend sinds 1840.
Blauwe look, Globe onion, blue ornamental onion, blue-of-the-heavens.
Uit pacificbulbsociety.org
Allium campanulatum Wats. (Campanula of klokjesachtig) groeit uit een grijsbruine bol van 2cm met soms rizomen en bijbollen.
Een stevige stengel met 2 lange hangende bladeren.
Aan de top van de stengel komt een bloemt die roze, purper en soms wit is met een donker gekleurde basis.
Uit W. United State van Washington tot California en Nevada.
Schemerig ui of Sierra ui. Dusky onion.
Uit Curtis botanical magazine.
Allium christophii, Trautv. (mogelijk naar de Duitse Russische entomologist Hugo Theodor Christoph, 1834-1891 die veel insecten verzamelde, in dezelfde gebieden en dezelfde tijd dat ‘Cristoph’, zijn planten verzamelde) (Allium albopilosum) (wit behaard) Het blad is opgaand, vrij lang en wat blauwachtig.
Deze vorm heeft grote bloemballen van 20-30cm doorsnede in juni. De stervormige amethist-violette bloemen staan op stengels van 20-60cm.
Dit is een van de mooiste Allium voor snijbloementeelt. De bloem moet helemaal uitgroeien zodat de vruchtbeginsels zich goed kunnen ontwikkelen. De bloemen worden ongeveer de eerste week van augustus gesneden en gedroogd. Dit gebeurt in een donkere en goed geventileerde ruimte waar ze ondersteboven worden opgehangen. In een donkere ruimte wordt de kleur niet bleker, in de zon wel. Als ze goed droog zijn worden de zaden zichtbaar en hebben ze een aparte decoratieve waarde.
Komt uit Iran/Turkije.
‘Globemaster’, is een kruising met christophii. Bloei in juni met aster violette bloemen op 70cm lange stengels.
Een kruising met aflatunense leverde de cv.’Lucy Ball’, op. Lucy bloeit eind mei met lila/purperen trossen op een meter lange stengel. Een goede snijbloem.
Sterrenlook, Perzische uit of Perzische ster, Sternkugel-Lauch, Gartenkugel-Lauch.
Uit Curtis botanical magazine.
Allium fistulosum, L. (pijpachtig) (synoniem Allium cepa var. proliferum (spruiten dragend)
Groen/gele bloemen op kortere bloemstengels dan de ui, nauw verwant, hybriden zijn ervan, ongeveer drie a vier maal zo lang als de bloem, in april, 40-60cm hoog. De ui is langachtig.
Het vormt, ondanks dat het bloeit, geen zaad en wordt evenals knoflook vegetatief vermeerderd. Het is de vroegste ui die er was en werd in het voorjaar samen met een krop sla verkocht.
Komt uit Siberië en is in 1629 beschreven.
Naam, etymologie.
Bij H. Hildegard heet het dume Porrum, bij Cordus Fleisslauch, Bock heeft Narr of Narren, verder Johannislauch of Winterzwiebel, Rohrenzwiebel, Engelse Welsh onion, ciboul en stone leek. Sint-jansui of St. Jansui, Engels Welsh onion, komt niet uit Wales, maar van oud Engels welisc, oud Germaans welsch dat vreemd of buitenlands betekent. Naast de naam Welsh onion is A. fistulosum ook bekend als Ԋapanese bunching onionլ ԧreen onionլ ‘spring onionՠand ‘scallion’. In Frans als ԣibouleլen in Portugees als cebolinha of cozida. Historisch was de plant bekend als cibol. Oorspronkelijk komt het uit Azië, waarschijnlijk Siberi of China Ze zijn bekend als pinyin: cōng in Chinees, Japanse vertaling,
Stengelui, grove bieslook, Winterzwiebel, Lauchzwiebel, Jungzwiebel, Frhlingszwiebel, Zwiebelrhrl, Rhrenlauch, Schlottenzwiebel, Schnittzwiebel, ewige Zwiebel, Winterheckenzwiebel, Winterhecke, Grober Schnittlauch, Weie Florentiner, Jakobslauch of Johannislauch.
Uit www.biolib.de
Allium fistulosum var. bulbifera (bol dragend) (Allium cepa var. proliferum) wordt haf augustus geplant en geoogst in april-mei. Een van de vroegste soorten.
Sint Jansui werd vroeger veel rond Utrecht geteeld.
Uit O. Thome, www.BioLib.de.
=Allium flavum, L. (geel) Het blad is zilverachtig groen.
Citroengele bloemen met late bloei, in juli/augustus.
Is een attractieve soort uit centraal Europa die 20-50cm hoog wordt. Is beschreven in 1759.
Smal yellow onion, gele look.
Uit Curtis botanical magazine.
Allium giganteum, Regel. (reusachtig, gigantisch) Dit is een van de grootste vormen en kan een ruime anderhalve meter of meer hoog worden. Het is de indrukwekkendste van alle Allium.
De purper/violette en dicht bezette bloemkogel met honderden bloempjes kan een doorsnede van 20cm. halen. De bloei valt eind juni.
Dit is een zeer mooie snijbloem, zelfs de uitgebloeide bloemen worden in droogboeketten gebruikt. De langwerpige bollen zijn groot en bezitten een lange hals.
De reuzenlook komt uit Iran, de machtige bergen van de Himalaya en bereikte Europa in 1883.
‘Gladiator’, heeft roze purperen bloemen en kan zelfs een 20cm. hoger worden. ‘Globemaster’ komt met aster/violette bloemen op een stengel van 80 cm.
Reuzenui, Giant onion.
Planten.
In de tuin is het geschikt voor grote composities, hoewel de verhouding stengel/plant te klein is. Een ander nadeel is dat de bladeren al tijdens de bloei geel worden en de plant niet verfraaien. Dit kan opgevangen worden door er wat grootbladige vaste planten omheen te zetten, Salvia, Geranium en Sidalcea. Als de plant uitgebloeid is kan de bol ook vrijwel gerooid worden.
Uit Curtis botanical magazine.
Allium karataviense, Regel (is afkomstig uit Turkestan, uit het gebergte dat Karatau genoemd wordt)
Ook heeft het sierlijk blad, elke plant heeft 2 en soms 3 ovaalronde bladeren van 12cm breedte van een metaalachtige kleur die over de grond liggen. Ze zijn ter onderscheiding van andere uien met een rood randje afgezet.
De plant opent zijn roze morgenster in mei en bij ouder worden kleurt de bol langzamerhand wat grijzig. Uitgebloeid ziet het er nog geruime tijd goed uit, ook het blad blijft lang goed. De kogelvormige bloem kan wel 25cm. doorsnede halen en staat op een stevige, maar korte stengel van 15-20cm.
De bollen vallen op door hun kogelronde vorm en helderwitte kleur.
Dit is een van de opvallendste van de sierui.
Is geschikt voor rotstuinen hoewel de vrij forse bladeren wat nadelig zijn.
Ingevoerd in 1876.
Naam, etymologie.
Sierui, Engels ornamental garlic. De Duitse naam Blauzungen is een verwijzing naar het loof dat in de verte op een blauwe tong lijkt.
Uit Curtis botanical magazine.
Allium macleanii Baker (Maclean’s) (Allium elatum Regel.) (verheven, slank) Een winterharde vorm.
Dit uitje bloeit eind mei met roze violette bloemen op een meter lange stengel.
Is afkomstig uit Bokhora, Turkestan, in Centraal Azië. Is in 1887 beschreven.
Uit Curtis botanical magazine.
Allium narcissiflorum Vill. (narcisachtige bloemen) Is een uitstoelende, meest 15-35cm hoge plant.
Aan de korte wortelstok zitten langachtige bollen. De huid is bruinachtig en netvormig.
Opgaande stengel, groen en rond en in het bovenste deel samengedrukt tot 2 kanten.
3-5 groene, kale lijnvormige, vlakke bladeren.
Bloemscherm met 8 bloemen, eerst hangend en later recht, purper-roze bloemen zijn klokvormig.
Groeit in de Z.W. Alpen tot Zee Alpen op 1500-2000m.
Narzissenblatige Lauch.
=Allium nigrum uit Redoute.
Deze wordt een 70cm hoog en bloeit in mei juni met grote witte geurende bloemen in een halve bol. Afkomstig uit Z. Europa. (Allium multibulbosum)
Lobel: Լ/span>Indiaanse Moly, Caucason, Moly Indicum vocarum.
Indiaanse Moly wat we de voorgaande jaren voor het eerst gezien hebben binnen Parijs in de hof van doctor Casteleyn droeg op de opperste huisjes bolletjes of klistertjes besloten en als die in de aarde gestoken worden zich snel vermenigvuldigden. De bladeren, klisters en alle andere dingen heeft het met de voorgaande gelijk Moly Homericum. Zwarte look of knoflook.
Uit L. van Houtte.
Allium oreophilum, C. Meyer (komt van het Griekse oros: berg en philein: beminnen, het bemint de bergstreken van Turkestan) (Allium ostrowskianum) (M. N. Ostrowsky, Russische beschermer van wetenschappen in de tweede helft van de 19de eeuw)
Het grijsachtige blad is vrij lang en gootvormig, er zijn er maar een paar.
Smalle hoofdjes van magnolia-purperen bloemetjes die begin juni komen.
Dit is een lage ui van 5-20cm hoog.
Arriveerde hier in 1873.
Roze lelie prei, roze knuffeltjes, berglook, Roter Zier Lauch.
Allium paradoxum (M. Bieb.) G. Don. (vreemd of zeldzaam, tegen de mening in, dus onverwacht, dus botanisch zeldzaam) Komt uit zuidwest Azië, Kaukasus. Vaste plant van een 20-30cm hoog. Driekantige stengel zonder bladeren met een scherm van een 1-5 knikkende witte bloemen met vaal vele broedbolletjes. Lijn tot elliptische bladeren is gebogen en gekield van een 20cm lang en 0.5-2,5cm breed.
Armbloemig look.
Uit C. Loddiges.
Allium pendulinum Ten. (hangend) De meerjarige plant wordt 10-25cm hoog.
Hangende look heeft meestal twee kale grondstandige bladeren die 3-8mm breed worden en gauw verdrogen.
5-9 witte bloemen staan op een driekantige stengel, eerst opstaand en later hangend, stervormig tot klokvormig met groene strepen op de bloembladeren waarbij de middelste de langste is, april-juni
groeit op Sardinië, Corsica, Sicilië en Italië.
Italiaanse knoflook, hangende look, Italian garlic, Hngende Lauch.
Allium pskemense, Fedtsch (naar het dorp Pskem in westelijk Tianschan waar ze voor het eerst werd gevonden) en Turkestan.
Opstaande blauw/groene en holle stengels die een meter hoog kunnen worden.
Blauw/groene, driekantige, holle bladeren.
Een bolvormige tros met witte bloempjes waarvan de bloemdekblaadjes eivormig en stomp zijn, terwijl de steeltjes langer zijn dan de bloempjes in juni/juli.
Een aardig plant met grote bol.
Allium rosenbachianum, Regel (Nikolai O. von Rosenbach, gouverneur van Turkestan in de tweede helft van de 19de eeuw) Heeft grote ballen van purper/lila bloemen aan de top van de vrijwel 1m. lange stengels, eind mei. Het is een mooie snijbloem.
Komt uit Zuid West Azië. Showy Persian onion.
Uit J. Sowerby.
=Allium scorodoprasum, L. (Grieks skorodon: knoflook, prason: prei)
Heeft heel fijn getand blad, lijnvormig en plat.
De stengel is 50-100cm lang, rond en stevig, bladig aan de onderkant.
Bij deze is de opvallende bloeiwijze heel goed te zien, in plaats van bloemen worden meestal knolletjes waargenomen. Bloemscherm is los en rond, diep rood en gemengd met donker purperen bolletjes waarvan er meer zijn dan de bloemen.
Uit Denemarken is beschreven in 1596.
Naam, etymologie.
Slangenlook, Duitse Schlangelauch, Akerknoblauch bij Bock, Alpen-Schnittlauch. Engelse sand garlic, Spanish garlic en rocambole, dit van Frans rocambole en dat van Duits Rockenbolle, rocken: rogge en bolle: ui. Het groeit als een onkruid in roggevelden.
Lobel; ‘Lookprei. In Latijn Scorodoprassum. In Hoogduits Ackerknoblauch. In Franchoius Ail porreau. In Italiaans Agli porro. In Spaans Aio porruno.
Gelijk de lookprei met de naam betekent een gemengde plant van look en prei alzo doet ze ook met de gedaante die voorwaar de Ampeloprasson of wilde look niet zeer ongelijk is, het zij in plaats van groeien of krachten en vorm. Nochtans heeft zij het meeste de reuk van de look, maar van gedaante heeft ze meer gelijkenis met de prei die we, indien we wel onthouden hebben, hebben vanzelf zien groeien in de heuvelachtige wijnbergen en niet beteelde heide van Ligurië of Genua en omtrent Nijssen in Savoie.
Nu ter tijd wordt het geplant in de hoven van Nederland met bredere bladeren dan die van de prei en brengt een steel 180 of 220cm hoog uit een dikke bol die klister is gemaakt is van vijf en zes klisters van een schubachtige velletje tezamen gevoegd en gebonden, onlieflijk van reuk gelijk die van sterk riekende look.
Dioscorides, Galenus. Het is deelachtig van de kwaliteit van prei en look waardoor het heeft van alle beide de krachten onder elkaar en toont de werken van look en prei, nochtans niet zo sterk. Gekookt op de manier van prei verliest het zijn sterkte en krijgt de natuur van warmoes.’
Uit Edwards botanical register.
Allium siculum Ucria (Sicilië) (Allium bulgaricum) (uit Bulgarije) Allium dioscorides) (Dioscorides, Griekse geneesheer en botanist, 40-90 na Chr.) (Nectaroscordum siculum( (Nectaroscodum slaat op het feit dat de bloem veel nectar verliest, het is een goede bijenplant)
De bloei valt op het eind van juni. De hangende bloemen zijn bruinrood met een groene, uitwendige streep. Ook geschikt als snijbloem en vooral als droogbloem.
Komt voor in Sicilië en Z. Frankrijk. Is beschreven in 1832.
Zwanenburg’ is donkerder gekleurd. Dit zijn mooie planten voor de rotstuin.
Sicilian honey lilie, honingknoflook, mediterrane klokken, Bulgaarse ui.
Uit Redoute.
= Allium sphaerocephalon (kogelhoofdig)
Grasgroene, half rolronde, holle en gauw verdrogende bladeren die veel korter zijn dan de stengel.
Ronde, dunne en 40-80cm hoge stelen.
De donkerpaarse bloemen komen in een compacte veel bloemige, dichte kogelbloem van 3cm die puntig is gevormd, met elliptische, stompe 6-7mm brede bloemdekblaadjes en korte roodachtige steeltjes in juli/augustus. Kan als snijbloem gekweekt worden.
Is winterhard.
Groeit in Z. Europa tot Iran met kleine eivormige bol. Is beschreven in 1759.
Kogellook, trommelstokjes, Engelse round headed garlic.
Allium stipitatum, Regel. (gesteeld) Heeft smalle, heldergroene lijn/lancetvormige en aan de achterkant ruw behaarde bladeren.
Deze heeft 60-150cm lange stengels.
Hierop staan de zeer grote en veel bloemige, half bolvormige tot bolvormige tros met bloemsteeltjes tot 4cm lang, met geurende, donkerroze bloemetjes met lijnvormige bloemdekblaadjes in juni.
Is afkomstig uit Turkestan, Bokhora. Is beschreven in 1881.
‘Album’, heeft groenachtig witte bloemen en lijkt meer op een gewone bloeiende ui, Allium cepa.
Perzische sjalot, Persian shallot, drumstick Allium naar de grootte van de bloemknoppen die op lange dunne stelen staan.
Uit Redoute.
=Allium triquetrum (driehoekig, de stengel) Opstaande en driekantige, 10-40cm hoge stengel, triangular stemmed garlic.
Lijnvormige en 5-10mm brede gekielde en daardoor bijna driekantige bladeren die ongeveer even lang zijn als de stengel.
Veelbloemige tros met kleine bloempjes die voor de bloei hangen en later rechtop staan, melkwitte, spitse 10-16mm lange bloemdekblaadjes in april/mei, met een groene streep op de bloemblaadjes.
Aardige plant met kleine eivormige en circa 1cm dikke bol.
Vraagt een wat vochtige standplaats.
Uit het M. Zeegebied.
Driekantig look, three-cornered leek, angled onion, and three-cornered garlic. Glckchen-Lauch.
Uit J. Jacquin.
=Allium tuberosum Rottler. (bolachtig) (Allium ramosum) (sterk vertakt) lijnvormige bladeren en rechte dunne witte bloemstengels die veel dunner zijn dan de bladeren.
Groeit langzaam in bossige groepen, kan ook gezaaid worden, 25-60m.
De gecultiveerde vorm is Allium tuberosum terwijl de wilde vorm geplaatst is als Allium ramosum.
Deze ui is bekend in de Aziatische keuken, komt uit China.
Chinese bieslook, knoflookbieslook, Chinese chives, Chinese leek, Ku chai, in Chinees jiǔci, in Japans Nira. Knoblauch-Schnittlauch, Chinesischer Schnittlauch, Knolauch of Schnittknoblauch.
Uit J. Lindman.
= Allium ursinum, L. (beer, door beren gezocht) Meestal met 2 lancetvormige, vlakke, spitse en 2-5cm brede bladeren die korter zijn dan de stengel.
Uit de kleine langwerpige witte bol met vezelige overjas, rijst een naakte driekantige, 10-30cm hoge stengel waaromheen de bladstengels sluiten.
In mei/juni doen de groene bladeren hun werk zodat in de kleine bollen voldoende voedsel wordt opgeslagen voor de winter.
Het daslook bloeit in het puurste wit met 6-20 stervormige bloemen in een wat platte scherm, bloemsteeltjes tot 2cm lang, lijnvormige en tot 1cm lange bloemdekblaadjes van mei tot juni, zonder bolletjes.
uit Midden en Z. Europa, Balkan, Kaukasus en Klein Azië. Het bedekt de grond in eikenwouden en vandaar is het een geschikte ui voor beschaduwde, vochtige plaatsen en verwildering.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Het ander geslacht (andere is Allium vineale) dat we Allium sylvestre latioris folij of latifolium noemen, dat is wilde look met brede bladeren, is in Brabant van de gewone man daslook genoemd, dat is in het Latijn Allium taxi’.
Het daslook groeit in die gebieden waar de das leeft.
Dodonaeus (b) ‘Hoewel dat het tegenwoordig gewoonlijk Allium ursinum, dat is beer look, genoemd wordt, in het Frans aux d’hurs. Sommige menen dat dit het Moly van Hippocrates zou mogen wezen hoewel hij nochtans er zo weinig van geschreven en vermaand heeft dat men zulks uit zijne woorden niet goed zou kunnen verstaan of immers vast mogen verzekeren. Zouden het voor het Scorodoprason van Dioscorides en andere voor het Ampeloprason, maar niet goed, andere noemen het Moly Hippocratis of Allium ursinum latifolium, in het Hoogduits ook wel Berlauch of Hundts Knoblauch, in het Italiaans aglio de gli orfi of aio orfino. Sommige noemen het Arctoscorodon’.
Allium ursinum betekent letterlijk berenlook, stinkend berenlook, Duitse Barenlauch, Brlauch, Engels bear’s garlic, Frans heeft ook een beer, ail d’hurs en heeft zijn naam te danken aan het feit dat de plant in dezelfde gebieden als de beer voorkomt. Tabernaemontanus vermeldde dat beren er zich in verlustigen of dat beren na hun winterslaap zich eerst aan deze plant tegoed deden. Mogelijk omdat de plant al komt als de beren aan hun winterslaap denken.
Dodonaeus ‘In Hoogduitsland heet het Walde lauch en Waldt Knob lauch, dat is in het Latijn Allium nemorense.’.
Waldknoblauch bij Bock, Wilder Knoblauch, Waldknoblauch, Hexenzwiebel, Wilder Lauch, Latschenknofel, Knoblauchspinat, Waldlauch of Zigeunerlauch, Engels wild garlick, hogճ garlic en broad leaved garlic.
(e) De namen heidense look, Engelse gipsy onions en Duitse Zigeuner Knoblauch of Zigeunerlauch vertolken het gevoel dat zigeuners deze plant in Europa zouden hebben verspreid.
(f) Onder de bloemen waarvan de duivel zijn bloementuil maakte behoorde ook daslook. Vandaar de naam duivelsbloementuil, Engelse devil’s posey, Tufelschnoblech in Zwitserland en Franse bouquet de diable.
Dodonaeus ‘In het Engels wordt het ramesins genoemd’.
Uit de oervorm van de ui is de naam ramser ontstaan. Dit woord komt nog bij de Zwitsers tot in Scandinavi voor als ramsel of rams. Ramson is het meervoud van ramse en is een Scandinavisch woord voor geur. In het Angelsaksische heette het hramsa en in tegenwoordige Engels ramsen, ramson, ramsies of buckrams, in Iers creamh. Duits Rnsel, Rams, Ramsell, Ramsen. H. Bock; De zeer geleerde heer Otho von Brunfels zegt deze wilde knoflook heet in Oberland Ranseren, dat is (Gerinsel) ronsel, daarom dat de melk van het sap van deze knoflook stijft en tezamen loopt.’ Brunfels; ‘ik heb daarvoor weergeven dit tegenwoordig kruid mij uit de bovenste Zwitserse bergen hier gebracht welke vanwege bloemen, wortel en kruid, reuk en smaak zich vergelijken met de knoflook en die ook veel scherper en sterker. Zijn naam is in de eedgenootschap ramseren, daarom wanneer men zulk sap in de melk laat dan stolt het tezamen. Het wordt ook in de landen daar zelf van ettelijke wilde knoflook genoemd’.
Het was eens zeer gezond. Een zeer oud Engels gezegde zegt:
‘Wat leekes in lide, and ramsins in may (lide is maart)
And all the year after physitians may play’.
In Engeland zijn er veel hramsa plaatsnamen als Ramsbottom, Ramson valley en Ramsey in Essex.
Bij Cordus vinden we Rampsen, bij Brunfels en Gesner Ramseren en in Midden-Thüringen komt een ramschel voor. Bij ons heet Raamsdonk naar die plant.
Wild garlic, broad-leaved garlic, wood garlic.
De eerste vermelding van menselijk gebruik van de ramsons komt uit het mesolithicum settlement van Barkaer (Denenmarken) waar een indruk van een blad is gevonden. In de Zwitserse neolithisch nederzetting van Thayngen-Weier (Cortaillod culture) is er een hoge concentratie van ramson pollen in de vestigingslagen wat uitgelegd wordt dat het als voer gebruikt werd.
Gebruik.
Het gebruik was vroeger zo. (Dodonaeus) ‘Van de bladeren van het tweede geslacht dat men daslook noemt worden op sommige plaatsen van Nederland gestoten en met de sausen van sommige vissen vermengd en gegeten.
De bol van daslook stinkt zoals ander look en is scherp van smaak, maar niet onlieflijk en heeft de krachten van teriakel en is vijand van de besmettelijke ziekte of pest.’.
Het daslook lijkt qua gewas veel op het lelietje der dalen en groeit ook in dezelfde gebieden zodat het gemakkelijk verwisseld kan worden. Alleen geurt het daslook sterk zwavelachtig en je ruikt het wel als hij ergens staat. Als de koeien hiervan aten, wat in blauwgraslanden vroeger wel eens voorkwam, begon de melk ervan zo sterk te ruiken dat de melk in de melkfabrieken geweigerd werd. Het kruid is als een salade te eten en te gebruiken als de Nederlandse knoflook.
Folklore.
In het dorpje Hayn werd tot in de 40jaren jaarlijks op de laatste zondag in april het ramschelfest gevierd. De inwoners gingen met een wagen waarop een bok stond, de ramschelbock, naar een woud waar het daslook in grote hoeveelheden groeide. De planten werden verzameld en alles daarmee versiert. Het werd de wonderkracht toegeschreven om het vee gezond te houden en ziektes te genezen. Գ Avonds vierde men het ramselfeest met dansen en dergelijke. Daarna verliest het kruid in de Walpurgisnacht, de nacht van 30 april, zijn werking. De kracht werd weggenomen door de heksen die in die nacht van de hexenberg bij Bad Berka op hun vlucht naar de Blocksberg (Brocken) het woud op hun bezem overvlogen.
Dromen van het daslook betekent ontdekking van een verborgen schat. Daslook wordt in Bologna gezien als symbool van overvloed. Ze dragen het in de midzomernacht als een middel tegen armoe.
Uit G. Oeder.
Allium vineale, L. (wijnberg bewonend) Bladen zijn cilindrisch en glad.
Een kleine ronde, purperrode bloemvorm met bolletjes en van een licht roze kleur met een groene keel in juli
Het kruid van zware klei en wijnheuvels groeit stijf en hard in het koren en is al eeuwen gehaat. Geeft een onaangename geur aan boter en melk als de koeien ervan eten.
Komt uit Europa tot N. Azië.
Naam, etymologie.
De crawan leac: kraaienlook, is zonder twijfel van de Angelsaksische boer. Het is een kraai, een waardeloos kruid. Kraailook, wilde look, hondslook, boerenlook, wilde knoflook, wijngaardlook en wilde uien, Engelse crow garlic, crow onion en stagճ garlic, Duitse Krajelook, Rebenlauch en Hundsknoblauch bij Bock. Weinberg Lauch.
(Dodonaeus) 'Beide deze kruiden (met Allium ursinum) worden in het Latijn Allium silvestre genoemd en in het Grieks Scorodon agrion, dat is wilde look.
Maar het eerste geslacht noem ik Allium sylvestre tenuifolium, dat is wilde look met smalle bladeren, hoewel dat het in Brabant met de naam van wilde look alleen bekend is, in Hoogduitsland Wilder Knoblauch en ook Feld lauch of Feld Knoblauch, in Frankrijk aux sauvage of ail sauvage, in Spanje aio salvago, in Italië aglio salvatico en in het Engels wilde garlyke. Dioscorides noemt het in het Grieks Ophioscorodon, dat is Anguinum Allium of slangenlook, maar andere Grieken noemen het Elaphoscorodon, dat is Cervinum Allium of hertenlook’. Dat slaat beter op Allium vineale, zie daar, omdat het onder het koren groeit.
Lobel:’Wilde look met dunne bladeren. In Latijn Allium sylvestre tenuifolium. In Hoogduits Wilder knoblauch. In Frans Ail sauvage. In Spaans Aio salvage. In Engels Wilde Garlyke.
Dit wilde look groeit in koude of hete beemden en ook in magere akkers overal tegen de dank op sommige plaatsen van de pachters zoals in Brabant en Frankrijk. Want als het onder de rogge of tarwe groeit zo krijgen ze daarvan een kwade reuk en smaak die ook later behoudt het meel en brood. De bol is klein en langwerpig, niet gemaakt van klisters maar niet dan een enkel en effen bolletje die zichzelf verspreidt somtijds met sommige aangegroeide kleinere bolletjes. Het heeft weinig biesachtige bladertjes aan een dunne tere steel van dertig cm hoog en is van bloem en zaad de anderen niet ongelijk.’.
Het gebruik was vroeger zo. (Dodonaeus)’De eerste soort van wilde look met dunne bladeren groeit op vele plaatsen tegen de dank van de pachters zoals in Brabant en Frankrijk want als het onder de rogge of tarwe groeit krijgen ze er een kwade reuk of smaak van wat ze ook naderhand behouden met het meel en brood dat men er van maalt of maakt, als Lobel betuigt. In gebreke van tam look mogen de wortels van wild look soms gebruikt worden en het is wel zo goed gegeten tegen de beten van de slangen en venijnige dieren. Het laat plassen en verwekt de maandstonden en het verdeelt de grove en taaie vochtigheden en opent de verstoppingen zeer sterk en daardoor laat het dikwijls water maken als dat belet wordt door verzameling van enige grove vochtigheden. Maar het is zo zeer heet dat als het pleistervormig ergens opgelegd wordt het vel kwetst of openbreekt en is wat dat aangaat veel scherper, heter en droger dan het tamme look.’
Allium zebdanense Boiss. & Noe. (naar Zebdan in Iran) Vaste plant die 30-50cm hoog wordt met een ronde wat bochtige stengel. Die draagt glimmend lijnvormige bladeren die op het eind omkrullen. Witte bloemscherm zonder bolletjes. Uit zuidwest Azië. Bochtig look.
Planten.
Allium ’s worden in het najaar op een zonnig plekje in de tuin geplant met in de winter een lichte bedekking. Hoewel de meeste Allium ‘s winterhard zijn verdiend het voorkeur om de bollen, na het afsterven van het blad, uit de grond te halen en droog tot aan de planttijd te bewaren. Dit voorkomt dat de bollen anders te vroeg uitlopen en het blad door nachtvorsten beschadigd wordt. Bij de grootbloemige als Allium aflatunense, elatum, giganteum en dergelijke is de plantafstan