Typha

Over Typha

Lisdodde, vorm, kruiden, soorten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt,

Typhaceae, lisdoddefamilie. Dit zijn water of moerasachtige en meerjarige kruidachtige planten met kruipende rizomen waaraan de bloemdragende knoppen ontspringen.

Ze bezitten rietachtige bloeistengels en smalle of brede en tweedelig liniaal en parallel lopende, zwaardachtige bladen.

De bloemen staan in cilindrische aren, zonder schutbloemen, onderaan staan de vrouwelijke bloemen en bovenaan de manlijke.

De vrucht is een eenzadig nootje.

Deze orde bestaat uit een twaalftal soorten. Ze zijn wijd verspreid, de familie wordt bij ons vertegenwoordigd door de lisdodde die ook verder verspreid is door Europa, N. Azië, Z. Afrika en N. Amerika.

Ze bezitten geen speciale eigenschappen.

In het Tertiair was Typha latissima met de nu bekende Typha latifolia verwant en van Z. Frankrijk tot aan Samland verspreid.

De familie is nauw verwant aan de Sparganiaceae, waarmee het vroeger was verenigd.

Uit O. Thome, www.BioLib.de.

Typha.

Dit is een geslacht van meerjarige moerasbewoners.

De planten vormen kolonies door de stevige wortelstok.

Ongeveer 11 soorten komen voor in gematigd en tropische gebieden van het N Halfrond.

Er zijn in Nederland twee vormen.

Typha angustifolia, L. (smalbladig) Lijnvormige bladeren zijn 6-12mm breed en groen, iets lichter van kleur dan de ander, de randen wat naar binnen gebogen.

De kleinere heeft opstaande stengels die tweerijen bebladerd zijn.

Mannelijke bloempjes zijn door een klein kaal stukje gescheiden van de vrouwelijke in juli/augustus.

Alle 2 komen voor in Europa, W. Azië en N. Amerika, wordt 1-2m hoog, de smalbladige komt alleen niet zo ver noordelijk. Kan een bastaard vormen met de grote, Typha x glauca.

Schmale Rohrkolben, lesser bulrush of narrow leaf cattail.

Typha latifolia, L. (breedbladig, de smalle bladeren zijn toch breder dan die van de andere soort) heeft in de modder van het moeras zijn dikke kruipende stengels begraven, het zijn stevige wortelstokken die gevuld zijn met zetmeel.

Hieruit ontspringen de wortels en rijzen de zwaardvormige en blauwachtige bladen op.

Lijnvormige bladeren zijn 1-2cm breed en zijn schroefvormig, in een paar windingen gedraaid. Dit heeft het voordeel dat ze met de wind mee kunnen draaien en altijd met de smalle kant in de wind staan.

De ronde en opgaande stengel is een 175-250cm lang.

De opmerkelijke knots is een lijnvormige bloeiwijze, het onderste gedeelte van de bloeiwijze bestaat uit vrouwelijke en het bovenste gedeelte uit manlijke bloemen, zijn niet gescheiden in juli/augustus. De knotsen vormen machtige massa’s boven op een verfijnd lijnenspel van de bladerpartij als passende entourage. ‘Variegata’ is een bonte vorm.

Symbool van hanteerbaarheid, zachtheid.

De vrouwelijke en manlijke delen staan bij de grote aan elkaar, bij de kleine zijn ze door een kaal stengelgedeelte van elkaar gescheiden. De kleine heeft een wat steviger bloeistengel zodat die daardoor meer gebruikt wordt voor decoratie.

De grote is een algemene plant van stilstaand min of meer voedselrijk water met weke bodem. Niet in water wat dieper is dan 1 meter. Verdraagt geen stroming en golfslag en bij grote plassen staan ze dus altijd op de luwe oevers.

Groeit zowel op beschaduwde als onbeschaduwde plaatsen.

Het is een veenvormer en verdwijnt in een bepaald stadium van verlandingssuccessie.

Uit; http://redbook-ua.org/ru/item/typha-minima-funk/

Typha minima Funck ex Hoppe (klein) meerjarige plant met rhyzomen die 20cm onder de grond groeien.

Het is de kleinste vorm en wordt 30-80cm hoog met een maximum van 140cm.

Opgaande stengel.

Blauwgroene bladeren zijn lijnvormig en zeer smal, 30cm lang en 1-3mm breed.

Kleine bloemen die door de wind bestoven worden, de mannelijke staan bovenaan en zijn geel en de vrouwelijke groenachtig, gescheiden van de mannelijke van 1cm. Mei-juni.

Uit gematigd Europa en Azië waar het groeit in langzaam stromend of overspoeld land.

Dwerglisdodde, dwarf bulrush of miniature cattail of least bulrush.

Uit; http://bogard.isu.ru/cbd/redbook/show_plant_info-hPlant=10.htm

Typha laxmannii Lepech. (Fins Zweedse onderzoeker Erik Gustavovich Laxman, 1737-1796) Meerjarige waterplant met rhyzomen van 100-130cm. Wordt wel in vijvers gebruikt.

Blauwgroene zeer smalle zwaardvormige bladeren.

Bloeit in juni-oktober met dubbele aren, de mannelijke staan bovenaan en de vrouwelijke eronder met een tussenruimte van 5cm

Plant van zuur en voedselarm water, drassige grond met een waterdiepte van 15-25cm.

Winterhard.

Bebladerde lisdodde, graceful cattail, Laxman’ s bulrush.

Uit Europa en Azië.

Naam, etymologie.

Veel namen zijn er voor deze opmerkelijke en opvallende planten.

(Dodonaeus) (a) ‘De steel van dit gewas met zijn aren wordt hier te lande lisch-dodden, polsen of dodden genoemd’.

Lisdodde, Fries grutte tuorrebout. De naam dot uit 1608, in de betekenis van klein kind, is afgeleid van een zuigdot, vergelijk het Noorse dott strowis: zwak mens.

Tutte, dutte, duttel en dergelijke zijn afgeleid van tepel, in Nederduits was dit Titte of Titta dat in het Frans als tette is overgegaan en plaatselijk bekend is als zuiglappen. Naast deze West Germaanse vormen komen er van dit woord Hoogduitse vormen voor waarin de t als d wordt uitgesproken, in tod, ook het woord (lis)dodde hoort hierbij. In het Hoogduits komt Deutte, Dutte of Dodde voor: op een dod zitten.

De naam tutilcholbo is gevonden in een geschrift van de H. Hildegard, 12de eeuw. Oorspronkelijk had het mogelijk wat te doen met dodde en is de samenstelling met dons (Engels down, Deens dun) mogelijk een volks etymologisch verbastering.

Dodonaeus (b) ‘Het wordt ook donsen genoemd’.

Het woord dons komt van het midden-Nederlandse dunst: plantenhaar, het eerste kinhaar, vgl. daarnaast Hollands duist, dons: zaagsel, kaf, het oud-Engelse dust: stof, oud-Indisch dhvamsati: hij stuift uiteen. Eigenlijk betekent het een vormloze en verwarde massa.

Dodonaeus © ‘Het heet ook dullen’.

Een Angelsaksische naam uit de 10de eeuw is duth‑hamor wat veel lijkt op het Groningse doethaomer.

De namen duil en dul zijn van Germaanse afkomst, duthamer is afgeleid uit het Duitse duzeln: duizelig, een staf of hamer waarmede men iemand duizelig kon slaan. Beter doof. Lobel zegt dat het woord lisdodde en donzen komt omdat de wolachtigheid doof maakt.

In midden-Hoogduits komt Dutscolve voor, een voorwerp waarvan men dacht dat de dood de mensen ermee op het hoofd sloeg om hen daarna mee te nemen naar de onderwereld. Hier zagen we twee vrijwel gelijke namen die in oorsprong toch wat anders betekenden. Een volgende afleiding is van een persoonsnaam. De oorspronkelijke Friese naam zou thurebout of doerebout geweest zijn, Thor’s bolt, bout (pijlebout) .

Dodonaeus (d) ‘Naar het Griekse heet het floijnen en ook sotskoppen of sotsknodsen naar het Latijnse Sceptrum morionis of Cestrum morionis. In Hoogduitsland heet het Narrenkolben’. Narrenkolf, Duitse Narrenkolben.

Dodonaeus (e) ‘In Hoogduitsland heet het ook Lieszknospen’.

Lieschknospen, -dodde en –kolben bij Junius.

Dodonaeus (e) ‘Ook heet het in Hoogduits Moszkolben’. Mooskolben.

Dodonaeus (f) ‘In Frankrijk wordt het van de landlieden masses genoemd en niet zonder reden, als Ruellius betuigt, gemerkt dat de effen gladde steel van dit kruid op zijn top die verzameling van wolachtige vlokken draagt die op de staf van de koningen die in Frankrijk masses genoemd worden enigszins schijnt te lijken. De Italianen omtrent Florence, dat is van Toscane, noemen het mazza forda omdat als de wolligheid van deze dodden in de oren valt die doof maakt zoals we van de aren van riet in het voorgaande kapittel ook vermaand hebben, de Engelsen reede mase, de Spanjaarden bohordo en behardo of junco amacorodaco of amacoracade’.

Engelse reed-mace: zie Frans masse, Frans roseau de passion en massette, van masse: staf, scepter, lijkt op een mace of scepter, Duits Herrgottskolben en Spottrohr. Christus werd met de lisdodde in de hand afgebeeld door Rubens en andere schilders, België ecce-homo-riet, papenrietkaars. Mattheüs 27: 29 en gaven hem een riet in zijn rechterhand’. Marcus 15: 19 ‘’Een zij sloegen Hem met een riet op het hoofd’.

In Engeland werd het bulrush genoemd op het platteland en ze geloven dat de mand van Mozes van deze plant gemaakt was.

Dodonaeus (g) ‘De Fransen noemen dit gewas soms ook wel rousaeu en masse de jonc’.

Franse namen; massette, quenouille: spinnerok, de bloeikolf, roseau des etangs: vijverriet, (zie Phragmites) canne de jonc: biezenriet (zie Cannabis en Juncus)

Dodonaeus (h) ‘De Engelse noemen het cattys taele’.

Cat tail, cat o nine tails, Duits Katt en Kattensteert.

Dodonaeus (i) ‘Voorts zo wordt dit kruid in het Grieks Typhe of Typha genoemd, dan de nieuwe kruidbeschrijvers hebben het tot onderscheidt van de andere Typha cerealis die onder het koren gerekend en beschreven (Sorghum) is Typha palustris genoemd, Typha lacustris of Typha aquatica.

Theophrastus vermaant ook van een Typha of Tipha die in de moerassen en broekachtige plaatsen voortkomt die zonder bladeren is zoals hij schrijft omdat ze niet zoals de ander met een menigvuldige wortel aaneen hangt en daarom lijkt ze op onze Typha weinig. Dan onze lisdodde heeft in de waarheid meer gelijkenis met de Phleos van Theophrastus, te weten diegene die in de moerassen en broekachtige plaatsen groeit. De bloem van deze Phleus die in de moerassen of poelen groeit heet Anthene of Anthele, dat is Panicula en dit placanthodes, zegt dezelfde Theophrastus, is zacht en roodachtig wat gebruikt wordt om de huizen en hutten mee te dekken en mengen de wolligheid van de donsten of dodden van dit gewas met slijk, leem of kalk (wat geloofwaardig is) net zoals met tegenwoordig enig haar, hooi of diergelijke plag te mengen met hetgeen daar men de huizen of hutten mee bedekt en dicht maakt zodat het werk er vaster aan kleeft of houden mag of ook zodat de muren en wegen die met leem of slijk aaneen gepapt worden niet vaneen splijten, klieven of scheuren zouden. Van deze water Typha vermaant Aristophanes in Ranis daar hij versiert dat de kikkers met elkaar spreken en zichzelf zeer verheugen dat ze de hele dag door gebracht hadden tussen de Cyperus en Phleus springen.

Van dit geslacht van water Typha is het wijfje onvruchtbaar, zegt dezelfde Theophrastus, maar geschikt om er matten of ander vlechtwerk van te maken, dan het mannetje is onnut en nergens toe gebruikelijk. Hetzelfde wordt tegenwoordig ook van onze lisdodde verzekert want men zegt dat de bladeren daarvan eer dat ze enige steel voortgebracht hebben nuttig en geschikt zijn om er matten en ander vlechtwerk van te maken, dan als ze enige steel gekregen hebben daartoe niet dienstig zijn. Dioscorides zegt dat de bloem van de water Typha van sommige ook Anthele genoemd wordt. Dan de poëet Ovidius schijnt dit gewas Scirpus te noemen want daarvan noemt hij de matten en diergelijk vlechtwerk Scirpea matra, dat is mat van Scirpus gemaakt, als blijkt uit zijn zesde boek Fastorum’.

Typha komt van het Griekse typhe: een kattenstaart of van tuphein: branden of van tuphoo: rook maken omdat ze bij verbranden veel rook afgeeft, of van tuphos: een moeras. Lobel; ‘De langwerpige ronde vorm van de bloem, die zich draait gelijk het draaien van de wind Typhon, schijnt deze plant gegeven te hebben de Griekse naam Typha.’

Isidorus 9.17: “Typhe vero, quae se ab aqua inflat. Unde etiam ambitiosorum et sibi placentium hominum tumor typhus dicitur”. Omdat tuphoo in overdragende zin ook trots of opgeblazen, betekent verklaart Isidorus het als een uit water opgeblazen hoogmoedige, vergelijk onze lisdodde waar dodde opgedost of uitgedost betekent en in Duitse Aufgedost.

(j) Verder zijn oude Duitse namen: Binderrohr, Bromer, Burste, Bullenpasel, Bumskeule, Bunzenkeule, Buttnerschilf, Daderkeule, Dodde, Deiterkolben, Deutenkolbe, Deutelkolben, Dierkulen, Ditterkolben, Donnerkul, Doderkolbe, Dunnsammer, Dudelkolben, Duttenkolben, Dutscolbe, Donse en Dulle bij Junius in 1616, Dudelkolbe bij Hildegard, Fisel, Kannewaskea, Kettick, Klopper, Kloppkuel, Kuel, Knospen, Kolbenrohr en Liessknospen bij Bock, Kutilkolbe, Kuse, Kuperleesch, Marienkolbe, Maurkolben, Pameldutschen, Pluesken, Puschen, Pueschen, Pulstern, Pumpskeulen, Rietkolb, Ruhrkolben, Sammetburste, Schmackedutschen, Seekolben, Salbberbabb, Teichkolben, Teichzapfen, Trommelschleger, Tutilcholbo, Tuttelkolbe, Wasserkolben, Weicherkolben en Wullenpeseke, Zwitsers Bramerli, Bursta, Cholbli, Kuferrohr, Sammetschlegeli, Trommaschlegel.

(k) Oude Engelse namen; Engels baccobolts, blackcap, blackheads, bul rush, dod, flax tail, march, marish of marsh beetle, marsh pestle, mat reed, reed mace. De sigaren werden wel gedrenkt in petroleum en gebruikt als een toorts of torch. Ook werden ze wel door jongens gerookt, ze branden na het aansteken vanzelf door.

De Engelse naam is torch reed, ook de vormen livers of levers komen voor. Die naam levert mogelijk de eerste helft van Liverpool. Dit is een naam die de plant deelt met andere zwaardbladige planten.

(l) Oude Hollandse namen; bullepezen, bullepees, bollepezen, bulpezerik, bollepiest, bullepees, zie Engelse bullrush, biezebras, doedel, doetebolt, dulle, duil, duikelaar, duivelsroede, duivelsknuppels, donzen, duivelsknop, douterkous, doetebolt, dodden, inwoners van Niedorp, werden dodden of dotten genoemd omdat ze kort en dik waren, duikelaar, van duiken onderduiken, hanebolt, hesbollen, kattestaart, kannewasscher, kanneboenders, lampenpoetsers, lis, van lies, (zie Carex) naaldenkokers, plompsigaren, pol, polsen, pommel, pompstokken, pompels: de pompstok die bij het schoonmaken van kanonnen gebruikt werd, of van pommel: kort, dik, pols, raboord, rietsigaar, ruggekloppers of ruggemeter, hier werd iemand mee op de rug geslagen, siggen, stalkaars, veneknuppel, zotsknotsen, zwezerikken. De kleine heet kleine hanebolt en sneeling.

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘Theophrastus zegt dat het deel van zijn Phleos wat teer, mals en dicht bij de wortel is goed is om te eten want de jonge kinderen plegen er groot behagen in te nemen.

Dioscorides zegt dat de bloemen van Typha, dat zijn de zachte wolachtige haartjes van de lisdodden met varkensvet vermengt de verbranding genezen, daarop gelegd.

Herodotus zegt dat de Indianen die in de broekachtige plaatsen en moerassen omtrent de rivieren of grote wateren gelegen wonen klederen dragen van Phleos gemaakt. (in het Grieks estheta phloïnen.)

Dan tegenwoordig worden de bladeren van dit gewas gebruikt zowel in deze als in andere landen om er matten en diergelijke dingen die tot bedekking en afschutting dienen te vlechten.

De wolachtige aren of dodden van dit gewas die van binnen grauw en van buiten zwart zijn en met de wind weg gewaaid worden, worden verzameld van de bedden vulsters die er kussens en bedjes mee vullen die zeer nuttig en goed zijn voor de nieren en de verhitte lendenen.

De bladeren dienen om er stoelen en vrouwenzetels mee te bezetten en om de flessen en andere glazen daarmee te bekleden.

De zachte wolachtige haartjes van de lisdodden met varkenssmeer gemengd en gestoten of met gesmolten spek drogen en zuiveren middelmatig en als die droog van buiten opgelegd worden stelpen ze het bloed’.

H. Bock;’ Uit de narrenkolven die ook op gladde stengels groeien maakt men aan ettelijken oorden bedden en kussens, voornamelijk wanneer ze zwart worden en beginnen daarvan te vliegen, dat is in augustus.

Plinius libro 17 kapittel 37 telt zeker deze narrenkolven onder de rietgeslachten waarmee de schepen verzorgd worden in de voegen zodat geen water daarin mag komen zoals dan bij ons Duitsers de dennen bewerkers gemelde losse zwaard bladeren niet ontberen kunnen tot de vaar bodem en voegen tot welke arbeid gedachte zwaarden vast dienstig zijn, gewoonlijk zo ze noch geen kolven dragen, dan dezelfde zijn te groot en ruig tot de voegen van het vaatwerk gans ondeugdelijk’.

De zachte sigaren werden wel gebruikt om matrassen mee te vullen. Het stuifmeel is net als dat van de wolfsklauwen, licht ontvlambaar. Het zaadpluis werd in de volksgeneeskunde tegen reumatiek gebruikt, hoofdkussens werden gevuld tegen hoofdreumatiek. Het is een bloedstelpend middel en helpt tegen brandwonden.

De buitenste schillen van de bloeikolf werden er wel afgehaald en het bleke binnenste deel met stroop, azijn en zout gegeten. Vooral de witte scheuten zijn het zachtst. De wortelstok werd wel gegeten en gekookt. Ook werd het gewas wel gebruikt als een varkensvoer. De bladeren dienden als vlechtwerk van stoelen en het bedekken van huizen. De Russen maakten er matten van, rogos genaamd, de matten rogotha, ook tassen en dakbedekking.

De wortelstok is in O. Azië in gebruik tegen dysenterie en urethritis.

De Zweden legden het onder het zadel om de druk te verminderen.

Planten.

Planten in 30-100cm diep water.

Vermeerderen door scheuren in het voorjaar. Geef het zaad eerst 3 weken 22 graden, dan 6 weken 0 en zaai bij 10 graden onder een laagje water van 1 cm.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/