Plantago

Over Plantago

Weegbree, vorm, kruiden, soorten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt,

Uit J. Sturm, www.BioLib.de.

Een groep van 200 of meer soorten van n- en meerjarige kruiden of halfheesters die in vele delen van de wereld voorkomen.

Dit zijn meestal onkruiden in gazons en ruigtes, soms struikachtig tot 60cm.

Bezitten onopvallende bloemen, bruinrood, groen of wit en staan in aren, soms hebben ze een lichte geur.

Ze geven zaden die een gelei bezitten waardoor ze gemakkelijk aan de schoenen en voetzolen blijven plakken. De aren worden verzameld voor kooivogels.

De bladeren zijn lancet of eivormig en soms ingesneden als de hertshoornweegbree. Het plat groeiende blad heeft duidelijke nerven. De bladeren staan meestal grondstandig in rozetten. De bladeren zijn zo opgebouwd dat elk blad zoveel mogelijk licht krijgt. Door die spiraalsgewijze bouw staat elk negende blad boven de eerste.

De lange aren, 5-40cm, zie je in juni tot september en worden gevolgd door de bruine zaden.

Bestuiving is door de wind, hommels en andere insecten komen ook om stuifmeel te halen.

Ze kiemen in het licht zodat je ze in de schaduw niet zal vinden, wel dus op wegen.

Plantaginaceae, weegbreefamilie.

=Plantago coronopus, L. (kraaienvoet) De plant komt eerst op met vele smalle, lange en harige bladeren als gras, zonder verdelingen of gaten erin. De bladeren die volgen hebben openingen aan beide kanten en zijn gepunt op de uiteinden als een hertshoorn. Ze liggen rondom de voet van de stengel, de een na de ander als een ster. Ze zijn wat donzig en vaak wat rood gekleurd, vooral als ze bij de zee groeien.

Hieruit ontstijgen diverse harige stengels die een lang hoofd dragen als de gewone weegbree in juni/juli, wel hebben ze opvallende gele meeldraden.

Hertshoornweegbree komt voor in natte en soms zoute plaatsen van Europa, Klein Azië en N. Afrika.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘De eerste soort wordt van vele kruidbeschrijvers Herba Stella genoemd, in het Italiaans stella herba, in het Nederlands ook wel herbastell, ander noemen het Stellaria, dan Alchimilla plag ook Stellaria te heten en Aster Atticus is ook Stella genoemd.’

Engels star of the earth.

Dodonaeus (b) ‘Men noemt het ook in het Latijn Cornu Cervi omdat ze met haar vertakte bladeren enigszins op de horens van de herten schijnt te lijken en daarom heeft men het in Nederland ook de naam van hertshoren gegeven en in het Frans corne de cerf en in het Engels buckhorne.’

Hertshoornweegbree heeft verdeelde bladen als een hert, Fries saltweversbled, Duits Hirschhorn, Engels bucks-horn plantain of hartճ horn plantain, Frans plantain corne de cerf.

Dodonaeus (c ) ‘In het Hoogduits heet het Crayenfusz en in het Frans pied de corneille, in het Engels crouwfoote welke naam dit kruid van Fuchsius gegeven is die dat voor Coronopus bij Dioscorides aangezien heeft zoals ook sommige na hem gedaan hebben want Coronopus in het Grieks betekent zoveel als kraaienvoet, nochtans is dit kruid geenszins het echte Coronopus van Dioscorides. Want het is geen langwerpig kruidje, noch het kruipt geenszins langs der aarde, noch het heeft gans geen rijsachtige steeltjes waarmee het kruipen zou, dan de bladeren zijn alleen op de aarde verspreid, maar de Coronopus is een langachtige kruipend kruidje als Dioscorides en Plinius betuigen. Sommige noemen het Pes cornicis en Pseudocoronopus.’

Bij ons werd het wel craeyvoet en in Duits Krahenfuss, genoemd, Rappenfuss (=raven) bij Bock, Kreienfaut.

Dodonaeus (d) ‘Hoewel dat ze van sommige ook gravin en gravinkruid en op het Latijnsche Herba Comitissae genoemd wordt, in het Spaans noemt men het guiabelha, yerva estrella, maar in het Portugees guabelha en in het Frans dent au chien.

Voorts zo zijn er onder de valse en verworpen namen van Coronopus die men bij Dioscorides vindt sommige die deze eerste soort of hertshoren zeer goed toegeschreven zoude mogen te weten; Ammonos, dat is op het Latijns Arenaria of zandkruid, want ze groeit zeer graag op zandige plaatsen en Astrion, dat is sterrenkruid, want ze spreidt zichzelf over de aarde als een ster en ook Sanguinaria, dat is bloedkruid, omdat ze zeer nuttig is om sommige bloedlopen op te laten houden.’

Engels herb eve of herb ivy.

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (Dodonaeus) ‘Vele dokters zijn van de krachten van deze eerste soort van hertshoren zeer verwonderd, als Lobel betuigt, als ze zien dat ze het aankomen van de koortsen, die oorsprong hebben uit verstoppingen, zo gauw als ze ingenomen is of omtrent het hart gebonden die verdrijven als of het toverij is, nochtans de reden daarvan is niet zo moeilijk te vinden want die hangt aan dezelfde oorsprong van de andere medesoorten van kruiden als de weegbree wiens kracht dit kruid heeft die diergelijke werken doen als ze van diegene die de koorts hebben alzo gebruikt worden.

Hertshoren geneest de gebreken van de nieren met warmoes of ander spijs ingenomen, het kan nochtans de steen niet schuren, breken of afjagen, maar versterkt de slappe en zieke nieren en matigt haar hitte en belet het bloed daaruit te vloeien en stelpt dat zeer gauw.

Hertshoren is van kracht en werking de weegbree gelijk waar het een medesoort van is en mag in alle zaken daar weegbree goed toe is gebruikt worden en vooral tegen het bloed plassen, het niergruis en rijzende steen in spijs of ander klaar gemaakt ingenomen.

Deze gewone soort van hertshoren wordt veel geplant in de hoven van Nederland, Engeland en Duitsland om in de salade te gebruiken en tegen het niergruis.’

Zijn bladen werden door de Fransen als salade gegeten. De zaden bevatten veel voedsel. De hertshoornweegbree is een plant die onder het beheer van Saturnus staat.

Uit J. Kops, www.BioLib.de.

Plantago maritima, L. (van de zee)

Bladen zijn lijnvormig met groeven, 3-5 nerven en vlezig, 2-25cm lang en 1cm breed.

Ronde stengel met cilindrische aar.

Groeit bij de zee, schorren en dergelijke, varieert in lengte, soms zijn de bladeren maar een paar cm lang en soms meer dan 30cm. Heeft dunnere bladen dan de andere soorten die meer succulent zijn en lichter groen getint. De aar, behalve lichter en langer, lijkt op die van de gewone weegbree in juni tot oktober.

Uit stranden van Eurazië.

Plantago maritima subsp. maritima. Europa, Azië, noordwest Afrika. Plantago maritima subsp. borealis (Lange) A. Blytt en O. Dahl. (Noordelijk) Arctische gebieden, alle delen van de plant zijn klein vergeleken met de andere vormen. Plantago maritima subsp. juncoides (Lam.) Hultn. (biesachtig) Z. Amerika, N. Amerika. Plantago maritima subsp. serpentina (All.) Arcang. Centraal Europa, op serpentine gronden in bergen. Schlangen-Wegerich.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) Ԅe vierde soort met smalle bladeren wordt in het Latijn Plantago angustifolia genoemd, dat is weegbree met smalle bladeren. Deze schijnt niet zeer te verschillen van de soorten van Serpentina. Deze soort wordt in het Latijn Plantago marina genoemd, dat is zeeweegbree, deze groeit in zoute gronden, aan de dijken en kanten van zoute wateren en hier te lande overvloedig in Brabant bij Bergen op Zoom en noch overvloediger in Zeeland, in Friesland noemt men het zuyde en daar heeft ze vele rode plekken langs en dwars de bladerenծ

Zeeweegbree, zeehartshoorn, krokkeling, Fries sudden, Engelse sea side plantain, goose tongue, Duits Strand-Wegerich, Rottnsteert in Ostfriesland, Frans plantain maritime

De bekendste zijn de grote en smalle weegbree, Plantago major, L. (groter) en Plantago lanceolata, L. (lansvormig),

Verder de middelste weegbree, Plantago media, L. (middelste, naar de bloeiwijze)

Uit Fuchs.

Plantago lanceolata L. (lansvormig) is een overblijvende plant, 10-45cm.

Bladeren in een rozet, lancetvormig, plat op de grond in arme gebieden, in rijkere staan ze wat omhoog.

Groenbruinachtige aar met witte helmknoppen en grote helmdraden die eruit steken.

Uit W. Europa.

Smalle weegbree, ribwort plantain, English plantain, Spitz Wegerich.

Uit Fuchs.

Plantago major L. (grootste) is een 10-50cm grote plant.

Plant met rozet, bladeren zijn breed-elliptisch of eirond, spaarzaam behaard of glad, 15-30cm doorsnede.

De bladsteel is tamelijk lang en sterk geribbeld.

Geeft een rolronde aar van 10-15cm lang, mei tot november, tweeslachtige bloemen zijn groenachtig geel.

Uit Europa en Klein Azië. ‘Rubrifolia,’ met purperen bladeren en ‘Variegata,’ met bonte.

Plantago major subsp. major. Plantago major subsp. intermedia (DC.) Arcang. Plantago major subsp. winteri (Wirtg.) W.Ludw.

Naam.

Grote weegbree, Duits Breitwegerich, Engels greater plantain, Frans plantain a larges feuilles.

Uit Fuchs.

Plantago media L (middelste) lijkt op de grote weegbree, heeft dicht behaarde bladeren die daardoor grijsachtig groen van kleur zijn.

Bladeren staan in een bladrozet, zijn elliptisch of iets langwerpig en lopen smal af in een korte bladsteel.

Witachtige bloempjes staan in een aar van mei tot augustus.

Groeit op tamelijk droge, grazige plekken als weilanden, dijken en bermen op kalkhoudende grond van west en centraal Europa.

Ruige weegbree, Fries ruch weversbled, Engels hoary plantain, Duits mittlere Wegerich.

Uit Blankaart.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘Dioscorides beschrijft twee soorten van weegbree te weten de grote en kleine, dan in de nieuwe tijden is er een middensoort gevonden. Voorts zo is er noch een andere soort met smalle bladeren. De Hoogduitsers noemen het Wegrich, de Nederlanders wechbre of weegbree en weghebladt, de Bohemers sitrocel.’

(578) Weegbree, in het Duits komt Wegerich voor, in het oud-Hoogduits Wegerih. Dit is een zeer oude naam. Het woord rich betekent rih: koning, vergelijk reich, en is oer verwant met het Gotische reiks, Germaanse rik en het Latijnse rex, bij alle drie betekent de naam koning en zo zou de plant de wegbeheerser zijn, vergelijk verder Dietrich: de volksheerser, en Friedrich: de vredesvorst. Maar de plant is zeker niet als wegkoning op te vatten. Het woord rih hoeft dan ook niet perse op een heerser te duiden, het kan ook bij andere namen voorkomen, vergelijk de mannennamen Fridurih en Diotrih en verder de plantennamen als Hans aan de weg: Heinrich en de Weiderich. Dat komt omdat de mens goedgunstige planten menselijke namen kregen. De naam Heinrich in een kruid betekent dat het een goede huisgeest bevat.

De naam weegbree was vroeger wegebreit of wegebrede, half 13de eeuw was het weghebrede, in oud-Engels verschijnt wegbrade, (nu waybread) en in het oud-Hoogduits Wegbrade (nu Weg­ebreit). Het is duidelijk een West Germaans woord waar weg een weg is. Het tweede deel hoort bij iets dat breed is, dus een aan de weg groeiende en breed uitgroeiende plant.

Dodonaeus (b) ‘Deze kruiden noemen in het Latijn Plantago. De apothekers gebruiken de Latijnse naam Plantago, de Italianen noemen ze piantagina of plantagina, de Spanjaarden lhumihem en tannehagem, de Fransen plantain, de Engelsen plantayne, de Spanjaarden plante.’

Plantago is zo genoemd naar zijn oude Latijnse naam, planta pedis: plant en voetzool, naar de gewone stand op vastgelopen paden, of naar de bladvorm. Of van planta: plant, om Plantago als een zeer algemeen en heilzaam kruid te betitelen. De plant is als een voetindruk op de grond, het volgt de weg als de beste scout. Weegbree werd wel onderscheiden in twee soorten, de grote werd bij ons de manlijke plantein genoemd en de kleine de vrouwelijke plantein. De manlijke werd door de mannen en de vrouwelijke als heelmiddel bij de vrouwen gebruikt. De Franse, Engelse en oudHollandse naam plantain komt van oud-Frans plantain, van het Latijnse plantaginem, van plantago, het kruid, van planta: de zool of voet. Dit woord wordt ook vermeld in Shakespeare ‘s Romeo en Julia:

‘Romeo: Your plantain sead is excellent for Ҵhat.’ Benvioli? For what, I pray?

Romeo: For your broken shin (gebroken scheenbeen)’ Ook werd het zo gebruikt bij de aloude Chaucer als wond helend middel en eerdere Engelse schrijvers. Schrijvers die verhalen dat de ribben van de bladeren de wonden van het rapier genezen. Opvallend is dat de naam plantain dezelfde naam is die ook voor de banaan gebruikt wordt.

Spaans planten, Italiaans piantaggine, Portugees tanchagem, Zweeds groblad, Boheems jitrocel, Pools babka, Russisch uschik, Hongaars utifu, Fins kourulehti, Koptisch asout.

Dodonaeus ‘Ze heten in het Grieks Arnoglossos, dat is lamstong en ook Arneios, de Hoogduitsers noemen het Schafszunge, de Spanjaarden noemen de weegbree ook lengua de oveja, in het Portugees xiantage of chantage, die van Apuli ook lingua agnina.’

In het Grieks was vooral de grote, P. major, ook bekend als arnoglosson: lammerentong naar de bladvorm of omdat die het graag eten, Latijn Ligna agnina, Scafeszunga in oud-Hoogduits, Schafeszunge in midden-Hoogduits, Schafzunge bij Brunfels, Lammerzunge ook Hasenohra en Sauohra, Frans langue dՠagneau: lammerentong, In Sussex is de gewone naam lambճ tongue en in Wales sheepճ love. Lamb ‘s tongue, naar de vorm van het blad of van een verbastering van Lammas tongue. Lammas was een feest dat gehouden werd in de oude tijden in het begin van augustus, een dankdag voor de eerste vruchtenoogst.

Dodonaeus (d) ‘Ook heten ze Probateios, Polyneuros en Heptapleuros, dat is op het Latijns Septinervia omdat de bladeren zeven aren, ribben of zenuwen hebben.’

P. major heeft ook duidelijke nerven, Aderkraut, Fifaderkrut en Ribbkenblatt, Ochsenrib, Engels rib grass of wort, oud-Engels heeft ribbe en het midden-Hoogduits heeft Ribbewurz, ook Siebenrippe, vanwege de zichtbare bladnerven heet het ook zevenribben. De op zenuwen gelijkende nerven gaven het bij de Romeinen de naam van herba nervalis: zenuwkruid, en bij de Grieken heptapleuros, pleuron: rib, zo werd het 7 ribben

(e) ‘Sommige Nederlanders noemen de weegbree of enig geslacht er van herderspijpen, maar scheerlink wordt meer zo genoemd.’

(f) ‘De grote soort van weegbree heeft al deze voor vermelde namen dan men geeft ze soms de toenaam van rode weegbree, in het Latijn noemt men het Plantago major septenervia en Plantago rubea, in het Hoogduits Rotte Wegrich, in het Frans grand plantain.’ P. major. Blutworcz in 1260. De grote heette wel wegebladen, treewegen, platvoet, weegwortel en wijkerblad.

Plantago lanceolata L. (lansvormig)

Dodonaeus (a)’De tweede soort noemt men in het Nederduits hondsribbe, in het Latijn Plantago minor Costa caninaԮ

Naar canina, Hontsribbe in midden-Noord Duits, Hundebladen, Hunntung, onze hondetong, hondsribbe, hondetong of, tonge, hondsbloem.

Dodonaeus (b) 'Het heet in het Grieks Pentaneuros, dat is te zeggen vijf ribben of op het Latijns Quinquenervia, in het Engels ribbe-worte.’ Fiefadernblatt, vandaar Ribba of Rippa in oud-Hoogduits, Ribbekeblatter, Ribbewurcz, Zwitsers Ripplichrut en Rissrippe, Engels dogճ ribbe, rib-grass of rib-wort, ripple grass.

Dodonaeus ‘Het heet in het Latijn ook Lanceola of Lanceolata, in het Hoogduits Spitziger Wegrich, in het Frans lanceole.’

Naar de spitse bladeren, Franse langue dաgneau; lammerentong, Lammerzunge, Schaffzunge in midden-Hoogduits, Hasenoghra, Spitzfederich in Bern, Spitzwegerich bij Bock, Spissfedern, Spisswebern.

(d) Het is de kleinere of smalle weegbree, Duitse Minderwegbrait in 1482, Engels small waybread.

(e) Engels chimney sweps, cock grass of cocks, hen-plant, zie onder, Jack-straws en;

(g) Plantain, Frans plantain.

(h) Verder Bullenkopp, Emtreeten, Kasselschwanz, Kassenwadel, Kassestuhl, Krattamacher, Lagetrene, Ruentunge, Saiohre, Schlangenzunge, Susestock, Schokoladenblume, de smaak, Soulatsche, Trummenstocke, Wegebladen, Wegetranenblaume, Wegetree, Wegara, Wegerli, Wogerat, Zwitsers Himmelsbrot, Spisswedara, Vogelsome, Wegerste.

Plantago media.

Dodonaeus (a) ‘De derde of middensoort wordt middenweegbree genoemd, in het Latijn Plantago media.’

De derde of de middenweegbree wordt ook soms brede weegbree genoemd, in het Hoogduits Breiter Wegrich. Engelse hoary plantain, Duitse Mittlerer Wegerich en Franse plantain batard.

(b) Opstaande in een bal, Ballablatter, Ballenkraut, Wegezbreit in midden-Hoogduits.

Bossig samentrekkend, Zupfaballa, Zopfballe, Zwitsers Ballablatter, Ballabluama, Ballatatsch, Huichaballa.

(d) Op vochtige weg droog en vast en bros zijn, Ratschaballa.

(e) Als een Schemel: schommel, Hoschaballastock, en vandaar;

(f) Wegerich: heer van de weg, Wegerich bij Hildegard, roter Wegerich bij Bock.

(g) Wegebreit of Wegestock, oud Hoogduits wegebreita, Weechbree en Wegebrede, Wegblat.

(h) Als Wegetreta: trede, Wegeschemel, is met Polygonum aviculare gelijknamig, Wegetren, Wegatreta in oud-Hoogduits, of omdat ze in wagensporen groeit, (N. N. Duits wegetrane) noemt men het in plat Duits Wegetranenblauwe, -blader.

(i) Tatsch -? Tatze, Tatsch, of Tatschi.

(j) De vrucht als vogelvoer, Vogelgarbe,

(k) Die in het gras veel plaats inneemt, Heudieb, Grasfresser, Heuschelm, Zwitsers Hoschelm, Grasfresser.

(l) Een andere oude populaire naam was kemps, Kempen in midden-Noord Duits, Deens kjaempe en Zweeds kampa. De stengels zijn zeer taai en buigzaam, de Angelsaksische term voor een soldaat was cempa (kemphaan) soldiers en in Duits Soldaten. Het is al een oud spel dat de kinderen de stengels tegen elkaar slaan om die van de tegenstander te breken, of om de hoofden tegen elkaar af te slaan. Zo spelen soldaten. Of ze worden door een jongen en meisje genomen en zo voorspelt ze of er liefde en huwelijk zal zijn, cocks en hens. Om dezelfde reden wordt het (fighting) cocks genoemd waar vechtende hanen hetzelfde deden.

(m) Medisch, vlooienkruid, omdat het vlooien zou verdrijven. De grote werd ook wel hondemiesblad genoemd omdat de bladen uittrekkend heten te wezen bij hondemies: ontstekingen bij de vinger. Of waterbladen omdat konijnen er het water van zouden krijgen, ook konijnenblad. In Schotland de Slan-lus: of helende plant. Natuurlijk is de plant ook gechristianiseerd. Sawdl Crist: Christus genezing in Wales en copog Phadraig: (St) Patricks blad in Ierland, cabbag Patrick en dvillag Patrick: Patricks zuring, op eiland Man.

Paracelsus beweert dat de wortel van de weegbree na zeven jaar de gedaante van een vogel aanneemt.

(n) Weegbree heet in Noord Duitsland ook Poggenkraut. Ze geeft in de nacht zoveel licht van zich af als een ster en schijnt zo helder dat vele mensen menen dat ze een spook of gedrocht van de duivel is. De spin steekt de pogge en de pogge wordt machteloos, als de spin blijft steken en de pogge zich niet wreken kan dan blaast ze zich op zodat ze tenslotte uit elkaar barst. Maar als zo’n pogge bij dit kruid kan komen kauwt ze dit en wordt weer gezond. Kan ze er niet bijkomen dan haalt een andere het kruid en geeft het aan de geleden pogge.’ Erasmus in zijn Colloquia vertelt een verhaal van een pad die gebeten was door een spin en direct van het gif bevrijd was door het eten van een weegbreeblad. Het zou in Amerika snakeleaf genoemd zijn vanwege het geloof in zijn effect tegen slangenbeten en andere creaturen.

(o) Greetjebladen, Sagenblatt, Lugenblatt, Katte, Wropen, Astkraut, Wurstle, Zwitsers Vogelchrut, Wurstli.

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (141, 164, 311, 309) ‘In alle landen is de weegbree zeer goed bekend en gebruikt in vele ziektes en gebreken van het lichaam. De weegbree was bij de ouders zo zeer gezocht en geprezen dat Themison, de oude dokter, daar een gans boek van gemaakt heeft als de eerste vinder van de grote krachten van dit gewas zoals Plinius in het achtste kapittel van zijn 25ste boek betuigt.

Weegbree is ook goed gebruikt tot alle kwade onzuivere lopende zerigheden en zweren, oude en verse wonden, alle hete zeren en zwellen tot de kanker, fistels, lopende gaten en kwade jeuk, wel verstaande als de bladeren gestampt zijn en daarop gelegd of het sap daarin gedrupt of vermengt met die pleister en zalf die daartoe gebruikt worden.

De wortelen van weegbree worden gekauwd tegen de tandzweer en worden ook van binnen en van buiten gebruikt in de smarten van de lever en van de nieren waarin de bladeren ook gebruikt worden, maar veel meer het zaad zoals Galenus schrijft.

Men schrijft ook van weegbree dat drie wortels met water en met wijn ingenomen de derdedaagse malariakoortsen en vier wortels de vierde daagse malariakoortsen genezen en verdrijven, doch een wortel min of meer kan niet veel schaden.

Hondsrib is droger van natuur dan de andere soorten van weegbree en wordt meer geprezen in de wonddranken, zalven en tot de breuken.

Het sap van hondsrib wordt zeer geprezen in de puisten van de mond en in de beten van de dolle honden.

De bladeren van weegbree verzoeten de pijn van jicht en zijn zeer goed gelegd op de zieke leden die rood, vol hitte en pijn zijn.

Het verkoelt de verbranding zeer goed.

Dezelfde wortel aan de hals gehangen verdrijft de pijn van het hoofd, als Apuleius schrijft.

Als bij iemand de voeten gezwollen zijn van lopen zal men daarop weegbreebladeren leggen met azijn gestampt en het gezwel zal vergaan.

De bladeren van buiten gelegd op de leden die blauw geslagen zijn of verstuikt of anders met builen of gestampt of verplettert genezen die gauw.

Het sap er van dat met azijn gemengd is, is goed om de zwarte plekken in het aangezicht af te drogen. Ook is het goed tegen wonden rond de neus of de ogen.

Ook is het goed tegen lopende zweren, tegen beten van honden, tegen waterzucht en tegen tering, volgens Pandecta, Platearius etc.’

Wegens zijn goede werking werd het ook wel geneesblad genoemd.

Een thee van de bladeren zou goed zijn tegen aambeien en tegen hoesten als bij astma, het werkt bloedzuiverend. Er werd uit deze soorten uit kruidensap gewonnen dat goed zou zijn bij langklachten en onderlijf problemen, bloedingen, hevige diarree, aambeien en wisselkoorts. Ook het afkooksel, 10 gram op een kwart liter water, werd tegen die ziektes gebruikt. Uiterlijk werd dit afkooksel gebruikt bij zweren, kwetsingen, verbrandingen en ontsteking van de oogleden. Het vermaalde verse kruid is een volksmiddel tegen insectensteken als wespensteken. De spitse werd ook met suiker tot siroop gekookt en was een geliefd middel bij luchtwegenontstekingen, hoesten catarre en verslijming. Kneipp beveelt de spitse aan als verzachtend geneesmiddel bij verslijming, hoesten en catarre en wel als afkooksel alleen of met longenkruidthee gemengd en met honing.

Volgens Culpeper is het een kruid van Venus en geneest de hoofdgebreken door de antipathie van Mars, de privé delen door sympathie met Venus.

Het blad bevat veel vitaminen en kan gebruikt worden bij slapte onderweg door op het blad te kauwen.

Doordat de weegbree in vochtige weilanden veel voorkomt is het een probleem bij het drogen van hooi, zijn gisting was vaak de oorzaak van hooibranden waardoor het bij de boeren wel vuurbladen genoemd werden.

Verder worden de zaden van verscheidene soorten verkocht als vogelvoer.

Jaren geleden had zelfs de industrie belangstelling voor de plant. Het geperste sap, dat men uit de planten verkreeg, werd verwerkt in zogenaamde weegbreebonbons die bedoeld waren als hoestpastilles. Er bleken betere bestanddelen te bestaan tegen de aandoeningen van de luchtwegen.

Magnus; ‘Het vierde kruid wordt Arnoglossa genoemd, plantyne. De wortel van dit kruid is wonderbaarlijk goed tegen de pijnen van het hoofd omdat het teken van de ram verondersteld wordt het huis van de planeet Mars te zijn die het hoofd is van de hele wereld. Het is goed tegen de kwade gebruiken van mannenstenen en rottige vuile ballen omdat zijn huis het teken van de schorpioen is en omdat een gedeelte er van sperma bevat, dat is het zaad dat komt van de stenen waarvan alle levende dingen voortkomen en gevormd worden. Alzo is het sap goed voor hem die ziek zijn van de gevaarlijke vloed met verhoogde stijging van het ingewand, steeds pijnen en wat bloedvloeien. Het purgeert hem die er van drinkt van die ziekte van bloedvloeien of aambeien en de ziekte van de maag.’

Historie.

(411) ‘Weegbree is al lang gebruikt in vele landen en werd bijvoorbeeld al door de Chinees Shih Ching, 6 eeuw v. Chr., vermeld.

Het is toch wel opvallend dat men bij deze soorten geen noemenswaardige eigenschappen heeft kunnen aantonen. Als eerste werden de grote bladeren gebruikt om wonden te verkoelen. Omdat deze soorten en vooral in hun zaden wat slijm bevatten zal hun gebruik bij als inhullend (mucilaginosum) bij Ruhr, catarre en blaasziektes tot een zekere maat gerechtvaardigd zijn. Mogelijk bij andere werkingen door hun hoog kiezelzuur en kaliumgehalte. Het is vooral een Germaanse geneesplant. Lkeblad: heelblad, midden-Hoogduits lochen is een geneesmiddel, lochenaere: bespreken, toveraar of arts is zijn oude N. Duitse naam. Meestal gaan zijn namen op de bladen terug zo ook het Griekse arnoglosson, wat lammerentong betekent. Zo heet het ook bij Dioscorides en onder deze naam zijn verschillende soorten tezamen gezet. Ook onze inlandse soorten komen in Griekenland voor. Dioscorides beveelt ze aan als uitdrogend en adstringerend en te gebruiken bij bloedvloeiingen. Als bloedstelpend middel heeft ze sinds die tijd af aan bij het volk in gebruik geweest. Naast vele gebruiken tegen zweren, blaren, brandwonden, klieren, bleekzucht etc. noemt Dioscorides het ook als sympathiemiddel zoals het nu nog gebruikt wordt. Men zegt dat drie wortels met drie bekers wijn en net zo veel water goed is tegen de driedaagse koorts en vier tegen de vierdaagse. Enigen gebruiken de wortels als halsband tegen klieren. Door de hele middeleeuwen was dit geneesmiddel gebruikelijk. Brunfels zegt dat de vrouwen die bij de kinderen om de hals leggen. Bij Plinius is het sap goed tegen de steek van schorpioenen en de beet van wilde dieren, iets wat nog lang te volgen is. Naar Plinius zou overigens de Griekse arts Themison al een geheel boek over deze plant geschreven hebben. De in de middeleeuwen veel gebruikte Herbarius van de Pseudo-Apuleius voert de herba plantago op de eerste plaats aan van de 130 genezende planten. Er zijn niet minder dan 24 aanwendingen, van hoofdpijn, ad capitis dolorem, tot blaaspijnen, contra omnes vesicae difficultis. Een aantal ervan gaan duidelijk op Plinius terug en anderen komen wel uit de volksheelkunde. Weegbreebladeren geven naar Dioscorides met zout en azijn gekookt een groente die bij Ruhr en maagziektes gebruikt worden. P. coronopus schijnt in Mecklenburg nog lang als groentekruid geweest te zijn.

H. Hildegard noemt de weegbree als een middel om je van aangetoverde liefde te bevrijden, ‘Si etiam vir et femina zauber amoris comedit aut bibit, succus wegerich, aut sine aqua aut cum aqua ad bibendum detur, et postea aliquam fortem potionem accipiat, et interius purgetur, et postea levius habebit.’ Ook door een sterk purgatief zou men de met spijs en drank aangetoverde liefde laten verdwijnen. Ook later vinden we nog dat de plant goed tegen vergif, toverachtige liefde goed is door een purgatief te nemen. H. Braunschweig geeft een goede bereiding als men bij het eten wat toverachtigs of liefde gegeten heeft, die zal het water 4 of 5 dagen en alle dag driemaal een lood drinken en daarna zal hij een sterk purgatief nemen. Naar een Frans recept uit de 17de eeuw kan men met de plant liefde verkrijgen. Dan moet het met St. Johannes voor zonsopgang de zaden verzamelen, verpoederen en het met twee druppels wijwater in de kiel van een ganzenveer brengen en het gat dicht maken. Wie dat middel bij zich draagt zal door allen geliefd worden. Al Plinius schrijft over het gebruik als sympathiemiddel. Hij schrijft namelijk van een schurkenstreek door kruidverzamelaars, scelus herbariorum, die als ze geloofden voor kunst te kort betaald kregen van zekere planten, als weegbree, het voor een gedeelte weer begraven. Daardoor meent Plinius, zouden ze het kwaad dat ze geheeld hadden weer terugbrengen, credo, ut vitia, quae sanaverint, faciunt rebellare. Een Angelsaksisch recept brengt het volgende middel bij tegen hoofdpijn, graaf voor zonsopgang de weegbree, zonder gebruik van ijzer en bind de wortel samen met kruiskruid (Senecio? Galium cruciatum?) om het hoofd door een rode draad. In Niederbayern vinden we nog (1930) een vrijwel gelijke vorm aan. Men neemt een witte draad een weegbreewortel in een doek en hangt het bij opgaande maan aan een blauwe draad, dus geen rode. Het behoorde tot de Angelsaksische negenkruidenzegen, net als bijvoet. Het werd gebruikt tegen gif en aansteking wat goed past op pest waartoe Brunfels het aanbeveelt. Die schrijft dat het om de hals gedragen wordt en gegraven wordt tussen de vrouwen dagen, dat is Maria-Hemelvaart, 15 augustus en Maria ‘s geboorte, 8 september, de tussenliggende tijd is vooral in Katholieke streken geliefd om geneesplanten te verzamelen

Als middel tegen koorts is ze nog in vele gebieden in gebruik. Zo gelooft men in Frankenwald dat de wortel 77 vezels heeft en dat elke vezel voor een koorts helpt en omdat men niet weten kan voor welke koorts het is geeft men ze alle 77 tezamen

A. Magnus noemt het de beste plant tegen zweren, ‘Consolidat ulcera optime, et ad haec nihil est melius ea’ en brengt soms wat al bij Dioscorides te lezen is. Ook Bock is er vol van. Bij Plinius wordt al zijn kracht tegen vergiftige steken vermeld en bij het volk is het nog in gebruik bij bijen en wespensteken, ook tegen steken van spinnen en beten van padden. Een heruitgave van de Pseudo-Apuleius laat een wortel zien die boven een schorpioen en beneden een slang draagt. In Nasse-Bretagne is het geloof dat een beet van een slang niets geeft als je maar direct weegbreebladeren kauwt. Ook de Indianen van N. Amerika, die Plinius toch niet kennen, gebruiken de brede weegbree tegen slangenbeten.

De brede of grote weegbree is nog steeds bij het volk een wondkruid, zie Shakespeare. In Zürich heten de bladeren van de smalle Spissbletter, waar pisse een houtsplinter is waarvan men gelooft dat het die in de vinger uittrekt. Op dezelfde grond heet het in Allgau Tr(e)ib (a)us, alleen gebruikt men hier de zanden. Als bloedstelpend middel werden de zaden in de neus gestoken.

Zeer wijdt verspreidt is het gebruik om de wortel als afleidend middel te gebruiken door die in het oor te steken. Als het onder de voeten gelegd wordt zou het voor moeheid vrijwaren, zie bijvoet. Het werd algemeen tegen voetziektes gebruikt, ook van vee, mogelijk omdat we er zoveel op lopen.’

Een oude Keltische naam is lus-nam-ban-sith; het kruid van elfen De twee soorten kunnen in Europa tot in de jongste steentijd terug gevolgd worden. Ze werden door de Assyriërs, niet door Hippocrates, wel weer door Dioscorides vermeld, die roemde hun koelende, helende en tezamen trekkende eigenschappen en gebruikte ze als wond helend middel. Onafhankelijk daarvan kan de weegbree voor wondbehandeling in de Noorse sagen gevolgd worden. Daarbij duikt telkens de aanwijzing op dat de ene zijde heelt en de ander trekt. Over het algemeen wordt toch de gladde bovenkant als helend aangewezen.

Omstreeks 1700 werd het van binnen en buiten gebruikt tegen lever- en nierklachten en verder tegen alle zeer en verrotting. De onderkant van de bladeren worden daartoe op de wonden gelegd, ook worden ze gemengd met boter op de wonden gelegd. Voor het gebruik moeten de bladeren wat gekneusd worden, dan werken ze verkoelend en pijnstillend. Zo werden ze gebruikt bij lange veldtochten door ze in de schoenen te leggen zodat men minder last kreeg van zweren en bloedingen.

De H. Hildegard noemt de spitse, Platagine. Fuchs in 1542 verwijst in zijn kruidboek naar het gebruik in de oude bronnen en terzelfder tijd prijst Hieronymus Bock de Wegerich als het bruikbaarste kruid.

Dat de N. Amerikaanse Indianen de door de Engelsen en Fransen ingeslipte plant, English man ‘s foot, voor wondheling overnamen en 200 jaar lang gebruikten is een bewijs dat niet alleen het overgeleverde geloof van de heilwerking een rol speelde.

Chaucer.

In the Canon ’s Yeoman ‘s Prologue vertelt Chaucer in de Canterbury Tales (1387) het verhaal van de vreemd geklede man die van ver kwam gereden;

‘A clote leef he hadde under his hood

For swoot, wand for to keep his heed from heete

But is was joye for to seen hym swete

His forheed dropped as a stillatorie

Were ful of plantayne and of paritorie.’

Het was een van de negen christelijke kruiden. De Angelsaksische medicijnman noemde eerst mugwort, dan plantain;

‘And you, Waybread, mother of worts

Open from eastward, powerful within

Over you chariots rolled, over you queens rode

Over you brides cried, over you bulls belled

All these you withstood, and these you confounded

So withstand now the venom that flies through the air

And the loathed thing which through the land roves.’

Folklore.

Weegbree is een merkteken van de wegen, in zonneschijn en regen.

Deze plant zou ontstaan zijn toen een maagd haar weg gereisde minnaar aan de weg stond op te wachten, ze is toen de grond ingetrapt en groeide daar vast.

De plant geldt bij het volk als koortsplant, hij heeft 79 wortels waarvan elk de koorts verdrijft. Als twee mensen een plant uit elkaar trekken heeft diegene meer geluk wiens deel meer netvezels heeft. Hoe langer de vezels zijn, hoe meer geluk. Volgens een legende wordt het kruid eens in de zeven jaar een koekoek. Zoals alle planten die verbonden zijn met de koekoek heeft het mysterieuze krach­ten.

Het is zeker en wordt geregeld bevestigd dat op midzomeravond, de dag voor het feest van St. Jan de Doper, onder de bijvoet een kool gevonden wordt die je bevrijdt en vrijhoudt van plagen. Donder, vierdaagse koorts, branden en dergelijke zaken stoppen bij hen die dit bij zich draagt En Mizaldus de schrijver vertelt dat ditzelfde zich bevindt onder de wortels van weegbree op diezelfde dag, wat ik voor zeker houd want ik heb het die dag gevonden onder de wortel van weegbree wat vooral rond negen uur gevonden wordt, Lupton.

Het was een van de negen kruiden in voorchristelijke tijd en een van de St. Janskruiden. Zo liep J. Aubrey in 1694 op St. Jansa­vond en zag daar meer dan 20 maagden op hun knien alsof ze aan het wieden waren. Hij vroeg wat ze aan het doen waren en het antwoord was: ‘Wij zoeken kool onder de wortels van plantain om dit onder het hoofdkussen te doen zodat we kunnen dromen van onze aanstaande mannen.’ Het werd nu gezocht omdat het de dag en het uur was. (zie verder Artemisia)

De weegbree is een liefhebber van liefdesgeheimen (wie niet?) Van de vruchtpluim trekt een jong meisje de bloemen af en plaats de pluim in haar boezem, die, als ze de goede naam van haar toekomstige raadt, net zo weer in bloei staat alsof de bloemen niet geplukt zijn. De verklaring hiervan is dat de aar even goed zal bloeien als daarvoor binnen een uur. H. Hildegard gebruikt het om van aangetoverde liefde bevrijd te worden.

Naar een Frans recept werd het gebruikt om liefde te verkrijgen. Hiertoe moet je voor zonsopgang met Johannes de zaden verzamelen en verpulveren en dit met twee druppels wijwater in de kiel van een ganzenveer brengen, die kiel moet met was dichtgestopt worden. Wie dit bij zich draagt zal door allen geliefd zijn.

(158)

Bij de grote weegbree is de wortelstok het kleinst en ziet eruit als of die afgeknaagd is. Dat heeft natuurlijk de duivel gedaan. De bladeren namelijk en het sap, dat eruit geperst wordt, zouden de beten van dolle honden en slangen kunnen genezen. De duivel zou uit nijd over de goede eigenschappen, de wortelstok hebben afgebeten.

Sage.

Toen Parcival over de weg ging naar het koninkrijk Brobarz:

‘Wil ungevertes- do reit

da wenic wegeriches stuont.’ Zo reed hij op een wegloos pad -ungevertes- waar weinig weegbree stond.

Er leefde eens op een kasteel te Lowenroth een jonge ridder met zijn lieve vrouw Ermentrude. Ofschoon nog jong was Hildebrand befaamd als een goed en waardig soldaat. Daarom werd hij opgeroepen toen er aan de grens moeilijkheden uitbraken die het vaderland bedreigden. Hij was een van de eersten die zijn wapenuitrusting verzamelde en zich klaarmaakte om de standaard van de koning te volgen. Toen kwam de verschrikkelijke dag. Ermentrude had zich tot dan goed gehouden, zakte in en zocht vertrouwen in zijn armen. ‘Goed,’ fluisterde Hildebrand, ‘goed, mijn vrouw. We vechten voor een goede zaak en God zal ons beschermen. Spoedig zullen we terug zijn, overladen met roem en glorie en jij moet de eerste zijn die ons verwelkomt. Daar onder de bloeiende eik met uitspruitende knoppen bij de kasteelpoort, zal jij onder zitten om op onze terugkomst te wachten. Vaarwel mijn liefste, de hemel begeleid jou en mij.’ Een laatste blik, een laatste kus en Hildebrand zat in het zadel. Naar het slachtveld keek Ermentrude vanaf het kasteel tot ze niets meer zag, ze ging naar de kapel en huilde en om bescherming te zoeken voor zichzelf en haar geliefde. De tijd verstreek, de eik spreidde zijn zomerblad uit en onder zijn volle schaduw wachtte ze uur na uur op het komen van haar heer. Toen de eikenbladen begonnen te vallen en geen bericht haar bereikt had, beval ze een dak voor haar te plaatsen zodat ze evengoed de wacht kon houden. Zo gingen de dagen om. De oude eik was bladloos in het kasteel en het dorp beschouwde men Hildebrand en zijn volgelingen als dood. Allen, behalve Ermintrude. Ze wachtte nog steeds, wachtte vanaf de morgen tot de nacht en van de nacht tot de morgen kwam. Op een nacht, toen de oude trouwe bediende kwam om haar te bewegen naar het kasteel terug te keren, vond hij haar opvallend stil. Ermintrude was onderweg om haar gemaal te begroeten in de Hemelse poorten, naar het land waar geen terugkeer mogelijk is. Op de dag van haar dood gebeurde er iets vreemds. Een plant die nog nooit gezien was verscheen op haar wachtplaats en niet lang daarna groeide ze langs elke weg, paden en doorgangen, zo dat de dorpsbewoners deze kleine bloemenvreemdeling gingen verbinden met het passeren van Ermintrude. Ze noemden het wegerich, omdat ze wacht bij de weg. Als ze over de arme vrouw vertelden wijzen ze op deze plant en zeggen: Daar staat ze langs de weg zodat ze zeker is dat ze Hildebrand als eerste zal zien als hij komt.’ Zo is de kleine plant, die in de zon en de regen bloeit een symbool van liefde die trouw blijft, in vreugde en verdriet, in leven en dood.

Uit Fuchs.

Plantago psyllium, L. (vlo-achtig) is een eenjarige van 15‑30cm groot met vlo-achtige zaden.

(Dodonaeus) Vlooikruid groeit zeer weelderig met zeer vele dunne, tere en zeer bladerige steeltjes die gewoonlijk een zeventien cm hoog zijn. De bladeren zijn langwerpig, maar smal, harig en ruig die zeer dichtbij komen van gedaante de bladeren van de eerste soort van veldcipres, uit de top van de takjes steken sommige schilferachtige kopjes als aaneen houdende schubben waaruit de bloempjes kijken die witachtig zijn van kleur, heel klein en wolachtig als dons, bijna gelijk die van de smalle weegbree waarna het zaad volgt wat zwartachtig is, blinkend of glinsterend en de vlooien van gedaante, kleur en grootte zeer gelijk. De wortel is witachtig die sommige dunne vezels uitgeeft. Het komt dikwijls vanzelf in de velden en ongebouwde plaatsen voort, dan men zaait het soms ook wel. Als het eens gezaaid is geweest dan spruit het gewillig vanzelf weer alle jaren uit. Na de verschillen van het gewest daar het groeit, groeit het dikwijls mooier en weliger en vooral niet ver van de zeekant, op andere plaatsen blijft het kleiner en groeit niet zo blij en overvloedig.’

Is afkomstig uit het M. Zeegebied.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a)’Vloy-kruid noemt men dit gewas in Nederland, in Hoogduitsland Psylienkraut en Flohekraut, in Engeland fleeworte, in Frankrijk lՠherbe des pulces, in Itali psillio, in Spanje zargatona. Al die namen zijn meestal van de Griekse Psyllion, dat is vlooikruid, gekomen omdat het zaad van dit kruid zo’n grote gelijkenis met de vlooien schijnt te hebben want daarom hebben de Latijnen dat ook Pulicaria genoemd (hoewel ze de Conyza ook Pulicaria noemen) of Herba Pulicaris en de apothekers Psyllium met welke naam dit kruid overal genoeg bekend is. Vlooikruid noemt men in het Spaans ook zorgatona, welke naam van de Arabische gemaakt is want Avicenna noemt het Bazarachatona en andere Arabieren noemen het Betzer chotume, die van Egypte Chetun.’

Psillios of Psyllium: vlo-achtig, het slijm van de zaden werd medisch gebruikt.

(578) Flochkraut bij Bock, Flohsamen in Bern, Psillenkraut, Engels flea-wort plantain, sand plantain.

Gebruik.

Zo was het gebruik vroeger. (141, 164, 311, 309) Լ/span>Om de gele gal in buiklopen, buikpijn en hete koortsen af te zetten: Neem van drie tot zes vierendeel lood van het zaad, week het in voldoende water totdat het slijmig wordt, als het door gewrongen is doe er een ons siroop van violen of van rozen bij en laat dit in een keer innemen. Joh. Schroderus.

Het zaad van vlooikruid of de voor vermelde slijmerigheid daarvan (die men in het Latijn Muccago of Muccilago Psyllij noemt) geneest de breuken van de darmen van de jonge kinderen en ook de uitpuilende of te ver uitgegroeide navel, daarop gelegd, als men er wat olie van rozen bij doet dan helpt het de pijn van de leden of jicht of andere jichtige smarten, te weten als die van hitte veroorzaakt zijn. Zelfs Dioscorides getuigt dat het zeer nuttig gebruikt wordt op de klieren of zweren die achter de oren komen, Parotides genoemd, en alle waterachtige zwellen en ook wel in de verwrongen of verstuikte leden en die uit hun lid gegaan zijn. Dodonaeus.

Tegen wild vuur en witte schurft van het aangezicht: Trek uit het zaad met azijn een slijmachtigheid en bestrijk het daarmee. Ravelingius.

Tegen rode of ontstoken ogen: Bet de ogen dikwijls met de slijmachtigheid die van het zaad met rozenwater uit getrokken zijn. Fuchsius.

Het water daar het zaad van vlooikruid dat eerst wat gestampt of gekrakt of enigszins gebroken is te weken gestaan heeft tot de tijd toe dat het wat lijmachtig, taai of slijmerig geworden is verzoet alle verhittingen en ontstekingen, verzacht en matigt de brand van de hete koortsen en is ook goed tegen de onmatige droogte van de mond en de dorst en een tijd lang in de mond gehouden vermurwt of verzacht de ruwheden van de tong, het verdrijft de smart of pijn van het ingewand of darmen die door scherpte van enige hete vochtigheden veroorzaakt is, het is ook zeer geschikt voor diegene die met de rode loop gekweld zijn of enige zweer in de darmen hebben.

Serapio leert ons de Muccago of slijmerigheid van dit zaad in de zon drogen en tot ons gebruik bewaren. Dezelfde Serapio vermaant ons dat we niet al te dikwijls deze slijmerigheid gebruiken moeten, want het is de maag schadelijk en door het steeds of lang gebruik daarvan krijgen de zieken zeer gemakkelijk een moeilijke zwarigheid of bangheid aan het hart die Syncope genoemd wordt zodat ze dikwijls moedeloos worden die dat ingenomen hebben en in zwijm of van hun zelf vallen, ja dikwijls tot stervensnood toe als men bij vele gezien heeft, daarom als men daar wat te veel van gebruikt zal men er eerder schade en enig vergif in vinden dan baat, hetzelfde betuigen de Griekse meesters meest allen en Avicenna zelf ook.’

Deze plant levert de vlozaden die vanwege zijn grote slijmgehalte in de katoendrukkerij en ververij, bij het glanzen van leer, het stijven van was en appreteren van zijde gebruikt werd.

Planten.

Plantago argentea wordt gezaaid, zaad eerst 3 weken bij 20 graden bewaren, dan 6 weken bij –2 en zaaien bij 7 graden. De rest zaaien in maart bij 8 graden.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl