Pistacia
Over Pistacia
Pistache, Bijbel, terpentijn, mastiek, vorm, kruiden, soorten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik,
Uit bdhoa.wordpress.com
Een geslacht van bomen of struiken waaruit terpentine of mastiek vloeit, 5-15m.
1 soort geeft de pistache noten.
Bladeren staan afwisselend, zijn altijdgroen of bladverliezend, driebladig of even of oneven geveerd.
De bloemen zijn klein en staan in de oksels, zonder bloembladen.
Ongeveer 10 soorten komen voor in het M. Zeegebied tot Azië, 1 soort op de Canarische eilanden en 1 in Mexico.
Terebinthaceae, Anacardiaceae, pruikenboomfamilie.
=Pistacia chinensis L .(uit China) is een middelhoge boom van 9-15m, soms 25m.
Geveerde bladverliezende bladeren van 20-25cm lang met 10-12 deelblaadjes, eindblad is meestal afwezig.
Bloemen staan in trossen van 15-20cm lang aan het eind van de twijgen, tweehuizig, aparte mannelijke en vrouwelijke planten.
Kleine rode vrucht met een enkel zaad.
Kan in de zon groeien en kan zeer goed tegen vorst, -25C.
Uit China, wordt geteeld vanwege de prachtige herfstkleuren.
Chinese pistache, Engels Chinese Pistache.
Uit W. Woodville.
=Pistacia lentiscus, L. het Latijnse lentiscus is een afleiding van lentus: het taaie, naar het buigzame kleverige bestanddeel van de hars. Of zo genoemd naar de buigzaamheid van de stengel die als rijzweep geliefd is.
Het blad is leerachtig, donkergroen en zit in paren van 3‑6 stuks. De bladstelen bezitten groene vleugels.
Kleine rode bloemen, later rode en op den duur zwarte vruchten.
Altijdgroene en spreidende struik van 2‑5m hoog die soms als kleine boom groeit.
De boom is inlands in W. Azië en de landen rondom de M. Zee. Komt overvloedig voor in de maquis, vooral op beschaduwde plaatsen. Op zonnige plaatsen vormt het meer een compacte struik. Is beschreven in 1654.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Wij geven dit boompje hier te lande meest de Latijnse naam Lentiscus, in het Grieks Schinos, in het Frans lentisque, in Languedoc restinele, in het Italiaans lentisco, in het Spaans mata en arcoyra.’
Zie bij P. lentiscus. Italiaans lentosco, Frans lentisque.
Dodonaeus (b) ‘Of anders heet het mastick-boom. De hars van dit gewas heet in het Grieks Mastiche en soms Rhetine schinine, in het Latijn ook Mastiche of Resina lentiscina, in de apotheken Mastix, in het Frans net zoals ook in het Hoogduits en Nederduits mastic, in Engeland mastic tree, in het Italiaans mastice of macchia, maar meest stinchi, stinco naar de Griekse Schinos, in het Spaans almastiga, mastech, alcemega xarveca of arveira.
De olie die uit de mastiekbessen geduwd wordt heet in Spanje azeyte de mata, als Clusius betuigt, in het Italiaans oglio de stinco en in het Frans oneigenlijk huile de mastic. De vruchten heten Schinides in het Grieks en niet Echinides zoals men in sommige bedorven boeken vindt, sommige noemen het ook Morellaria op het Latijns.’
Mastiek, Duits Mastich, Engels mastic. De naam mastic komt van oud-Frans mastic en dat van laat Latijn mastichum-(um), het prototype van masticare: kauwen, wat afgeleid is van Grieks mastikhaein: knars de tanden, mastax: mond, van de stam math-to, van mnth-to dat verbonden is met Latijn mandere: kauwen.
Dit omdat mastiek, volgens Dioscorides, gekauwd werd om de adem te zoeten en een ingredint van tandpoeders was. In het Engels en Frans betekent mastik: kneedbaar kit of cement en vandaar mastiekcement en mastiekdaken voor mengsels die aan mastiek doen denken.
Arabisch uluk-bagh-dame en rumi mastaka.
Lobel; ‘Omdat iedereen in het handelen de vetheid van de bladeren merkt zo wordt deze boom in Latijn Lentiscus genoemd en in Grieks Schinon quasi σχιςον omdat het zich licht laat splijten en dat daarvan tandenstokers of tandschrabbetjes gemaakt worden om te zuivere en witte blinkende tanden te krijgen gelijk ook op de dag van heden noch gedaan wordt.’
Gebruik.
Roodhoornige gallen komen op deze boom voor die gebruikt worden om Marokkoleer te verven.
Uit het blad wordt in Algerije een verf gemaakt die lentisque genoemd wordt. De Arabieren weten uit de bessen een eetbare olie te verkrijgen die ook voor verlichting geschikt is. De vrucht geeft, samen met het hout als dit verbrand wordt, een aangename geur.
Zo was het gebruik vroeger. (141, 164, 562) ‘En enige van deze delen, hetzij alleen gedronken, hetzij met andere diergelijke dingen vermengt worden zeer goed gehouden tegen de rode loop, buiklopen, bloedspouwen en bloedige vloeden van de baarmoeders en ook tegen het uitvallen of zinken van de baarmoeder en van de aarsdarm. Want in het kort gezegd, ze kunnen hetzelfde dat Acacia en Hypocistis kunnen bewerken.
Het water daar die in gekookt zijn laat het vlees in de holle zeren en diep gaten groeien als men die daarmee stooft, nat maakt of baadt, hetzelfde hecht de gebroken beenderen weer aaneen, stopt de vrouwelijke vloeden, belet de voortgang van alle knagende en dooretende zeren, verwekt de plas en maakt de losse tanden vast als men de mond daarmee wast of spoelt. En tot dat doel worden van de kleine takjes van dit gewas tandenstokers gemaakt.
Maar voor alles zo is deze hars of mastiek bijzonder goed om de weke of slappe maag te versterken, het stilt de smarten en weedom er van en stelpt het braken al gebruikt men er heel weinig tegelijk van, zelfs niet meer dan het gewicht van drie greinen tegelijk, hetzij binnen het lijf genomen, hetzij van buiten met olie opgestreken, maar meest en allerbeste op een leer gebreid en pleistervormig op de buik bij de plaats van de maag gelegd, want op die manier gebruikt kan het de walging beletten of verdrijven en de mens lust of appetijt om te eten laten krijgen en het verzoet alle smarten en versterkt de kracht van de maag zodat de spijs er langer in blijft totdat ze verteerd is.
Mastiek gekauwd en lang in de mond gehouden maakt een goede en welriekende adem, verdroogt en versterkt de hersens en laat de slijmerige overvloedigheden uit het hoofd gemakkelijk en geleidelijk aan af komen en dalen, het verzoet de tandpijn en maakt de tanden vaster en sluit het tandvlees dicht ineen als het te slap of te week en te vochtig is. Dioscorides voegt er noch meer bij, dat mastiek de haren die aan de wenkbrauwen slecht groeien en het gezicht moeilijk vallen wederom recht laten staan
Tegen het springen en klieven van handen en lippen, neem poeder van mastiek dat geklopt is met wit van een ei en bestrijk de kloven daarmee.
De pillen van mastiek worden veel in de pest gebruikt en heten daarom bij sommige pestpillen, doch oneigenlijk.
Het hout van deze boom wordt voor Xylobalsamum gebruikt, de bladeren dienen om het leer te bereiden en de rook van de hars of mastiek zelf dient in Turkije om er de brieven mee te merken, zegelen of ondertekenen.’
Vanouds is deze boom bekend vanwege zijn gom. Die wordt in augustus verkregen door insnijdingen in de bast dat na 2-3 weken als verhard hars wordt gewonnen. Een boom levert 4-5 kg per seizoen. Dit hars is bros en licht verpoederbaar met een zwak balsemachtige geur en smaak, het wordt door langzaam kauwen in de mond kneedbaar. De beste zijn die in de vorm van geel/witte doorzichtige tranen of druppels, die worden in de medicijnen gebruikt. De mindere als vernis.
De mastiek werd vooral gebruikt door de vrouwen als een soort kauwgom om hun adem te verbeteren. Het mastiek kauwen geeft een aangename adem en zou de gezondheid dienen. Het behoort tot dezelfde gebruiken als betelkauwen en het roken. Vroeger werd de mastiekgom gebruikt door tandartsen om gaten in kiezen te stoppen maar ook om er brood mee te zoeten. Er kan een likeur van bereid worden, de raki of mastichi, die men met water gemengd drinkt en als medicijn gebruikt.
Bijbel.
Het is waarschijnlijk de balsem van Genesis 43: 11 die in Egypte vermoedelijk onbekend was. ‘Neemt van het fijnste des lands in uw zakken en brengt dien man een geschenk; een weinig balsem en een weinig honig.’ Het moet dus een inlands product zijn die onbekend was in Egypte in die tijd, dus geen Commiphora opobalsamum die afkomstig is uit Z. Arabië.
Het Hebreeuwse woord tzrai komt alleen voor in de apocriefe van Suzanna 54/58. De Griekse vertaling hiervan is zonder twijfel gelijk aan de beschrijvingen die Theophrastus, Dioscorides en Plinius ervan hebben gegeven.
De twee oudsten zweerden samen tegen Susanna en door toedoen van Daniël liepen ze in hun eigen val. Die vroeg hun elk afzonderlijk onder welke boom ze Susanna gevangen genomen hadden, waarop de een antwoordde, onder een mastboom en de ander antwoordde onder een eik.
Uit W. Woodville.
Pistacia terebinthus, L. (terpentijnboom) is een struik of kleine boom, 5m.
De grijze stengels bevatten veel hars.
Bladeren zijn heldergroen, ongeveer 10cm lang, leerachtig en oneven geveerd.
Purperkleurige bloemen staan in pluimen.
De vruchten zijn aanvankelijk rood, maar worden later bruin.
De terpentijnboom, wijst sinds de oudste tijden op de Perzen. De Perzen zijn terebinten eters, zoals de Arcadiërs eikels aten, aten de Perzen terebinten. Is beschreven in 1656.
Ze worden vermeerderd via de zaden.
Pistacia terebinthus L. var. Palaestina, Post. (uit Palestina) Het blad lijkt wel wat op die van de es of lijsterbes, is meer roodachtig van kleur.
Heeft trossen kleine bloemen die gevolgd worden door bruin wordende vruchten.
Als de bast gesneden wordt vloeit er terpentijn uit de wond. Die gom geurt als jasmijn en aan de lucht blootgesteld wordt die doorzichtig. Die gom werd gebruikt in de geneeskunst.
De grote en onregelmatige, hoornachtige gallen die dikwijls op de plant gevonden worden zijn net als die van de eik te gebruiken bij het looien.
Terebint is een bladverliezende struik/boom van 2‑5m hoog.
Groeit op de leemheuvels van Syrië, Palestina en het Arabische vasteland.
Als houtproducent lijkt ze weinig waarde te bezitten. Wel wordt ze aangeplant op de Armeense graven.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a)’Deze boom wordt hier te lande terbenthijn-boom of termenthijn-boom genoemd naar het Griekse Terminthos of, zo hij soms ook genoemd wordt, Terebinthos en daarnaar heet het in het Latijn Terebinthus, in het Duits Termentijn, in het Engels terpentine tree, in het Frans terebinte en in het Italiaans terebintho, terebinto of trivente en op sommige plaatsen macchia agra, maar de Spanjaarden noemen hem cornicabra, de Arabieren botin of albotin.
Aangaande de namen van deze boom, Lobel meent dat hij in het Grieks Terebinthos heet omdat de vrucht van gedaante en kleur op een cicer lijkt die in het Grieks Erebinthos genoemd wordt. Hij heet ook Arbor Grani viridis omdat de vrucht Granum viride genoemd wordt, want Bellonius schrijft dat een soort van deze vrucht zo mooi blauw is dat ze alle andere blauwe verven te boven gaat en wordt ook van sommige voor Bel Serapionis, Avicennae & Rhazis gehouden. Rauwolfius schrijft dat de Arabieren hem tegenwoordig bont noemen, de Perzen terbaick.
In Italië heet de hars Ragia Terebintina of Termentina in het Grieks Rhetine Termenthine en in het Latijn Terebinthina of Resina Terebinthina. Andere noemen hem naar het Arabisch gluten albotin en die zeggen dat de vrucht een groene kern heeft.'
Terpentineboom, de Duitse Terpentinepistazie, Engels terebinth komt van oud-Fans terebinthe en dat van Latijn terebinthus wat van Grieks terebinthos is afgeleid.
Het is de oorsprong van terpentine, Duits Terpentin, Engelse turpentine. Dit komt van Frans terbentine en dat van Latijn terebinthina (resina) en dat van Grieks terebinthine rhetine: de gom van terebint.
(b) In Dioscorides tijd leverde de boom bij de Semitische volkeren het hooggeschatte terpentijnhars. Dat werd verkregen door insnijdingen in de boom te maken. Zo verkreeg men de zogenaamde Chio, Chian of Cipres terpentijn, Duitse Cyprische of Syrische Terpentin, Terpentin von Chio. Chios was als producent in de oudheid beroemd. Vandaar stamt de naam Chio-terpentijnboom. De bewoners verzamelden het. Hun Turkse heersers hadden speciale privileges die zijn cultuur beperkten omdat ze de mensen en de velden zelf kozen. In de 9de eeuw gold de gom in W. Europa nog als zeldzaamheid maar spoedig daarop kwam de mastiek in vrijwel alle artsenijboeken voor.
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (141, 164, 562) ‘In de apotheken van deze landen is deze echte terpentijn of zijn hars onbekend want hetgeen dat ze terpentijn noemen en daarvoor gebruiken is niets anders dan de murwe hars van de witte dennenboom of lorkenboom.
Dioscorides zegt dat de bladeren, schorsen en vruchten van de echte terpentijnboom stoppend zijn en tot dezelfde gebreken goed daar die van de mastiekboom nuttig in zijn, op dezelfde manier bereidt en klaar gemaakt en ingenomen.
De vruchten, zegt dezelfde, verwekken tot bijslapen en ze worden in Turkije van de gewone man net zo gretig gegeten als men hier te lande de hazelnoten en diergelijke vruchten plag te eten, zoals Rauwolfius en Bellonius betuigen. Ook zo wordt dit zaad heel Griekenland door te koop gesteld.
De hars of echte terpentijn die uit Azië gebracht moet worden heeft alle krachten die we in de voorgaande kapittels alle soorten van weke en harde harsen toegeschreven hebben. Immers het verwarmt, trekt uit, vermurwt, veegt af en zuivert en is zeer goed genuttigd van diegene die koude hoesten hebben en dient bijzonder goed diegene die afnemen en uitdrogen en geneest alle kwalen van de borst, want hij zuivert die en laat de fluimen rijpen en rijzen, te weten met honig of suiker ingenomen of gelikt. Met notenmuskaten en suiker omtrent een noot groot ingenomen geneest het vele gebreken, maar meest de smart van de blaas en nieren en de druppelplas, laat het niergruis lossen en rijzen en zuivert de lendenen en is zeer goed tot de vloed van de schaamdelen. Op dezelfde manier ingenomen of ook opgelegd geneest het de heupjicht en alle weedom van de leden en ledematen.
Maar voor alles is het nuttig om alle doornen en angels uit de wonden te halen. De Perzen kauwen hem gewoonlijk net zoals wij mastiek en het is wel zo goed want het blijft aan de tanden minder kleven en smelt in de mond niet.’
Bijbel.
Het is inlands in Gilead en vandaar de balsem van Genesis 37: 25. Wat men echter bij de Romeinen en ook nu nog onder terpentijn verstaat werd van Pinus, Picea of Larix gewonnen.
Genesis 18: 8 waar de Heer verscheen aan Abraham en drie mannen naar hem toe kwamen. ‘Ook nam hij boter en melk en het kalf, dat hij bereid had, en zette het hun voor, en hij stond onder den boom bij hen, terwijl zij aten.’ 36: 41 Ԩet stamhoofd Ela’
1 Samuël 17: 2’En legerden zich in het terebintendal.’ 19’In het terebintendal in strijd gewikkeld met de Filistijnen.’
1 Koningen 16: 8 ‘Werd Ela, de zoon van Baesa, de koning over Israël’.
Jesaja 6: 13’Evenals van een terebint en een eik na het vellen een tronk overblijft.’
Hosea 4: 13 ‘En op de heuvelen ontsteken zij die, onder eik, populier en terebint, omdat de schaduw ervan aangenaam is.’
Ecclesiasticus 24: 22, zie onder. Hebreeuws אילון.
De terebint groeit meestal in die streken die te warm en te droog zijn voor de eik, wiens plaats ze dan inneemt. Zijn knoestige en onregelmatige takbouw geven hem in de winter het voorkomen van de eik. Eik en terebint worden in verschillende vertaling wisselend gebruikt. Mogelijk ook naar Hosea, waar de eik tweemaal voorkomt en waar dan logisch de tweede maal een terebint genomen wordt. Toch kan er wel degelijk tweemaal een eik vermeld staan en wel de bladhoudende en bladverliezende eik die voor de leek totaal verschillend zijn. De bladhoudende en bladverliezende eik groeien meer in combinatie met elkaar dan met de terebint. Zie Quercus. De naam in Hosea en Jesaja is elah dat in Grieks als ptelea vertaald werd.
Ondanks de betrekkelijk kleine afmetingen heeft de terebint toch dikke stammen en takken. De boom zou dan ook genoeg schaduw kunnen geven in de woestijnhitte en zou zo de boom kunnen zijn waaronder de engel zat die met Gideon sprak. Als zijnde de boom waaraan Absalon hing lijkt niet zo waarschijnlijk omdat ze niet zulke dichte bossen vormt als er beschreven staat. Moldenke vermeldt, dat volgens waarnemingen in de vallei van 1 Samuel, langs de oude weg tussen Jeruzalem en Gaza, de grootste terebinten staan.
Het is mogelijk de Elah van de Bijbel, een naam ook als persoonsnaam gebruikt wordt (Genesis 36: 41 en 1 Koningen 15: 8, net als Allon de zoon van Jesaja)
Sage.
Halverwege tussen Jeruzalem en Bethlehem stond een terpentijnboom waaronder de H. Maagd gerust zou hebben toen ze het kind Jezus naar de tempel bracht. Toen de H. Familie, met de twee tortelduiven die als offer dienden, onder zijn loof tezamen waren zou de boom zijn takken over hen neergebogen hebben als een kroon voor het kindje. Dat is de natuur van God zoals de bijbel verhaalt: ‘ Mijne takken heb ik als een terpentijnboom uitgespreid zodat ze treffelijk en bevallig zijn.’ Ecclesiasticus 24: 22.
In de Joodse folklore groeide de terebint uit de staf die de engel bij zich had toen die Abraham bezocht.
Verering.
Theophrastus vergeleek de hoge en machtige terebinthus bomen van de omgeving van Damascus met de nederige terebinten bosjes op het Idagebergte.
In het Oude Testament had de boom religieuze betekenis. Hoe ouder de tijd is waarom het handelt, hoe meer de besdragende terebint, als de eikel dragende eik, waarvan die niet altijd te onderscheiden is, de oerboom is waaronder de verschijning van de goden ontvangen werd. Waarschijnlijk is de terebint meer de boom van de zuidelijke warme streken geweest en de eik van het noorden. Hieronder werd een altaar opgericht en offers gebracht.
Munting: Ze vergaat van naturen niet gauw en blijft lange jaren in het leven en wordt uit zijn aangeboren eigenschap zeer oud zoals daarvan Flavius Josephus, de voortreffelijke historieschrijver van de oude Joodse oorlogen getuigt. Want hij zegt dat een terpentijnboom van het begin der wereld bij Chebur, de Idumeen stad, tot keizer Vespianus tijden die tegen de Joden oorlog voerde er gestaan heeft.
Desgelijks schrijft ook Willem Lithgauw, Engelsman, in zijn negentienjarige reisboek dat hij in het jaar 1612 niet ver van Jerusalem een terpentijnboom aan de weg waar de profeet Habakuk eerder naast gewoond en heeft geplant en toentertijd noch groeide en goed gesteld gezien heeft.’
De terebint van Abraham (of eik?) werd door Josephus vermeld die aan de oorsprong van de wereld daar gestaan had. Die stond te Hebron en onder deze boom werden de gevangen genomen Joden verkocht door Titus Vespasianus 69 na Chr. En zou de boom zijn van Genesis 18: 8. Ook de verder wonende Feniciërs en Arabieren kwamen daar tezamen om wijn te gieten, offerdieren te slachten en gaven in de bron te storten. De boom stierf in 330 na Chr. en is vervangen door een eik. Het Hebreeuwse woord in de tekst is etz en betekent simpelweg een boom.
Zoals gewoonlijk was met de religieuze dienst handel en wandel, waren en marktverkeer verbonden. Vanwege het gruwzame van zulke boom- en bronverering beval keizer Constantijn de Grote, op aandringen van zijn moeder de heilige Helena, het altaar te vernietigen, de beelden te verbranden en er een christelijke kapel te plaatsen.
Deze verering zal ertoe bijgedragen hebben dat de boom zich aan de kusten van Europa verspreidde.
Uit villadtembleque.blogspot.com
Pistacia vera, L. (de echte) Meestal n tot vijf eivormige grijsgroene deelblaadjes, ze vallen in de winter af, dat in tegenstelling tot de verwante mastiekboom, in jong stadium zijn ze harig.
De pistache boom is een 6‑9m groot wordende boom.
Is inlands in Syrië, Mesopotamië en wordt wild gevonden op de rots gebieden van de Libanon en Palestina. Nu komt de plant gecultiveerd voor in het M. Zeegebied. Is beschreven in 1770.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Deze nootjes worden hier te lande gewoonlijk fisticien genoemd, in de apotheken Fistici, sommige noemen deze vruchten kwalijk piscacea of festuci, Lobel noemt het fistikenboom, in het Engels pistaekes en fistikes, in Italië fistidi, in het Grieks Pistacion of, zoals Nicander Colophonius in zijn boek Theriaca die bij Atheneus noemt Psittacion en zegt: Ԅe Psittacia zijn de amandelbomen wat gelijk.’ Possidonius noemt ze Bistacion of Vistacion, andere noemen ze Phistacion. In het Latijn hebben ze ook diergelijke namen, te weten Pistacium, Bistacium of Phistacion, in het Spaans albucigos en fisticos, in het Italiaans pistacchi.
Theophrastus in zijn vierde boek schijnt dit boomachtige gewas onder de naam van Terebinthus Indica, dat is Indiaanse terpentijnboom, beschreven te hebben en zegt dat in Indien een terpentijnboom is of enige diergelijke boom die van bladeren, takken en alle andere tekens op de terpentijnboom lijkt, maar aangaande de vruchten daarvan verschilt die wat op de amandels lijken en dat dit geboomte in het landschap dat Bactria heet veel groeit en daarboven ook dat die vruchten noch zoeter en aangenamer van smaak zijn dan de amandels.’
Pistacia, zijn vaderland is warm midden Azië. De naam schijnt uit Perzische peshdad, pehlwi of peshdat te stammen, (nu Peste) in Zedisch is het paradhata. Dit werd over Grieks pistake, de boom, en pistakion, de vrucht, vervolgens tot Latijn pistacium, in het Italiaans pistacchio en onder die naam werd het hier in 16de eeuw bekend, Duits Pistazie, Engelse pistachio-nut-tree.
De landlieden van Afrika zeggen dat de pistacien voortgekomen zijn van een amandeltak die op de Lentiscus gent is, andere zeggen dat het een boom op zichzelf is. Andere zeggen dat er twee soorten van pistache zijn, een mannetje en een wijfje, te weten met hoornen en zonder hoornen en die worden altijd bijeen van zaad verplant en dan dragen ze beter en overvloediger vruchten en vooral als ze in vette zeer luchtige aarde staan.
In Hoogduitsland heten ze Welchs Pimpernuszlin. Maar de Italianen zeggen dat er een wilde soort is en een tamme, de wilde noemen ze staffilodendro of Pistacium Germanicum (Stapylea) of Hoogduits Pimpernotenծ Duits Pimpernus of Pistazie.
Gebruik.
De boom geeft een overvloed aan 2,5cm grote vruchten. Die noot, pistacie, pistache of pistachio is ovaal van vorm met een dunne en droge buitenste schaal die een rode kleur heeft. De binnenschaal is pistacie groen en bevat een aangename olie. De noot werd wel in de geneeskunst gebruikt en om er marsepein van te maken. In de middeleeuwen werd het wel als een stimulerend middel gebruikt, pista ciciate, ook als een soort pinda gegeten.
Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘De kernen van deze pistache worden dikwijls gegeten zoals pijnkernen. Ze worden niet heel gemakkelijk verduwd of verteerd, doch veel lichter dan de noten. Ook het voedsel dat ze bijbrengen is tamelijk veel en daarom kunnen ze kracht geven en wederom versterken al diegene die door lange ziekten of anders zwak en slap geworden zijn en ze maken wederom vet en stevig die door dezelfde oorzaak mager zijn en daarom zijn ze zeer nuttig de verdrogende of uitterende mensen.
Die pistaches openen de verstopping van de longen en verteren ook en rijpen alle rouwe en taaie fluimen en vochtigheden die op de borst blijven hangen en laten die rijzen en ruimen en daarom zijn ze goed tegen de hoest en kortheid van adem, alleen of met suiker ingenomen. Daarboven worden ze voor geschikt gehouden om het mannelijk zaad te vermeerderen en de bijslapen lust te verwekken.
Rabbi Moses houdt ze voor de beste van alle vruchten omdat ze de walging beletten en de maag eetlust laat krijgen. Avicenna zegt ook dat ze de maag bijster zeer verkwikken, het hart ook versterken en goed bloed maken, ja zo goed zijn als amandels. Dan Galenus twijfelt zeer of ze zoveel deugden hebben. Immers men moet bekennen dat men er niet veel tegelijk van eten mag want ze vullen het hoofd met dampen zoals de pijnkernen en schaden de kinderen en de hete mensen omdat ze hun bloed ontsteken en draaiing in het hoofd veroorzaken. Maar als men er rozensuiker met of na eet dan schaden ze niet.
Te Venetië maakt men een soort van marsepeinen uit deze vruchten die pistacciate genoemd wordt die goed gehouden worden om de oude of verstorven mannen wat lust of kracht te geven om met de vrouwen om te gaan.
De olie van deze vrucht versterkt de hersens als men het hoofd daarmede besmeert en is goed om het lichaam te bestrijken als iemand door vrouwenspel te zeer gekrenkt, slap geworden of uitgemergeld is.’ In de fabriek worden open en gesloten pistachenoten van elkaar onderscheiden door middel van geluid. Een gesloten pistachenoot maakt een ander geluid dan een open pistachenoot als deze valt op een blokje staal.
Historie.
In Semitisch Syrië was de pistacie al in de tijd der aartsvaders.
Bij de Grieken was de plant eerst niet bekend en kwam dus niet voor in de M. Zeekusthandel.
Pas nadat Alexander op weg was gegaan dook voor het eerst de naam op van de boom en zijn noten. Bij Nicander groeit de plant aan de Indische stroom Choaspes, de vloed van Susa. In de eerste eeuw na Chr. bracht Lucius Vitellius, de gouverneur van Syrië, onder de regering van Tiberius een plant uit Syrië naar Italië. Naar Spanje kwam de boom verder door Flavius Pompejus.
Bijbel.
Toe Jozefs broeders naar Egypte kwamen namen ze kostbare geschenken mee en onder de landvruchten, Gen. 43: 11, staan naast amandelen ook de botoeim of botnim. Dit was, volgens verschillende vertalers, terebint vruchten. Die zijn echter, hoewel ze in vele gebieden gegeten werden, in geen geval de lekkernijen die het meenemen waard geweest waren.
Bochart zocht naar het bewijs dat hier een Pistacia bedoeld was, wat meer navolging vond.
Het Arabisch voor de noot is bata, in het Hebreeuws botoeim of bornim. De stad Beth‑Onim, Betonim, van Jozua 13: 16, zou zo genoemd zijn naar de overvloed van deze struiken.
Het enigste bezwaar is dat na die tijd de boom verdwenen bleek en pas in Theophrastus tijd door Alexander de Grote werd beschreven. Zo kan het vermoeden bestaan dat de boom door de Grieks/Syrische heerschappij in het gebied van de nieuw gevestigde stad Beroea, (nu Aleppo) gekomen is.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl