Daphne
Over Daphne
Peperboompje, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt.
Dit geslacht bestaat meestal uit struiken, soms zijn het bomen met een taaie, witte en vezelige bast, zelden kruiden.
Meer dan 50 soorten komen voor in Europa en Azië, 17 in Europa.
Ze worden gekweekt vanwege hun mooie bladeren en de zoet ruikende, witte, purperen, lila, of zelden groene bloemen die bij sommige soorten uit warme gebieden vaak in de winter verschijnen.
Lage bladverliezende of bladhoudende struiken.
Bladen staan afwisselend, zelden tegenoverstaand en kort gesteeld. Bloemen staan in kleine trossen of schermvormig en meestal geurend. Bloemdek met 4delige zoom, meeldraden en stijl zijn korter dan het bloemdek, vruchtbeginsel bovenstandig en 1hokkig, vrucht een vlezige of leerachtige bes die 1zadig is.
Daphnaceae, peperboompjesfamilie.
Soorten.
Er zijn bladverliezende en wintergroene vormen, allen met afwisselend geplaatst blad en meestal met mooi geurende bloemen.
Bladverliezend .
A; Okselstandige bloemen staan met 2-4 bijeen en zijn purper/rood, ze komen voor het blad en vallen met de schutbladen al snel af.
1. =Daphne mezereum, L. (doder van mensen) Bladen zijn 3-8cm lang en 1.5-2.5cm breed donker blauw/groen en van onder grijs/groen, lancetvormig en zeer kort gesteeld.
Een klein heestertje die opgaat en spaarzaam is in zijn takkengestel. De stevige bruin/grijze takken zijn dicht bezet met propjes van purper waaruit de 2-4 bloempjes komen die al spoedig roze open bloeien met een fijne Daphnegeur in februari/maart. Massa ‘s bloemen bedekken de toppen van de naakte twijgen en spreiden een warme kleur in deze koude tijd. Elke bloem is kruisvormig zodat er vier roze kleurige bloembladen zijn. De bloemen ontluiken voor de komst van hun broeders, de bladeren. Symbool van ‘ik ben lief voor je’ vanwege zijn vroege bloei en geurende bloemen. in de herfst kleuren de rode bessen mooi bij het diep groene blad.
Vruchten zijn opvallend en 8mm lang en helderrood, rond/ovaal.
Het peperboompje is een sierstruikje die wat houterig opgaat, met twijgen die in de winter wel met wratten bedekt lijken te zijn. 30-100cm.
‘Alba’, heeft witte of roomwitte bloemen met gele in plaats van scharlaken kersen.
‘Grandiflora’, heeft grote bloemen tot 1.2cm in doorsnede maar licht gekleurd.
verder zijn er nog bontbladige vormen.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Wij begrijpen dat sommige Italianen de vrucht van deze heester Piper montanum, dat is berg peper noemen, bij sommige wordt het peperboom genoemd. Lobel zegt dat de bessen als peper zijn en als die open gebroken zijn vertonen ze het zaad dat zeer heet van smaak is en de keel en de mond verbranden, ja, zeer lang en veel smarten geeft en daarom wordt dat boerenpeper genoemd en door misverstand van de apothekers Granum Gnidium.’
Duits Pfefferblumchen, ons peperboompje, Bergpfeffer, Pfefferbaum.
Dodonaeus (b) ‘Ook zijn er sommige die dit gewas Laureola noemen.’
Het is de vrouwelijke laurier, Franse laureole femelle en in Itali laureola femina, het mannetje is Daphne Laureola.
Dodonaeus ‘We hebben het in ‘t Latijn Chamelaea Germanica willen noemen, dat is Chamelea van Hoogduitsland omdat het op de buitenlandse en echte Chamelea met gele bloemen zo goed lijkt en omdat het in Hoogduitsland met menigte te vinden is of Mezereon van de Duitsers, in het Engels heet het douch Mezereon, (=Duitse Mezereon) en bij andere aardse leeuw’. (chamae=klein, leae van leo; leeuw)
Dodonaeus (d) ‘In de apotheken heet het meest Mezereon.’
Deze naam is van het Arabische mazarjun, (Ibn Sina 980-1037) en zou een Perzische oorsprong hebben, mazaryum of mazeriyn, wat doder of vernietiger van leven zou betekenen. Naar anderen is het woord afgeleid van het Italiaans ammazzare: doden, vergelijk de naam Menschendieb bij Bock, Menschenmorder, de Zwitserse naam Giftbaumli en het Franse malherbe, zie de volgende.
Dodonaeus (e) ‘Diegene die ze Citocacium genoemd hebben zijn ze goed bekend geweest omdat ze de mens zeer gauw met grote beroerte ter kamer laten gaan, maar noch meer diegene die ze Rapiens vitam, dat is het leven benemende en Faciens viduas, dat is weduwen makend genoemd hebben omdat ze de mens zeer gemakkelijk om hals brengen door hun wilde en ontembare kracht en voorwaar alle deze drie soorten van Mezereon plegen de maag, de lever en alle inwendige leden groot letsel te doen en die verhitten, kwetsen en open bijten, gaten en zweren in de darmen maken en tenslotte bloedige kamergang voortbrengen en in de tere mensen als kinderen, vrouwen en andere de dood vervroegt.’
(349) Van de sierbloemen in Germaanse of voor Romeinse tijd weten we niets. De oorzaak hiervan ligt in het christianiseren van heidense gebruiken. Vele heidense namen zijn verloren gegaan, onder andere door het concilie van Leptines in Hennegauschen 734. Vele planten werden toen met christelijke of met Latijnse goden en sagen toegedeeld.
Maar enkele planten hebben nog namen die mogelijk op hun heidense afkomst duiden. Zekerheid is er vaak niet. Als voorbeeld kunnen we het peperboompje, Daphne, aanhalen.
Dodonaeus ‘Het heeft bij Lobel ook deze namen, Chamaedaphne, Laurus pusilla en bij Fuchsius kwalijk Daphnodes.’
Daphne was de Griekse naam van wat nu laurier heet, Laurus nobilis, een geheel andere plant. De plant is zo genoemd naar de beroemde nimf van die naam, Daphne, de dochter van de riviergod Peneus die in een struik werd veranderd om aan Apollo te kunnen ontkomen en is daarom een teken van kuisheid. Daphne betekent glanzen of fakkel, naar de glanzende bladeren. De naam laurier zie je in Daphne laureola. Bij Homerus was dit de naam van de laurier en vermoedelijk heeft hier een naamsomzetting plaatsgehad. De door Linnaeus bedoelde en altijdgroene Daphne laureola L. is dan door hem vermoedelijk als de laurier van de oudheid bestempeld. In het Grieks en Latijn heette het gewas Daphnoides en in onze tijd laureola omdat het uiterlijk, vooral de bladeren en de vrucht, op de laurierboom lijkt.
Heerst hier nog enige verwarring, de Duitse naam kan op vele manieren uitgelegd worden.
Dodonaeus ‘De gewone man noemt dit kruid met de Hoogduitse naam kemelshals in plaats van Kellerhals.’ De Duitse naam Kellerhals komt van het midden-Hoogduits keln: kwellen, omdat de bessen in de mond en hals branden. Toch kan men dit verder uitpluizen, een oud-Hoogduitse vorm is Chellen, in het Engels quell: wat kwalen of plagen betekent, dit maakt de Kellerhals ook tot een kruid dat bij het genot ervan de hals onaangenaam is. De rode bessen veroorzaken, wanneer ze bij halsziektes gebruikt worden, een sterk branden. Bitter bijtend en brandend op de tong meent Cameriarius in zijn kruidboek, een Brennwurz.
Of dat Kellerhals uit Kalberhals ontstaan is omdat het hout, in twijgen om de hals van kalveren gebonden, de luizen verdrijft, vergelijk de Schleswijkse betekenis Kelberhals. ‘Het wordt in het Hoogduits Leuszkraut genoemd.’ H. Bock; ‘er is een vurige kracht in de bast van deze struik, daarom het ook Pyr, dat is vuur genoemd. Ofschoon men de bast gestoten de mensen ingeeft gaat het toch wederom onverstoord, dat is, onverteerd weg, zoals men het heeft ingenomen. Hoedt zich nu wie dat wil, ik heb ettelijke reizende kalfartsen (Kelberartzet) de mensen gezien met dit gewas daarvan helpen en tot de bodem zien uitstoten.’
De giftige plant werd gebruikt tegen verdelging van ongedierte. Zo werd een ring, uit de takken van de struik gevlochten, de varkens om de hals gelegd, Saubast, Kohhhals, zodat ze op dat deel van luizen bevrijd werden, Duits Lausekraut, Lausbleaml, Lusekrud of Lausskraut. Op andere plaatsen werd van de bast een soort pleister gemaakt tegen wratten, vandaar de soms voorkomende naam Warzenbast. Omdat het ook nog werkzaam is tegen de kramp, heet het ook wel Elandsblume of Elendsblut. Eland in de betekenis van epileptische krampen die dit dier zou genezen.
Dodonaeus (i) ‘De gewone man noemt dit kruid met de Hoogduitse naam zeelbast en in Hoogduitsland Zeilant of Zeidelbast.’
De meest bekende Duitse naam is Seidelbast of Gemener Seidebast. De schors bevat een naar zijde glanzend-achtige bast die van Daphne mezereum zijdebast genoemd wordt, de uit dezelfde familie stammende Edgeworthia papyrifera levert Japanse papiersoorten. Paperblume heet de plant in Oostfriesland, Paperblome, Paperboom of Paperbust(busch) dat ook van peper afgeleid kan zijn.
De naam Seidelbast kan ook afgeleid zijn van de Zeidler: bijenhouder, omdat de sterk geurende, talrijke bloemen in het voorjaar door bijen bezocht werd. In het oud-Hoogduits komt het woord Zidal: bij, voor en vandaar Zidalari, de bijenhouder of imker die bijen houdt in de Zeidelweide, een plaats waar de bijen gehouden werden. Fuchs meldt: ‘Zeiland wordt door vele ook Zeidelbast (letterlijk honigpasta) genoemd.’ De bloemen worden in het voorjaar door bijen bezocht.
Seidelbast, de bast zou blaartrekkende, genezende werking hebben, swellebast. Bij ons is de plant ook bekend als blaarschors, omdat ze net als de Spaanse vlieg blaren op de huid trekt. Vooral de schors bevat een scherpe bijtende stof die wel als blaartrekkend middel werd gebruikt.
Een andere mogelijkheid is dat de oude naam Zeiland over het midden-Hoogduits Zilant tot het oud-Hoogduitse Zilinta teruggaat. Stelt men dit woord met het oud-Hoogduitse Linta: bast, samen, dan is ook een verbinding met het oud-Hoogduitse Ziu mogelijk. Zio-linta, de seidelbast is dan Zius baard of godenbaard. Ziu is de god van de lichtende voorjaarshemel. De Oostenrijkse benaming Zwilinde en nog meer de Zwitserse naam Zilande maakt de aanname van deze naam door Grimm in hoge mate waarschijnlijk. Daarbij komt ook nog de oud-Noorse naam van de plant, tyvidr, Deens tysved, waar Ziu in Oudnoors Ty heet en zo een voorjaarsbloem betekent. Mogelijk heet de plant daarom ook in Engels mysterious plant.
Oude Duitse namen zijn; Cilant in oud-Hoogduits, Citland, Czeilant in midden-Hoogduits, Seirissla, Siglentծ, Zeiland, Ziaglasbeer, Zittelbast, Zullibast, Ziegelbeere Zedelbast, Zigelbeere.
Eingrun, Giftbeeren, Hitzekorner, Schlangenbeer, Springkern, Streit, Fruhling omdat de mooie bloemen in maart verschijnen, Zwitsers Chlepfbeeri, Giftbaumli, Sidelbluest, Warzebast, Zilander, Zilbluest.
Nederlands garouboompje, vergelijk het woord wat in Frans garoutte of garou, loup-garou bewaard is gebleven. Hieronder verstaat men een in wolf veranderde duivel in de betekenis weerwolf. De plant werd vanwege zijn giftigheid zo genoemd, vergelijk Duitse Wolfsbast. Wolfsboss, In Tirol binden de herders deze plant om de voeten tegen kramp. Ze denken zelfs dat ze met deze plant de boze kunnen vast binden. Daarom heet de plant ook wolfsbast. De betekenis wolf is meestal nauw met de duivel verwant en vindt zijn oorsprong in Germaanse mythen.
Frans daphne en morillon, onder morillon verstaat men een zwarte druivensoort en Daphne heeft zwarte bessen, vergelijk Moor, Maurus: zwart, zie Morus, verder bois-gentil of bois-joli: mooie struik.
Franse cancerille: zou tegen kanker werken, in Engeland wordt het paradise plant genoemd omdat volksmensen het gebruikten tegen kanker.
Italiaans biondella en camelia, een aparte naam, dit omdat het met de Arabische naam mazariyun ook door de Arabieren Camellia genoemd zou zijn, Spaans torvisco, Portugees laureola en Hongaars boroszlan.
Ook de christelijke legende heeft de plant veroverd, Karfreitagsblume of Pfaffenroslein. Hierna zou de plant eens een trotse boom zijn geweest. Daar verzamelden de Joden het hout voor Christus kruis uit zijn hout, door de goddelijke vloek getroffen kromp de boom steeds verder in zodat het nu nog maar een klein struikje is, een nietig heestertje. Daarom heet hij in ‘t Vlaams miezerieboomke en zijn de bessen en het hout giftig.
Gebruik.
(411) ‘Het peperboompje groeit in de Duitse bossen in het wild, verder tot centraal Azië. Het plantje geeft mooie rode en sappige, doch giftige bessen. De gehele plant en de bessen zijn blaartrekkend en scherp en giftig. Linnaeus vertelt ervan dat de Laplanders de bessen gebruikten om er wolven en vossen mee te doden, 6 bessen zouden voldoende zijn voor een wolf, 3‑4 bessen doden een varken en 6‑8 een mens. 30 gram van gepulverde bladeren met warm water verwerkt zijn genoeg om een paard te doden. Gelukkig waarschuwen de bessen zelf door het sterk branderige gevoel in de keel. De botanicus Gerard vermeldt dat, als een dronkaard een bes van deze plant eet dat hij dan voorlopig niet meer zal drinken want de hitte in zijn mond en verstikkende keel beletten dit.
In Frankrijk werd het wel gebruikt om blaren op de huid te verkrijgen. De Russische dames zouden hun huid inwrijven met de vruchten om hun kleur te verhogen. Vroeger werd de in het voorjaar afgeschilde bast als verfmiddel gebruikt. In de volkskunde werd 0,2 tot 0,6 gram in een afkooksel of 0,1 tot 0,3 gram als poeder enige malen per dag bij verouderde syfilitische knekels of huidziektes of ziektes van de beenderen gebruikt, sterkte mengsel is tot 0,75 gram, van buiten werd de bast als kauwmiddel bij tongverlamming gebruikt, als huid prikkelend middel komt het wel tot blaren. In oude artsenijboeken werd ze wel bij Spaanse vliegen toegevoegd, Euphorbium hars en droge olie tot oorpleisters, de zgn. Spaanse vliegenpleisters of Druottisches plaster die nog lang als afleidend middel bij tandpijn, hoofdpijn gebruikt werd. De homeopathie maakt tijdens de bloei uit de bast een mezereumessence die innerlijk tegen syfilis, maagziektes, beenzwakte gebruikt werd.’
Zo was het gebruik vroeger. (141, 164, 310, 309) ‘Het werd gebruikt als afvoerend middel, toch wordt aanbevolen daar andere kruiden voor te gebruiken. Ԅit kruid is in al zijn delen geweldig verhittend van aard en de vruchten, bladeren en schors er van zijn bijster scherp en gekauwd bijten ze de tong en laten een brandende smart en gevoel in de keel en binnenste van de strot van diegene die ze proeven.
Tegen doofheid: Neem olie waar mezereum in gekookt is, volgens Platearius en Serapio.’
Daphne bholua Buch-Ham. (Bholu in Pakistan of India) (Daphne cannabina) (Cannabisachtig) is afkomstig uit de Himalaya, China en Japan. Ԋacqueline Postillՠwordt wel geteeld, bloeit in de winter met roze bloemen. Winterhard?
Hiervan wordt door een speciaal procedé de bast tot papier gemaakt. Deze bladen variëren in grootte, de grootste is ongeveer een vierkante yard. Dit papier is opmerkelijk vanwege zijn taaiheid en duurzaamheid en vrij van insectenvraat.
Indian paper tree.
Uit de.wikipedia.org
Daphne caucasica, Pall. (uit de Kaukasus) Bladverliezende heester met opstaande en bovenaan bebladerde twijgen.
Leerachtige bladeren zijn lang lancetvormig en stomp, 3-6cm lang en 0.5-1.5cm breed, blauw/groen en zittend.
Trosjes van 15-20 roomwitte bloemen van 1cm lang, zittend en zijdeachtig behaard met breed eivormige kelkbladen in juni/juli.
Wordt 150-200cm hoog. Is beschreven in 1871.
B; Bladeren tegenoverstaand en zijdeachtig aan de onderkant.
Uit J. C. Krauss.
Daphne alpina, L (uit de Alpen)
Sterk vertakt heestertje met behaarde twijgen en afvallende bladeren.
Bladeren zijn omgekeerd eivormig tot elliptisch, de voet smal uitlopend en wat behaard, 1.5-4cm lang en 4-10mm breed, de onderste stomp en zittend, de bovenste spits en kort gesteeld.
Bloemen staan met 4-10 bijeen in trosjes en zijn ca. 9mm lang, zittend en geurend, zuiver wit en aan de buitenkant zijdeachtig behaard, kelkbladeren zijn ei/lancetvormig en spits in mei/juni.
Uit Alpen, Jura, Pyreneeën, Tirol en Dalmatië wordt 25-50cm hoog. Is beschreven in 1759.
‘Roseiflora,’ heeft zachtroze bloemen.
Alpine Daphne.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) Dit kruid wordt op vele gebouwde en ruwe plaatsen en wildernissen van Itali en Frankrijk en vooral in Languedoc gevonden.
De Grieken hebben dit gewas Chameleae genoemd als of men zei lage of nere olijfboom, in het Latijn heet het eigenlijk Oleago en Oleastellum. Het wordt ook (doch met bastaard en oneigen namen in het Grieks genoemd Pyros achne, Acnestos, Heracleion bdelyra en in het Latijn Citocacium. Sommige noemen het ook Olivella zoals Mattheus Sylvaticus ons verhaalt.
De vrucht van dit gewas wordt van sommige in het Grieks Coccos genoemd. Maar daartegen schrijft Dioscorides dat ze alle zeer ver verdoold en bedrogen zijn die de vrucht van de Chamelaea voor de echte Coccus Cnidius houden.
Avicenna en Serapio noemen Chamelaea met een Barbaarse naam Mezereon en onder die naam hebben ze nochtans ook beide soorten van Chamaeleon begrepen, dan ze hebben niet alleen de Chamelaea met de Thymelaea verward en onder een naam van Mezereon verstaan, maar ook de soorten van Chameleon en van Chamelea voor hetzelfde gewas gehouden.
Sommige Spanjaarden noemen dat olivilla en de Provincialen garoupe. Lobel noemt ze eigenlijk Mezereon van de Arabieren.
Kracht en werking.
Dodonaeus ‘De bladeren van Chamelea, schrijft Dioscorides, jagen uit het lijf alle slijmachtige, taaie, koude en ook hete geel of galachtige vochtigheden, dat is zo men gewoonlijk zegt, ze purgeren alle pituiteuze en biteumeze humeuren van het lichaam en vooral als men ze pilvormig inneemt die eerst in de volgende manier bereid zijn, te weten als men twee delen alsem bij een deel Chameleas vermengt en daar Hydromel of honingwater bij doet en daar kleine balletjes of pilletjes van maakt en die zo inslikt of anders in neemt. Maar al is het zaak dat als ze zo ingenomen zijn krachtig werken en de buik geweldig ontstellen en beroeren, nochtans zo is het te weten en te verwonderen dat ze geenszins smelten, noch verteerd worden in het menselijk lichaam, maar er wederom uitgeworpen worden zodanig als ze waren toen men ze innam zonder als niet te veranderen.
Dezelfde Dioscorides zegt van deze Chamelea noch meer, te weten dat de bladeren van dit kruid met honing vermengt alle vuile onreine en schilferende of harde kantige zeren reinigen en zuiver maken kunnen.
De schors van Chamelea en de zwaarte van een scrupel ingenomen die eerst goed bereid is geneest de waterzucht, zwaarmoedigheid en ook de geelzucht.
Men moet ze nimmermeer gebruiken zonder suiker of zonder sap van zoethout.
Het afkooksel van de bloemen is veel zekerder dan de schors of de bladeren zelf en ook minder schadelijk.
Deze bladeren droog gepoederd en dat poeder met honingwater opgelegd zuiveren de oude kwade zeren en nemen de vlekken van de huid af.
Tegenwoordig, zegt Lobel, wordt zeer veel gebruikt het sap van dit heel gewas en vooral binnen Montpellier waar de apothekers het sap uitgeperst en gedroogd hebben door de raad van Rondelet die hen allereerst daartoe vermaand heeft. Van dit vers gedroogd sap hebben we (voegt hij er bij) dikwijls met goede voorspoed het gewicht van een vierendeel lood of van een half lood ingegeven en alleen of gemengd met andere dingen die de waterachtige vochtigheden afjagen, maar dit sap jaagt niet zeer geweldig af, noch ook niet veel zoals plegen te doen Laureole, Duits Mezereon, Gratiola en andere kruiden. Ja dat meer is het gedroogde sap van deze Chamelea maakt zeer weinig of soms geen kamergang tenzij dat het met andere purgerende dingen gemengd wordt, ja men heeft daarvan wel drie vierendeel lood tegelijk ingegeven tegen jicht zonder de kamergang te verwekken.
Hetzelfde de jonge kinderen ingegeven maakt geen pijn in de buik, noch laat ook niet overgeven, maar drijft waterigheid en watergallen af. Om water te maken en de waterige buik te ontlasten mag niets beter genomen worden dan dit sap op de schaamstreek te leggen en op deze manier heeft Rondelet dat het allerliefst gebruikt. Dit sap wordt dik gemaakt, gedroogd en in grote schelpen bewaard of uitgetrokken zoals we aantonen in het volgende bijvoegsel van de Thymelea.
Dit kruid mag binnen het lichaam niet zonder lang overleg en grote voorzichtigheid gebruikt worden want het behoudt altijd enige tegenheid of weerspannigheid tegen de menselijke aard en schijnt met het vergif enige gemeenschap te hebben die met geen bereiding of menging van andere dingen bedwongen of getemd kan worden.’
Uit S. Pallas.
Daphne altaica Pall (uit het Altaj gebied) Leerachtige bladeren van 3-6cm lang en 5-14mm breed blauw/groen en van onderen iets lichter, aan het eind van de bloeitwijgen zeer dicht bijeen staand en lang lancetvormig, soms met de grootste breedte boven het midden.
Opgaande groeiende struik die sterk vertakt is.
Bloeit in juni met wat witte bloemschermen en meestal 3-9 bij elkaar, bloem 1.5cm lang, zittend en wat behaard, geurend, kelkbaden smal eivormig en stomp.
Komt uit Klein Azië en de Kaukasus en wordt 60-150cm hoog. Is beschreven in 1796.
Altaian Daphne.
Uit hortuscamden.com
Daphne genkwa, Sieb. et Zucc. (plaats van ingang, meestal in de Boeddha tempels) Bladeren zijn 3-5cm lang en 10-22mm breed, blauw/groen en van onder heldergroen, langs de nerven en bij de bladvoet blijvend behaard, meestal tegenoverstaand, elliptisch en naar beide zijden puntig toelopend.
Een opgaande struik met tamelijk dunne, bruin/grijze twijgen.
Bloeit in april/mei met kort gesteelde okselstandige groepjes en meestal 3-5 bijeen met violette bloemen van 1-1.2cm in diameter met weinig geur.
Beschutten in de winter.
Komt uit China en wordt tegen een meter hoog en is door Fortun in 1844 in Europa gebracht.
Blad is altijdgroen en afwisselend geplaatst.
A; Bloemen staan in eindstandige trossen of bundels en zijn geel of wit zonder schutbladen, bloeien tijdens of na de bladontwikkeling. De vorm is laag of kruipend.
Daphne x burkwoodii, Turrill. (Burkwood & Skipwith, kwekers te Kingston on Thames, Engeland) is een kruising uit Daphne caucasica x Daphne cneorum.
Het leerachtige blad is ovaal en half wintergroen.
De cv. ‘Somerset’, wordt veel gekweekt en wordt anderhalve meter hoog, is half wintergroen.
De bloei valt in mei/juni, met donkerroze en veeltallige bloemhoofdjes.
Groeit op losse grond, liefst met wat kalk.
Uit www.alpinegardensociety.net
Daphne arbuscula, Celak. (kleine boom, boomachtig) Lijnvormige, zittende bladeren van 1.5-2.5cm en 3mm breed zijn dik met omgebogen randen, bovenkant met een diepe groef, de onderkant behaard.
Groenblijvende heester met weinig vertakte en liggende tot opgerichte korte, dikke takjes, de jonge twijgen zijn koraal/rood.
Trosjes met 3-8 helder roze bloemen die kort gesteeld zijn en dicht behaard, 1.5-2cm lang, eivormige kelkbladeren in mei/juni.
Uit de Karpaten wordt 20-40cm hoog.
Duitse Koningsblume. Steenroosje.
5. uit commons.wikipedia.org
Daphne blagayana, Freyer. (Oostenrijkse graaf Blagay, de vinder van deze plant)
Donkergroene bladeren zijn omgekeerd eivormig en stomp, 2.5-6cm lang en 1.5-2.5cm breed, de voet smal uitlopend, achterkant groen/wit.
Prachtig groenblijvende heester met weinig vertakte, liggende tot opstijgende, bruin/groene en bovenaan bebladerde twijgen.
Trosjes met 10-20bloemen van ca. 2cm lang en 1-2cm breed, room/wit en geurend, wat behaard in april/mei.
In de winter wat bedekken.
Van 20-40cm hoog, uit Corinthië, is beschreven in 1872.
Daphne cneorum, L. (wolfsmelk olijf) Groen blijvende, leerachtige bladeren zijn ongesteeld en 12-22mm lang en 3-5mm breed, donker blauw/groen en van onderen grijs/groen, liniaal/lancetvormig.
Grijs/bruine, vertakte en behaarde twijgen.
Eind april, begin mei valt het gewasje op met karmijnrode bloempjes met anjergeur.
Zittende bloemen staan meestal met 6-10 bijeen met al snel afvallende schutbladen, 10-12mm in doorsnee, roze/rood en geurend, kelkbladeren zijn eivormig en stomp in april.
Vruchten zijn besvormig en wat wit gekleurd.
Is een lage en bijna bodem bedekkende dwerg, een miniheester.
Uit de Alpen, Pyreneeën en Jura, Midden en Z. Europa van Spanje tot Rusland. Door het grote verspreidingsgebied is er ook veel variatie. Wordt 15-30cm hoog. Is beschreven in 1752.
Alba’, heeft zuiver witte bloemen
Argenteo-variegata’, heeft wit bonte bladeren.
Humifusa’, verschilt van de Verlotii door de kruipende groeiwijze.
Verlotii’, verschilt van het type door de lagere groeiwijze, langere, smallere en spitse bladeren en iets grotere, donkerder gekleurde en iets late komende bloemen.
‘Major’, verschilt door de grotere bladen en bloemen.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) ‘De gewone man die dit kruid in de hoven van de liefhebbers hier te lande gezien heeft die heeft het de naam van smal Mezereon of wit Mezereon gegeven net zoals ze de Chamelea brede Mezereon genoemd hebben. De Grieken noemen dat Thymelaea en die van Syri, zo Dioscorides betuigt, Apolinon, die van Euboae in Griekenland Aetolion en sommige andere ook Chamelaea en Pyros achue, maar oneigenlijk, andere noemen het ook Cestron en Cneoron.
Maar, zo Dioscorides zegt, het blad van dit kruid heet eigenlijk Cneoron en de vrucht heet Coccos Cnidios, in het Latijn Granum Cnidium. Theophrastus beschrijft twee soorten van Cneoron en de ene is wit en de andere zwart. De Grieken noemden het ook Linon, (overeenkomst in blad) de Spanjaarden noemen het tornisco.
Thymelea, als Lobel betuigt, is zo genoemd als Thymeleae omdat ze van gedaante eensdeels op Tithymalus en eensdeels op de olijfboom die Elaea heet lijkt, want ze heeft bladeren tussen cipreswolfsmelk en zeewolfsmelk.’
Steenroosje, Duitse Rosmarin seidelbast of Heideroschen, in Schwaben Steinrosch, Steinrosel, Engels garland flower.
Gebruik.
Het gebruik van de plant was vroeger zo. (Dodonaeus) ‘Dit kruid staat de maag zeer tegen en schadelijk en van buiten opgelegd of gehouden laat het de zwangere vrouwen van kind misvallen en brengt de vrucht in haar buik tot de dood. Daarom zal men zowel de vruchten als de bladeren daarvan zeer zelden gebruiken tenzij dat ze goed bereid en met andere dingen bedwongen en enigszins getemd zijn. Want dan zelfs behoren ze ook nimmermeer dan met groot verstand en voorzichtigheid gebruikt te worden.
Thymelea of het zaad er van buiten opgelegd en dan gewaterde wijn gedronken drijft het water af.
De Spanjaarden plegen met de bessen van dit gewas in de maanden van oktober en november de vogeltjes te vangen.’
Daphne x hybrida Coville, = kruising tussen collina x odorata en gewonnen door Fion, kweker te Versailles, Frankrijk en wordt 40-60cm hoog.
Omgekeerd eivormige bladeren tot elliptisch zijn stomp, donkergroen en zittend, aan beide einden spits, 4-9cm lang en 2-4cm breed.
Opgerichte, bruine twijgen die vertakt zijn.
Trosjes met 3-8 geurende en behaarde bloemen in purper/roze, april/juni.
In de winter bedekken.
Daphne laureola L. (laurierachtig) De dikke bladen zijn lancetvormig en versmallend aan de basis, 2.5-6cm lang en in het midden van de twijgen 6-14cm lang tot bijna 4cm breed, glanzend en altijdgroen die bruin worden met te veel zon, spatelvormig en spaarzaam met bruine punten bezet, top is spits.
Tamelijk dikke grijs/bruine twijgen met een zeer dikke bastlaag .
De fijne groene, geurende en wasachtige bloemen staan met zijn vijven in okselstandige en hangende trossen die korter zijn dan de bladen en daardoor nauwelijks zichtbaar in januari/mei,
De bessen zijn ovaal, eerst groen maar worden zwart bij rijpheid. Ze zouden voor alle dieren giftig zijn, behalve voor vogels.
Een bossige stijve en rechtop groeiende struik van een meter hoog.
Groeit in Zuid en West-Europa op schaduwrijke plaatsen in vochtige gronden.
Var. philippii is een dwergvorm met kruipende twijgen.
Naam, etymologie.
(Dodonaeus) (a) ‘Naar de gedaante van de laurierbladeren wordt dit gewas in het Grieks Daphnodes genoemd en om dezelfde oorzaak insgelijks ook van de laatste Latijnse kruidbeschrijvers in het Latijn Laureola als of men zei kleine laurier en met die naam Laureola of Laureole is het overal zowel hier te lande als ook in Frankrijk van de gewone man bekend. Men noemt het ook soms in het Grieks Eupetalon omdat het met zulke mooie bladeren voorzien is, het heet ook Chamaedaphne en Peplion. In Frankrijk is dit gewas laureole genoemd, in Itali olivella, in Engeland lauriel of lowrije en wordt kwalijk Thymelaea van Tragus genoemd zegt Lobel. Dit hele gewas is de laurier zo gelijk dat de gewone man zo gauw als hij die ziet het laurier noemt.’
Daphne betekent glanzen of fakkel, naar de glanzende bladeren. De naam laurier zie je in D. laureola en Duits Waldlierbeer of Lorbeerkraut, vergelijk Chaucers lawriol en de tegenwoordige spurge laurel, dwarf bay: dwerglaurier, bay: van bacca, bes, vooral die van laurier, spurge-olive, spurge flax, spurge olive, de purgerende eigenschap, met blad als olijf of laurier, vergelijk Duitse Scheislorbeer. Chaucer in zijn Nonnes Preestes Tale heeft het over de laureole als laxatieve, Gerard verhaalt van de spurge flax. Engelse common spurge laurel, copse laurel of wood laurel, Frans laureole male; het mannetje, of laureole des Anglais, Duitse Steinroschen, Jungfernmorgenblaum, Wielandsbeeren, Leinstaude in Holland en Italiaans laureola maschio
Dodonaeus (b) ‘De bessen of vruchten van Laureola worden ook Piper montanum, dat is bergpeper van de Italiaanse kruidbeschrijvers net zoals van de gewone Mezereon genoemd. Andere verzekeren dat dit gewas in Hoogduitsland ook Zeilant heetծ
Duitse Immergruner Seidelbast.
Dodonaeus Voorts zo zou deze onze Laureola zeer goed voor het zwart Cneoron, Cneoron nigrum, gehouden mogen worden dat bij Theophrastus beschreven is.ՠ
Zwart peperboompje.
Linnaeus spreekt over zijn droeve kleur, onwelkome geur en bloei in een duistere tijd. De groen/gele bloemen verschuilen zich achter de dikke bladeren. Zeker zal het bloempje in een ander seizoen niet opvallen.
Gebruik.
Het gebruik van de plant was vroeger zo. (Dodonaeus) ‘Dioscorides schrijft van Laureola dat zowel de droge als de verse bladeren er van ingenomen de buik week maken en door de kamergang alle taaie fluimen en waterachtige vochtigheden uit het lijf leiden of drijven.
Die bladeren laten ook braken en keren de maag om en bovendien verwekken ze de maandstonden van de vrouwen. Die bladeren gestoten en op de huid gelegd totdat ze er blaren laten komen genezen jicht en weedom van de leden. De gestoten wortel op de blauw geslagen plekken gelegd verdrijft die.
Het sap van dit kruid gedistilleerd en warm op de heupen gelegd verzoet het jicht en hetzelfde neemt ook de plekken, sproeten en rimpels van de huid weg als men die daarmee wast.'
Daphne x napolitana Lodd. (uit Napels) = kruising tussen collina x cneorum, gewonnen door Delahaye fils, kweker te Montreuil bij Parijs en wordt 25-35cm hoog.
Staat in groei en bloeiwijze tussen beide ouders in. Verschilt van collina door de kleinere en onbehaarde bladeren. Jonge twijgen zijn behaard.
Bladeren zijn niet behaard en lang spatelvormig met wat omgebogen randen.
Kort gesteelde roze/rode bloemen die behaard zijn in april/mei.
Uit; http://www.mnn.com/your-home/organic-farming-gardening/stories/how-to-grow-daphne-odora
Daphne odora Thunb. (geurend) wordt een ruime meter hoog.
Donkergroene bladeren.
Geurende licht roze bloemen in februari-maart.
='Aureomarginata' met een room geel randje op het blad.
Daphne oleoides, Schreb. (olijfachtig) Lang spatelvormige, vlakke bladeren zijn stijf en aan beide zijden spits, 1.5-2.5cm lang en 5mm breed, zittend, van onderen behaard.
Groenblijvende struik met grijs/bruine, vertakte, eerst behaarde en later kale twijgen.
Trosjes met 3-5 bloemen die weinig of niet geuren, 1cm lang en dicht behaard, wit met wat lila, kelkbladeren zijn lancetvormig en spits in april/juni.
Uit Z. Europa, Balkan en N. Afrika wordt 30-60cm hoog. Is beschreven in 1815.
Var. buxifolia (met blad als Buxus) heeft dicht behaarde en dicht bebladerde twijgen, bladeren van 1cm lang en 3mm breed, viltig behaard. Trosjes met 5-8 bloemen en eivormige, stompe kelkbladeren.
Olive leaved Daphne.
Uit de.wikipedia.org
Daphne petraea, Leyb. (rots beminnend) Lijnvormige tot smal wigvormige blaadjes, zittend, dik en donkergroen, 8-12mm lang en 2mm breed.
Korte, bruine twijgen die vertakt zijn en wat behaard, bovenaan bebladerd.
Trosjes met 3-5 geurende bloemen, fijn behaard en 1-1.5cm lang, helder roze met breed eivormige kelkbladeren in mei/juli.
Zodenvormende en groenblijvende struik.
Uit Tirol wordt 5-10cm hoog.
‘Grandiflora’, verschilt door de veel grotere bloemen.
In de winter wat bedekken.
8. uit commons.wikimedia.org
Daphne sericea, Vahl. (zijdeachtig behaard) (Daphne collina, Dicks) (heuvel bewonend) Lancetvormige en stijve bladeren zijn vlak en spits, zittend, 1-2cm lang en 3-5mm breed, van onderen dicht behaard.
Groenblijvende struik met korte en bruin/grijze twijgen die aan de top bebladerd zijn.
Trosjes met 5-8 zittende, zijdeachtig behaarde roze bloemen met breed eivormige kelkbladeren in mei/juni.
In de winter wat bedekken.
Uit Sicilië en Klein Azië wordt 30-50cm hoog. Is beschreven in 1752.
Silky Daphne, Neapolitan Daphne.
Daphne striata, Tratt. (gestreept) Omgekeerd eivormige, zittende bladeren met wigvormige voet en donkergroen zijn stomp en dik, 1.5-2cm lang en 3-5mm breed.
Groenblijvende struik met korte bruine, vertakte twijgen die aan de top bebladerd zijn.
Trosjes met 8-15 kort gesteelde, geurende bloemen van 1.5cm lang zijn zacht roze en donkerder gestreept met eivormige kelkbladeren in april/juni.
Uit de Alpen, Italië en Oostenrijk, wordt 15-35cm hoog. Is beschreven in 1819.
Naam.
Duitse Steinroschen of Bergroslein, Engelse streaked barked Daphne.
Daphne tangutica Maxim. (uit Tangutica, N. China) ‘Retusa,’ Hemsl. Omgekeerd eivormige, zittende en glanzend donkergroene bladeren zijn stomp met uitgerande top, de voet spits toelopend, 2.5-3cm lang en 1cm breed, de randen omgebogen.
Groenblijvende heester met geel/groene, vertakte en behaarde twijgen.
Trossen met 3-5 zittende en onbehaarde bloemen van 1.5-2cm lang, wit en aan de buitenkant wat roze met breed eivormige kelkbladeren in mei/juni.
Uit W. Tibet en Szechuan wordt 30-50cm hoog.
Planten.
Ze houden meestal van een wat beschaduwde plaats op kalkhoudende grond.
Het peperboompje groeit het liefst op wat droge en matig vochtige kalkrijke en humusachtige grond in de koele schaduw, hoewel het ook in de volle zon gedijt. Het is een mooie voorjaarsbloem die gecombineerd kan worden met Eranthis en Sneeuwklokje.
Een plant voor kalkrijke gronden is het steenroosje, dus geen heideplant en kan dan een meter breed worden. Dit is een mooie lage plant die door de rijke bloei in mei/juni, het frisse wintergroen en langzame groei een schitterende bodembedekker is, door de trage groei dit jaren houdt, maar daardoor duur in aanschaf is. Kan goed in de zon, op kalk en matig in veen, maar wel een vochtige grond, is erg zoutgevoelig en matig winterhard.
Het gewone peperboompje is via zaad te vermeerderen. Oogst de zaden als de bessen rood worden en zaai ze gelijk. Ze lopen het volgende voorjaar uit. Of zaai ze in maart en bewaar ze eerst 6 weken bij –2 en zaaien bij 15 graden. De var door enten op zaailingen of wortstukken van de soort, soms ook van zomerstek.
De altijdgroene soorten worden in de zomer gestekt. Neem in augustus 5cm lang topstek, het mag een beetje houtig zijn. Gebruik ook gezond blad, zonder schimmeldelen. Onderste blaadjes er af halen. Planten in pot met 4 delen gezeefde turfgrond met 1 deel zand, aangieten, plastic erover heen en elke week even controleren op vochtigheid, droogte, schimmels. Laat het plastic er dan een paar uur af zodat het blad wat opdroogt en bedek het dan weer. Na enkele weken is het stek geworteld, in de winter vorstvrij houden.
Daphne odora wordt wel als potplant gekweekt vanwege zijn heerlijke geur en mooie bloemen.
Vermeerderen is door zaad, wat langzaam kiemt. Beter gaat het met afleggers.
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl