Fabaceae
Over Fabaceae
Vlinderbloemige, kenmerken, herkennen, nauw verwante familie, fossielen,
Peuldragers.
Een herziening van familienamen heeft tot gevolg gehad dat Vlinderbloemige tegenwoordig onder de wetenschappelijke naam Fabaceae (vergelijk fabaceous) genoemd moeten worden. (vroeger Leguminous familie, (legumen: peul) Faba, van phago: eten.
(Dodonaeus) Ԅeze hauwvruchten worden in het Grieks Ospria genoemd en in het Latijn Legumina, alsof men leesvruchten of plukvruchten zei, welke naam in het Latijn gekomen is, zoals sommige geloven, omdat ze met handen gelezen, geplukt, uitgetrokken en verzameld en niet zoals de soorten van koren gemaaid of afgesneden worden.ռ/p>
Van deze familie zijn de bloemen tweezijdig symmetrisch met 5 kroonbladen. Het bovenste kroonblad wordt vlag geheten, die is meestal breed en staat gewoonlijk recht of schuin omhoog, de daaronder naast gelegen bloembladen heten zwaarden of vleugels, de onderste twee, die meestal geheel of gedeeltelijk samengegroeid zijn, vormen de kiel. In de kiel vinden we de 10 meeldraden die alle, of alle op 1 na, met de helmdraden vergroeid zijn zodat die een buis vormen die het vruchtbeginsel omsluit. De bloemen lijken op vlinders, het zijn de Vlinderbloemige. Het is een beetje treurig voor zoծ bloem om met vleugels geboren te worden en toch niet kunnen vliegen.
Dit laatste draagt een stijl en aan de top daarvan zit de stempel die ver boven de buis uitsteekt, waardoor zelfbestuiving onmogelijk wordt. De bloemen zijn geheel ingericht op bestuiving door insecten. De meeldradenbuis bevat namelijk honingsap, een bij zet zich op de kiel neer om zich daarvan meester te maken, door de zwaarte van dit dier slaat de kiel naar beneden en komen de rijpe helmknoppen en de stempel met dit dier in aanraking waardoor het stuifmeel er aan blijft hangen. Vliegt hij nu naar een andere bloem van dezelfde soort om honingsap te zoeken dan wordt de stempel daarvan voorzien met het stuifmeel van de vorige plant waardoor ze ongemerkt kruisbestuiving heeft uitgevoerd. Dit kan je zelf gemakkelijk testen. Neem een bloem die nog niet bezocht is door een bestuiver, je ziet hier nog geen meeldraden buiten steken. De meeldraden springen omhoog doordat er met een stokje op gedrukt wordt of omdat een insect op de zwaarden rust.
Deze familie omvat bomen, struiken of kruiden, vaak zijn het klimmende of met hechtranken windende planten. Bladhoudend of bladverliezend, zelden enkelvoudig en meestal 3tallig of geveerd.
Bloemen zijn gewoonlijk 2slachtig met dubbel bloemdek, vaak vlinderbloemachtig, 10 meeldraden of talrijke meeldraden en zelden 5, alle vergroeid of 9 vergroeid en 1 vrijstaand, ook allen vrijstaand, vruchtbeginsel bovenstandig en 1 hokkig, peulvrucht.
Deze planten leven in symbiose met een stikstofbindende bacterie. Die bacteroden bevinden zich in de wortelknobbeltjes, zgn. leguminosenknolletjes, en zetten stikstof uit de atmosfeer om in voor alle planten opneembare verbindingen. Worden de planten, nadat ze geheel ontwikkeld zijn, onder gegraven, dan delen ze aan de grond een zekere hoeveelheid stikstof mede waardoor de grond voor andere planten vruchtbaar wordt. Onder de groenbemesters nemen ze zo een eerste plaats in, vooral de vlinderbloemige kruiden, klavers, lupine, pinda, maar in de tropen gebruikt men ook houtige kruiden, bv. Crotularia, heesters als Leucaena, soms zelfs een boom als Erythrina die gelijk als schaduwboom dienst doet. Stengel en blad leveren waardevol veevoer, bv. klaver, wikke, dit komt in de tropen van Leucaena, Crotularia, Desmodium, Arachis en Glycine. In de tropen zijn er ook enkele soorten waar de wortels zich knolvormig verdikken en daarin zetmeel ophopen. Ze worden daarvoor geteeld, bv. Pachyrrhizus. (=dikke wortel)
Voor de menselijke voeding hebben echter de vruchten en zaden, zetmeel en eiwit, de grootste betekenis.
Wegens zijn lichte gewicht is het hout van de in boven Nijl groeiende Herminiera elaphroxylon (ambatsch) beroemd. Verschillende soorten leveren hard en duurzaam hout, Robinia, bijzonder duurzaam is het hout van Mora uit Z. Amerika en Intsia uit Maleisië. Enkele leveren zeer fijn en hooggewaardeerd meubelhout, bv. Dalbergiasoorten voor palissander en rozenhout, Pterocarpus geeft ebbe-, en wortelhout. Looistoffen uit de bast van o.a. Acacia decurrens of uit de vruchten van de dividivi, een Caesalpina soort.
Weer anderen hebben betekenis voor de daarin voorkomende kleurstoffen, b.v. Indigofera, Haematoxylon, Genista, Caesalpina sappan e.d..
Ook balsems werden door enkele soorten geleverd, bv. van Myroxylon.
Voorts worden er giftige verbindingen gevormd, vaak in de wortels, die als visvergif gebruikt worden, bv. Derris en Lonchocarpus, en zijn thans van betekenis voor de bestrijding van schadelijke insecten. De giftige bast van Erythrophleum guineense werd in Guinea gebruikt voor godsoordelen, zo ook de godsoordeelboom van Calabar, Physostigma venenosum.
Zeer belangrijk zijn de spijsolieproducenten, Arachis en Glycine, wiens zaden ook veel eiwit bevatten.
In de tuinen van de gematigde luchtstreek zijn het vooral kruiden van de Papiloniaceae die tot de sierplanten behoren, soms struiken en een enkele boom. In de tropen teelt men in het bergen enkele van die kruiden, maar in het laagland overwegen heesters en bomen, vooral talrijke geslachten van de Caesalpiniaceae leveren bomen van grote sierwaarde. Zeer bekend is de ‘Flamboyant,’Delonix regia, Raf, die meestal Poinciana regia Bot genoemd wordt.
Dit is op twee na de grootste plantenfamilie in het plantenrijk. Ze worden gevonden in alle landen die gunstig zijn voor het plantenleven. De familie omvat meer dan 500 geslachten en 17000 soorten, varirend in vorm van de kruipende klaver tot Mora- en Courbaril bomen.
Ze hebben allen een belangrijke eigenschap, de peul of pod. Er zijn zelfs vruchten bij, die moeilijk als peul zijn te herkennen, maar toch ontstaan allen uit een bovenstandig eenhokkig vruchtbeginsel, met eitjes langs de buiknaad. De vruchten zijn peulen met 2 of meer zaden. Dit is een tweekleppige doosvrucht die aan weerszijden naden bezit en zo in twee delen uiteen kan vallen. Die varieert echter veel in vorm, grootte en eigenschap. Er zijn er van een paar cm. in lengte tot verschillende decimeters. Er zijn vliezige, vlezige, houtige en soms verdikte kleppen. Ze kunnen recht, gekromd of opgerold zijn, gesloten blijven, openspringen of in leden uiteenvallen. Er zijn er met vleugels in velerlei vormen, weer andere die door dwarsschotten gekamerd zijn. (zgn. trommelstokboom)
De variaties in vorm en structuur van de bloem leveren de karakters op om deze familie te verdelen in 3 subfamilies, al zijn er enkele overgangsvormen, nl.
Papilionacea met de typische vlinderbloem, een 5 bladige bloemkroon waarvan het hoogste blad, de vlag, de anderen omgeeft. 10 000 soorten behoren hiertoe. Ze bezitten meestal verspreid staande, samengestelde bladeren die vaak oneven zijn. De bloemen hiervan staan in trossen.
De Caesalpinaea missen meestal de typische vlinderbloem, daardoor hebben ze regelmatige bloemen met gelijke kelk- en kroonbladen. Bovendien wordt het bovenste bloemblad door de andere bloembladen ingesloten, kan zelfs ermee vergroeid zijn. Hier zijn een paar soorten van die belangrijk waren voor de verfindustrie. Caesalpinia levert het Brasilie of fernambukhout waar een rode inkt en Wener lak van gemaakt wordt. De bloedhoutboom, Haematoxylon levert het blauw- of bloedhout dat in de katoendrukkerij veel gebruikt wordt. Men kan er blauw, bruin en zwart mee kleuren. De Cassiasoorten leveren de sennebladen, een geneesmiddel. Vruchten van de tamarinde, Tamarindus, en de St. Jansbroodboom, Ceratonia, worden gegeten.
De Mimoseae hebben een 4-5tallige regelmatige bloem. De bladeren zijn meestal dubbel gevind met een sterk aantal blaadjes, tot soms meer dan 1000 per blad, enkele geslachten bezitten enkelgevinde bladeren. Alleen een vormenrijke groep van Acacia ‘s uit Australië maakt op die regel schijnbaar een uitzondering, maar het op wilg gelijkende blad van die groep is niet meer dan een verbrede bladsteel, wat soms blijkt uit de aanwezigheid van vinnen aan de top bij kiemplanten. Verschillende soorten hebben beweegbare bladeren, Mimosa, we zien dat ook in de trekklaver, Hedysarum gyrans die tot de vlinderbloemigen behoort. Deze groep levert het rozenhout op. De echte Acacia levert de Arabische gom, een kleef- en geneesmiddel, anders soorten leveren looistof en een hars, kleurstoffen, etherische olin en geneesmiddelen.
De laatste twee omvatten meestal houtige planten, zijn meestal boom- of struikvormig. Ze komen bijna uitsluitend in de tropen voor.
De eerste groep omvat vele voeder- en eetbare peulenplanten. De houtige gewassen van die groep behoren tot een enkele uitzondering, Robinia, tot de tropen en subtropen.
De gematigde luchtstreek herbergt veel vlinderbloemige kruiden. Lianen komen in alle drie families voor, in de papilionacea ook veel windende kruiden.
In de fossiele flora vinden we de oerresten van deze familie, vooral blad en vruchten, de zaden zijn eerst met zekerheid in het Tertiair gevonden.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl