Convolvulus
Over Convolvulus
Winde, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt.
Uit O. Thome, www.BioLib.de
250 soorten komen voor in de tropen en gematigde streken en vooral rondom de M. Zee.
Alle soorten van dit geslacht hebben klokvormige bloemen die geplooid ontluiken en gedraaid in de knop staan, aan de buitenzijde zijn ze met typische strepen voorzien.
Het geslacht omvat n- en meerjarige kruiden, sommigen zijn klimmers en groeien naar rechts.
Een draadvormige en kruipende wortelstok.
Bladen zijn gesteeld en getand of gelobd en meestal hart- of pijlvormig, staan spiraalvormig.
Bloemen zijn okselstandig en enkelvoudig of staan in losse trossen en zijn meestal alleen in de morgen geopend.
Het zijn allemaal krachtige groeiers die erge onkruiden kunnen vormen in sommige plaatsen.
Convolvulaceae, windefamilie.
=Convolvulus arvensis, L. (van het veld)
De bladen hebben meestal een pijl- of spiesvormige voet.
Het is een windende of liggende, inlandse plant. De stengeltop maakt een cirkel en verschillende centimeters in een anderhalf uur. Ze draaien naar rechts, zodat er op zekere tijd een steun gevonden wordt.
Dunne, zeskantige en liggende stengels die aan de top op stijgen als er steunsel is, ook windend en slingerend. Meestal witte en vaasachtige bloemen, op sommige plaatsen verschijnen ook roze bloemen, dit zou in verband staan met het ijzergehalte van de grond. De bloem gaat tegen 7 uur open en sluit tegen 2 uur in juni en juli.
De akkerwinde vermenigvuldigt zich door de zaden. De planten kunnen meerjarig zijn door hun kurkentrekker achtig gedraaide wortelstok die ze ook vormen aan het eind van de groeitoppen die tegen de herfst de grond ingeboord worden en daar een witte verdikking vormen waar ze in het voorjaar weer op uitlopen.
Komt algemeen voor op droge gronden en het talrijkst op klei en leem. Een lastig akkeronkruid langs wegen en dijken, opslagterreinen en soms tussen het plaveisel en heggen van het Noordelijk Halfrond. Op zeer beschaduwde plaatsen ontbrekend of wel aanwezig maar dan niet bloeiend.
Lyrisch.
De blozende bellen bellen langs stoffige paden, langs de ruige vingers van het graan. Akkerwinde of bindweed klimt hier en daar in droge en brosse stengels en versiert die delicaat met rozekleurige bloemen. Zijn groene en ronddraaiende stengel heeft wat van de verschijning van een opwindende boomslang. Zo’n mooie plant, zo’n sierlijke kruid en toch een zo’n verwerpelijke vernieler van de velden. Waarom verbergt het zich in het koren en draait daarin weg met en ruige lach op zijn gezicht. Waarom lacht dit kruid de wandelaar toe? Het is een demonisch kruid, zijn bloemen zijn licht, maar zijn deugden zijn zwart.
Als het laatste klokje bloeit, zijn de blank witte windekelken die de hele zomer de haag doorlichten, vrijwel allen omgetoverd in kogelronde knikkervruchtjes waaromheen, moederlijk beschermend, de twee stijlvolle schutbladen samen neigen. Als het avond wordt en de oktobernevelen zwijgend langs de hagen trekken met een geheimzinnig ruisen van vallend blad, als naakte twijgen in de donkere bundels hier en daar uitsteken boven het warrelige gebladerte, dan kan men zo levendig begrijpen dat het Friese landvolk de bleke wasbloemen van een enkele dag, misschien van een paar uur, 3, spoekebloem, spokbloem of spukebloem noemen. Ze wachten er zich wel voor om die fragiele najaarskelken te plukken. Want dan zal er Գ avonds een spook aan het bed verschijnen, even naargeestig wit als de vereenzaamde windekelk in de late najaar heg.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Hier te lande noemt men dit kruid kleine winde of kleine klockskens winde, in het Hoogduits Klein Windekraut.’
Groeit op natte gronden als onverdelgbaar onkruid. Verscheidene namen hiervan zien we ook bij Calystegia, Clematis, Lonicera en Cuscuta. Vandaar namen die met Pede of Wede of met kweek overeenstemmen Bedewinde, Bingen, Wawinde, Waidach, klein Wedewinde, Wewinne, Wing en Wegewinne en namen die met winden en Schnire en vaak samengesteld zijn met winden, Duitse Ackerwinde, Ackerlause, Kornwinde, Padewinde, Sauwindeln, Snerr-, Snirrkrut, Strumpfe, Strupfe, Umwindling, Windelkraut, Drumrumkraut, Zwitsers Windeli, en weiss Winde bij Bock, Winda bij Hildegard, klokjeswinde, kleine winde, liend of lijn, zie Clematis, windom, windsel, slingerroos, binde en akkerwinde, Frans liot: van lier: binden of winden, Engels filed bindweed of bind-weed, bellwind en bearbind, bine of bines, corn bind en corn lily omdat ze zich om graan en dergelijke wikkelt, ropewind en withywind, zie Calystegia
Dodonaeus (b) ‘In Frankrijk heet het petit liseron, in Italie vilucchio minore, in het Latijn heet het tegenwoordig Volubilis minor en Convolvulum minus. Wij hebben dat eigenlijk de naam Smilax laevis minor gegeven want het is zonder twijfel een soort van zachte Smilax of winde, noch het hoeft nergens elders onder gerekend te worden. Sommige willen het nochtans Helxine heten en de toenaam Cissampelos geven. Dan wij zullen met die naam een ander kruid hier later beschrijven. Het is ook geenszins de Chamaesissus of aardklimop zoals we wel soms vermoed hebben. Sommige noemen deze kleine winde in het Frans campanette, clochette of vitriole. Lobel noemt het ook kleine klokjes winde en in het Latijn Convolvulus minor purpureus en houdt ze voor de Jasione van Theophrastus.’
Convolvulus stamt van het Latijnse convolvo: verstrengelen, als een verwijzing naar hun verstrengelende groeiwijze.
(c) Ze zijn ze naar de vorm van de bloem genoemd, pispotjes, Duits Pisspott of Pisspottchen, Engels pisspot en zo;
(d) Duits Windglockchen, Engels hedge bell, Frans le liseron des champs, van lis: lelie, en veld, overeenkomst in bloem, veillee, van veiller: waken, omdat de bloem bij zonsopgang opengaat en bij zonsondergang sluit, vandaar belle de jour: dagschone, clochettes: klokje.
(e) Hergottkedelcher, Liebfrauenkelch, Muttergotschglaschen, Gotteshemdschen, zie Calystegia, Schiffermusschen, Sneekrut, Drehwuarzn.
(f) (578) In de middeleeuwen heette het Convolvulus of Corrigiola. In Itali vilucchio en in Spaans correguela.
(g) Bijgeloof, blindebloem, omdat men bij het afvallen van zo’n bloem blind wordt. Klockcruyt, of spuke (spook) bloem, pluk ze niet af, want dan zal er dezelfde avond een spook voor je bed zitten, Engelse devilճ guts, en Duitse Teufels Nahgarn, Teufelsdarm.
Gebruik.
(Dodonaeus) 'Water uit de bloemen van dit gewas gedistilleerd wordt in Itali op de rode ogen gestreken en op andere ontstekingen met doekjes gelegd.'
Convolvulus, bloem, Symbool van koketterie, coquetterie.
Convolvulus, ranken, Symbool van banden en onzekerheid.
Uit Curtis botanical magazine.
Convolvulus cneorum L. (wolfsmelk olijf)
Het is meer een struik dan een klimmer, 0.6-1.2m hoog en breed.
Geeft 2.5-4cm diameter witte bloemen met een gele keel aan het eind van de stengels in losse trossen die meestal de hele plant bedekken.
Bladeren zijn grijsgroen en bedekt met fijne haren die de plant een zilveren aanschijn geven.
Groeit aan de kusten van Spanje tot Albanië.
Zilverwinde, Engels Silverbush.
‘White Sensation.’,
Uit J. Jacquin.
=Convolvulus floridus L. (rijk bloeiend) (Rhodorrhiza florida)
Een houtachtige struik met vele kleine scherpe dorens en pijlvormige bladeren.
De plant wordt 2-4m groot met heerlijke geurende, roze bloemen in augustus.
Deze rijk bloeiende struik is afkomstig uit Tenerife, de Canarische eilanden en is beschreven in 1799.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) ‘De tweede soort van Aspalathus is van sommige voor een soort van Lignum Aloes gehouden en van Lobel Aspalathus Rhodius genoemd, dat is Aspalathus van Rhodes, omdat ze van het eiland Rhodes overgezonden is. Rozenhout dat van de Fransen bois de rose genoemd wordt dat veel in het eiland van Sint-Helena groeit is misschien de derde soort van Aspalathus, andere rekenen dat bij het ebbenhout. Rhodium Lignum dat sommige voor echte Cytisus houden (en Honorius Bellus in het Latijn Cythisus verus heet, Matthiolus Olivastrum en andere Agallochum) is van andere voor echte Aspalathus bij de teriakels gedaan, maar kwalijk, groeit in Rhodes en in een eilandje dat er bij ligt en is eens mannen lengte hoog of hoger met hout zo dik als een arm of dikker, binnen dicht en zwart als ebbenhout dat in Turkije dient om er hechten van messen van te maken en om er ronde bolletjes van te draaien om hun gebeden te lezen en bij de Christenen voor rozenkransen. Anders is het de Cytisus Maranthae heel gelijk en is misschien hetzelfde gewas.’
De plant levert, met C. scoparius, de gom lignum rhodianum die bij de ouden gebruikt werd als een zalf voor baard en haren en als lichaamsparfum. Een purgerend medicijn werd van de wortels verkregen. Dit werd el‑sukmunia genoemd: dat wil zeggen sterk laxerend.
De warrige brokken is de oude Lignum rhodium van deze Convolvulus of volgende, later werd daar Amyris balsami en Cordia myxa mee bedoeld waar van het hout meubels gemaakt werden en dan Rosenholz genoemd, Cyperholz, Holz unsers Herrn en Rhodiser of Rhodusholz.
Dit rozenhout is zeer dicht en geurt naar rozen en smaakt bitter. Het wordt gebruikt voor bereiding van een tinctuur, rozenhoutolie of Rhoderolie.
De inlandse naam guaydil op Gomera werd voor sandalo (sandelhout) overgezet. Op La Palma heet het amuel.
Bijbel.
Theophrastus noemde een Aspalathus, samen met kaneel en cassia als een plant van Indiase afkomst. Jesu Sirach 24:15: ‘Ik geef een geur als kaneel en aspalathus’. Moldenke noemt als mogelijkheid Myrica sapida Wall. als een struik uit Nepal, mogelijk omdat die samen met kaneel genoemd wordt. De aspalathus van de ouden zou volgens moderne botanisten Convolvulus floridus of Convolvulus scoparius kunnen zijn. Ook was er een Aspalathus indica, nu Indigofera aspalathoides.
Uit M. Vogtherr.
Convolvulus scammonia L. (bindkruid)
Een bladverliezende, meerjarige plant met windende stengels.
Wit/purperen bloemen in juli.
Dikke vlezige wortels.
Uit de Levant en W. Azië, is beschreven in 1726.
(Dodonaeus) ‘Scammonia brengt veel steeltjes van een wortel voort de lang, dun en twijgachtig zijn waarmee ze de naaste heesters en stekken die naast haar gesteld worden beklimt en met vele omwindingen omhelst of omvat. De bladeren zijn breed en voor spits en lijken veel op de bladeren van de zachte winde, de bloemen zijn ook diergelijk, te weten als korfjes of klokjes gemaakt en wit, doch wat kleiner dan die van de winde. De wortel is lang en dik, van binnen wit waaruit een sap verzameld wordt dat gedroogd en dik geworden in de medicijnen zeer gebruikelijk plag te wezen.’
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) ‘De Grieken noemen dit gewas Scammonia, de Latijnse schrijvers meestal Scammonium, welke naam ze nochtans niet alleen het kruid zelf, maar ook het sap er van wat gedroogd en dik geworden is plegen te geven. Sommige geven het ook de Griekse naam Scambonia rhiza, andere noemen het Colophonion. Het sap van de wortel dat noch ruw en onbereid is wordt in de apotheken Scammonea genoemd en als het in een kweeappel gekookt is en verbeterd dan noemt men het daar Diagredium of Diagridium als of men Dacrydion zei wat zoveel betekent als in onze taal traantje, in het Latijn Lacrymula. Hier te lande heeft dit kruid en zijn sap anders geen namen dan de voor vermelde Scammonia, Scammonea, Scammony, Scammonium en Diagridium of Diagredium.’
Scammonia, het Engelse scammony komt van oud-Frans escamonee of scamonee, dit van Latijn scammonea en dit van Grieks skammonia, Grieks skamma: het opgegravene. Of van Grieks skam(m)onia: bindkruid.
Gebruik.
Zo was het gebruik vroeger. (164, 309, 311) ‘Het Diagredium of het sap van Scammonia drijft sterk af van onder en wijkt van krachten geen ander purgerende en zuiverende of de buik week makend ding. Zelfs zoals Oribasius schrijft geen van alle zeer geweldige dingen die het gehele lichaam beroeren, ontstellen en bijna het onderste opwaarts en het opperste nederwaarts werpen gaat het Scammonium van krachten te boven.
Voor allen en meestal jaagt dit sap uit het lijf en veegt af de gele of galachtige vochtigheid die bilis flava genoemd wordt en daarnaast laat het ook ruimen de dunne weiachtige en soms ook koude slijmerige overvloedigheden die men pituitia noemt. Dit sap dat goed bereid is, is zeer goed om alle hete koortsen te genezen en alle gebreken die van gal en gele cholerieke en ook andere vochtigheden hun oorsprong hebben.
Nooit zal iemand zo slecht zijn dat hij scammonia aan iemand geeft dan nadat het goed klaar gemaakt is naar de aanwijzingen van de dokters, anders zou het iedereen doden. Het Scammonium is zeer sterk en geweldig die vele hindernissen en letsels inbrengt en vooral als het niet verbeterd en buiten noodzakelijkheid ingenomen wordt. Daarom ook het teveel tegelijk of te verkeerde tijd ingegeven laat de mens bezwijmen en in onmacht vallen, keert de maag om, veroorzaakt onmatige buiklopen, rodeloop en het lang euvel of zinking van de achterdarm en maakt bloedige kamergang. Al dit kwaad wordt verhinderd en belet (zoals dezelfde Mesue betuigt) als men het Scammonium in een kweeappel kookt en vermengt met de mucculago Psyllij, (Plantago psyllium) dat is met de slijmerigheid van het vlooikruid of met het sap of vlees van pruimen of met iets anders dat insgelijks taai en slijmerig van sap is mits er wat mastiek bij te doen of enig van die dingen die matig tezamen trekkend zijn.
Scammonium met wol in een pessarium gezet verwekt de maandelijkse ziekte van de vrouwen en drijft af de nageboorte en dode vrucht.
De wortel in azijn gekookt en gestoten met gerstemeel is zeer goed op jicht of heupjicht pleistervormig verdeeld.’Deze plant levert de scammonia van de ouden. Dit is een sterk purgeermiddel, het Engelse purging bindweed, dat uit de dikke meerkoppige wortel gewonnen wordt en gedroogd in de handel komt. In de middeleeuwen was het bekend als Diagrydium en Scammonia. Later is de naam op Helleborus niger en Titymalus lathyrus overgedragen, mogelijk vanwege gelijke giftige werking.
Vondel, De Heerlijckheyd van Salomon;
’Met ‘t loofwerk van Euphorb, en Scammonye bladen gesierd is het schild.’
uit; http://www.photomazza.com/?Convolvulus-sabatius&lang=en
Convolvulus sabatius Viv. (behorende tot Sabata, stad van Etruri) (Convolvulus mauritanicus)
Houtachtige klimmer en meerjarige wintergroene plant die 20cm hoog groeit. Wordt hier als eenjarige gekweekt.
Licht harige bladeren.
Licht blauwe tot violette bloemen vaak met een lichter centrum, 2.5-5cm in diameter.
Uit Italië en noord Afrika.
Blauwe winde, ground blue Convolvulus, blue rock bindweed.
Uit botanisch register.
Convolvulus scoparius, L. (met dunne takken of bezemachtig)
Klimmer met witte bloemen in augustus.
Uit de Canarische eilanden, is beschreven in 1733.
Levert ook de geurende oil of rhodeum. Dit was een vervanger van rozenolie en werd aan rattenvangers verkocht die het gebruikten als een lokaas voor ratten.
Uit Redoute.
Convolvulus tricolor, L. (driekleurig) De bladeren zijn omgekeerd eirond tot spatelvormig met een wigvormige voet.
Langs de rand is de bloem hemelsblauw en naar het midden komen we een witte ring tegen met daarin een gele keel, tricolor: driekleurig.
Deze dagschone bloeit van 7 tot 17 uur als het mooi weer is en opent zich uitsluitend in de zon. De bloem bevat echt blauw en geel in dezelfde bloem, vaak zijn het briljante kleuren die meestal vergezeld gaan van een parfum. De bloem vormt een trompet die geschikt is voor lang tongige insecten of vogels.
Vormt een lage eenjarige die tot 60cm kan reiken.
Het is een oude cultuurplant en is al in 1629 beschreven. De dagschone wordt wel gekweekt voor tuingebruik. (zie Ipomaea)
Is afkomstig uit het westelijk M. Zeegebied.
Vormen.
Ook zijn er nu eenkleurige, witte en roze vormen. Dit zijn een van de mooiste eenjarige voor de grondborder. Elke plant bedekt een ruimte van 60 vierkante cm en bloeit continu gedurende de zomer.
Naam.
Duitse Dreifarbige Gartenwinde, onze driekleurige winde, drie kleuren in de bloem, dagschone, zo ook Franse belle de jour, Engelse convolvulus minor, dwarf morning glory.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl