Aquilaria

Over Aquilaria

Adelaarshout, Bijbel, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, planten, teelt.



Uit sebarec.com

Dit geslacht heeft bomen met een gladde bast.

Een 10-20 soorten komen voor die allen in tropisch Azië groeien. Ze komen vooral in de regenbossen van Indonesië, Thailand, Cambodja, Laos, Vietnam, Maleisië, N. India, Filippijnen, Borneo en N. Guinea voor.

De bomen worden 6-20m hoog.

Bladeren staan afwisselend, 5-11 cm, lang en 2-4cm breed.

De bloemen zijn geelgroen en verschijnen in schermen.

Soms worden ze tot de Thymelaceae, peperboompjesfamilie, gerekend, anders tot de Aquilariaceae, de aloë familie.

Het geslacht is bekend vanwege het hout en vooral van Aquilaria malaccensis. Door het vele kappen zijn ze beschermd.

Thymelaceae.

=Aquilaria ovata Cav., (ovaal) levert het rozenhout, Duits Rhodiser Dornholz, Aspalathholz.

Uit Christipedia.

=Aquilaria malaccensis Lam. (uit Malacca). (Aquilaria agallocho, Roxb. Aloexylum agallochum, Lour.) (het hout). De boom heeft puntige, lancetvormige bladeren en okselstandige bloemschermen.

Dit is een grote boom van 20-30m hoog met een stamomvang van drie en een halve meter.

De plant komt zo zelden voor dat zelfs DeCandolle het niet bezat. Het gewas is enkel te vinden in sommige bergstreken ten oosten van Bengalen waar Dr. N. Wallich het aantrof.

Het wordt gevonden in Bangladesh, Bhutan, India, Indonesië, Iran, Maleisië, Myanmar, Filippijnen Singapore en Thailand.

Het agallochahout kwam in onze koloniën als kajoe garoe in de handel en bestaat uit verharde stamstukken van Aquilaria malaccensis of van Gonystylus miquelianus. (Nederlandse botanist Friedrich Anton Wilhelm Miquel, 1811-1871) Is beschreven in 1823. Engels agarwood.

Naam, etymologie.

(Dodonaeus) (a) ‘Dit hout heet in Malakka garro, of garoa het beste calamba of calambac, in het Arabisch agulugen, hoad en haud, in Decan en Guzarata Ud en is hetgeen dat Dioscorides Agallochon noemt en in het Latijn ook Agalochum, in het Arabisch ook soms agaloian, agalugi en algaloian’. (maar niet algalia want dat is een soort van Muscus).

Het woord agallocha komt in oud-Engels voor als aluwe in de tweede helft 14de eeuw, dit van Latijn alo en dat van Grieks alo en dat van Hebreeuws ahaloth wat ook voorkomt in Sanskriet agaru: het hout.

Aquilaria stamt van aquila: een adelaar, in Malakka wordt de boom dan ook adelaarshout genoemd. Duits Adlerholz, Aloe-, Agallocheholz, Calambac en Lign aloe, Engels agar, agila wood en eagle wood of Malakka, uggur oil plant. De gom wordt in het Engels gaharu, jinko, Aloeswood, agarwood of oud genoemd.

Maar de Portugezen hebben het gewas zo genoemd omdat zijn Indische naam, agil, wel wat op aquila (adelaar) lijkt.

Vandaar dat twee soorten namen zijn, de ene is verbonden met agal of agil, namelijk adelaarshout, arendsboom en de tweede met agelhout, agal.

‘Dioscorides noemt het ook Xyloaloe en in het Latijn Lignum Xyloalo, in het Hoogduits en Alos-holtz, in het Frans bois dաlos. Serapio geeft het vier toenamen, te weten Indum, Mondunum, Seificum en Alcumericum. Sommige noemen het Tarum Plinij’.

Aloe, lignum aloë’ s, lignumlin aloë’ s of boom aloë en naar zijn gebruik wierookhout.

‘In het Hoogduits Paradeisz-holtz’. Paradies-, Rosenholz.

Maerlant, ‘Aloë, zoals Isidorus zegt, is een boom die te groeien pleegt in Arabië en India. Van zoete reuk zo is hij, nochtans schrijft Jacob van Vitri, dat er niemand in de wereld zij die ooit kwam al waar hij zag zulke bomen op enige dag. Maar haar twijgen, horen wij roepen komen van bergen gevallen waar aloë bomen staan. En niemand kan ernaartoe gaan als de wind opsteekt en die vangt en vindt men met netten, dat is de manier, te Babylonië in de rivier. Hiervan zeggen sommige wijzen dat het komt uit het paradijs bij de rivier die eruit loopt, dus leert men het kennen en kopen’.

Het is bekend in Chinees als Chn-xīang en Jin-koh in Japans, beide betekenen ‘zinkende wierook of hout’, naar zijn hoge dichtheid. Zijn hout en gom zijn in Arabisch bekend als ‘Oud of Ud’, (literair ‘hout’). Westerse parfumeurs gebruiken de olie ook onder de naam ‘Oud’, of’’ Oude’.

De naam is Indonesië en Maleisië is ‘gaharu’. In Nieuw-Guinea heet het ‘ghara’. In Vietnamees is het bekend als ‘trầm hương’. In Hindoe (India) als ‘agar’. In Laos als ‘Mai Ketsana’.

Uit Gart der Gesundheit. Poort van het paradijs.

Gebruik.

Het hout is wit, zeer licht en poreus en bevat in de donkere aderen een hooggeprezen parfum, de aggaer of oeggor van de oosterlingen.

Het adelaarshout wordt langzamerhand zwart en heeft een aangename geur. Het hout bevat echter weinig welriekende harsen. Men snijdt daartoe de harsvrije delen weg of begraaft de stam in de aarde waarna de hars, na verrotting van het hout, achterblijft. Dit wordt gebrand als een parfum in de tempels.

Het gebruik was vroeger zo. (562, 164) ‘Er zijn bijna zoveel soorten van Agallochus, zegt Lobel, als er goed voorziene winkels van drogisten zijn. Paradijshout wordt in Indien meest gebruikt om er goede beroking van te maken en om het lichaam daarmee te wrijven en goed te laten ruiken en is tot vele andere dingen nuttig als men van het beste krijgen kan want het wordt gekookt en dat water of die wijn wordt gebruikt tot vele ziekten want alle kracht van het hout trekt in het water. Het poeder daarvan ingenomen geneest de flauwheid en ziekte van de maag, lever en hersens en de beving, klopping en bangheid van het hart. Ook is het goed voor de vrouwen om de baarmoeder te ontsluiten en vooral voor alle ziekte van het lichaam die van koude gekomen is als men een half lood van dit hout een nacht in wijn laat weken en die wijn drinkt. Als men de damp van deze wijn van onder opwaarts laat komen dan zullen de vrouwen hun stonden krijgen. De rook van dit gebrande hout door de neusgaten opgetrokken versterkt de hersens en vermeerdert het verstand. Xylaloë, zegt Dioscorides, wordt gekauwd of in water gekookt en de mond daarmee gespoeld om een welriekende adem te krijgen. Het opent het verstopte ingewand, maar maakt de buik hard en helpt diegene die de druppelplas hebben door koude en slapheid van de blaas. Enige zeggen dat meest al deze soorten die voor paradijshout gehouden worden alle krachten van het ebbenhout hebben. Dan ze dienen meest alle om er mooie en welriekende bolletjes van te draaien om de gebeden te lezen’.

Bijbel.

Numeri 24: 6, ‘Als valleien breiden zij zich uit; als tuinen aan een rivier, als aloë’ s die de Heer plantte’.

Psalm 45: 9, ‘Mirre, aloë en cassia zijn al uw klederen.’

Spreuken 7: 17 ‘Ik heb mijn leger besprenkeld met mirre, aloë en kaneel.

Hooglied 4: 14 ‘Nardus en saffraan, kalmoes en kaneel, mirre en aloë’.

De aloë ‘s van het Oude Testament worden door de meeste autoriteiten als verschillend gezien dan die van het N. T.

In de Bijbel, Numeri 24: 6, komt het woord ahalim of ahaloth voor, dat door Bileam met de cederen genoemd werd als een beeld van een uitnemende woonplaats die een heerlijk land in bezitting zou hebben.

Naar de tuinen aan de rivierzijde wordt hier mogelijk een land bedoeld in W. Azië. Mogelijk naar Numeri wordt aangenomen dat de Heer hier wel een zeer bijzondere Alo plantte en mogelijk.

Aquilaria malaccensis. Hetzelfde woord komt voor in de andere teksten en met vreugdeolie wordt hier ook wel op de zoet ruikende Aquilaria gedoeld en niet op de bittere en medisch gebruikte Aloe.

Deze boom groeit niet in Syrië of Palestina. Moffat noemt een eik en is mogelijk het meest correcte woord omdat deze plaats een bladige en stevige boom suggereert die inlands was dan een onbekende die ze alleen kenden vanwege import. Door andere wordt verondersteld dat het sandaalhout is, Santalum album die uit India komt.

Folklore.

Ook wordt de boom wel paradijshout genoemd of scheut van het paradijs omdat dit de enigste boom zou zijn geweest die Adam uit het Paradijs had meegenomen. Volgens een andere legende zou het adelaarshout op aarde gekomen zijn door middel van een van de drie grote stromen die door het Paradijs voerden, de boom ontworteld zou hebben en meegevoerd op zijn tocht naar de aarde.

Historie.

Agallocha hout is de naam van verscheidene welriekende houtsoorten die in de oudheid zeer hoog geschat werden. In de 3de eeuw wordt het hout al vermeld in de kroniek Nan zhou yi wu zhi (vreemde dingen uit het zuiden) dat geschreven was door Wa Zhen van de oosterse Wu Dynasty dat het geproduceerd werd in de Rinan gemeenschap, nu Centraal Vietnam en hoe de mensen het in de bergen verzamelden. In 1580 nam Nguyen Hoang de controle over in Vietnam, moedigde de handel met andere landen aan en vooral met China en Japan.

Agarhout werd geëxporteerd in drie vormen: Calambac (Khi Nam in Vietnamees), Tram Huong (die er veel op lijkt, wat harder en minder zeldzaam) en gewoon agarhout. Een pond Calambac die gekocht werd in Hoi An voor 15 taels kon in Nagasaki verkocht worden voor 600 taels. De Nguyen Lords vestigden al gauw een Koninklijke monopolie over de verkoop van Calambac.

De donkergekleurde substantie is al zo oud en zo lang bekend dat de Lign Aloë’ s al bij vroegere schrijvers als Herodotus genoteerd was als een substantie van grote waarde. Het hout werd door Pedanios Dioscorides aanbevolen tegen slapeloosheid, zwakte en hete maag, zijde als leverpijnen en dysenterie. Bij Plinius heet het Tarum en was een van de waardevolste rookmiddelen.

Het is een al in de oudheid gebruikt reukhout uit India dat in de middeleeuwen een bekend handelsartikel in de Levant was. Tijdens de kruistochten komt het Agallochahout pas voor in M. Zeegebied als geneesmiddel. Agallochahout werd door Marco Polo in China als parfum aangetroffen. Napoleon gebruikte het als parfum in zijn paleizen. In Achter‑Indië werd het hout in tempels verbrand.

(164) ‘Agalllochum, schrijft Dioscorides, is een hout dat uit Indien en Arabië gebracht wordt en op Thuja lijkt met een gespikkelde schors en zo dun als een vlies en het hout is tezamen trekkend van smaak met enige bitterheid en zeer goed van reuk en geschikt om bij de berokingen te doen in plaats van wierook. Maar, als Garcias ab Horto betuigt, het echt Agallochum of Lignum Alos dat men paradijshout noemen groeit alleen in Indien en heeft een dikke schors zoals ander hout en aangaande dat men het voor wierook gebruikt zou hebben, hij gelooft dat men wierook eerder in plaats van Agallochum gebruikt heeft omdat de wierook veel goedkoper en overvloediger is dan Lignum Aloë’s waarvan zeer weinig bomen te vinden zijn. Voorts zo is dit echt Lignum Aloë ‘s’, zegt hij, er maar een, al is het dat andere er verschillende soorten van stellen.’

De beste soort, kalambak, dat in Azië tegen goud opweegt, schijnt afkomstig te zijn van Aquilaria agallocha en van Excoecaria agallocho L.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl