Uncaria

Over Uncaria

Gambir, vorm, kruiden, , geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, teelt,

Uit F. Kohler, www.BioLib.de.

Naam, etymologie.

Uncaria, van uncus: een hoek, de bloembladen vormen hoeken (oude naam Ourouparia is afgeleid van Grieks ouros: een berg.)

Dit geslacht komt met 30 soorten voor, de meeste in Tropisch Azië en de Maleise archipel, 2 in Amerika en 1 in Afrika.

Het zijn lianen die met haken klimmen en bloemen dragen in bolvormige bloeiwijze.

Rubiaceae.

Uncaria gambir (W. Hunter) Roxb., gambirstruik.

De plant komt voor van achter Indië tot op de Soenda-eilanden.

Gambir heeft 9cm. grote eivormige bladeren en bloeit met roze/rode bloemen.

Opvallend zijn de oudere bloemstengels, die zijn in haakvormige stekels veranderd waarmee de struik omhoog klimt.

Aan de basis van de bladeren is een katachtige klauw.

Gebruik.

Gambier, cat’s claw, of uña de gato, aan de basis van de bladeren is er een katachtige klauw. Kattenklauw. Van deze plant komt het ingedikte extract van bladeren en takken in de vorm van bruine dobbelsteenvormige stukken in de handel onder de naam gambier, gele cachou of terra Japonica. Dit extract wordt in de geneeskunde gebruikt. Het is ook een belangrijk bestanddeel van de sirih-pruim en gambir is door het hele Midden-Oosten zo in gebruik. Het dient verder als kleurmiddel (vooral voor zijde en militaire uitrustingsstukken) voor het tanen van visnetten en op grote schaal in de leerlooierij. Hier speelt gambir een nuttige rol doordat die het looiproces zeer snel inleidt en voorkomt dat zich bij de huiden een begin van bederf voordoet.

Het is mogelijk deze boom cate (van catechu) die van Ravelingen noemt vanwege het gebruik met betel: (Dodonaeus) ‘Dan Garcias ab Horto beschrijft ons een Indiaans Lycium dat in Indien Cate genoemd wordt wat een sap is van een boom zo groot als een essenboom en met kleine bladeren als die van Tamarix of heide die altijd groen blijft en met bloemen daar geen vruchten na volgen en deze boom is met vele doornen bezet, zijn hout is sterk, hard, dicht en zwaar die niet gauw verrot, hetzij dat men het in de lucht laat, hetzij dat men het in het water doet en daaruit wordt het sap aldus getrokken, ze kappen de takken goed klein en koken het in water en stoten het daarna en mengen het met meel van Nachani (wat klein zwart zaad is dat smaakt als rogge) en met schrapsel van enig hout dat daar groeit (of ook wel zonder dat) en maken er koekjes van die ze in de schaduw drogen zodat haar kracht niet vergaat door de hitte van de zon en bewaren het tot hun gebruik.

Deze boom groeit in Cambodja en Goa of daar omtrent en wordt vandaar in heel Indien, Arabië en elders verzonden.

Het sap mag Lycium Indicum heten, dat is Indiaans Lycium, dan in Indien zelf heet het Cate of Cato. De boom zelf heet Lignum sempervivum of altijd levend hout, Hacchic en Arbor Cate.

Van dit hout, omdat het zo hard en zwaar is, worden stampers gemaakt daar ze de rijst mee plegen te stoten en van zijn buisten of schellen te scheiden of te bloten.

Het sap van deze boom zo in koekjes bereidt wordt veel gekauwd om het slap tandvlees vast te maken want het heeft een tezamen trekkende en drogende kracht en tot dat doel wordt het in Indien met de betel en Areca veel vermengd, hoewel dat het alleen kracht genoeg heeft. Het is ook bijzonder goed om de buikloop te stoppen, en alle weedom van de ogen te verzoeten.

Vanwege de voor vermelde krachten en ook de bereiding van dit sap is dezelfde Garcias van mening dat het hetzelfde ding is met het Lycium van de ouders waarvan het beste was dat in Indien groeide; zo Dioscorides schrijft en ook Avicenna (en Serapio) die dat Hadhad noemt en in gebreke er van de Areca en het Santalum aanraadt te gebruiken. Dioscorides beschrijft de boom van Lycium met bladeren als palmboomloof’.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/