Elaeagnus

Over Elaeagnus

Olijfwilg, Bijbel, vorm, kruiden, soorten, cultuurvariëteiten, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, vermeerderen, planten, teelt,

Uit J. Sibthrop.

Een geslacht van struiken of kleine bomen die gekweekt worden om hun mooie bladeren en vruchten die eetbaar zijn in een paar soorten. Ze zijn bladverliezend of altijdgroen, soms doornig.

Knoppen zijn zeer klein met vele knopschubben.

Bladeren staan afwisselend met een korte steel en bedekt met min of meer zilveren of bruine schalen. Bladhoudend of bladverliezend.

Bloemen zijn onaanzienlijk, maar vaak wel geurend, trechter of klokvormig en alleen staand of met enkele bijeen en komen tijdens de bladontwikkeling of in de herfst.

Meestal een vlezige en besvormige steenvrucht.

Ongeveer 50-70 soorten komen voor in Z. Europa, Azië, 1 in Australië en 1 in N. Amerika.

Elaeagnaceae, duindoornfamilie.

Winterknoppen en de onderkant van de bladeren en ook de twijgen zijn zilverwit, zonder bruine schalen.

1. =Elaeagnus angustifolia, L. (smalbladig) Bladsteel is 7mm lang.

Smalle lancetvormige bladeren van 4-7cm lang en 1.2-22cm breed zijn dof donkergroen en aan de onderzijde zilverachtig gekleurd, bladverliezend.

Zeer dunne en gedeeltelijk zilverachtig beschubde twijgen met kleine en eivormige veel schubbige knoppen, de eindknop is niet groter dan de zijknoppen.

De gele bloemen staan met 1-3 bijeen en zijn kort gesteeld, 1cm lang, je kan ze in juni al op afstand ruiken.

Ze worden gevolgd in augustus/september door een gele en eetbare vrucht van 1cm lang.

De smalbladige olijfwilg, wordt veel geplant in de kuststreken en is dan ook bestand tegen zeewind, droge en zoute gronden.

Vermeerderen door zaaien of winterstek.

Stijf gedoornde takken, groeit onregelmatig tot een hoge struik of kleine boom van 6m.

De olijfwilg is al vanouds in cultuur en afkomstig uit Z. Europa tot W. Azi en is beschreven in 1633.

Naam, etymologie.

De plant werd als een vorm van jujuben gezien. (Dodonaeus) (a) Ԅe tweede soort van deze bomen (eerste is Zizyphus jujuba) is het andere geslacht van jujuben dat Columella in het 4de kapittel van zijn 9de boek Zizyphus alba, dat is witte jujuben noemt, tot verschil van de eerste soort, de Fransen noemen het jujubier blanc. Plinius geeft deze jujuben de toenaam Zizyphus Cappadoci, te weten in het 9de kapittel van zijn 21ste boek wanneer hij spreekt van de eer die men sommige mensen en Goden in oude tijden met de kransen plag te bewijzen en zegt dat die tweevormig waren want sommige werden van bloemen gemaakt en sommige van loof. Voor bloemen, zegt hij, houd ik de Genista of brem (want van de brem worden gele bloemen geplukt om bij de kransen te doen) en het Rhododendron en de Ziziphia die Cappadocië genoemd worden die welriekende bloemen hebben en van gedaante op olijfbloemen lijken.’ En voorwaar deze soort van geboomte wordt met goede reden van Columella of van Plinius voor een geslacht van jujuben gehouden zo het duidelijk blijkt want de bladeren en bloemen spruiten hier ook uit de tere en net uitgebotte twijgjes zoals in de eerste of gewone soort van jujuben, daarboven zijn de bloemen zeer welriekend die haar reuk zeer ver en wijdt uitspreidt en verbreidt en tenslotte zijn de vruchten ook gans die van de gewone jujuben gelijk. Het groeit veel vanzelf in Granada en ook in vele plaatsen van Griekenland daar de vruchten tegenwoordig noch zizyphia heten en veel van de gewone man gegeten worden, als Bellonius betuigt, want ze zijn de roze van gedaante gelijk en worden in Azië overal in de steden te koop gebracht. Hij noemt het Zizypha alba Columellae.’

Dodonaeus (b) ‘Deze witte soort noemen sommige Italiaanse sycomoro falso, albero del paradiso, de Spanjaarden van Granada en Castili arbol parayso, in het Latijn Arbor Paradisi.’

Duitse Paradiesbaum.

Dodonaeus; ‘Lobel noemt deze boom wilde olijfboom, in het Latijn Oleastrum of Oleaster en houdt het voor het echte Oleastrum, anders Olea Bohemica aut Elaeagnus Matthioli, de Fransen noemen het olivastre.’

Dioscorides naam voor de wilde olijf was elaeagnos waardoor dit geslacht de naam van Elaeagnus heeft gekregen. Dit woord valt in tweeën bij vertaling, Griekse elaios: olieboom, en agnos: rein of kuis, de vruchten zijn olijvenvormig en de bladeren lijken op die van de kuisboom, Vitex agnus castus. Daarom wordt de plant wel oleaster genoemd, het is geen familie van de wilg en ook niet van de olijf. Duitse Schmalblttrige lweide, Olivenzeidel of Oelbaum, Franse olivetier en Engelse Bohemian of narrow leaved oleaster, wild olive. Smalbladige olijfwilg.

Dodonaeus (d) ‘Rauwolfius zegt dat ze veel omtrent Aleppo in Syrië groeit en daar seisesun genoemd wordt. Andere noemen het Barba Jovis Plinii.’

Engelse zakkoum oil plant.

Gebruik.

Het gebruik was vroeger zo. (Dodonaeus) ‘Aangaande de tweede soort of witte jujube, die worden in Sicilië ook genoeg gegeten, maar noch meer in Griekenland en zo het schijnt zijn ze de roze jujube zowel van krachten als van smaak voldoende gelijk.’

Uit Ravelingen.

Bijbel.

Op enkele plaatsen in de Bijbel komt de oleaster voor. Ze groeit nu volgens Moldenke in geheel Israël, behalve in de Jordaanvallei en verder in de Levant, Syrië, Perzië en Sieberi. Bruijl vermoedt dat haar voorkomen in de oude tijden nog lang niet zeker is.

1 Koningen 6: 23 ‘ Voorts maakte hij in de achterzaal twee cherubs van oleasterhout.’ 31-32 ‘Evenzo maakte hij voor den toegang naar de Hoofdzaal posten van oleasterhout.’

1 Kronieken 27: 28’ Over de olijfbomen en moerbeivijgenbomen.’

Nehemia 8: 16 ‘ Trekt uit naar het gebergte en brengt loof van den olijfboom, van den olijfwilg, van den mirt, van palmen, van loofbomen, om loofhutten te maken.’

Jesaja 41: 19 ‘Ik zal in de woestijn ceder, acacia, mirt en olijfwilg zetten.’

Micha 6: 7 ‘Zal de Here welgevallen hebben aan duizenden rammen, aan tienduizenden oliebeken?’

De naam Etz Shemen of Atazai‑Shemen lijkt op de naam van de olijf: zaith, zaմim of zayit. Shemen betekent olie, naar de olieproductie van de plant. De olieproductie van de oleaster is echter te verwaarlozen. Als olieproducent zou Balanites aegyptiaca gebruikt kunnen zijn, die de zukkum of zackum van de Arabieren is, maar die groeit alleen maar in de Jordaanvallei .(Moldenke)

Het hout van de olijfwilg is wel hard, maar niet dik genoeg voor het gebruik als in 1 Koningen 6: 23 en 31: 33. De Arabische naam voor de wilde olijf, Olea europaea ‘Oleaster,’ DC., is Zetun berri (Dalman) Mogelijk wordt in de tekst gedoeld op die wilde olijf die wel hout levert van voldoende hardheid, dikte en afmetingen en zo ook gebruikt in Nehemia 8: 16, Jesaja 41: 19.

De vruchten worden gebruikt om er rozenkransen van te maken. Ze zijn bekend als Trebizond dates, worden gedroogd en vermalen tot een soort brood door de Arabieren.

Elaeagnus angustifolia ‘Orientalis’ Dipp. (oosters) vormt een struik in de desert.

Verschilt van de soort door een nog meer opgaande groeiwijze en vormt een onregelmatige en zeer losse struik/kleine boom met wat gedoornde takken van 6m hoog.

Aan de struik verschijnen aan de onderkant harige en wilgachtige bladen en kleine, geurende gele bloemen.

Komt uit W. Azië.

De vruchten worden in Perzië gegeten, door de Arabieren worden ze gedroogd en tot koeken gemaakt. Russian silverberry of Russian-olive.

Dit zou een deel van de lading zijn die door Ismaliten naar Egypte werd gebracht, Genesis 37, vers 25. De bessen zijn bekend onder de naam trebizond dates.

Ook gegeten worden de bessen van E. angustifolia in Perzië en de bessen van E. latifolia in India.

Winterknoppen en twijgen met roodachtig/bruine of geel/witte/bruine schalen en soms zilverachtig ernaast. Bladeren zijn zilverachtig wit aan de onderkant en vaak met een paar bruine schalen. Vrucht is sappig rood of bruin/rood.

3. uit www.wildpantry.com

Elaeagnus umbellata, Thunb. (schermvormend)(Elaeagnus edulis) (eetbaar) Knoppen zijn spits en aanliggend.

Bladsteel is 6mm lang.

Bladeren zijn 7-12cm lang en 3-5.5cm breed, dof donkergroen en zeer lang sterharig blijvend, onderkant is glad en zilverachtig, eivormig/ovaal, top is spits, onregelmatig bochtig gegolfde bladrand.

Jonge twijgen zijn geheel zilverachtig geschubd, de top is kaal.

Bloeit in juni met lichtgele en geurende bloemen waarvan er meestal 1-3 bijeen staan aan zeer korte bloemstelen.

Vrucht is 6-8mm lang en besvormig, bij rijp worden licht rood en meestal kogelvormig.

Is te herkennen aan de zeer grote bladeren vooral als hij jaarlijks sterk gesnoeid wordt

Een hoge en breed uitgroeiende bladverliezende struik met min of meer gedoornde en donkergrijze takken en geel/bruine gedeeltelijk geschubde twijgen.

Is afkomstig uit Japan en is beschreven in 1829.

Vermeerderen door afleggen of winterstek.

Naam.

De struik is in Japan bekend als masiro gumi, Engelse Japanese silverberry of autumn olive, herfstolijf.

4. Uit Curtis botanical magazine.

Elaeagnus multiflora, Thunb. (veelbloemig) De onderzijde van de zeer grote bladeren van 3-6cm lang en 2/3-5cm breed is zilver tot bruingrijs, boven geel/groen en eerst behaard, later donkergroen en kaal, elliptisch tot eivormig, top is stomp of met spitse punt, de bladrand is wat golvend, bladverliezend.

Jonge twijgen zijn glanzend bruin/rood geschubd, tamelijke grote en spitse eindknoppen.

De rijk bloeiende olijfwilg heeft lichtgele en geurende bloemen in april/mei die 1cm lang zijn trechtervormig en meestal alleen staan, soms 2 bijeen aan tot 2cm lange en dunne bloemsteel.

Kleine bruine en eetbare bessen van 1.5-2cm lang die hangen.

Groeit op wat beschutte plaatsen op humusrijke zandgrond.

Werd in 1873 beschreven.

De plant wordt een 3-4m hoog en is een breed uitgroeiende struik die in de winter met zeer donkerbruine, bijna zwarte meerjarig en ongedoornde twijgen versierd is.

Cherry silverberry of gumi. Japanse gumi, goumi en natsugumi, Reichblutige weide.

Vrucht is tamelijk droog en zilverwit.

5. Uit Curtis botanical magazine.

=Elaeagnus commutata (van kleur verwisselend) (Elaeagnus argentea, Pursh. (zilverachtig) Bladeren zijn kort gesteeld en 4-10cm lang, ovaal tot lancetvormig, bladverliezend.

Jonge twijgen zijn net als de knoppen rood/bruin geschubd, eindknoppen zijn groter dan de zijknoppen.

Bloeit met kort gesteelde en 1cm grote bloemen die meestal alleen staan of met 2 bijeen, van buiten zilverachtig en van binnen lichtgeel.

Vruchtjes zijn 6-8mm lang en rond ovaal, iets gestreept en zilverachtig.

Vermeerderen door afleggen.

Een tamelijk regelmatig groeiende struik die veel worteluitlopers maakt. Wijkt van de andere soorten af doordat de bladeren aan beide zijden zilverachtig geschubd zijn en wordt soms verward met Shephardia argentea.

De zilverbladige olijfwilg komt uit O. N. Amerika en wordt 4m hoog.

De zilverwilg, silver berry is in 1813 beschreven.

Missouri silver berry of silver tree, silvery leaved oleaster, American silverberry of wolf-willow. Breitblattrige weide.

Bladen zijn altijd groen en meestal met bloemen in de herfst.

6. Uit Curtis botanical magazine.

Elaeagnus macrophylla, Thunb. (grote bladen) Bladsteel is tamelijk dik en tot 2cm lang.

Bladeren zijn 5-10cm lang, breed of eivormig ovaal, glanzend donkergroen en leerachtig, van onderen zilverachtig, top spits, rand gegolfd en iets opstaand.

Twijgen zijn eerst bruin geschubd en later donkergrijs.

Bloeit in het najaar met lichtgele bloemen.

Vormt een zeer brede struik.

Vermeerderen door zomerstek of door afleggen.

Komt uit Japan, O. Azië en wordt 3m hoog.

7. uit www.finegardening.com

Elaeagnus pungens, Thunb. (stekend) Bladstelen zijn bruin en 6-12mm lang.

Bladeren zijn 5-9cm lang en 2-3.5cm breed, leerachtig en aan de bovenkant spaarzaam geschubd, later kaal en matglanzend donkergroen, van onderen zilverachtig en spaarzaam bruin gepunt met bruine middennerf, eivormig/elliptisch, top is spits en de rand gegolfd en wat omgebogen.

Jonge twijgen zijn bruin geschubd.

Bloeit hier na augustus of later met alleenstaande of met 2, geurende bloemen bijeen die kort gesteeld zijn en een ruime cm lang, van buiten zilverachtig en van binnen lichtgeel.

Vruchten zijn elliptisch en bruin later lichtrood.

Kan op een beschutte plaats een grote hoogte bereiken, met wat overhangende en gedoornde twijgen.

De stekelige olijfwilg komt uit Japan en wordt 4m hoog.

De struik wordt in zijn thuisland, China en Japan, natsu gumi of goumi genoemd.

Silverthorn.

Vormen.

Een cv. daarvan,’Maculata’, is goudgeel gevlekt. 2m hoog en 3m breed.

Die is geënt op een groenbladige onderstam. De onderstam wil wel eens beginnen te groeien, is krachtiger dan de ent zodat al spoedig de gehele plant met groen overdekt wordt. De groenbladige takken moeten dan ook tijdig verwijderd worden.

‘Simonii’, heeft grotere bladen en vrijwel zonder bruine punten met ingebogen rand.

‘Reflexa,; groeit minder sterk en is vrijwel doornloos met smallere en dichtbruin geschubde en iets omgebogen onderkant van de bladeren.

‘Frederici,’ heeft tamelijk kleine en lancetvormige balderen die in het midden geel zijn. hier zijn verschillende vormen van bekend als 'Tricolor' met bladeren die bij het uitlopen lichtgeel en wat roze gevlekt zijn, ‘Aurea,’ met brede goudgele rand.

Uit www.choateusa.com

Elaeagnus x ebbingei, is een kruising uit Elaeagnus macrophylla x Elaeagnus pungens.

Uit een zaailing werd Elaeagnus x ebbingei gevonden en zo genoemd ter ere van de voorzitter van de tuinbouwschool te Boskoop, E. Ebbinge.

Dit is een winterharde vorm uit die uit zaailingen werd verkregen en verder geteeld.

Wordt 2 bij 2m. hoog en is een vrij snelgroeiende, compacte struik.

Bladeren zijn 10cm lang en glanzend groen, van onderen grijsgroen, bladhoudend.

Welriekende zilveren bloemen en oranje vruchten met bruine vlekjes.

Groeit overal, in zon of halfschaduw.

Vermeerderen.

Zaaien van vele bladverliezende vormen is goed mogelijk. Stratificeren vanaf januari, in april zaaien.

Winterstek van angustifolia, multiflora en umbellata.

De bladhoudende vormen zijn van zomerstek te vermeerderen. ‘Maculata’ en dergelijke worden meestal gent.

Neem een topstek in juli met drie bladparen, verwijder het onderste bladpaar, dan verwond je het ooggedeelte licht, zoals je met de duimnagel zou doen, en steek dit in 1 % ibz groeistofpoeder, afkloppen van het stekje. Planten in stekgrond, aangieten, plastic erover heen en elke week even controleren op vochtigheid, droogte en schimmels. Laat het plastic er dan een paar uur af zodat het blad wat opdroogt en bedek het dan weer. De luchtvochtigheid is hoog genoeg als het plastic bedekt is met waterdruppeltjes, je kan de plant dan niet zien. De waterdruppeltjes houden ook ultraviolette stralen van de zon tegen, op droge plekken komt de zon erdoor en verbrandt het gewas. Je kan ook een halvarinebakje nemen, een paar cm. stekgrond erin, (dat is gezeefde potgrond zonder mest) plastic eroverheen en vastbinden met een elastiekje Na ruime maand is het stek geworteld, de plant begint dan te groeien, langzamerhand meer luchten en tenslotte het plastic eraf halen. Licht bemesten. De meeste stek moet in de winter vorstvrij worden gehouden. In buiten brengen na de ijsheiligen, half mei.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl