Blephilia
Over Blephilia
Pagode plant.Vorm, afkomst, geschiedenis, etymologie of naamgeving, vermeerderen, cultuurvariƫteiten.
Uit wisplants.uwsp.edu
Naam, etymologie.
Blephilia, Grieks blepharis: wimper, naar de gewimperde randen van de schutblaadjes en kelktanden.
Lamiaceae, lipbloemenfamilie.
Een geslacht dat uit 3 soorten bestaat uit oostelijk N. Amerika.
Kruidachtige planten die in lichte bossen gevonden op leemgrond.
Kleine purperen bloemen in de bovenste bladoksels, vaak in verschillende ronde lagen, pagode-plant.
Bladeren zijn heldergroen en wat witachtig aan de onderkant, gepunt, gelobd en tegenovergesteld, 30-60cm.
Aardige en wat op Monarda lijkende planten.
Blephilia ciliata, Raf. (gewimperd) Tegenoverstaand en kort gesteeld tot zittend blad dat langwerpig/eivormig is en getand, de achterkant is grijsachtig behaard.
Een sterk groeiende plant met opstaande stengels die kantig en behaard zijn.
Eindstandige trossen van okselstandige bloemkransen met licht lavendelkleurige, behaarde bloemen, de buitenste schutblaadjes zijn gekleurd, spits en gewimperd, 2lippige kelk in juli/augustus.
Komt uit New York tot Minnesota en Montana en wordt 5-80cm hoog en 1m breed.
Pagode plant, Ohio horsemint, downy pagoda plant, downy wood mint.
Planten.
Ze groeien gemakkelijk in elke tuingrond op tamelijk droge en zonnige plaatsen.
Vermeerderen door zaaien en scheuren.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl